| |
| |
| |
Frans Kellendonk
Letter en geest. Een spookverhaal
door Daniël Rovers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Letter en geest was in 1982 het derde boek dat Frans Kellendonk (* Nijmegen 1951, † Amsterdam 1990) publiceerde, nadat hij eerder Bouwval (1977) en De nietsnut (1979) uitbracht. Letter en geest beleefde twee drukken en verscheen in 1992 als deel van Het complete werk bij uitgeverij Meulenhoff. In 1994 verscheen een bibliofiele uitgave van het boek bij Stichting De Roos. In 2006 werden Kellendonks novelles en romans, waaronder ook Letter en geest, herdrukt in het verzamelwerk getiteld De romans. Dit boek verscheen bij uitgeverij Athenaeum - Polak & Van Gennep.
‘Een spookverhaal’ luidt de ondertitel van het boek. De flaptekst deelt mee dat Letter en geest een ‘waarachtige spookroman’ is ‘met vele dubbele bodems’. Er wordt gesteld dat het verhaal gaat over een dertiger die bij een universiteitsbibliotheek gaat werken en daar ontdekt dat er een geest in het magazijn rondwaart. Gesuggereerd wordt dat die geest aan de verbeelding van de hoofdpersoon is ontsproten.
Toch heeft het boek ook realistische achtergronden, zoals blijkt uit Janus Linmans' biografische boekje Legato con amore in un volume (2006). Linmans meldt dat Kellendonk van 1 januari tot 30 april 1979 vakreferent Engelse talen aan de universiteitsbibliotheek van Leiden was, en herleidt verschillende fictieve figuren tot de mensen die daarvoor model zouden hebben gestaan. Zelf beweert de oud-priesterstudent Linmans gedeeltelijk model te hebben gestaan voor B.C. Latour van Uffel. De titel van zijn boek is het citaat uit Dantes La Divina Commedia dat in Letter en geest wordt aangehaald: ‘In de diepte [van de hel] zag ik dat alles wat in het heelal als het ware in losse delen uiteenvalt, door de liefde in één boekdeel wordt gebonden.’ Dat boekdeel is nu juist Letter en geest.
| |
| |
| |
Inhoud
Hoofdpersonage in Letter en geest is Felix Mandaat. Hij wordt bijna dertig en heeft beslist dat hij zijn eenzelvige bestaan als evenementenorganisator wil opgeven. Mandaat - in het boek wordt hij consequent met zijn achternaam vermeld - wil zijn leven met anderen gaan delen. Hij wil deel gaan uitmaken van een gemeenschap. Hij solliciteert bij een universiteitsbibliotheek in een provinciestadje in het westen van het land, en wordt zonder veel enthousiasme aangenomen als vervanger (‘waarnemer’) van de heer Brugman, vakreferent Germaanse talen.
Directielid B.C. Latour van Uffel leidt Mandaat rond door de gangen, de werkkamers en het magazijn, een enorme ruimte die de ‘kapel’ wordt genoemd en waar op stalen schappen zo'n drie miljoen boekbanden opgeslagen liggen. Van Uffel, een mislukte priester, merkt bij die gelegenheid op dat niemand eigenlijk kan garanderen dat wat er in al die boeken staat ook waar is. Met die opmerking haalt hij het fundament onder het instituut ‘bibliotheek’ vandaan. De twijfel slaat over op Mandaat. Tijdens een van zijn avonddiensten gaat de nieuwe bibliothecaris op verkenning in het magazijn. Hij bedenkt zich dat de bibliotheek eigenlijk een groot brein is, maar vraagt zich tegelijkertijd af wiens brein dat dan zou zijn. Misschien wel zijn eigen brein. Dat zou betekenen dat hij ronddwaalt in zijn eigen gedachten. Op precies dat moment hoort hij voetstappen. Vreemd, want buiten hem kan er geen enkel ander menselijk wezen in het magazijn aanwezig zijn. Mandaat ziet een gestalte, en begint die schim te achtervolgen. Hij achterhaalt het spook niet, en vermoedt dat het zijn eigen waanbeeld is.
Mandaat heeft weinig te doen, en kan zich bezighouden met de observatie van het bibliotheekpersoneel. Hij beseft dat hij niet in staat is hen lief te hebben, en dat hij geen deel uitmaakt van de gemeenschap. Alles wat hij voelt is haat: ‘Hij is hier gekomen om dienstbaar en solidair te zijn, om in liefde opnieuw geboren te worden. Hij merkt dat hij zich oefent in haat.’ Ondertussen blijft Mandaat spoken zien. In de leeszaal verschijnt de geest uit het magazijn soms aan het einde van de middag voor het raam, een raadselachtige gestalte, ‘zoals Christus naar voren is gekomen uit de zweetdoek van Veronica’. Mandaat doet zijn verhaal bij directielid Van Uffel. Die vertelt zijn ondergeschikte over zijn heimwee naar zijn tijd als priesterstudent én over zijn escapades in een homobar. Van Uffel probeert Mandaat te versieren, maar dat mislukt. Daarop keert hij terug naar het probleem dat hij eerder aankaartte, namelijk dat van het fundament van de bibliotheek. Hij spreekt het ver- | |
| |
langen uit naar een woord dat alle kennis zou moeten stutten. Van Uffel kan het niet uitspreken tegenover Mandaat, het enige wat hij steeds weer loslaat is een aanzet tot een zin, namelijk: ‘Ik -!’ ‘Ik -!’
Na drie maanden neemt Mandaat ontslag bij de bibliotheek. De vereisten voor een bestaan in een vaste gemeenschap gaan zijn krachten te boven, of, in de Bijbelse, ironische bewoordingen van het boek: ‘Hij heeft het kruis op zijn schouders genomen. En hij heeft het niet neergelegd vóór hij wist hoe zwaar het kan zijn.’ Er wordt een afscheidsborrel georganiseerd en Mandaat spreekt voor het eerst met conservator Molhuysen, een man die Mandaat benijdt omdat Molhuysen met overtuiging werkt en daarnaast nog erudiete boeken schrijft. Molhuysen heeft geen last van de twijfel die Mandaat plaagt, want Molhuysen ‘gelooft’. Maar als Mandaat hem vraagt waarom hij doet wat hij doet, blijft ook de conservator hem het antwoord schuldig. Hij noemt zijn werk ‘nuttig’, maar met dat antwoord neemt Mandaat geen genoegen. Mandaat stapt voor de laatste keer in de trein, en dan al kijkt hij met weemoed op zijn tijd in de bibliotheek terug. Zijn collega's maken dan in zijn verbeelding deel uit van ‘hetzelfde Mystieke Lichaam’.
| |
Interpretatie
Thematiek
Het thema van Letter en geest kan omschreven worden als het verlangen naar gemeenschap, een hoofdthema in het oeuvre van Kellendonk. Het woord ‘gemeenschap’ moet in religieuze zin worden opgevat. ‘Religie’ komt van het Latijnse woord ‘religare’, oftewel verbinden. In het geloof worden mensen met elkaar verbonden. Mandaat zoekt zijn heil in de gemeenschap van de universiteitsbibliotheek, maar al snel blijkt dat het hem aan het vermogen ontbreekt om daar werkelijk deel van uit te maken. En hij is de enige niet. Ook zijn baas ontbeert het juiste geloof. Van Uffel zegt het klip en klaar: niemand garandeert dat wat er in de boeken staat ook waar is. Misschien is het ‘God’, overweegt Van Uffel; maar als die er niet is, dan is er niets meer dat de kennis in de boeken fundeert.
Uit Letter en geest spreekt een enorme twijfel over de mogelijkheid van de mens om correcte uitspraken over de werkelijkheid te doen. Die twijfel is gelegen in een groot wantrouwen ten opzichte van taal. Over de boeken die in de bibliotheek liggen opgeslagen zegt Van Uffel dat het niet meer dan pogingen zijn om de wereld op de maat van de mensen te snijden. Iedereen maakt zijn eigen versie van de werkelijkheid, vandaar dat zijn conclusie luidt dat er geen groter ‘eenzaamheid’ is dan ‘die
| |
| |
van de taal’. Ook Mandaat heeft pogingen gedaan om een boek te schrijven. Hij schreef natuurlyriek, die uitdrukking gaf aan zijn eigen gevoel. In Letter en geest oordeelt de verteller negatief over deze poëzie: ‘Alles en iedereen was naar zijn beeld en gelijkenis geschapen. Wie zich zo verheft brengt de wereld ten val.’
Tegelijkertijd suggereert Van Uffel dat er wel een woord is waardoor de mens uit kan stijgen boven de taaltwijfel, een woord dat, zo luidt het aan het einde van het verhaal, ‘onbeantwoord, even waardeloos is als een halve wasknijper’. Een aanwijzing voor de oplossing van het raadsel - ook in dit opzicht is het boek een spookverhaal - wordt gegeven door een van de vaste bibliotheekbezoekers, die het boekje ‘Heissgeliebte Islandpferde’ aan het vertalen is, terwijl er al een Nederlandse vertaling beschikbaar is onder de titel ‘IJslandse paardjes’. Als hem gevraagd wordt waarom hij toch in hemelsnaam al die moeite doet, antwoordt hij simpelweg: ‘Uit liefde voor het paard.’ Dit banale antwoord reveleert het fundament waarop een gemeenschap gegrondvest is, namelijk liefde.
Mandaat ontwikkelt in de maanden dat hij verbonden is aan de bibliotheek in plaats van liefde een grote haat voor zijn collega's, het vak van bibliothecaris en de boeken waarover hij moet waken. Hij blijft dan ook buiten de gemeenschap, vooral door zijn eigen toedoen. Op de laatste bladzijden van de novelle wordt die eenzaamheid op de lezer van het verhaal geprojecteerd. Die wordt namelijk beschreven en daarmee indirect aangesproken in de volgende zin: ‘De lezer klapt het boek dicht dat urenlang zijn lichaam is geweest en blaast zijn laatste adem uit. Zijn ziel is verhuisd naar een lichaam dat van hem alleen is. Alles wat hij nu gewaar wordt, wordt hij alleen gewaar.’ Net als Mandaat blijft de lezer dus eenzaam en alleen achter. Voor de duur van een verhaal heeft hij deel uitgemaakt van het mystieke lichaam van de tekst.
| |
Titel
De titel ‘Letter en geest’ is ontleend aan het Nieuwe Testament, en wel aan een uitspraak die de apostel Paulus deed in zijn tweede brief aan de geloofsgemeenschap van de Corinthiërs. Paulus riep de mensen op een nieuw geestelijk verbond te vormen, niet langer op grond van de letter van de wet: ‘Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.’ Jaap Goedegebuure merkte in het essay ‘Jakobsladders’ op dat deze Bijbelse referentie haaks lijkt te staan op de genreaanduiding ‘Een spookverhaal’. Kellendonk lijkt het christelijke ideaal van een geloofsgemeenschap naar het rijk der fabelen te verwijzen, maar schept tegelijkertijd een (fictionele) wereld die doordrenkt is van de begrippen en de idealen van het christendom. Hierdoor wordt de vraag opgeworpen welke wereld we in de
| |
| |
plaats willen of kunnen stellen van de christelijke tradities.
Een goed voorbeeld van de manier waarop Kellendonk speelt met Bijbelse referenties biedt het hoofdstuk ‘Mandaat zit omhoog’. Die titel is ironisch: het probleem waarmee Mandaat worstelt is dat hij een erectie heeft terwijl hij wacht moet houden in de leeszaal. Juist op dat moment verschijnt er een duif in de zaal. Een duif is het symbool van de Heilige Geest, oftewel het heilige vuur dat volgens het Nieuwe Testament, Handelingen 2 aan de apostelen verscheen op het moment dat zij hun geloof in de verrijzenis van Christus dreigden te verliezen. De uitstorting van de Heilige Geest wordt nog altijd gevierd tijdens Pinksteren. Ook Mandaat krijgt in dit hoofdstuk de geest. Hij voelt plots een hevige verliefdheid voor mevrouw Qualing, de assistente van bibliothecaris Brugman. In een groteske passage beschrijft Kellendonk hoe Mandaat samen met mevrouw Qualing de duif probeert te vangen, wat mislukt waardoor Qualing op de schoot van Mandaat belandt. Die laatste wordt daardoor zo opgewonden dat hij zijn zaad loost in eigen broek: ‘Vanuit zijn kruis bereikt hem een trieste geur die lijkt op de geur van verregend papier.’ Het verschijnen van de Heilige Geest is dus vruchteloos gebleken. In geloofszaken is de bibliothecaris Mandaat impotent.
| |
Stijl
Letter en geest is een vertelling die zich kenmerkt door een grote aandacht voor de stijl. De zinnen van Kellendonk zijn altijd van een grote helderheid, hoewel syntactisch vaak behoorlijk complex, met door verschillende komma's geschakelde zinsdelen. Neem de eerste alinea van het boek, waarin het volgende wordt beweerd over een gracht die gemodelleerd lijkt naar het Leidse Rapenburg:
Een geleerd man, Van de Kerckhove genaamd, heeft ooit betoogd dat de gracht waaraan ons gebouw ligt de langste ter wereld zou zijn, want verderop verandert ze van naam, loopt door tot in de Rijn en de Rijn mondt, zoals bekend, uit in zee. Ze zou ook de mooiste gracht van de wereld zijn, want ze is de mooiste gracht in de fraaiste stad van de prachtigste provincie van Nederland en zoals bekend is Nederland de parel van Europa, dat, op haar beurt, de keizerin der continenten is. Helaas kan ons gebouw zelf op geen enkele superlatief aanspraak maken.
De hele alinea vol superlatieven werkt toe naar die laatste regel, waar in één simpele zin de banaliteit van het gebouw tot uitdrukking komt. Dit is typisch voor Kellendonk: hij laat de betekenis van een zin tot uitdrukking komen in de formulering.
In Letter en geest gebruikt Kellendonk bovendien een beeldende taal, met name in de beschrijving van de verschillende personages. Die worden opvallend vaak met insecten vergeleken. Op het moment dat protagonist Mandaat een vaste
| |
| |
dienstbetrekking krijgt aangeboden, slaat de schrik hem om het hart; hij ziet zichzelf gereduceerd tot een verminkt insect: ‘Eén vleugel heeft dat beest en het sleept zich met een gebroken ruggetje voort op tweeëneenhalve poot.’ Mandaats baas, directielid Van Uffel, wordt als volgt beschreven: ‘als je iets onverwachts zou zeggen [...], dan zou zijn blik even hulpeloos rondspartelen in de jouwe als een vlieg in een glas limonade’. En een trouwe bezoeker van de bibliotheek mag zich verheugen in de volgende beschrijving: ‘Het is trouwens niet waar dat mensen als hij altijd op hun lievelingsbeest gaan lijken, of het moest zijn dat hij thuis een terrarium heeft en een geheime passie voor de wandelende tak.’ De verteller stelt zich hier op als een entomoloog, een onderzoeker die de wereld beziet vanuit de hoogte en de beslommeringen van mensen als het krioelen van insecten.
| |
Verteller
De novelle Letter en geest kent aanvankelijk een wij-verteller, die al snel naar de achtergrond verdwijnt en plaats maakt voor een externe, alwetende verteller. Dat is een opvallende verandering, die ook plaatsvindt in Madame Bovary van Gustave Flaubert. In het voorgaande boek van Kellendonk, De Nietsnut, was nog een ik-verteller aan het woord. Bart Vervaeck heeft gesteld dat het verschil tussen deze twee vertelstandpunten van wezenlijk belang is voor de interpretatie van beide boeken. In De Nietsnut vertelt de hoofdpersoon zijn verhaal, in Letter en geest wordt het verhaal van de hoofdpersoon verteld. In het eerste boek staat de verteller centraal, in het tweede boek de lezer.
In het voorlaatste hoofdstuk van Letter en geest verandert echter opnieuw het vertelstandpunt. Daar neemt Mandaat heel even de rol van verteller waar. Hij heeft zich door zijn collega's laten overhalen om, zoals gebruikelijk tijdens de middag-pauzes in de bibliotheek, een sterk verhaal ten beste te geven. Zo komt hij dus letterlijk op de praatstoel te zitten, en dat gaat hem niet makkelijk af. Hij neemt zich voor in ieder geval niet over zichzelf uit te weiden - ‘ik ga het niet over mezelf hebben, aan mijn lijf geen dispensatie!’ - en vertelt over zijn grootvader, die in de oorlog als tegelzetter in Bremen werkte. Mandaat boeit de luisteraars, maar hij kan zijn verhaal niet tot een goed einde brengen. Of beter, hij laat het einde liever open. De toehoorders nemen hier geen genoegen mee. Ze willen weten hoe het verhaal werkelijk afliep. Maar er is geen punt aan het verhaal. Mandaat vindt dat soort verhalen niet de moeite van het vertellen waard. De waarheid, zo denkt hij bij zichzelf, kun je ‘ook opzoeken in een encyclopedie’, terwijl iemand in een leugen zijn ‘hele ziel’ blootlegt. In deze uitspraak van het hoofdpersonage kan de literatuuropvatting van Kellendonk zelf wor- | |
| |
den herkend. Voor hem was elke verteller ook een lezer; een lezer die met hulp van de verhalen van anderen zijn eigen waarheid vormgeeft.
Matthieu Sergier heeft er in Leesoefeningen in het onvermogen (2009) op gewezen dat de verteller in Letter en geest herhaaldelijk een ironische afstand tot het personage Mandaat inneemt, en dat niet alleen in de beginregels van het boek. Sergier doelt vooral op toevoegingen tussen haakjes, bijvoorbeeld in de zin: ‘(Maar hoorde je daar niet iets, Mandaat?)’. De lezer wordt zo als het ware in een samenzwering betrokken die tegen het hoofdpersonage is gericht. Mandaat wordt zelf tot spook gemaakt. En Mandaat gaat in de loop van het verhaal ook zichzelf als schim ervaren. Daarvoor zijn in de tekst verschillende aanwijzingen te vinden. Zo vreest hij dat zijn grootvader in zijn hoofd zal blijven ‘rondspoken’ nadat hij het verhaal over hem verteld heeft. Dat kan de lezer zich op zijn beurt weer aantrekken. Misschien blijft ook Mandaat in het hoofd van de lezer rondspoken. Zo zeer zelfs, dat die zich kan afvragen of hij zelf niet tot spook is geworden. Met Letter en geest schreef Kellendonk een ironisch en confronterend spookverhaal.
| |
Context
In het oeuvre van Frans Kellendonk volgt Letter en geest op De nietsnut (1979), en gaat vooraf aan de roman Mystiek lichaam (1986). Thematisch hangen deze boeken samen, ze komen als het ware uit elkaar voort. De nietsnut eindigt met de observatie van de eenzelvige verteller, Frits Goudvis: ‘Ik moest mijn leven maar eens met anderen gaan delen.’ Dit voornemen vormt het begin van Letter en geest, waarin Felix Mandaat van mening is, nu hij de dertig nadert, dat hij zijn leven ‘maar eens met anderen moet gaan delen’. Aan het einde van de novelle blijkt dat Mandaat er niet in geslaagd is zijn leven te delen. Als hij in de laatste treinrit naar huis terugdenkt aan zijn ervaringen op het werk, verschijnen zijn collega's aan hem als ‘een Gemeenschap van Heiligen’, waarop Mandaat bedenkt: ‘Ze maken allen deel uit van hetzelfde Mystieke Lichaam.’ In die bedenking kondigt zich dus al de roman aan die onder de titel Mystiek lichaam zou verschijnen.
Zelf heeft Kellendonk in een interview opgemerkt dat zijn boeken steeds handelden over de ontwikkeling die het individu meemaakt op weg naar een gemeenschap. Hij noemde dit een ontwikkeling naar een ‘grotere katholiciteit’. Een jaar na Letter en geest zou de auteur een bekend geworden essay over
| |
| |
zijn godsbeeld publiceren onder de titel ‘Beeld en gelijkenis’. Daarin schreef Kellendonk over zijn knagende ongeloof, het feit dat het hem aan een fundamenteel vertrouwen in de wereld ontbrak omdat hij niet kon geloven in God. God definieerde hij als een sterke afwezigheid, net als de heer Brugman sterk afwezig is in de bibliotheek: ‘Ik heb in het hart van de schepping een leemte ontdekt waar God, als Hij bestaat, mooi in zou passen, maar helaas is het niet zo dat het geloof begint waar het verstand ophoudt.’
De Bijbel is dan ook een belangrijke referentiepunt voor dit boek, dat in het laatste deel de Openbaring van Johannes citeert: ‘En het uitspansel kromp ineen als een boekrol die wordt opgerold.’ Bij Johannes gaat dit citaat vooraf aan het laatste oordeel, wat voor de hoofdpersoon Mandaat weinig goeds voorspelt. Hij is er niet in geslaagd deel uit te maken van een levende gemeenschap. Hij zal worden veroordeeld tot eenzaamheid.
Kellendonk is een auteur die altijd veel aandacht heeft opgebracht voor de traditie waarin hij stond. Als anglist had hij een grote interesse voor de auteurs Henry James en Wyndham Lewis. Van beide auteurs vertaalde hij meerdere teksten. De fascinatie van James voor spookverhalen, zoals blijkt uit diens The Aspern Papers, werkt door in Letter en geest. Ernst Braches heeft zelfs gesteld dat Letter en geest gelezen dient te worden in het licht van James' bekende spookverhaal The Turn of the Screw, met name als uitbeelding van het conflict tussen de vrouwelijke en mannelijke aspecten van de ziel.
Van Henry James leerde Kellendonk bovendien hoe hij complexe en tegelijk elegante zinnen kon bouwen; van Wyndham Lewis keek hij het beeldgebruik af, waardoor zijn beschrijvingen de kracht van karikaturen verwerven. Twee laatste namen die genoemd kunnen worden zijn die van F. Bordewijk en Jorge Luis Borges. De groteske verhalen van Bordewijk werken door in Letter en geest. In 1985 zou Kellendonk een groot essay aan Bordewijk wijden, getiteld ‘Het werk van de achtste dag’. Borges schreef over de analogie tussen het menselijk brein en een bibliotheek. De Argentijnse schrijver stond ruim in de belangstelling van het tijdschrift De Revisor, waarvan Kellendonk van 1977 tot 1983 redacteur was. De thematiek van de oneindige bibliotheek in Letter en geest is een ode aan de Argentijnse auteur.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Letter en geest werd bij publicatie uitgebreid en zonder uitzondering lovend besproken, al vonden sommige recensenten het boek te geconstrueerd. Wim Hazeu memoreert in zijn bespreking een interview waarin Kellendonk het boek aankondigde onder de titel ‘De waarnemer’ - iemand die invalt voor een ander, of iemand die observeert. Deze thematische titel is nog altijd merkbaar in de naam van het hoofdpersonage, Felix Mandaat. Anthony Mertens merkt op dat de bibliotheek, die zo'n belangrijke rol speelt in het boek, een ‘eminent thema’ is geworden in de moderne literatuur. Hij citeert Michel Foucault, die stelde dat sinds Flaubert alle schrijvers rekenschap zijn gaan afleggen van het feit dat er alsmaar meer boeken verschijnen, zodat ‘de langzame onstuitbare vegetatie van het weten aangroeit’. Felix Mandaat weet zich gevangen in een bibliotheek; hij is een ‘makelaar in evenementen’ die zelf geen evenement voorbrengt; zodra zijn belevenissen op schrift zijn gesteld, is hij gedoemd te verdwijnen in een boek, aldus Mertens. Robert Anker merkt op dat in het boek voortdurend de waarde van kennisvergaring wordt geïroniseerd. Er komen ‘Borges-achtige bespiegelingen’ in voor over de mens-als-bibliotheek. Anker noemt het boek een ‘relaas over eenzaamheid’, een eenzaamheid die noch door God, noch door de liefde kan worden opgeheven.
In zijn recensie gaat Arnold Heumakers dieper in op de ondertitel van de novelle, die refereert aan het spookverhaal. De recensent merkt op dat Kellendonk het genre binnenstebuiten keert. De auteur Kellendonk onderzoekt niet de mogelijkheid van bovennatuurlijke verschijnselen, maar beschrijft juist de ‘beperktheid van het bewustzijn’. Het spook, dat zijn wijzelf; de wereld is één ‘grote, verwarrende projectie’ van het eigen ik. Aan het einde van het verhaal keert Mandaat letterlijk terug naar de taal. Hij staat op een perron, ‘onbeweeglijk als een punt’, zoals Kellendonk schrijft. Heumakers concludeert: ‘Eindelijk heeft Mandaats leven dan zijn ware, concrete vorm gevonden, het is een boek geworden.’ Karel Osstyn stelt dat Letter en geest een ‘allegorie over de onmacht’ genoemd kan worden. Het boek handelt immers over de poging van Felix Mandaat om zijn isolement te doorbreken, waardoor hij echter definitief in een ‘schim’ dreigt te veranderen. Ronald Soetaert noemt het boek een realistische vertelling, maar ook een groteske en satire. Dat de auteur, ondanks de vele kunstige vergelijkingen en spiegelingen er geen ‘verliteratuurd’ boek van wist te maken, is knap. Letter en geest is een ‘parel van vertelkunst’. Reinjan Mulder noemt Letter en geest een moderne variant op
| |
| |
het negentiende-eeuwse Engelse spookverhaal. Maar belangrijker dan het optreden van een spook, is voor hem de rol die de verbeelding speelt; alleen de verbeelding kan dergelijke schimmen tot leven wekken. Het is ook de verbeelding die van levensbelang is voor de dodelijk verveelde medewerkers van de bibliotheek.
Jaap Goedegebuure besteedt in zijn uitgebreide recensie veel aandacht aan de Bijbelse referenties in het boek. Hij merkt op dat Mandaat, net als eerder Frits Goudvis in De nietsnut, in feite poogt in de voetsporen van Jezus Christus te treden. Mandaat wil ‘mens onder de mensen’ worden, een bijna goddelijke opdracht. Maar daartoe is hij niet in staat, omdat hij, zoals Goedegebuure opmerkt, ‘de omgeving naar zijn hand zet door ze naar eigen beeld en gelijkenis te vervormen’. Mandaat had dan ook geen slechtere plek dan de bibliotheek kunnen kiezen om zijn ideaal te verwezenlijken. Hij wordt daar geconfronteerd met het ontbreken van ‘de zekerheid van transcendente ideeën’; hij ‘isoleert zich in de eenzaamheid van taal’. Hans Warren ten slotte roemt Kellendonk om zijn stijl en woordkeus, en gaat in op allusies in Letter en geest op Plato's bekende grotallegorie. Warren sluit af met de opmerkingen dat hij hoge verwachtingen koestert van deze pas dertigjarige schrijver. Toen kon niemand nog weten dat Frans Kellendonk met Mystiek lichaam zijn laatste roman zou publiceren. In 1990 stierf de auteur aan de gevolgen van aids.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Frans Kellendonk, Letter en geest. Een spookverhaal, tweede druk, Amsterdam 1982.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jaap Goedegebuure, Een omkeerbare jacobsladder. In: Haagse Post, 13-3-1982. |
Arnold Heumakers, Een literair spook. In: de Volkskrant, 23-3-1982. |
Reinjan Mulder, Het spook in het boekenmagazijn. In: NRC Handelsblad, 26-3-1982. |
Hans Warren, Letter en Geest, spookverhaal. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-4-1982. |
Robert Anker, Overvol, toch plezierig. In: Het Parool, 16-4-1982. |
Anthony Mertens, Het spook van de bibliotheek. In: De Groene Amsterdammer, 28-4-1982. |
Wim Hazeu, De hindernissen op weg naar een volledig leven. In: HN-Magazine/Hervormd Nederland, 8-5-1982. |
Ronald Soetaert, Drie generaties: Belcampo, Bob den Uyl en Kellendonk. In: De Morgen, 8-5-1982. |
Karel Osstyn, Letter en geest: een spookverhaal. In: De Standaard, 9-7-1982. |
Bart Vervaeck, Ziek van Mystiek. Woord en vlees bij Frans Kellendonk. In: Dietsche Warande & Belfort, 1993, jrg. 138, p. 349-358. |
Jaap Goedegebuure, Jakobsladders. Over Frans Kellendonk. In: De veelvervige rok, Amsterdam 1997, p. 116-133. |
Janus Linmans, Legato con amore in un volume. De Leidse universiteitsbibliotheek in Letter en Geest van Frans Kellendonk, Leiden 2006. |
Ernst Braches, Spoken zien in Letter en Geest, Amsterdam 2006. |
Daniël Rovers, De figuur in het tapijt. Op zoek naar zes auteurs, Brussel 2008, p. 43-76. (Proefschrift) |
Matthieu Sergier, Leesoefeningen in het onvermogen. Filiatiedynamiek en waarneming van de andersheid in Frans Kellendonks romans, Louvain-la-Neuve 2009. (Proefschrift) |
lexicon van literaire werken 86
mei 2010
|
|