| |
| |
| |
Oek de Jong
Cirkel in het gras
door Jaap Goedegebuure
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Cirkel in het gras van Oek de Jong (*1952 te Breda) verscheen in mei 1985 in de serie Meulenhoff Editie bij uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam. Van het boek verschenen tien drukken, alle ongewijzigd. Tot op heden zijn er meer dan 100 000 exemplaren verkocht. Er verschenen vertalingen in het Deens, Fins, Noors, Roemeens en Zweeds.
Inclusief voorwerk, inhoudsopgave en verantwoording telt Cirkel in het gras 432 pagina's. Er zijn twee delen, die respectievelijk 8 en 19 hoofdstukken omvatten. De titel is ontleend aan Mary Barnards Engelse vertaling van een fragment uit het werk van de Griekse dichteres Sappho, die beide als motto voor in het boek zijn afgedrukt. De vertaling luidt: ‘And their feet move // Rhythmically, as tender / feet of Cretan girls / danced once around an // altar of love, crushing / a circle in the soft / smooth flowering grass’.
Cirkel in het gras is Oek de Jongs tweede roman na Opwaaiende zomerjurken. Hoewel enkele personages en bepaalde delen van de plot de schrijver al in 1980 voor ogen stonden, dateert de totaalconceptie van 1983. In 1984 werd de roman aangekondigd onder de titel De archaïsche glimlach, later circuleerde als alternatieve titel De schoonheid van het lot. Beide titels stammen uit sfeer van de antieke cultuur; ze worden hieronder verklaard.
| |
Inhoud
Deel een
In de zomer van 1976 arriveert Hanna Piccard in Rome. Voor een periode van twee jaar is ze benoemd tot correspondente van een Nederlands avondblad (NRC Handelsblad) dat het devies ‘Lux et Libertas’ in zijn kop draagt. Kort voor haar vertrek heeft ze haar relatie met Léon Brest, die negen jaar heeft geduurd, verbroken.
Op een regenachtige herfstdag - de avond tevoren heeft Hanna voor de eerste maal tijdens haar verblijf het bed ge- | |
| |
deeld met een Italiaan - belandt ze bij toeval op de Piazza Rotonda. Wanneer ze schuilt voor de regen tussen de zuilen van het Pantheon, bevindt ze zich in het gezelschap van een ruim dertigjarige man. Het valt haar op dat hij de mensen in zijn omgeving onbeschaamd zit te observeren. Tot haar ergernis moet ze vaststellen dat ook zij in zijn blikveld gevangen is. Ze wacht het einde van de bui niet af.
Een aantal weken later komt ze via haar vriend Joe Kurhajec, een Amerikaanse journalist die na de Vietnamoorlog in Rome is beland en er beeldhouwer is geworden, opnieuw in contact met de schaamteloze kijker. Hij heet Andrea Simonetti, is kunsthistoricus van beroep en schrijft daarnaast ook gedichten. Ze zitten een hele avond naast elkaar aan tafel, maar nemen afscheid zonder een nieuwe afspraak te maken. Dat Andrea indruk op Hanna heeft gemaakt, blijkt uit bekentenissen die ze doet aan haar hartsvriendin Dita van der Waals.
Pas na twee maanden krijgt ze voor het eerst weer iets van Simonetti te horen. Per brief nodigt hij haar uit voor een tweedaagse zeiltocht met de tweemaster van zijn vriend Pittakos. Hanna voelt zich steeds sterker verbonden met Andrea, vooral wanneer ze hem kan verzorgen nadat hij bij een onverhoedse manoeuvre van het schip zijn enkel heeft verstuikt. Tegelijkertijd maakt ze kennis met de weerstand van Simonetti's dochter Leda, een puber die in Hanna onmiddellijk een concurrente ziet.
Omdat er weer geen nieuwe afspraak is gemaakt, neemt Hanna het initiatief. De eerstvolgende zaterdagmorgen loopt ze over het Campo dei Fiori, in de wetenschap dat Andrea er zijn boodschappen pleegt te doen. Inderdaad loopt ze hem tegen het lijf en laat ze zich bij hem aan huis nodigen. Even later dient zich Zuccarelli aan, de directeur van het museum waar Andrea werkt. Ook in hem herkent Hanna een jaloerse rivaal. Nadat ze een tijd met haar aanbedene gesproken heeft, gaat ze naar huis, niet dan nadat ze een boodschappentas heeft meegenomen. Na drie weken houdt ze het niet langer uit; ze zoekt Andrea op in zijn kantoor om hem er de verloren gewaande tas te overhandigen en haar liefde te bekennen. Hoewel hij zegt dat hij zich niet laat dwingen, gaat ze pas weg nadat hij haar tweemaal heeft omhelsd.
Na enige bezoeken van Andrea aan haar appartement is de inleidende fase van de relatie afgesloten en acht Hanna de tijd rijp bij hem in te trekken. Toch blijft het beide gelieven moeite kosten aan elkaar te wennen. Als blijk van vertrouwen vertelt Andrea over een episch gedicht dat hij onder handen heeft. Het gaat over de middeleeuwse keizer Frederik ii en de legendarische duiker van Messina, Cola Pesce. Thema is de in para- | |
| |
noia omslaande heerszucht, die het complement vormt van de tirannieke zucht naar kennis. Zodra Andrea Hanna heeft ingewijd, voelt hij spijt. ‘Wat er in hem leefde leek te verschrompelen en te sterven zodra hij erover sprak.’
| |
Deel twee
Een jaar later. In de lente van 1978 is Hanna voor werkoverleg in Amsterdam. Andrea, die inmiddels aan Hanna verslaafd geraakt is, en Leda zijn meegereisd. Andrea doet een vergeefse poging het werk van zijn vriend Kurhajec bij galeriehouders te plaatsen, terwijl Leda in het Stedelijk Museum gefascineerd raakt door De parkiet en de sirene van Matisse. Op het terras van het museum stelt Hanna Andrea voor aan Léon Brest, die haar toevallig tegen het lijf loopt.
Op de middag van hun vertrek zitten Hanna, Andrea en Leda aan de oever van het IJsselmeer. Andrea vertelt zijn geliefde over de herinneringen aan de keren dat hij als kind verbleef op het eiland Salina in de Tyrrheense Zee, en over zijn binding met zijn gastheer Tonni Locantro (model voor de figuur van Cola Pesce), zijn vrouw Teresa en zijn dochter Lucia. In al hun eenvoud, onbekommerdheid en authenticiteit belichamen ze voor hem een levensideaal. Hanna, die voelt dat Andrea tijdens zijn relaas onbereikbaar voor haar is geworden, stort zich plotseling met zoveel geweld op hem, dat hij met zijn hoofd op de basaltblokken slaat. Behalve een bloedende wond houdt Andrea er het gevoel van een groeiende verwijdering aan over.
In het vliegtuig naar Rome ontwaart Leda een zwemmer die ze die middag heeft zien trainen in het IJsselmeer. In de aankomsthal kan ze op zijn koffer zien hoe hij heet en waar hij vandaan komt: Jan Zocher, Amsterdam. De indruk die hij op haar maakt, blijkt in de dagen daarna een krachtbron te zijn waaruit ze de inspiratie put voor een kunstwerk in de trant van Matisse.
In deze gelukzalige stemming hoort Leda van de ontvoering van Aldo Moro, voorzitter van de Christendemocratische Partij. Hij is gegijzeld door een eenheid van de Rode Brigades. Onmiddellijk breekt er een algemene staking uit die Leda vrij van school bezorgt en Zuccarelli en Andrea de gelegenheid geeft een wandeling door het uitgestorven Rome te maken. Zuccarelli speculeert over de tactiek van de ontvoerders en de reactie van Moro. Later raken Hanna en Andrea verzeild in heftige discussies over het terrorisme. Hij beschouwt het als een ziekteverschijnsel van een gedegenereerde samenleving en wil om die reden de Rode Brigadisten niet tot de zondebok maken, zij stelt zich op het standpunt dat de terroristen uit naam van de democratische rechtsstaat bestreden moeten worden. Eens te meer draagt het meningsverschil bij aan de groei- | |
| |
ende verwijdering. Al gauw wordt duidelijk dat er onder hun politieke debat een geschil ligt waarvan de inzet vrijheid versus ge-/verbondenheid is.
Inmiddels heeft Andrea zijn gedicht over keizer Frederik en Cola Pesce voltooid. Het telt dertig zangen van elk honderd versregels. Hoewel hij een proefdruk van tien exemplaren laat maken, kan hij er niet toe komen om er Hanna inzage in te geven. Zuccarelli daarentegen weet zich een kopie toe te eigenen. Tijdens een weekend in Andrea's buitenhuis in het boven Rome gelegen plaatsje Sutri spreken ze over het gedicht. Pas naderhand zal Zuccarelli openlijk toegeven dat hij in het portret van de heerszuchtige en wrede vorst trekken van zijn persoonlijkheid heeft herkend.
Na zijn terugkeer uit Sutri is Andrea niet langer bij machte de verstandhouding met Hanna in goede banen te leiden. Tegen wil en dank zoekt hij de confrontatie, door tegen de afspraak in niet op tijd bij een theatervoorstelling te zijn waar ze samen heen zouden gaan. Ondertussen heeft Hanna contact gezocht met Joe Kurhajec en maakt avances die hem doen denken dat ze met hem naar bed wil. Haar herhaalde bewering dat Kurhajec eigenlijk maar weinig met haar op heeft, doen hem besluiten van de escapade af te zien en haar hardhandig van zich af te stoten.
Nadat Andrea uit het theater naar huis is gegaan, treft hij een aangeschoten Hanna. Hij realiseert zich dat hij haar eigenlijk verafschuwt, laat zich meeslepen in een woordenwisseling en smijt haar ten slotte dol van drift de trappen af.
Op de dag waarop het vermoorde lichaam van Aldo Moro is gevonden krijgt Leda de aanvechting haar door Matisse geïnspireerde kunstwerk te vernietigen. Ze beschouwt het als kinderwerk. Uiteindelijk doet ze alsnog een poging het te redden door de scheuren af te plakken met de kranten waarin het nieuws van de moord op de Christendemocratische leider wordt gemeld. Ze valt in slaap en droomt van de paradijselijke wereld waarvan ze een beeld heeft willen geven.
In afwachting van een laatste ontmoeting in Zuccarelli's nabij Napels gelegen Villa Cimbrone wisselen Andrea en Hanna brieven. Zij verwijt hem dat hij haar nooit heeft toegelaten in zijn wereld, hij probeert haar uit te leggen dat zijn angst en onvermogen tot liefde voortkomen uit de gevangenschap in het individualistische ego-bewustzijn. Wanneer Andrea als eerste in Villa Cimbrone aankomt, heeft hij de tijd verder na te denken over wat hem afhoudt van de begeerde staat van onthechtheid. De contemplatie van een gebeeldhouwde vrouwenkop uit de archaïsche periode stelt hem in staat zijn gedachten te ordenen. Al zijn obsessies, angsten, antipathieën
| |
| |
komen voort uit hemzelf, bedenkt hij; alleen door zich belangeloos, onbevangen en onbekommerd open te stellen voor al het bestaande kan hij vrij worden. Zijn aanvaarding geldt in de eerste plaats Hanna. In deze verlichte gemoedsgesteldheid treedt hij haar tegemoet wanneer ze, verlaat door de journalistieke plicht om de uitvaart van Aldo Moro bij te wonen, samen met Leda bij Villa Cimbrone aankomt. Ze is verrast door zijn metamorfose en is tegen haar vaste voornemen in geneigd toe te geven aan zijn wil de relatie te herstellen.
Ten slotte arriveert Zuccarelli op zijn buitenverblijf, zoals hij tot zijn ergernis merkt als een onverwachte gast. De huishoudster is vergeten zijn naam op het bezoekersschema te zetten. Hij verbergt zijn irritatie achter overdreven hoffelijkheid tegenover Hanna en gaat dan de confrontatie met Andrea aan door hem eerst te laten weten dat hij zich in zijn grote gedicht heeft herkend en hem vervolgens mee te delen dat hij niet gecorrigeerd of geholpen wenst te worden. Andrea gooit in een opwelling de stenen vrouwenkop met de archaïsche glimlach het ravijn in. Later die avond zal hij halsbrekende toeren verrichten om het beeld weer naar boven te halen.
Zuccarelli vertrekt naar een hotel, na te hebben beloofd dat hij de andere dag terug zal komen om met zijn gasten een boottocht te maken, waarbij ook het verzoek van Leda kan worden ingewilligd: ze wil zien hoe Jan Zocher meedoet aan de zwemwedstrijd Napels-Capri-Napels. Nog diezelfde avond echter komt Zuccarelli om, als hij bij het duiken in de baai van Amalfi een antiek beeld ontdekt, zich in zijn overmoed misrekent in de afstand en verdrinkt.
Na een extatische liefdesnacht maken Hanna, Andrea en Leda de boottocht naar Capri. Alle drie zijn ze op een verlangen gefixeerd: Hanna op een laatste hoogtepunt met haar minnaar voordat ze hem verlaat, Andrea op een blijvende band met zijn geliefde en Leda op het directe contact met Jan Zocher. Alleen Leda beleeft haar triomf. Zocher geeft na een aanvaring met een school kwallen de strijd op en klimt uitgerekend bij haar aan boord om zich te laten behandelen met ammoniak. Verzaligd glijdt Leda in de armen van haar vader en laat zich door hem kussen als was ze zijn vrouw. Hanna maakt van de algemene opwinding gebruik door over te stappen op een ander schip en naar Villa Cimbrone terug te keren. In Zuccarelli's badkamer bekent ze Andrea dat ze niet langer in staat is bij hem te blijven. Ze gaat naar Rome, wikkelt haar zaken af en keert na zes weken definitief naar Nederland terug om er als directiesecretaresse bij een scheepvaartmaatschappij te gaan werken. In een laatste brief schrijft ze Andrea dat ze ook is teruggekeerd bij Léon Brest.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Cirkel in het gras zet in als een liefdesroman en behoudt dat karakter tot het einde toe. Toch zou het onjuist zijn de ontwikkeling en de neergang van een liefde als het thema van het boek aan te merken. Nog minstens drie andere genres manifesteren zich in de plot: kunstenaarsroman, politieke roman en ideeënroman. Ze zijn overigens ten nauwste met elkaar verbonden.
De kunstenaar in Andrea Simonetti haakt naar onafhankelijkheid en geestelijke ruimte en voelt zich door de band met Hanna Piccard gefrustreerd in zijn creatieve mogelijkheden. Tegelijkertijd belast hij zich met de opdracht zijn weerstand tegen het zelfverlies dat de liefde in zijn ogen is, te overwinnen. Zoals Cola Pesce in opdracht van de keizer naar de diepte duikt, zo moet ook Andrea de afdaling (die een vorm van verootmoediging en persoonlijkheidsverlies inhoudt) in Hanna's schoot maken. ‘Avond aan avond lag hij op de bank in zijn werkkamer en deed of hij nadacht over zijn meesterwerk. Simonetti maakte altijd een buitengewoon geconcentreerde indruk wanneer hij zichzelf kwelde met gedachten over haar karakter en het zijne. Hij kwelde zichzelf met gedachten over haar lichaam, kwelde zichzelf met gedachten aan de eeuwige en altijd weer angstaanjagende verplichting van de man jegens zijn vrouw: een afdaling in de grot.’ (p. 189)
Zodra Andrea zich over zijn angst heeft heengezet, is hij ook in staat zijn autonome individualiteit eerder als een beperking dan als een voorwaarde voor creativiteit te ervaren. Hij leert individualisme, en zeker het individualisme van de romantische soort, te zien als de tirannieke neiging zich een plaats te bevechten ten koste van de ander. Behalve in zichzelf heeft Simonetti deze trek vooral ontwaard in Zuccarelli (een figuur met wie hij een ambivalente vader-zoonrelatie onderhoudt). Vervolgens projecteert hij de eigenschap in het karakter van de heerszuchtige, naar exclusieve kennis hakende keizer Friedrich ii. In een gesprek met Zuccarelli over zijn gedicht merkt Andrea op: ‘Alle heerszucht is gebaseerd op angst en beweegt zich onvermijdelijk in de richting van het levenloze: systemen, wetten, theorieën, bureaucratie. De heerszuchtige is eropuit om zekerheden te scheppen, dat is noodzakelijk om te kunnen overleven, maar naarmate het aantal zekerheden toeneemt verzwakt het gevoel in leven te zijn, verzwakt de vitaliteit, verzwakt het contact met de realiteit en verzwakt het gevoel van vrijheid. Er is wat dat betreft een kritische grens. En er is een tegenbeweging. Ieder wil van tijd tot tijd zo scherp mogelijk voelen dat hij in leven is. Wanneer is die gewaarwording het sterkst? Wanneer is het contact met de
| |
| |
realiteit het sterkst? Zodra je in je zekerheden wordt aangetast of gedwongen bent ze los te laten. Verliefd worden is een manier om dat te ervaren. Door de hartstocht wordt dat pantser van zekerheden verbrijzeld en kun je het leven opeens heel intens ervaren. Het is opwindend om van een hoge rots in zee te duiken, nadat je lang hebt geaarzeld, want je speelt op een betrekkelijk veilige manier met je laatste zekerheid: de wetenschap dat je in leven bent. Gewelddadigheid is een manier om jezelf te laten voelen dat je in leven bent. De excessen die de decadente fase van een cultuur begeleiden kun je beschouwen als extreme prikkels, die sommige personen kennelijk nodig hebben om zichzelf nog van hun vitaliteit te kunnen overtuigen. Decadentie is een soort gevoelloosheid.’ (p. 226)
Het is precies op grond van overwegingen als deze dat Andrea het gewelddadige optreden van de Rode Brigades, gericht tegen het vermolmde Italiaanse staatsbestel, beschouwt als een decadent geworden vorm van romantische cultuurkritiek, die op zijn beurt weer symptoom en diagnose tegelijk is. ‘De vitale doodsdrift van de terrorist en het levensmoede cynisme van de machthebber hebben een gemeenschappelijke bron: het onvermogen om het pantser van het intellect te breken en het gevoel van gescheiden-zijn op te heffen.’ (p. 361)
| |
Personages / Vertelsituatie
Andrea Simonetti is het centrum van de handelingen en bespiegelingen waarover in Cirkel in het gras wordt verhaald. Maar zijn gestalte krijgt scherpere contouren waar ze wordt gespiegeld in die van anderen. Letterlijk gebeurt dat in het begin van de roman. De geschiedenis wordt niet met Andrea, maar met Hanna ingeleid: zij is het die de blik op hem vestigt, door hem gefascineerd raakt en steeds meer naar hem wordt toegezogen. Ligt het perspectief van deze multipersonale roman in het eerste deel vooral bij haar, in het tweede deel is het naar Andrea verschoven.
Hanna is in menig opzicht Andrea's antipode. Waar hij vergeestelijkt en zelfs cerebraal is, is zij aards en zinnelijk; waar hij een beheerste, introverte en soms zelfs afwerende indruk maakt, komt zij over als spontaan en impulsief. Het betreft hier overigens in hoge mate beeldvorming die afhankelijk is van de indrukken die de personages van elkaar en zichzelf hebben. In haar afscheidsbrief aan Andrea schrijft Hanna dat haar leven in het teken staat van de overgave, het zijne in het teken van de ontkenning. Elders vergelijkt zij zichzelf met een varken; het is Andrea die deze vergelijking overneemt en er zijn wantrouwen jegens haar voor een belangrijk deel aan ontleent. ‘Hij hield van haar zachte wangen en het rechtopstaande haar op haar voorhoofd. Maar lelijk was haar neus, zonder kracht of gratie, een vlezige en stompe wipneus waaruit haar
| |
| |
varkensnatuur sprak, het verlangen zich te wentelen in een moddervet genot, haar varkensnatuur die hij herkende in de tot spleetjes geknepen ogen en voelde in het stevige en spekkige vlees van haar lichaam. Simonetti was nog steeds bang voor haar dunne en achterdochtige lippen.’ (p. 136) Later, tijdens zijn louterende ervaring in Villa Cimbrone, zal hij zich met die kant van haar verzoenen. ‘Ja, het was louter hoogmoed om niet tot het levende te willen behoren, om niet tot de lelijke lach van zijn geliefde te willen behoren. Bovendien was de lelijkheid van Hanna's lach niet de hare. Ze lachte. De lelijkheid van haar lach - dat was hij zelf. Haar lach en al wat het opriep - dat was hij zelf, dat was zijn geest.’ (p. 351)
In de tegenstelling die tussen de karakters van Andrea en Hanna bestaat, past de verwisseling van de gangbare seksuele rolpatronen. Meer dan eens wordt melding gemaakt van Andrea's androgynie (die door zijn voornaam, in Italië gebruikelijk voor mannen èn vrouwen, wordt bevestigd). Niet alleen hijzelf onderkent de vrouwelijke eigenschappen van zijn psyche (hij droomt bijvoorbeeld dat hij zwanger is), maar ook Hanna. In haar fantasie speelt ze zelfs met de gedachte dat Andrea haar maîtresse is.
De overige personages zijn bijfiguren en zorgen in die hoedanigheid voor de contrasten, die vooral consequenties hebben voor de nadere profilering van Andrea. Hijzelf is de eerste om dat te beseffen. ‘Simonetti vroeg zich af of de personen met wie hij bevriend raakte en van wie hij ging houden steeds alleen maar de opvolgers waren van anderen of, nog vreemder, alleen maar de afspiegelingen van denkbeeldige figuren die hij kennelijk om zich heen wilde voelen [...]’ (p. 343). Verschillende romanfiguren spelen een belangrijke rol in Andrea's verbeelding en staan model voor bepaalde trekken in de portretten van keizer Friedrich ii en zijn dienaar Cola Pesce. Zuccarelli is zoals gezegd de cynisch en tiranniek geworden scepticus die lange tijd heeft geprobeerd de grenzen van de objectieve kennis te verleggen, maar die tenslotte heeft ervaren dat het denken steeds op dezelfde paradoxen te pletter slaat. Sterker dan door hem is Andrea beïnvloed door zijn vaderlijke vriend Tonni Locantro, een visser van het Liparische eiland Salina, bij wie hij als kind regelmatig heeft gelogeerd. Locantro stelt geen vragen, maar leeft bij de dag, zoals zijn voorouders dat eeuwenlang hebben gedaan. Hij levert Andrea de inspiratie voor de karakteristiek van Cola Pesce, ‘die precies zoveel weet en gelooft als hij nodig heeft om te kunnen overleven’.
In de ex-oorlogsreporter en beeldhouwer Joe Kurhajec, een dionysische en wat bruut uitgevallen man, spiegelen Locantro en Pesce zich nogmaals. Zelfs Kurhajecs vrouw Rosa heeft veel
| |
| |
gemeen met de dominante, warmbloedige en impulsieve Teresa Locantro. De trotse en eigenzinnige Lucia Locantro, die weigert een echtgenoot te kiezen, is de voorloopster van Hanna.
Simonetti's dochter Leda lijkt de synthese van de uiteenlopende krachten die zich in de personages manifesteren. Ze combineert de contemplatieve en kunstzinnige aard van haar vader met het vermogen van vrouwen als Teresa en Rosa tot belangeloze liefde. Hoewel haar gevoelsuitingen niet vrij zijn van puberale dweepzucht, is zij van alle personages de minst gekwelde. Haar op Matisse geïnspireerde evocatie van het paradijs spruit voort uit de magische belevingswereld van kinderen die achteloos ‘de ene realiteit voor de andere kunnen verwisselen’, om Andrea's woorden te gebruiken.
| |
Motieven
Leda gaat de andere personages voor in een intuïtieve beleving van de werkelijkheid. Regelmatig krijgt de perceptie van de realiteit zelfs magische trekken. Voorwerpen als stenen, schelpen, armbanden, ringen en beelden spelen een belangrijke rol in geritualiseerde gedragspatronen. Ze symboliseren niet alleen een gevoelsmatige relatie tussen de personages onderling en de personages en de natuur, maar roepen zulke relaties ook op. In overeenstemming daarmee is het vermogen van sommige romanfiguren in de toekomst te kunnen zien. Andrea's eerste vrouw Marina heeft Leda aan hem toevertrouwd omdat ze zeker meent te weten dat hij nooit meer kinderen bij een ander zal krijgen. Zuccarelli voorspelt tot in detail hoe Aldo Moro aan zijn einde zal komen en zinspeelt in een gesprek met Andrea op de omstandigheden waaronder hij zelf zal verongelukken (vgl. p. 230 en p. 385). Hanna laat zich door haar vriendin Dita vertellen dat haar relatie met Andrea niet langer dan twee jaar zal duren. Nog voordat Jan Zocher de zwemwedstrijd verlaat, ziet Leda voor zich wat er te gebeuren staat.
| |
Titel
Ook de titel van de roman past in dit geheel. Het Sapphocitaat dat als motto dient, behelst een sacraal motief dat doorwerkt in het droombeeld dat Hanna in haar laatste brief aan Andrea oproept: ‘Bij het oversteken van de binnenplaats loop ik op zeer hoge schoenen, net als de acteurs in Griekse tragedies wanneer ze goden spelen. Ik begroet de zon en de roestende landbouwwerktuigen in de schuren. Tussen de eikebomen doe ik mijn schoenen uit. Op blote voeten dans ik om de houten wachter en ik plet een cirkel in het gras.’ (p. 430-431) In het gesprek met Dita, voorkomend in deel een, is ook al sprake geweest van de cirkel in het gras. Hier verwijst hij naar de onbekommerdheid en de verbondenheid met de natuur die Hanna zich uit hun beider jeugd herinnert.
| |
Levensbeschouwing
Het op intuïtie en emotie gestoelde wereldbeeld strookt met de levensbeschouwing zoals die telkens weer bij monde
| |
| |
van Andrea wordt uitgesproken. Hij vat het bestaan op als een balans van lot en toeval, karakter en omstandigheden. Waar het om gaat, is te leven in overeenstemming met ‘het ritme dat elk mens beheerst’, dat wil zeggen zich zonder inmenging van het reflecterend bewustzijn laten meegaan met de stroom der gebeurtenissen en de loop van de natuur. Wie daartoe in staat is, ervaart ‘de schoonheid van het lot’, die Andrea toedicht aan de Griekse reiziger Glafulos, begraven op Lipari.
Andrea ervaart dit onbewuste geluk, typerend genoeg, niet op de momenten dat hij schrijft, maar tijdens lichamelijke arbeid: het metselen van een muurtje of het kappen van het hout. ‘Het zal me lukken om mijzelf te verlossen van een overmaat aan angst en ijdelheid. Er zal een dag komen waarop ik zowel het paard als de ruiter ben. Het hout versplintert, het zweet springt uit mijn rug en zonder het te weten heb ik mijn oefeningen al voortgezet, de oefeningen in het geven en nemen, in het aanraken en aangeraakt kunnen worden, de oefeningen die van mij een mens zullen maken.’ (p. 309)
Hoewel Andrea in zijn anti-individualistische cultuurkritiek teruggrijpt op boeddhistische opvattingen over de relatie tussen het mentale lijden en het vasthouden aan het egobewustzijn, kiest hij, zoals uit het bovenstaande duidelijk wordt, uiteindelijk niet voor de versterving die de Boeddha predikte. Hoewel hij het niet met zoveel woorden zegt, valt de westerse interesse voor deze oosterse vorm van spiritualiteit onder de even nostalgische als estheticistische hang naar de religies en grote metafysische stelsels van het verleden, door hem afgedaan als een gebrek aan wezenlijke vitaliteit. Zijn keuze komt neer op een belangeloze aanvaarding van het bestaan in al zijn facetten en verschijningsvormen. De tragiek van zijn lot is dat Hanna zo sterk gefrustreerd is geraakt door zijn vroegere ascetisme, dat ze niet bereid is hem op de nieuw ingeslagen weg te volgen.
| |
Stijl
De wijze waarop er in Cirkel in het gras wordt verteld kenmerkt zich door een grote variatie. De verteller geeft in zijn verhaal op verschillende manieren stem aan de personages; hun gedachten en gewaarwordingen worden niet alleen in vrije indirecte rede en dialogen geformuleerd, maar ook in brieven en dagboekfragmenten.
Opvallend is het woordelijk herhalen van bepaalde zinnen of tekstfragmenten, een procédé dat bijdraagt aan de lyrische inslag van de roman. Andere patronen werken als Leitmotiv; zo is er het gegeven van de afdaling in de diepte, die een aantal malen terugkomt en fungeert als opdracht. Cola Pesce vindt bij zo'n opdracht van keizer Friedrich ii de dood; wanneer Zuccarelli, het model van Friedrich, naar de zeebodem duikt,
| |
| |
valt die handeling als boetedoening en verzoening te beschouwen. Ook Andrea's afdalingen in vrouwenschoot en afgrond zijn als zodanig op te vatten.
| |
Context
Cirkel in het gras sluit enerzijds aan bij het verhaal ‘De onbeweeglijke Tze’ uit Oek de Jongs verhalenbundel De hemelvaart van Massimo (1977) en zijn eerste roman Opwaaiende zomerjurken (1979) en anticipeert anderzijds op de novelle ‘De inktvis’ uit de gelijknamige bundel, verschenen in 1993. Ook in het eerdere werk staat de tweespalt tussen levensontkenning en levensaanvaarding centraal; ook daar is sprake van een onoverbrugbare kloof tussen het zijn-zonder-meer en het verlammende bewustzijn dat een ‘scherm van reflectie’ tussen het ik en de wereld optrekt. Hoewel Opwaaiende zomerjurken eindigt met een bevrijdende onderdompeling in het water, is Andrea Simonetti's dilemma een reprise van het conflict waar Edo Mesch mee worstelt. Het is zeker geen toeval dat beide personages schrijver zijn.
De tweespalt wordt hernomen in ‘De inktvis’, waarin de ongeletterde visser Damiano de hoofdrol speelt. Uiterlijk is hij verwant aan Tonni Locantro, innerlijk lijkt hij op Edo Mesch en Andrea Simonetti. Net als zij wil hij aanraken en aangeraakt worden, maar hij mist de wil en de moed om afstand te doen van zichzelf. Hij gaat zich te buiten aan een zelfbestraffing die Andrea zich alleen maar voorneemt: hij speelt de epilepticus en slaat zichzelf tot bloedens toe met een steen op de borst. Tenslotte leert hij op een veel intenser manier dan zijn twee voorgangers de hemelse en de aardse liefde met elkaar te verzoenen, door ritueel en erotiek op elkaar te betrekken.
Net als in Opwaaiende zomerjurken spelen kunst en filosofie een belangrijke rol in Cirkel in het gras. De elementaire wijsheid en de mystieke overgave aan het bestaan die Edo Mesch aantrof bij de presocratici, ontwaart Simonetti in de archaïsche kunst, in het boeddhisme en bij Dante. Voor Zuccarelli heeft Morandi een dergelijke functie. Titiaans schilderij Amore sacro e profano, dat Edo's denken stuurt, keert bij wijze van formulering terug in Hanna Piccards slotbrief.
Verwant met Cirkel in het gras wat de thematiek van tweespalt en de plaats van handeling betreft, is de novelle De eeuwige stad (1982) van Nicolaas Matsier. Ook in dit boek wordt een belangrijke plaats ingenomen door de Moro-affaire. Overigens is De eeuwige stad veel reflectiever en minder rijk aan gebeurtenissen dan Cirkel in het gras. Matsier legt een sterke nadruk op de tegenstelling werkelijkheid-beschrijving.
| |
| |
Bij zijn documentatie betreffende de weken dat de ontvoering van Aldo Moro het openbare leven in Italië beheerste, lijkt Oek de Jong zich gebaseerd te hebben op het boekje Verblijf te Rome van Ben van der Velden, die eind jaren zeventig, begin jaren tachtig correspondent van NRC Handelsblad te Rome was. Bepaalde dingen die Hanna Piccard overkomen, zijn in werkelijkheid door Van der Velden opgetekend.
In de kritiek die bij de verschijning van Cirkel in het gras loskwam, werd gewag gemaakt van overeenkomsten met Milan Kundera's kort tevoren verschenen roman De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. De parallellen lijken zich te beperken tot het samengaan van de genres liefdesroman, politieke roman en ideeënroman. Naderhand wijdde Ronald Spoor een uitgebreide bespreking aan de raakvlakken tussen Cirkel in het gras en Langs lijnen van geleidelijkheid van Louis Couperus.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Opvallend aan de waardering voor Cirkel in het gras is dat er twee duidelijk onderscheiden fasen in zijn aan te wijzen. De reacties onmiddellijk na verschijnen zijn vrijwel zonder uitzondering positief. Men looft de compositie en de stijl en heeft bovendien waardering voor het feit dat Oek de Jong ‘de verlammende dwang van het eigentijdse, het gereserveerde, het wereldwijze, het narcistische’ (K.L. Poll) heeft doorbroken. Alleen Carel Peeters signaleert ‘nogal veel metafysica [...] die ernstig naar zweverigheid neigt’, terwijl Hans Warren rept van mystiek ‘van een moeilijk te verteren soort’. Peeters werkt deze kritiek uit in zijn dankwoord bij de aanvaarding van de hem toegekende Wijnaendt Francken-Prijs, een stuk dat hij een maand na verschijning van de roman publiceert.
Vervolgens kantelt de stemming. Weliswaar verschijnen er nog tal van gunstige besprekingen, maar allengs begint men naast bezwaren tegen de inhoud ook kritiek op de bouw en de schrijftrant te uiten. Osstyn vindt de Moro-affaire geen adequate spiegel voor wat de personages bezighoudt, en spreekt van een ambitieus boek dat niet helemaal geslaagd is. Setz & Verhaak bekritiseren het huns inziens stereotiepe beeld van de zee die voor het vrouwelijke staat. Francken is van oordeel dat het boek vol staat met ‘loos gepieker’, dat onmogelijk serieus valt te nemen; hij hekelt de stijl. Wanneer in 1993 De Jongs verhalenbundel De inktvis verschijnt, herinnert Warren zich Cirkel in het gras als een ‘interessante mislukking’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Oek de Jong, Cirkel in het gras. Amsterdam 1985.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
K.L. Poll, De dans om het altaar. In: NRC Handelsblad, 31-5-1985. |
Aad Nuis, De overtuigende helderheid van Oek de Jong. In: De volkskrant, 31-5-1985. |
Jaap Goedegebuure, Een moedige uiting van ernst. In: Haagse post, 1-6-1985. |
Carel Peeters, Panoramische intimiteit. In: Vrij Nederland, 1-6-1985. |
Frank van Dijl, Leven, liefde en terrorisme. In: Het vrije volk, 1-6-1985. |
Doeschka Meijsing, ‘Ik vind het leven altijd belangrijker dan de kunst.’ Gesprek met Oek de Jong. In: Vrij Nederland, 8-6-1985. |
Rob Schouten, Oek de Jongs antwoord op dodelijke relativering. In: Trouw, 13-6-1985. |
Hans Warren, Cirkel in het gras. In: Provinciale Zeeuwse courant, 15-6-1985. |
Carel Peeters, De geest van de criticus. In: Vrij Nederland, 22-6-1985. |
Wim Hazeu, Met het lot valt te leven. In: Hervormd Nederland, 29-6-1985. |
H.M. van den Brink, Een stijfkop en een mysticus. Oek de Jong over vrouwen, literatuur en het kamp der weldenkenden. In: NRC Handelsblad, 12-7-1985. |
Ed van Eeden, Oek de Jong: ‘Schrijven, dat is voor mij een natuurlijke staat.’ In: Gooi- en Eemlander, 28-8-1985. |
Karel Osstyn, De besluitelozen. In: De standaard, 31-8-1985. |
Hans Werkman, Waar vinden we nog het onder dansende voeten geplette gras? In: Nederlands dagblad, 19-10-1985. |
Erik Vermeulen, Onthechting versus overgave. In: Randschrift, nr. 12, 1985, jrg. 3, p. 33-34. |
S. Rebel, Alledaagse verhevenheid. In: Nemesis, nr. 2, 1985, jrg. 5, p. 35-36. |
Eep Francken, Zwartblauwe ogen. In: Tirade, nr. 303, 1986, jrg. 30, p. 250-256. |
Ineke Setz & Christianne Verhaak, De gesloten cirkel van Oek de Jong. Over verbeeldingsmechanismen in Cirkel in het gras. In: Psychologie en maatschappij, 1986, jrg. 10, p. 456-461. |
Peter Burger, De diepgang van een surfplank. In: Tirade, nr. 305, 1986, jrg. 30, p. 506-511. |
Henk Spaan, Appels en peren. Utrecht 1987, p. 88-89. |
Ronald Spoor, Cirkels en lijnen. In: Tirade, nr. 310, 1987, jrg. 31, p. 291-298. |
Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, p. 223-263. |
R.G.K. Kraan, Oek de Jong. In: Uitgelezen, reakties op boeken 11. Den Haag 1990, p. 84-95. |
lexicon van literaire werken 24
november 1994
|
|