| |
| |
| |
Paul Koeck
De bloedproever
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De bloedproever van Paul Koeck (* 1940 te Boom) verscheen in 1999 bij uitgeverij De Bezige Bij. Van het boek, dat in 2000 een tweede druk kende, werden tot op heden 3.200 exemplaren verkocht.
Nogal wat elementen uit De bloedproever wijzen in de richting van een (geromantiseerde) autobiografie: de hoofdfiguur heet net als de auteur Paul, er zijn de herinneringen aan zijn jeugd in Niel, het tweede verblijf in Spanje, zijn ervaringen met de commerciële televisiezender... In een interview met I. van der Veken geeft Paul Koeck grif toe dat de Paul uit het boek voor negentig procent de Paul uit de werkelijkheid is. En in een gesprek met S. van Laere zegt de auteur: ‘Ik wou met dit boek heel dicht op de realiteit zitten. Alles is echt gebeurd of zou echt kunnen gebeuren. Maar ik speel er soms ook mee. Zo heb ik het over de jaarmarkt in mijn geboortedorp Niel. Dat klopt niet, ik ben afkomstig van Boom.’ Voor de verdrinkingsdood van de broer van het hoofdpersonage, een sleutelscène in de roman, inspireerde Koeck zich op een waargebeurde anekdote van een man die nu rond de vijftig is en ooit als vijfjarig kind zijn tekeningen voor zijn opdringerige zusje verborg boven een waterput. Op zoek naar die tekeningen is het meisje in de put verdronken en nu nog loopt de man met een schuldgevoel hierover rond.
Paul Koeck heeft zijn roman, die inclusief het voorwerk 371 bladzijden beslaat, opgedragen aan zijn vrouw Reinhilde, ‘zij heeft ook haar frêle hand in de knuist van mijn vader gelegd en weet dus wat ik bedoel’. De tekst wordt voorafgegaan door een motto uit het boek Genesis over het Kaïn en Abel-verhaal. Na een soort proloog volgen in De bloedproever, volgens het ordeningsprincipe van de littekens van de broer van de ikverteller, zes hoofdstukken. Ieder hoofdstuk wordt door een witbladzijde nog eens in twee delen opgesplitst.
| |
| |
| |
Inhoud
Proloog
‘Een verhaal moet ergens eindigen. Daarom trek ik er een streep onder bij de put van mijn buitenhuis in Spanje. In die put is een mens verdronken.’ Zo opent De bloedproever met een verwijzing naar het slot van het verhaal: vertellende ik-figuur Paul VdV heeft, om greep te krijgen op wat hem is overkomen, de feiten op papier gezet. Paul, die architect is van beroep en op de populaire televisie een praatprogramma presenteert, woont in Brussel en heeft in Cuenca in Castilië een gerestaureerde hoeve als tweede verblijf. Het schrikbeeld van de verdrinking blijft hem achtervolgen, zeker als hij daarbij nog op de huid wordt gezeten door een freelance journalist, die zijn artikelen ondertekent met de initialen SvS.
| |
Hoofdstuk 1
Zoals een verhaal ergens moet eindigen (zie proloog), zo ‘moet een verhaal ergens beginnen’. Paul VdV keert, nu hij BV (Bekende Vlaming) is geworden, in het gezelschap van een radioreporter terug naar zijn geboortedorp Niel, dat hij als zeventienjarige heeft verlaten om in Antwerpen te gaan wonen. Ze bezoeken samen een aantal cafés die langs het parcours van de veldrit liggen, die jaarlijks wordt georganiseerd naar aanleiding van de kermis en de bijhorende jaarmarkt. Paul ontmoet een aantal vrienden uit zijn jeugd en wordt verder geconfronteerd met zijn herinneringen. Heel speciaal denkt hij terug aan het eerste litteken van zijn zes jaar jongere broer Wouter, die toen hij vijf was met zijn hoofd tegen de onderkant van het spatbord van een vrachtwagen aanliep. Verder ontmoet Paul een man, die hij niet direct kan thuisbrengen, maar van wie hij weet dat hij in zijn leven een rol heeft gespeeld. Pas als hij naar huis terugkeert, herinnert hij zich dat het om de eigenaar van een kermiskraam gaat.
In het tweede deel van het openingshoofdstuk doet Paul het relaas van de dood van Vladimir Teplitz, die twee jaar nadat hij hem op de bewuste kroegentocht nog eens ontmoet heeft in Niel, in een brand is omgekomen. Vlad stond bekend als de bloedproever, die op de kermis mensen van wie hij een druppel bloed mocht proeven, perfect kon analyseren. Zo'n anderhalf jaar voordien had Vlad het Colombiaanse meisje Targi bij Paul ondergebracht.
| |
Hoofdstuk 2
Anderhalf jaar na zijn bezoek aan Niel in het kader van de radioreportage keert Paul nog eens terug naar het dorp. Hij bezoekt er het café dat zijn ouders vroeger bezaten. Op zolder vindt hij de fles terug waarin hij de bloedband met zijn broer, een stuk roze vloeipapier met twee bloedvlekken, heeft gestopt. Hij denkt terug aan het tweede litteken van Wouter. Deze was uit schrik voor het ritueel waarbij jongens ‘koning’ gemaakt
| |
| |
worden (een initiatie in de seks) weggevlucht en van de vuilnisbelt gegleden. Een stuk ijzer of een glasscherf had daarbij zijn borst opengereten. Paul herinnert zich dat Vlad er bij was toen Wouter werd verzorgd en dat zijn moeder, toen Vlad even van Wouters bloed proefde, het gezicht had afgewend. Paul gaat Vlad opzoeken in zijn woonwagen. Hij verwittigt hem dat er verdachte figuren rond zijn woonwagen sluipen.
Centraal in het tweede deel van dit hoofdstuk staat de reis die Paul naar Colombia maakt, meer precies naar het dorpje Assekrem. Alle inwoners, volgens Targi afstammelingen van de Toearegs, hebben bloedgroep O en zijn dus universele donors. Op zijn tocht wordt Paul tegengehouden door een gewapende bende, die zich voordoet als een afdeling van de veiligheidspolitie.
| |
Hoofdstuk 3
Vlad brengt O, een meisje in astronautenpak, onder in de woning van Paul. Veel uitleg kan en wil Vlad niet geven. Paul voelt zich aangetrokken tot het meisje, dat Targi blijkt te heten. Paul herinnert zich de anekdote van het derde litteken van zijn broer: toen die de motor, die Paul had gekocht, op zijn blote voeten wilde starten, gaf die een terugslag en scheurde zo zijn wreef open. Verder denkt Paul terug aan het moment dat zijn ouders hem tijdens een etentje meedeelden dat Marcel Rolus, die met hem op de lagere school zat, een literaire prijs had gewonnen. Nadien doet Paul verslag van de breuk van zijn broer Wouter met hun ouders. Zogenaamd omdat vader gerookt heeft in zijn huis, wil Wouter hem en zijn moeder nooit meer zien.
| |
Hoofdstuk 4
De relatie tussen Wouter en Paul is ronduit slecht. Als Paul zijn broer eens uitnodigt om mee te spelen in een partijtje voetbal, verlaat Wouter al na een tiental minuten het veld, zogenaamd omdat hij zich niet wil ophouden met zulke ordinaire kerels. In de douches was hij uitgegleden en door een glazen deur gevallen. Zijn rug was deerlijk toegetakeld.
Voor Paul komt alles in zijn leven in het teken van Targi te staan. Vanuit haar steriele ruimte vertelt ze hem over Vlad en over haar dorp Assekrem. Zelf was zij, of beter: haar zuivere bloed, bestemd voor Paloma Picasso. In deel twee van het hoofdstuk vertelt Paul hoe hij zijn zieke vader in Estepona gaat ophalen. Vaders toestand gaat er snel op achteruit. Paul geeft hem twee pillen om rustig te kunnen sterven.
| |
Hoofdstuk 5
Wouter was 28 toen hij zijn vijfde litteken opliep, doordat hij zich erg verbrandde bij de inrichting van een keuken. Paul wordt nog steeds lastiggevallen door SvS, de sensatiejournalist, die hem onder meer verwijt dat hij opdrachten van Wouter zou inpikken. Paul vertelt dat hij zijn broer, die allerminst een briljant architect is, juist heeft willen helpen. Wouter is niet aanwezig geweest op de begrafenis van vader.
Paul wordt verliefd op Targi, maar beiden weten dat hun
| |
| |
liefde onmogelijk is, ‘haar bezitten betekende haar verliezen’. De bloedband met Wouter, die in de fles werd bewaard, verpulvert wanneer Paul die tevoorschijn haalt. Meer en meer denkt Paul dat Wouter een buitenechtelijk kind is en dat Spieler, de man van de paardenmolen op de kermis, diens vader is. Samen met Vlad brengt Paul een bezoek aan Spieler. Die zegt hem indirect dat niet Wouter, maar hij zelf zijn zoon is.
| |
Hoofdstuk 6
Moeder heeft het landhuis in Brasschaat verkocht. Paul verneemt dat Wouter altijd heeft geweten van Spielers vaderschap. Zelf moet Paul nu leren leven met de idee dat hij ‘zesenveertig jaar de verkeerde geweest is’ (p. 343).
Wouter is binnengedrongen in Pauls woning en heeft er Targi ontdekt. Paul en Targi bedrijven de liefde, hoewel ze weten dat dit fataal is voor haar. Daarna verdwijnt Targi uit zijn leven. Paul ontdekt dat SvS zijn vroegere klasmakker Marcel Rolus is. Op aanraden van zijn moeder strijkt hij de plooien glad in zijn relatie met Wouter. Die mag vakantie nemen in zijn Spaanse landhuis. Daar wil hij de sleutel nemen die boven de waterput ligt... Meteen zijn we terug bij de aanvang van de roman en weten we wie de man is die in de put verdronken is.
| |
Interpretatie
Titel
De titel De bloedproever verwijst in eerste instantie naar het personage Vladimir Teplitz, die als ‘bloedproever’ de kermissen aandeed in Vlaanderen, Wallonië en Duitsland. Met een toestelletje waarin een springveer zat, gaf hij een prik in de duim van een vrijwilliger, waardoor precies één druppel bloed op de huid kwam te liggen. Vladimir zoog die druppel op en liet hem dan met de allures van een wijnproever in zijn mond heen en weer gaan. De truc bestond erin dat hij zo de identiteit van de proefpersoon exact kon bepalen.
Via Targi's verhaal over haar dorp Assekrem wil Paul Koeck aantonen dat Vlad als bloedproever veel meer is dan een kermisattractie: doordat hij weet wat ieder van de bewoners in zijn bloed heeft, kan hij de raad van wijzen adviseren bij de keuze van een nieuwe leider: ‘Daardoor kon nooit de macht worden uitgeoefend door iemand die ziek van geest of lichaam was’ (p. 237). Paul trekt het verhaal onmiddellijk door naar beroemde en beruchte wereldleiders als Reagan, Ceaucescu, Napoleon.... ‘zieke, oude mannen die de wereld regeerden’. Volgens Targi worden over de hele wereld de bloedproevers monddood gemaakt, omdat onder meer de wapenindustrie,
| |
| |
die leeft van de conflicten, geen baat heeft bij het aan de macht brengen van gezonde geesten.
| |
Thematiek
Het overkoepelend thema in De bloedproever is de herinnering. In zijn poging vat te krijgen op zijn geheugen, onderneemt Paul VdV een zoektocht naar zijn identiteit. Toch blijft het een hachelijke onderneming. Al in het eerste hoofdstuk verwijst Paul naar Nobelprijswinnaar Joseph Brodsky, volgens wie iemand die zich het verleden probeert te herinneren, even jammerlijk faalt als iemand die de zin van het leven wil begrijpen. Herinneringen zijn onbetrouwbaar, ze worden immers bijgekleurd, zodat waarheid vaak nauwelijks nog te onderscheiden valt van fictie. Vandaar de slotzin van het boek: ‘Het heeft geen belang of iets nu waar is of niet, het belangrijkste is dat je het je herinnert.’
De meest objectieve vorm van het geheugen is het bloed, omdat je er de hele geschiedenis van een persoon in kunt terugvinden. Zo heeft Vlad ooit nog voor er in de populaire wetenschap sprake was van DNA, aan Paul gezegd dat er een dag zou komen waarop het bloed iemand nog veel exacter zou kunnen identificeren dan een vingerafdruk.
Via het thema van het bloed als objectieve parameter in het onderzoek van de herinneringen introduceert Paul Koeck het thema van de bloedverwantschap. Zo is De bloedproever ook een roman over familiebanden, met name over die tussen de broers Paul en Wouter. Ooit zijn ze een bloedverbond aangegaan, geconcretiseerd in het stuk roze vloeipapier waarop ze beiden met hun bloed hebben getekend en dat bewaard wordt in een fles. Die broederliefde slaat later om in haat en afschuw, zeker als Paul merkt dat zijn zes jaar jongere broer veel meer aandacht krijgt van zijn ouders. Het vermoeden dat Paul lange tijd koestert dat Wouter een buitenechtelijk kind is, wordt bruusk ontkracht als hij ontdekt dat hij zelf het kind is van een kermisexploitant. Zo wordt de ‘Vatersuche’ via een spiegelmotief (de spiegels spelen een belangrijke rol in de kermisact van Vladimir Teplitz) omgebogen tot een confrontatie met de eigen identiteit: Paul beseft dat alles wat hij zich als zijn persoonlijk verleden heeft voorgesteld, weggewist moet worden: ‘De gewezen koning van de kermis had met zijn waarheid gezorgd voor het spectaculairste spiegeleffect dat ik ooit had ervaren: ik moest mijn hele leven ondersteboven en achterstevoren lezen, ik was mijn broer en mijn broer was ik’ (p. 326).
Verder behandelt Koeck in De bloedproever het thema van de liefde via de beschrijving van de relatie tussen Paul en Targi. Ook hier speelt het spiegeleffect mee: broer Wouter staat in zijn relatie met zijn vrouw en zijn kinderen voor het vlakke, eentonige en in wezen liefdeloze modale gezin, terwijl Paul, die
| |
| |
twee echtscheidingen achter de rug heeft, de zoektocht naar de zuivere liefde belichaamt. Targi staat voor de onbereikbaarheid ervan: Paul weet dat hij haar zal verliezen als hij haar bezit. Pas als hun geheime relatie aan het licht dreigt te komen door de bemoeienissen van Wouter, zetten zij de stap, in het besef weliswaar dat daardoor hun liefde ook wordt beëindigd.
Ten slotte gunt Koeck de lezer een blik achter de schermen van het televisiewereldje, waarin zijn vertellende ikfiguur leeft. Paul VdV weet hoe vluchtig het succes is dat je als Bekende (televisie)Vlaming overvalt. Aansluitend hierop legt Koeck de praktijken bloot van de niets en niemand ontzienende sensatiejournalistiek, ‘journalisten zijn stalkers die door de wet beschermd worden’. Sus van Severen, of SvS zoals hij doorgaans wordt genoemd in de roman, heeft anders wel zijn redenen om Paul VdV altijd weer lastig te vallen: het gaat hier om een onder pseudoniem schrijvende vroegere klasgenoot van Paul die zijn frustratie kwijt wil omdat Paul hem vroeger overtrof inzake schrijf- en tekentalent.
| |
Stijl
De bloedproever is in een vlotte stijl en met heel veel vaart verteld. Koeck bereikt dit effect onder andere door te werken met korte episodes die elkaar heel snel opvolgen en net zoals het geheugen werkt, heen en weer springen in de tijd. Volgens E. Berghmans ‘zorgt dat fragmentarische voor een constante spanning in de roman’.
In zijn relaas gaat hoofdfiguur Paul VdV hoofdzakelijk associatief te werk. Enkele keren zelfs wijst hij daar letterlijk op, zoals: ‘Waarschijnlijk kwam ik daardoor associatief bij een kerstfeest in de woonkamer van mijn ouders terecht’ (p. 53). Als een soort leidmotief bij het thema van de familiebanden keert in de roman de foto terug waarop de hoofdfiguur zijn broer Wouter en zus Gaby voorttrekt op paarden van papier-maché. Wat zich daar (nog) aandient als het beeld van de eenheid van het gezin, wordt in de verdere ontwikkeling grondig verstoord: een foto toont evenmin als de herinnering de waarheid.
| |
Vertelsituatie
De bloedproever was, binnen het tot dan toe al omvangrijke oeuvre van Paul Koeck, de eerste roman waarin de auteur zijn hoofdpersonage zelf aan het woord laat. Paul VdV stelt het relaas van de feiten die de laatste twee jaar zijn leven hebben gekleurd, voor als een therapie: ‘Ik wil mijn ervaringen van de laatste twee jaar beschrijven om ze daarna te kunnen wissen’ (p. 83).
Voor de meeste critici was de keuze van Koeck voor de ikvorm meteen de aanleiding om nadrukkelijk te wijzen op het autobiografische karakter van de roman. J. Borré merkt overeenkomsten en verschillen op waar het het leven van de auteur betreft en besluit: ‘De onopvallende opdracht vooraan in het boek, waarin naar de vaderfiguur verwezen wordt, maakt ech- | |
| |
ter duidelijk dat eventuele autobiografische allusies verder privé zijn en wellicht door de lezer ook niet te duiden. Het past in een roman die over grenzen gaat: tot daar en niet verder.’
| |
Opbouw
De roman begint met het chronologische einde van het verhaal, namelijk de verdrinkingsdood van Wouter in de waterput van Pauls buitenverblijf in Spanje. Concrete details blijven in de openingsscène achterwege, maar de lezer heeft, onder meer door het motto dat verwijst naar het Kaïn en Abel-verhaal, snel door dat het om Pauls broer moet gaan. Alleen blijft gedurende het hele verhaal de vraag onbeantwoord of het om moord dan wel om een ongeluk gaat. Verder wordt de opbouw van Pauls relaas bepaald door de associatieve werking van het geheugen. Dit verklaart meteen de losse manier waarop met de chronologie wordt omgesprongen. Pas aan het slot wordt duidelijk hoe alles met alles te maken heeft.
G. Debergh meent hier de techniek van de scriptschrijver te herkennen: ‘Een klassieke manier om de suspense op te drijven, is de intrige opsplitsen in verschillende verhaallijnen. Als scriptschrijver beheerst Paul Koeck de techniek om zijn scènes op tijd af te wisselen. Daarnaast goochelt hij met de chronologische volgorde en geeft hij de belangrijkste elementen maar mondjesmaat prijs.’
Structurerend element in het geheel zijn de littekens van Pauls broer Wouter. Hoofdstuk 1 tot en met 5 zijn geconcipieerd rond telkens weer een nieuw litteken, terwijl Paul er in hoofdstuk 6, waarin de verdrinkingsdood aan bod komt, op wijst dat de bebloede handen waarmee Wouter in doodsangst langs de gladde randen van de put heeft geklauwd, ook littekens zouden zijn geworden.
| |
Poëtica
De bloedproever is, ondanks de vragen die in de proloog worden opgeroepen, meer dan een klassieke ‘whodunit’. F. Hellemans noemt de roman ‘een gecamoufleerde poging tot zelfbepaling (...), een queeste naar zichzelf, verpakt in een intrigerende fabel waarin naar het einde toe blijkt dat niemand is voor wie hij zichzelf houdt’. Koeck tast in zijn roman de grenzen af tussen realiteit en fictie. Aan de ene kant wemelt het in Pauls relaas van verwijzingen naar bekende namen: Paloma Picasso, Dutroux, seriemoordenaar Pandy, architect en Vlaams bouwmeester bOb van Reeth, Jef Geeraerts, beeldend kunstenaar Kamiel van Breedam, tv-bekenden als Mark Uytterhoeven, zanger Johan Verminnen... Het verhaal van Targi lijkt bij dit alles futuristisch. Op zeker moment verwoordt Koeck bij monde van zijn ikverteller: ‘Ik heb een aversie tegen al wat zich sciencefiction noemt en ik zal ook zelden of nooit een film huren of kopen waarop met pocherige letters wordt gemeld dat het verhaal gebaseerd is op werkelijk gebeurde feiten. Je zult
| |
| |
dus willen begrijpen dat ik niet graag een rol vertolkte in iets dat steeds meer op een mengeling van beide genres begon te lijken’ (p. 168).
| |
Context
In De bloedproever verwijst Paul Koeck onder meer naar Joseph Brodsky en diens visie op de werking van het geheugen. Bovendien maakt hij een toespeling op zijn in 1979 verschenen roman Berthold 1200, als hij de radioactiviteit wil meten in de badkamer waar Targi verblijft. Deze anekdote lag aan de basis van Berthold 1200. In het oeuvre van Paul Koeck sluit De bloedproever aan op de ontwikkeling die begon met de roman Waterproef (1992), waarbij het direct op de actualiteit geënte engagement van vroeger is verplaatst naar de marge van een vlot verteld verhaal.
In een ruimer kader zoekt Koeck in De bloedproever aansluiting bij het literair onderzoek naar de eigen wortels. Auteurs als Leo Pleysier, Pol Hoste en Walter van den Broeck ontwerpen net als Koeck een fictionele ruimte waarin de familiegeschiedenis wordt verwoord.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritiek reageerde praktisch unaniem lovend op De bloedproever. Opvallend is dat de roman in Nederland weinig werd opgemerkt en alleen zijdelings aan bod kwam naar aanleiding van de AKO-Literatuurprijs 2000 waarvoor hij werd genomineerd.
Waardering was er vooral voor de doordachte opbouw van het verhaal en de perfect afgewogen dosering van de verschillende elementen in dat verhaal. G. Debergh meent dat hier niet kan worden gesproken van een ‘verpletterende prestatie. Koeck heeft geen geniale techniek. Maar hij blijft veilig binnen de lijnen van zijn kunnen.’ Maar, zo gaat zij verder: ‘Hierdoor overtuigt hij meer dan de collega's wier geforceerde kunststukjes keer op keer doodvallen in het net.’ E. Berghmans is van oordeel dat ‘de enige passages die op het einde niet op hun plaats vallen, de beschouwingen over de herinnering zijn en de pseudo-filosofische overpeinzingen’. Uitgesproken negatief was P. Haex, die de roman ‘veel te wijdlopend’ vond.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Paul Koeck, De bloedproever, eerste druk, Amsterdam 1999.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
M. Cuyt, Paul Koeck laat bloed proeven. In: Gazet van Antwerpen, 22-10-1999. (interview) |
P. de Moor en J. Kuypers, Het geheugen als gladde spier. In: Het Volk, 30-10-1999. (interview) |
K. van den Broeck, Het geheugen van het bloed. In: Metro, 4-11-1999. |
I. van der Veken, Bloed is ons beste geheugen. Paul Koeck gaat op jacht naar zijn herinneringen. In: Het Laatste Nieuws, 6-11-1999. |
J. Borré, De kleur van de herinnering. Paul Koeck schreef een ouderwetse, fascinerende, intelligent gecomponeerde roman. In: De Morgen, 10-11-1999. |
E. Berghmans, De schakels van het geheugen. Paul Koeck terug naar de Rupelstreek. In: Standaard der Letteren, 18-11-1999. |
L. de Keyzer, Zwakheden doen mij in mensen geloven. Paul Koeck over schrijven en lijden, onrecht en geweten. In: De Standaard-Magazine, 26-11-1999. (interview) |
F. Hellemans, De smaak van het bloed. In: Knack, 1-12-1999. |
S. van Laere, De auteur die bloed proeft. Paul Koeck heeft weer een boek: ‘Bloed is eerlijk. Je vindt er heel onze geschiedenis in terug.’ In: Telepro, 10-12-1999. (interview) |
L. de Geyter, Paul Koeck: De bloedproever. In: Leesidee, nr. 10, december 1999, jrg. 5., p. 784. |
G. Debergh, Een spoor van bloed. In: Tijd Cultuur, 5-1-2000. |
W. Copmans, Paul Koeck: een reis langs andermans tekortkomingen. In: Nieuwsblad van Geel, 28-1-2000. |
P. Haex, Jong Vlaams proza mist overtuigingskracht. In: Gazet van Antwerpen, 29-1-2000. |
J. Vervoort, De smaak van heet bloed. In: Het Nieuwsblad, 29-1-2000. |
J. Gerits, Wie bewaart welke waarheid? In: Ons Erfdeel, nr. 4, september-oktober 2000, jrg. 43, pp. 582-584. |
T. Hakkert, Een reünie met jezelf. In: Tubantia, 27-10-2000. |
lexicon van literaire werken 53
februari 2002
|
|