| |
| |
| |
Arthur Japin
De zwarte met het witte hart
door Joyce Haas
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De zwarte met het witte hart van Arthur Japin (*1956 te Haarlem) verscheen in mei 1997 - na tien jaar onderzoek door de auteur - bij uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. Aanvankelijk wilde de auteur het verhaal de vorm van een filmscenario geven; toen daar geen belangstelling voor bestond, besloot hij er een roman van te maken.
In 1997 stond De zwarte met het witte hart op de shortlist voor de Generale Bank Literatuurprijs 1997. In 1998 won de roman de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs. In 1999 werd het werk bekroond met de ECI-prijs voor Schrijvers van Nu 1999. Van de lijvige roman verschenen tot op heden vijftien drukken. Het werk is (onder andere) vertaald in het Duits, Frans, Engels, Turks, Deens en Spaans.
De zwarte met het witte hart omvat vijf genummerde afdelingen. Deel één bevat drie hoofdstukken: ‘Java 1900’, ‘West-Afrika 1836-1837’ en ‘Java 1900’. Deel twee, drie en vier bestaan elk uit een lang hoofdstuk, achtereenvolgens getiteld: ‘Delft 1837-1839’, ‘Delft 1839-1847’ en ‘West-Afrika 1847-1850’. Deel vijf bestaat uit vier hoofdstukken: ‘Java 1900’; ‘Nederlands-Indië 1850-1855’; ‘Java, Delft, Weimar, Java 1856-1862’ en ‘Java 1900’. Japin heeft een nawoord toegevoegd waarin hij ingaat op de historische achtergrond van de roman.
| |
Inhoud
Deel een
De tweeënzeventigjarige plantage-eigenaar Aquasi Boachi kijkt terug op zijn leven en laat daartoe tal van oude papieren en documenten door zijn vingers gaan. Zijn herinneringen worden in gang gezet door de plannen van een aantal medebewoners van de West-Javaanse stad Buitenzorg. Onder aanvoering van Adeline Renselaar, echtgenote van een hoge bestuursambtenaar, treft men voorbereidingen om Aquasi's vijftigjarig jubileum te vieren. Zelf wil hij daar niets van weten.
Zestig jaar tevoren was Aquasi het prinsje Kwasi Boachi, zoon van de Asantehene, de koning van het Ashantijnse rijk aan de Goudkust. Samen met de troonopvolger Kwame Poku,
| |
| |
zijn neefje, is Kwasi door de koning als gijzelaar meegegeven aan een Nederlands militair gezantschap. De beide zwarte prinsjes dienden als onderpand voor een contract tussen generaal-majoor Verveer en de Ashantijnse koning. Dit contract bood de Hollanders de mogelijkheid om - ondanks het verbod op slavernij - soldaten te ronselen voor het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger. Deze ‘rekruten’ kregen geld te leen voor de reis, kleding en een opleiding, maar dat moesten ze gedurende minstens vijftien jaren met dienst als soldaat terugbetalen.
De beide jongens waren aanvankelijk zeer gecharmeerd van de Hollandse delegatie. Maar toen ze vernamen dat hun opvoeding in Holland zou worden voortgezet, verdroot hun dat zeer. De jongens vonden troost bij elkaar en schikten zich in hun lot. Voor de verscheping naar Holland verbleven ze in het fort Elmina aan de West-Afrikaanse kust, waar ze onder de hoede kwamen van adjunct-commissaris Van Drunen. De eerste keer dat de jongens zich van hun zwarte huidskleur en van hun veranderde positie bewust werden, was tijdens een confrontatie met de koning van Elmina. Het was voor Kwame en Kwasi de eerste keer dat ze een zwarte vorst zagen die door blanken gevangengehouden werd. Toen Kwame de vorst eten wilde brengen, bespoog deze hem en liet weten niet uit witte handen te willen eten.
De oude Aquasi moppert op de huisknecht Ahim die zich zorgen maakt om het ‘geschrijf’ van zijn baas. Aquasi is blij dat hij zijn verhaal terwille van zijn geliefde kinderen op papier heeft gezet. De theatrale Adeline Renselaar bezoekt de prins om hem te bewegen mee te werken aan het jubileum. Als ze in huilen uitbarst, krijgt hij medelijden met haar en gaat hij overstag. Aquasi maakt de indruk een oude zuurpruim te zijn, maar de wijze waarop hij met zijn kinderen en uiteindelijk ook met Adeline omgaat, getuigt van het tegendeel.
Wanneer Aquasi een tegenbezoek aan Adeline brengt, wordt hij door haar op de hoogte gebracht van een ‘geheime kwestie’ omtrent zijn persoon. Adelines man heeft toegang tot vertrouwelijke documenten die betrekking hebben op de voortgang van Aquasi's Indische carrière.
| |
Deel twee
Bij aankomst in Nederland werden de twee jonge prinsjes door Van Drunen naar de kostschool van Van Moock gebracht. Daar noemde men hen Aquasi en Quame. Ze vonden geen aansluiting bij de rest van de jongens. Aanvankelijk kregen ze geen vat op de lesstof, maar dankzij de bijlessen van Van Moock wisten ze hun achterstand razendsnel in te halen. Kwame bleek over kunstzinnig talent te beschikken, terwijl Kwasi een voorkeur had voor wetenschappelijke kennis.
| |
| |
Op de kostschool werden de jongens gepest en vernederd. De enige die het voor hen opnam, was Cornelius de Groot. Hij bood aan Kwasi bokslessen te geven. Toen Kwame op een dag vanwege de mishandelingen niet meer op kon staan, nam Kwasi het aanbod aan. Al snel wist hij van zich af te slaan. Bovendien bouwde hij voor het eerst een vriendschap op met een witte. Op een dag echter kwamen Cornelius en hij Van Drunen tegen. Toen die Cornelius de toegang tot zijn koets weigerde en Kwasi daar niets tegen deed, kwam de de vriendschap tot een einde.
Samen met hun weldoener Vergeer werden Kwame en Kwasi geportretteerd door de Javaanse prins en schilder Randen Saleh. Twee keer per week moesten de jongens model staan. Tijdens een van deze sessies ontmoetten ze grootvorstin Anna Paulowna, echtgenote van kroonprins Willem, en haar dochter Sophie. Niet veel later werden de prinsen uitgenodigd om aan het hof sinterklaas te komen vieren. De confrontatie met de zwartepieten kwetste Kwame zeer.
Op de door Sophie en haar vader geprikte verjaardagsdatum van Kwasi, 24 april, werd het portret van Kwame en Kwasi naar hun vaderland verscheept. Veel liever waren de jongens zelf teruggereisd.
| |
Deel drie
Steeds vaker verbleven de zwarte prinsen aan het kroonprinselijk hof. Vooral met Sophie bouwden ze een nauwe band op. De verhalen en legendes die Kwame en Kwasi vertelden, vielen bij de prinses zeer in de smaak. Kwame vond dit dwepen met hun status van ‘nobele wilde’ vaak verwerpelijk, maar Kwasi dikte de verhalen graag wat aan om bewondering te oogsten. Hij werd zelfs verliefd op Sophie. Het gevolg was dat de neven uit elkaar groeiden. Toen Kwasi tijdens een sinterklaasavond voor zwartepiet ging spelen, vermoedde Kwame invloed van Sophie. De ruzie liep zo hoog op dat Kwasi een eigen slaapkamer betrok. Tot Kwasi's ontzetting trouwde Sophie met de erfgroothertog van Saksen-Weimar, Carl Alexander. Toch herstelde de vriendschap zich vrij snel.
Toen de Asantehene om bericht van zijn ‘Europese familie’ verzocht, weigerde Kwasi aanvankelijk zijn vader een brief te schrijven. Maar in een dronken bui deed hij het uiteindelijk toch. Hij liet weten hoezeer hij zich verraden en in de steek gelaten voelde, en hoe wanhopig en eenzaam hij was. Later wordt deze brief door de oude Aquasi afgedaan als dronkemanspraat.
Intussen was Kwasi aan de Koninklijke Akademie mijnbouwkunde gaan studeren. Kwame volgde hem een jaar later. Toen de prinsen op achttienjarige leeftijd voor het eerst een bordeel hadden bezocht, zagen ze op de terugweg een man een
| |
| |
straatmeid lastigvallen. Kwasi bedacht zich geen moment en schoot de vrouw te hulp. De belager bleek Cornelius, inmiddels kadet aan de Militaire Akademie. Een dag later werd Kwasi in een hinderlaag gelokt en ernstig mishandeld. De schoen die zijn oog op brute wijze voor altijd gedeeltelijk het zicht zou benemen, herkende hij als die van Cornelius. Omdat medelijden voor hem pijnlijker was dan slaag, besloot hij het voorval stil te houden en geen aangifte te doen. Kwame die van de mishandeling op de hoogte was, ging nu naar de Militaire Akademie in Den Haag.
Kwasi werd onder andere vanwege zijn betrekkingen met het hof tot erelid gekozen van het prestigieuze dispuut De Vijf Kolommen. Tijdens zijn inhuldiging hield hij een toespraak waarin hij rigoreus afstand nam van de barbaarse rituelen en gebruiken van zijn volk. Kwame verliet daarop geschokt de zaal.
| |
Deel vier
Het vierde deel van de roman bestaat uit brieven van Kwame aan Kwasi vanuit het fort Elmina. Kwame had besloten naar Afrika terug te keren om de Asantehene als koning op te volgen. Omdat hij zijn moederstaal, het Twi, verleerd was, weigerde de Ashantijnse vorst hem echter te ontvangen. Drie jaar lang bleef Kwame tevergeefs wachten op een uitnodiging van zijn familie, terwijl hij tijdens de maaltijden in de Grote Zaal moest toekijken hoe het portret van hem en Kwasi door de zoute lucht verschimmelde. Uit reacties op de brieven van Kwasi blijkt dat die zich tijdens de afronding van zijn studie in de hogere kringen van Weimar had begeven.
De brieven van Kwame werden steeds minder frequent, gedesillusioneerder en inhoudelijk minder betrouwbaar. Zo vertelde Kwame dat hij een ontmoeting met zijn moeder had gehad, dat hij in het oerwoud enkele nachten voor een ziek aapje had gezorgd en dat hij door dromen het Twi weer machtig was geworden. Meteen na die laatste mededelingen volgde het bericht dat Kwame zich van het leven had beroofd.
| |
Deel vijf
Adeline Renselaar bezoekt met Aquasi het kantoor van haar man. Door een list kunnen ze Aquasi's dossier inkijken. Uit een ontslagbrief van Van Drunen blijkt dat Aquasi's loopbaan bij het binnenlands bestuur van Nederlands-Indië van hogerhand is tegengewerkt. Hij was in de kolonie beland na Kwasi's dood en had er de status van ‘buitengewoon’ aspirant-ingenieur. Tegen een buitengewoon laag loon werd hij tewerkgesteld als secretaris van Cornelius de Groot. Die behandelde hem wreed en vernederde hem voortdurend, bijvoorbeeld door hem met de bedienden mee te laten eten. Kwasi diende regelmatig verzoekschriften in, waarin hij om overplaatsing vroeg, maar steeds werd hij afgescheept. Ondertussen werd de relatie met Corneli- | |
| |
us steeds vreemder en ongezonder. Zijn vroegere studiegenoot deinsde er niet voor terug de bedienden, waartoe hij ook Kwasi rekende, te mishandelen, maar bij vlagen spraken ze als vrienden met elkaar. Op een dag ving Kwasi een zweepslag op die bestemd was voor Ahim, de jongste bediende van assistent-resident Eduard Douwes Dekker, de latere schrijver Multatuli.
Kwasi had verlof aangevraagd om zijn zaak te bepleiten in Holland. Aan boord richting Holland had hij een gesprek met Duymaer van Twist, de gedesillusioneerde oud-gouverneur-generaal die vlak voor zijn vertrek de ontslagaanvraag van Douwes Dekker had ingewilligd. Duymaer van Twist had een onderzoek naar Cornelius ingesteld toen die Kwasi een keer voor dood langs de weg had achtergelaten. Cornelius kreeg een fikse reprimande en Kwasi werd zeven maanden onderzoeksverlof gegund. Maar toen Kwasi na deze zeven maanden opnieuw om overplaatsing vroeg, reageerde Duymaer van Twist niet meer.
In Holland wilde Kwasi de koning vragen waarom hij gedwarsboomd werd. Maar aan het hof werd hij niet meer uitgenodigd en ook Sophie kon niets voor hem doen. Eenmaal terug op Java kreeg hij in 1862 eindelijk bericht dat de overheid hem land in erfpacht had gegeven voor het planten van koffie. Het perceel bleek een woestenij, maar hij wist het met succes te ontginnen. Zijn Indonesische arbeiders kon Kwasi met moeite tot werken aanzetten. Volgens Boedi, een oude opzichter uit de kampong, kwam dit omdat ze liever voor een ‘echte’ Hollander wilden werken. Het kwam tot een uitbarsting toen ze Kwasi probeerden te chanteren, omdat hij een ‘zwarte’ meester zou zijn. Maar Ahim, de voormalige bediende van Douwes Dekker, kwam hem te hulp. Deze beloofde nieuwe mensen voor hem te vinden en voortaan als onderhandelaar op te treden. Samen maakten ze een begin met het uitzetten van de zaailingen.
Op 9 september 1900 is de dag van het jubileumfeest aangebroken. Bij wijze van verrassing heeft Adeline Renselaar de oude Van Drunen laten komen. Deze kampt met schuldgevoel met betrekking tot de levensloop van de twee zwarte prinsen. Bovendien blijkt hij te weten waarom Kwasi's carrière van hogerhand is gedwarsboomd. Maar wanneer blijkt dat Van Drunen zichzelf met deze biecht probeert vrij te pleiten, verliest Kwasi zijn belangstelling. Hij gaat met zijn kinderen spelen en bereidt vervolgens zijn toespraak voor het feest nog maar eens voor.
| |
Interpretatie
Titel
De titel verwijst naar een voorval in het park in Weimar. Kwasi laat een meisje op zijn knie paardjerijden. Zij streelt zijn wan- | |
| |
gen en zegt: ‘Jij, zwarte met je witte hart’. Kwasi is hierdoor zeer ontroerd. Dan kijkt het meisje in de palm van haar hand om te kijken of hij niet heeft afgegeven.
| |
Thematiek
Het betreft hier een sleutelscène die de onmogelijkheid van assimilatie aangeeft: wanneer je anders bent, ben je gedoemd om voor altijd buitenstaander te blijven. Verwant aan dit centrale thema zijn de thema's van identiteit, racisme, ontworteling en loyaliteit. Genoemde scène vormt het spiegelbeeld van het moment dat de twee neven zich bewust worden van hun ‘kleurverandering’. De koning van Elmina ziet in de zwarte prinsjes - die inmiddels uniformpjes aan hebben - witte jongens, terwijl bovenstaande passage laat zien dat de jongens nooit zo wit als de blanken zullen worden. Maar helemaal zwart zullen ze ook nooit meer worden. Ze leven in het tussengebied waar, zoals Vervaeck zegt, ‘zelf en ander elkaar voortdurend bestrijden én in stand houden’.
Kwame probeert uit alle macht vast te houden aan zijn zwarte identiteit, terwijl Kwasi deze juist zo snel mogelijk op probeert te geven. Hij wil zich zo snel mogelijk aanpassen aan de Nederlanders. Beide houdingen leiden uiteindelijk tot niets. Door de Nederlanders worden ze voortdurend gediscrimineerd; aan de ene kant worden ze opgehemeld als ‘nobele wilde’, als curiositeit, aan de andere kant worden ze vernederd en mishandeld. Wanneer Kwame terugkeert naar zijn geboorteland, wil ook zijn eigen volk hem niet meer ontvangen, omdat hij zijn moederstaal niet meer machtig is. De onomkeerbaarheid van deze ‘verkleuring’ wordt symbolisch weergegeven met de daguerreotypie van Kwasi, een afbeelding met behulp van kwikdamp, die hij uitgereikt krijgt op de avond dat hij zijn toespraak voor De Vijf Kolommen heeft gehouden. Het is de afbeelding van een trotse jongeman, maar hij merkt dat er achter deze afbeelding nog een beeld te zien is: ‘[...] Wat ik ook probeerde, ze bleven allebei zichtbaar, Kwasi en Aquasi, zwart, wit, zwart, wit. Zo draagt die ene afbeelding twee jongemannen in zich, een blanke met een zwarte schaduw, een zwarte met een witte zielenschim. Twee mannen, de één gedoodverfd door de ander, in een portret vereeuwigd.’
De ontworteling maakt het vooral voor Kwasi onmogelijk kleur te bekennen. Omdat hij zo graag geaccepteerd wil worden door de Nederlanders, is hij bereid zijn banden met Kwame regelmatig te riskeren terwille van vriendschap met een blanke. Maar hij is ook niet in staat het op te nemen voor zijn blanke kameraad Cornelius als die onheus wordt bejegend door een oude blanke kennis, Van Drunen. Hij heeft, zoals hij later ter verklaring aan Duymaer van Twist zal bekennen, ‘te vaak van loyaliteit gewisseld’.
| |
| |
In de persoon Ahim wordt loyaliteit op een heel andere wijze zichtbaar gemaakt. Ahim is wanneer hij ‘gered’ wordt door Kwasi al een zeer mondige jongen. Hij staat sterk in zijn schoenen en is tegenover de volwassen Kwasi heel duidelijk in zijn mening over de wijze waarop die zich door zijn baas Cornelius laat behandelen. Wanneer hij later voor Kwasi werkt, is zijn loyaliteit grenzeloos, maar niettemin blijft hij trouw aan zichzelf. Kwasi voelt zich duidelijk zeer bij Ahim op zijn gemak, ondanks, of juist dankzij, zijn gemopper.
| |
Vertelsituatie
Aquasi Boachi, de koffieplanter van tweeënzeventig jaar, is degene die het verhaal vertelt. De enige langdurige perspectiefwisseling is te danken aan het inlassen van de brieven die Kwame schrijft nadat hij naar West-Afrika is teruggekeerd. Het integreren van oude documenten en brieven veroorzaakt eveneens een perspectiefwisseling.
De verteller heeft in het verleden allerlei pijnlijke ervaringen moeten doorstaan, maar is in het vertelde hier en nu zeker geen ontevreden of ongelukkig mens. Hij heeft geluk gevonden in de liefde, bezit in Ahim ten minste één echte vriend en heeft een aantal kinderen waar hij dol op is. Omdat hij al wat ouder is, is hij als verteller niet helemaal betrouwbaar. Het is zelfs geestig dat er frictie optreedt tussen wat hij schrijft in zijn dagboek en wat hij doet. Zo moppert hij voortdurend over Ahim, terwijl Ahim heel veel voor hem overheeft en Aquasi Ahim ook zeer lijkt te waarderen. Ook neemt hij zich in zijn dagboek voor te vertellen over de opgesplitste en ontwortelde kuma-boom, een belangrijke legende uit zijn geboorteland, terwijl Ahim hem duidelijk maakt dat hij dat verhaal al drie keer heeft verteld. Het is bijna onvoorstelbaar dat deze verstrooide man zo ordelijk over zijn leven heeft verteld.
| |
Stijl
Omdat Aquasi gebruikmaakt van documenten en citaten ter ondersteuning van zijn verhaal, is de stijl niet eenduidig te noemen. Plechtstatige en ouderwetse taal wordt afgewisseld met het vlottere taalgebruik van de oude Aquasi, of met de studentikoze dialogen tijdens zijn verblijf op de Koninklijke Akademie.
| |
Intertekstualiteit
Het leven van de kunstzinnig prins Kwame Poku vertoont veel overeenkomsten met Goethes Die Leiden des jungen Werthers. Deze roman in brieven vertelt het verhaal van een intelligente jongeman die zich van het leven berooft vanwege een onbeantwoorde liefde. Kwames onbeantwoorde liefde geldt zijn vaderland en familie. Doordat de aanloop naar zijn zelfmoord wordt weergegeven in brieven, komt dit gedeelte van het boek ook qua vorm overeen met Die Leiden des jungen Werthers.
| |
Maatschappelijke achtergrond
De zwarte met het witte hart schetst een fraai beeld van het leven aan het hof in de negentiende eeuw en het levendige stu- | |
| |
dentenleven van Delft en Den Haag. Ook het opkomende patriottisme in Weimar en de beschrijving van het leven in Nederlands-Indië is treffend en invoelbaar weergegeven.
Ondanks de authentiek-historische sfeer die het boek ademt, is de thematiek van het ontworteld blijven in een nieuwe maatschappij een actueel gegeven. In de hedendaagse multiculturele samenleving heeft de volgende passage weinig aan actualiteit ingeboet: ‘De winkelier die je aankijkt, aarzelt, en dan besluit te doen alsof hem niets is opgevallen. Het gesprek dat bij je binnenkomst wordt voortgezet op kindertoon [...]. Moeders pakken hun kinderen beet als ik langswandel, dat alles met een knikje en een glimlach.’
| |
Context
In het toegevoegde ‘Nawoord’ vermeldt Japin dat De zwarte met het witte hart een roman is, maar dat de personen echt bestaan hebben. Hun levens heeft Japin geconstrueerd aan de hand van de feiten zoals hij die heeft aangetroffen in officiële en privé-documenten. Met deze fictionalisering en romantisering van archiefgegevens past De zwarte met het witte hart in de traditie van de zogenoemde ‘Vie Romancée’. Max Havelaars Multatuli en Hella Haasses Heren van de thee zijn van dit genre de bekendste voorbeelden in de Nederlandse literatuur voor zover die raakt aan ons koloniale verleden. Met Max Havelaar zijn er ook thematische parallellen: Aquasi's ervaringen bij het binnenlands bestuur van Nederlands-Indië hebben veel weg van de lotgevallen van Multatuli's held.
De zwarte met het witte hart is Japins eerste grote roman en verscheen een jaar nadat hij in 1996 debuteerde met de raamvertelling Magonische verhalen. In 1998 publiceert Japin nogmaals een verhalenbundel, De vierde wand. In 2002 verscheen zijn tweede grote roman, De droom van de leeuw. In 2003 komt zijn tweede ‘Vie Romancée’ uit: Een schitterend gebrek. Deze roman is gebaseerd op aantekeningen van Casanova.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De kritieken op De zwarte met het witte hart waren overwegend positief. Janet Luis noemde het een ‘mooie roman met veel inlevingsvermogen geschreven’. Iets genuanceerder waren Jaap Goedegebuure en Jan Blokker. Goedegebuure toonde zich niet zo te spreken over de breuken in stijl en vormgeving, maar roemde de subtiele wijze waarop het thema racisme
| |
| |
wordt behandeld. Blokker vond de roman weliswaar te omslachtig, maar alleen al vanwege de actualiteit van de thematiek gedenkwaardig. Vervaeck prees de levendige verteltrant van ‘dit bijna allegorische verhaal’, maar meende wel dat de lezer daardoor het risisco liep zijn zelfstandig oordeel te verliezen.
Minder positief waren Jeroen Vullings en Hans Warren. Vullings vond sommige gedeelten van het werk ‘in potentie prettig meerdimensionaal’, maar was tegelijkertijd van mening dat bepaalde passages gemakkelijk achterwege hadden kunnen blijven. De vermenging van feit en fictie stond Warren tegen. De bewerking van de historische stof door Japin noemde hij zelfs ‘ongelukkig’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arthur Japin, De zwarte met het witte hart, eerste druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hans Warren, De zwarte met het witte hart. In: Proviciale Zeeuwse Courant, 30-5-1997. |
Jan Blokker, Parabel van de zwarte prinsjes. In: de Volkskrant, 13-6-1997 |
Jaap Goedegebuure, Het witten van de ziel. In: HP/De Tijd, 13-6-1997 |
Janet Luis, Zwart wordt men pas in een witte omgeving. In: NRC Handelsblad, 20-6-1997. |
Jeroen Vullings, Van zwarte prinsjes en wit cynisme. In: Vrij Nederland, 12-7-1997. |
Bart Vervaeck, Kwalijke koppels. In: De Morgen, 11-9-1997. |
lexicon van literaire werken 67
september 2005
|
|