| |
| |
| |
Oek de Jong
Opwaaiende zomerjurken
door Anne Marie Musschoot
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Opwaaiende zomerjurken van Oek (= Oebele Klaas) de Jong (*1952 te Breda) verscheen als Meulenhoff Editie 562 bij uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam, in september 1979. Een jaar later waren van het boek al 85 000 exemplaren verspreid, in 17 drukken. Tot op heden zijn er ongeveer 160 000 exemplaren verkocht.
Opwaaiende zomerjurken was Oek de Jongs eerste roman. Hij werd oorspronkelijk aangekondigd onder de titel ‘Pathetische sonate’. De Jong debuteerde in 1977 met een verhalenbundel, De hemelvaart van Massimo, waarvan zes verhalen in 1976 bekroond waren met de Reina Prinsen Geerligs-prijs. De vijfde editie van de bundel (1980) werd uitgebreid met het verhaal ‘Lui oog’, dat in november 1978 in beperkte oplage (500 exemplaren) was verschenen bij Fernand Ronsmans te Denderbelle en dat kan worden beschouwd als een voorstudie van het eerste deel van Opwaaiende zomerjurken. Ook andere verhalen, zoals ‘Rita Koeling’ en vooral de herschreven versie van ‘De onbeweeglijke Tze’, verschenen in de vijfde editie van De hemelvaart van Massimo (1980), vertonen duidelijke overeenkomsten met het eerste deel van de roman.
Opwaaiende zomerjurken telt 271 pagina's en omvat drie delen, die verder onderverdeeld zijn in genummerde hoofdstukken van onregelmatige lengte. De verdeling is als volgt: deel I Oskar Vanille (7), deel II Het systeem (9), deel III Scherm der reflexie (11).
De schrijver heeft de tekst laten voorafgaan door een motto, ontleend aan het verhaal Shambhala van F.C. Terborgh (oorspronkelijk verschenen in Raster, 1971). Ter vervanging van een flaptekst - die volgens de schrijver het achterplat zou hebben ontsierd - is voorin het voorwerk een ‘brieffragment’ opgenomen waarin hij samenvat ‘waar dat boek over gaat’.
| |
Inhoud
Deel I
Bij het begin van de zomervakantie ziet ‘de ruim achtjarige held’
| |
| |
Edo Mesch zijn vader, een reserveofficier, vertrekken voor een herhalingsoefening. Op dezelfde ochtend neemt hij ook afscheid van zijn broer en zus, die op vakantie gaan naar oom en tante Waayman. Edo, een overgevoelige en heel intelligente jongen, lijdt aan angstaanvallen die alleen door zijn moeder ‘behandeld’ kunnen worden. Als hij bij de oogarts een pleister op zijn oog heeft gekregen om het andere, luie oog te activeren, reageert hij aanvankelijk zeer agressief, maar met een van de buurvrouw gekregen klep en zonnebril durft hij weer de tuin in. Hij isoleert zich als Oskar Vanille in zijn verbeeldingswereld en komt tot rust; hij ontdekt een gevoel van onbeweeglijkheid dat hem maakt ‘als een steen op de bodem van een kolkende beek’ (p. 38). Tijdens een tochtje, achterop de fiets van zijn moeder, heeft hij een zweverig, ‘onbeschrijflijk licht en ruim gevoel’ wanneer zijn moeder en de buurvrouw hun jurken vrij laten opwaaien. Op het einde van de vakantie wordt de pleister van zijn oog weggenomen. Hij moet weer deelnemen aan de ‘andere’ wereld maar houdt zich afzijdig. Als zijn moeder even weg is zoekt hij in paniek zijn toevlucht bij de buurvrouw.
| |
Deel II
In deel II, ‘Het systeem’, logeert Edo bij zijn oom en tante Herman en Simone Waayman, op een eiland. De nu ‘ruim zeventienjarige held’ heeft zich als voorbereiding tot zijn grote onderneming kaal laten scheren. Hij verzet zich tegen het psychologiseren en de ‘intuïtieve’ reacties van zijn moeder en zoekt naar de grondslagen van een logisch, rationeel systeem, waarin alle tegenstrijdigheden zouden worden opgeheven en waardoor het mogelijk moet zijn ‘alles gelijkmoedig te ondergaan’. In zelfgekozen eenzaamheid leest hij Chinese wijsgeren en Griekse natuurfilosofen: door terug te keren naar ‘het begin van [de] geestelijke bewustwording’ van de mens wil hij zijn verwarring bestrijden. Het ‘gevoel van onbeweeglijkheid’ keert ‘met een zacht plofje’ terug, onder meer tijdens de zweefvluchten die hij kan maken met Kramer, een bekende van vroeger toen hij met zijn ouders logeerde in een strandhuisje op het eiland. Hij kent momenten van rust en van ‘geestvervoering’, waarin hij zich voorstelt dat hét systeem, ‘oogverblindend helder, eenvoudig, elegant en symmetrisch’ (p. 121), klaar is. Maar na drie weken is hij door een hopeloze verliefdheid op zijn tante totaal in de war geraakt. Hij slaat de bril van zijn oom stuk en vlucht in paniek. Wat er ‘werkelijk gebeurd is’ begrijpt hij niet.
| |
Deel III
In deel III, ‘Scherm der reflexie’, is Edo een vierentwintigjarige schrijver, die al zes jaar in het gezelschap van Nina leeft. Op het passagiersschip dat hen terugbrengt van een reis naar Egypte ontloopt hij Nina en ontmoet hij Marta, een oudere vrouw met twee kinderen, die de herinnering aan Simone bij hem oproept. De chaos in zijn gevoelsleven neemt toe. Hij slaat de bril stuk
| |
| |
van Bolten, een jong en succesvol hoogleraar moderne kunst, en besluit alleen naar Rome te gaan.
De verdere gebeurtenissen worden niet chronologisch verteld. In Rome brengt Edo zijn dagen door met nietsdoen en met schrijven. Hij ontmoet er Mario Arnolfini, een claqueur, die een ‘encyclopedie van het geluk’ zou willen schrijven. In de toevallig geziene ‘man met een Clark Gable-snorretje’ ziet hij zijn ‘denkbeeldige redder’, met wie hij verder gesprekken zal fantaseren, evenals met Antinoös, de ‘tweede stem’ in zijn hoofd. Het ‘moeiteloos evenwicht’ dat hij zo bewondert in het schilderij van Titiaan, ‘Hemelse en aardse liefde’, lijkt nu heel veraf. Na een telefonisch gesprek met Nina raakt hij ook fysiek helemaal ontredderd. Hij keert terug naar Nederland, waar hij Marta opzoekt. In een gesprek met zijn moeder wil hij afrekenen met zijn verleden. Als hij ook in zijn relatie met Marta tekort blijkt te schieten vlucht hij naar Friesland en probeert hij zichzelf te vernietigen met de zeilboot van zijn grootvader. In het ultieme moment blijkt zijn levenswil echter sterker te zijn dan zijn verlangen naar zelfdestructie.
| |
Interpretatie
Thematiek
In het voorin de roman opgenomen ‘brieffragment’ omschrijft Oek de Jong datgene ‘waar het in dat boek over gaat’ als volgt: ‘Het gevoel van onbeweeglijkheid dat het jongetje ontdekt, het allesomvattende systeem van de puber, het ondoorgrondelijke van gebeurtenissen, de liefde voor de moeder; de groeiende afstand tot de anderen, het scherm der reflexie, niet uit te bannen kinderlijke verlangens, rede versus intuïtie, het zoeken naar eenheid, gedrag, het construeren van de eigen goddelijkheid, het voortdurend zichzelf gadeslaan, almacht en impotentie, het schrijven, de orde van het verhaal...’
De opsomming geeft slechts ten dele een idee van de rijkdom en complexiteit van de motieven die in de roman zijn verwerkt. Centraal in de thematiek staan aanvankelijk de communicatieproblemen van de jonge Edo: zijn contacten met de buitenwereld worden bedreigd door angst, waarbij hij een sterk affectieve binding met zijn moeder ontwikkelt.
| |
Titel/Thematiek
Zijn evenwicht vindt hij terug doordat hij zich terugplooit op zichzelf en de ‘onbeweeglijkheid’ ontdekt, een toestand van rust en zelfs van geluk - het gevoel ‘van de opwaaiende zomerjurken’ - waarin alle tegenstellingen opgeheven zijn en hij ‘bij alles hoort’. Zijn Oedipuscomplex zal echter blijven.
Hetzelfde verlangen naar rust, naar onbewogenheid, keert verhevigd terug in het gevoelsleven van de puber en de adoles- | |
| |
cent. De crisismomenten in de ontwikkeling van Edo ontstaan uit zijn behoefte aan evenwicht, uit zijn hunkeren naar een synthese tussen verstand en gevoel, tussen materialisme en mysticisme. Zijn streven naar rationele helderheid faalt door zijn emotionele onrust. In een rijpere fase, als hij wel tot een rustiger verhouding lijkt te zijn gekomen met een vrouw, wordt het beleven van zijn gevoelens dan weer aangetast door de remmende reflectie.
| |
Opbouw
De tegenstellingen en conflicten die het thematische grondpatroon van de roman vormen, bepalen ook de complexe structuur van het geheel. Deel I is gebouwd op de tegenstelling ikwereld, de delen II en III op de tegenstelling rationaliteit-emotionaliteit. De tweeledigheid werd formeel aanvankelijk geconcipieerd als een sonatevorm, waarvan de structuur berust op twee elkaar afwisselende contrasterende thema's. Als voorbeeld kan de ‘onnavolgbaar contrastrijke’, zeer emotionele en ‘tegelijkertijd met ijzeren hand gestructureerde’ pianosonate nr. 32, opus 111 van Beethoven hebben gediend, de enige muziek die Edo op het hoogtepunt van zijn crisis nog kan verdragen (p. 230).
De contrasterende motieven zijn uitgewerkt in losse, als fragmenten naast elkaar staande scènes, die door de gehanteerde montagetechniek en de vele interne verwijzingen en herhalingen toch een hechte samenhang vertonen. Ruud Kraayeveld heeft er in zijn interpretatie (1985) zelfs op gewezen dat aan het associatieve constructieprincipe een vrij strakke, door getallensymboliek bepaalde ordening ten grondslag ligt. Als de verwarring in Edo's geest resulteert in een paranoïde toestand (deel III) wordt de vorm ook ingewikkelder: het gebeuren wordt niet meer chronologisch verteld, er zijn snelle en abrupte overgangen in tijd, ruimte en perspectief.
| |
Vertelsituatie
Het verhaal is overwegend scenisch en geheel personaal verteld, vanuit het gezichtspunt van Edo Mesch. Wel is de alwetende verteller in sommige wendingen nadrukkelijk aanwezig (‘de... held’; ‘later wist hij’ en dergelijke) en zijn er korte passages waar het gebeuren wordt waargenomen door andere personages (de buurvrouw, Simone, Nina). In enkele scènes wordt overgegaan van de voltooid verleden tijd naar de onvoltooid tegenwoordige tijd, wat een effect van grote directheid teweegbrengt. Ook de afwisselingen van de hij-vorm met korte en steeds langer wordende fragmenten in de ik-vorm leveren een directere suggestie op van de bewustzijnsstroom van de hoofdfiguur. Alle andere figuren worden overigens alleen getekend in de functie van zijn ervaringswereld. Dat Edo als zeventienjarige verliefde puber niet begrijpt wat er met hem gebeurde wordt formeel uitgedrukt door zijn belevenissen als flash-back voor te stellen: deel
| |
| |
II wordt ingeleid en besloten door dezelfde, filmisch waargenomen korte scène (een ‘gestold’ beeld), die eerst in de onvoltooid tegenwoordige tijd en dan in de onvoltooid verleden tijd wordt weergegeven.
| |
Poëtica
Het is niet toevallig dat Edo zich in deel III ontwikkeld blijkt te hebben tot een schrijver. Evenals voor Oek de Jong het schrijven een poging is om te ontsnappen aan een verlammende sfeer van relativisme (interview H. Tromp), is het schrijven voor Edo een middel om zijn gewaarwordingen te kanaliseren, om de tijd tot stilstand te brengen en te onderzoeken wat er zich in werkelijkheid heeft afgespeeld. Een verhaal is voor Edo ‘een middel om tot een tot in zijn nietigste onderdelen samenhangend beeld te komen’ (p. 196). Schrijven is ordenen, is samenhangen zoeken.
| |
Stijl
De complexiteit van de roman volgt niet alleen uit de mozaïekstructuur van contrasterende fragmenten, maar ook uit de diversiteit van de gebruikte vormen. Tempuswisselingen, afwisselingen van de hij- en ik-, zelfs van de men- en jij-vorm, atmosferische en meestal symbolisch te interpreteren beschrijvingen van verschillende locaties (een Zeeuws landschap, een Nederlands eiland, een passagiersschip op de Middellandse Zee, Rome, de Friese meren) dragen bij tot het fragmentarische karakter maar doen tegelijk een netwerk van interne verwijzingen ontstaan. In dat netwerk zijn bovendien tal van intertextuele verwijzingen verweven naar kunstenaars, kunstwerken en vooral wijsgerige stelsels.
| |
Context
In zijn monografie over Opwaaiende zomerjurken heeft A.F. van Oudvorst erop gewezen dat het boek gelezen kan worden als een psychologische ontwikkelingsroman, maar ook ‘als een wijsgerig georiënteerde ideeënroman en, met evenveel recht, als een experimentele bewustzijnsroman, terwijl vele lezers in het authentiek aandoende karakter van de stof aanleiding vonden om het boek op te vatten als een zelfbekentenis van de auteur’ (p. 7).
In een brede, internationale context gezien kan de roman gesitueerd worden in de traditie van het modernistische bewustzijnsproza (Joyce, Mann, Musil, Proust), dat gericht is niet zozeer op de weergave van de zichtbare buitenwereld als wel op de analyse van de binnenwereld, op datgene dat zich onttrekt aan de directe waarneming.
In een engere, nationale context hoort de roman thuis in de neo-romantische tendens, de nadrukkelijk individualistische
| |
| |
stroming die in de jaren zeventig op de voorgrond kwam na en ook wel als reactie tegen de euforie van het geloof in maatschappelijke verandering en betrokkenheid in de jaren zestig wordt gezien. Hoewel hij niet behoort tot de schrijvers rond het tijdschrift De Revisor (1974) vertoont Oek de Jong een duidelijke verwantschap met de groep (D.A. Kooiman, F. Kellendonk, N. Matsier, Doeschka Meijsing, A.F.Th. van der Heijden en anderen). Hij schrijft geen traditioneel realistisch en/of vertellend proza maar streeft naar een heldere weergave van het bewustzijn. De zoektocht naar de eigen identiteit krijgt een complexe en zorgvuldig gestructureerde vorm. Centraal staat de werkelijkheid van de verbeelding. In De Jongs tweede roman, Cirkel in het gras (1985), werd de persoonlijke problematiek verbreed en aangevuld door een grotere aandacht voor maatschappelijke problemen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Uit de verkoopcijfers blijkt dat Opwaaiende zomerjurken vrijwel direct na zijn verschijnen een volgens Nederlandse normen verbazingwekkend succes heeft gekend. De leencijfers van de bibliotheek bevestigen het beeld van de bestseller: in de loop der jaren zijn naar schatting zowat 5 000 exemplaren gekocht door bibliotheken, waar naar wordt aangenomen gemiddeld vijftig uitleningen tegenover staan. Dit alles brengt het aantal lezers samen op bijna een half miljoen. (De gegevens zijn van Uitgeverij Meulenhoff.)
In de receptie door de literaire kritiek valt een duidelijke eensgezindheid op in de meest toonaangevende kritieken. Alle gezaghebbende critici (Carel Peeters, K.L. Poll, Tom van Deel, Aad Nuis, Wam de Moor) spraken zich uitbundig lovend over de roman uit. Peeters noemde De Jong een ‘geboren schrijver’, Poll roemde de stijl en de beheersing van de taal, Nuis vond het verhaal meeslepend en verrassend, de stijl helder, Van Deel bewonderde vooral de vormgeving. Ofschoon ook bij deze prominente critici nog enkele reserves werden gemaakt, sloten de meeste recensenten zich bij de lovende kritieken aan. Onder deze laatste waren er ook enkele die bezwaren en bedenkingen opperden. Zo werd onder meer gewezen op ‘een aantal wijdlopigheden en soms wat te veel getheoretiseer’ (Hazeu) en op ‘te gezochte dialogen’ (Osstyn). Ronduit negatief waren alleen Hans van Straten, die het boek leeg vond en de stijl uiterst dun, kunstig en monotoon en, iets later, Sus van Elzen, die bezwaren had tegen wat hij overdadig abstract redeneren noemde.
Dat het boek nochtans over het algemeen als een belangrijke
| |
| |
gebeurtenis werd ervaren kan blijken uit het feit dat er inmiddels al drie verschillende publikaties in boekvorm aan zijn gewijd: F. Hiddema (1981) leverde een ‘psychoanalytische interpretatie’ van het gedrag van Edo Mesch, A.F. van Oudvorst (1984) schreef een uitvoerige monografie voor de reeks Synthese en R. Kraayeveld verzorgde een analyse voor de reeks Walva-Boeken (1985).
Opwaaiende zomerjurken werd bekroond met de F. Borderwijk-prijs 1980 van de Jan Campertstichting.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Oek de Jong, Opwaaiende zomerjurken, 7e druk, Amsterdam 1979.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hansmaarten Tromp, Oek de Jong en zijn depressies. In: De Tijd, 20-5-1977. |
K.L. Poll, Een god ben ik in mijn eigen benauwde wereld. In: NRC Handelsblad, 28-9-1979. |
Carel Peeters, Het hoogmoedig verlangen naar een moeiteloos evenwicht. ‘Opwaaiende zomerjurken’ of de geboorte van een schrijver. In: Vrij Nederland, 29-9-1979. |
Ben Maandag, Romandebuut met ‘Opwaaiende zomerjurken’. Oek de Jong is 'n vakman. In: Het Vrije Volk, 5-10-1979. |
Wim Sanders, Een best boek. In: Het Parool, 5-10-1979. |
T. van Deel, Opwaaiende zomerjurken, briljante roman van Oek de Jong. In: Trouw/Kwartet, 6-10-1979. Gebundeld onder de titel: Door het scherm der reflectie heen. In: Recensies, Amsterdam, 1980, p. 106-108. |
Aad Nuis, Het verschil met een vuilniszak. In: Haagse Post, 6-10-1979. |
Hans van Straten, Knap, modieus en leeg boek van Oek de Jong. In: Utrechts Nieuwsblad, 12-10-1979. |
Wam de Moor, Om een gevoel van verzonkenheid. In: De Tijd, 19-10-1979; onder de titel: Over het verlangen naar stilte en geborgenheid, ook in: Haagse Post, 26-10-1979. Gebundeld in: Wilt u mij maar volgen? Kritieken en profielen over het proza van de jaren zeventig, Amsterdam, 1980, p. 205-211. |
Willem Jan Otten, ‘Waar ik naar streef is een gestructureerd pathos’. Een onderhoud met de schrijver van ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: Vrij Nederland, Boekenbijlage 20-10-1979. |
R. S(oetaert), Oek de Jong stijgt op in vlieger. In: De Morgen/Vooruit, 26-10-1979. |
Graa Boomsma, Het eigen heden in kaart brengen. In: De Waarheid, 30-10-1979. |
Wim Hazeu, Een nieuwe romanticus. In: Haagsche Courant, 31-10-1979 en in: Rotterdams Nieuwsblad, 31-10-1979. |
Jan Verstappen, Indringend romandebuut. Oek de Jong: ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: Het Binnenhof, 10-11-1979. |
Wim Vogel, Oek de Jong uitstekend in ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: Haarlems Dagblad, 17-11-1979. |
An., Opwaaiende zomerjurken. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 22-12-1979. |
Leo Geerts, Oek de Jong, ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: De Nieuwe, 28-12-1979. |
Ids Haagsma en Jeroen Koolbergen, ‘We moeten eindelijk zindelijk leren denken’. Gesprek met Oek de Jong, Nicolaas Matsier en Frans Kellendonk. In: Nieuwsnet, 5-1-1980. |
Willem Kuipers, ‘Het verlangen om de hele wereld verblindend neer te zetten’. In: de Volkskrant, 19-1-1980. |
Sus van Elzen, Zonbeschenen zomers proza tegen de bierkaai. In: Knack, 6-2-1980. |
Karel Osstyn, Oskar is dood. In: De Standaard, 29-2-1980. |
| |
| |
Daan Cartens, Schrijver tussen vier vrouwen. In: Ons Erfdeel. nr. 1, januari-februari 1980, jrg. 23, p. 110-111. |
Carel Peeters, Een moderne Faust en zijn moeder. In: Jan Campertprijzen 1980, 's-Gravenhage, p. 49-67. |
Frank van Dijl, De zomers van Oek de Jong; over ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: Literair Paspoort, nr. 283, maart-april 1980, jrg. 31, p. 557-559. |
An., ‘Opwaaiende zomerjurken’ van Oek de Jong. In: Nederlands Dagblad, 21-6-1980. |
Theo van Loon, Oek de Jong. In: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Alphen a.d. Rijn/Brussel/Groningen 1980; aanv. juni 1981 en februari 1986. |
Frans Hiddema, Wat ‘Opwaaiende zomerjurken’ verhullen. Psychoanalytische interpretatie van de gelijknamige roman van Oek de Jong. Bijdrage tot de neurosenleer, Baarn 1981. |
M.G.J. Teerink, Oek de Jong, ‘Je kon alleen verder als je zeilde’. In: Uitgelezen. Reakties op boeken, nr. 5, Den Haag 1981, p. 61-69. |
André van Oudvorst, Ruimte, schilderkunst en filosofie in ‘Opwaaiende zomerjurken’. In: Bzzlletin, nr. 86, mei 1981, jrg. 9, p. 3-14. |
A.F. van Oudvorst, Over Opwaaiende zomerjurken van Oek de Jong, Amsterdam 1984. |
Ruud Kraayeveld, Oek de Jong. Opwaaiende zomerjurken. Memoreeks. Analyse en samenvatting van literaire werken, Apeldoorn 1985. |
Ben van Melick, Edo Mesch als homo religiosus. In: Literatuur, nr. 1, januari-februari 1986, jrg. 3, p. 50-52 (recensie van Van Oudvorst 1984). |
Ruud A.J. Kraayeveld, Afdalen in het innerlijk. Over de romans van Oek de Jong. In: Ons Erfdeel, nr. 4, september-oktober 1986, jrg. 29, p. 489-498. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|