| |
| |
| |
Arthur Japin
De vierde wand.
Verhalen over reizen en vertrekken
door Piet Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Aanvankelijk wilde Arthur Japin (* 1956 te Haarlem) acteur worden. Hij studeerde Nederlands, stopte met die studie en ging naar de kleinkunstacademie. Hij speelde ook verschillende rollen, maar vond zelf dat hij tekortschoot: hij ging onvoldoende op in zijn rol. Eén keer lukte het hem bijna, toen hij speelde in de opera De man van La Mancha. Japin vertelt daarover in De vierde wand. Daar doet hij het voorkomen alsof hij direct na dit hoogtepunt op reis ging. In werkelijkheid brak hij iets later met de toneelwereld en vertrok hij naar Rome.
Het schrijven begon. Rond 1986 hoorde hij van een vriend over het bestaan van Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes die als onderpand voor illegale slavenhandel naar Nederland kwamen. Hij verdiepte zich in die geschiedenis en begon zich te documenteren. In De vierde wand staat een reisverslag uit Ghana dat met deze documentatie verband houdt. Tijdens het onderzoek ontstonden ook andere verhalen. Die bundelde hij in Magonische verhalen, zijn debuut als auteur (1996). Er gebeurde nog iets anders. Tijdens zijn reizen schreef hij brieven naar huis. Die brieven werden steeds meer echte reisverslagen. Zo ontstond De vierde wand, een bundel verhalen over reizen en vertrekken. Volgens de auteur zijn ze allemaal autobiografisch.
De bundel verscheen in 1998, een jaar na de roman over Kwasi en Kwame: De zwarte met het witte hart. Wat hem als acteur niet gelukt was, lukte hem naar eigen zeggen wel als schrijver. In een interview in Haarlems Dagblad verklaarde hij: ‘Als ik schrijf word ik iemand anders. Ik heb mijn eigen wereldje. De vierde wand is dicht als ik schrijf.’
Het motto van de bundel sluit bij deze verklaring aan: ‘De grootste dwaasheid is het de wereld te zien zoals hij is en niet zoals hij zou moeten zijn.’
In 2005 werd de bundel opgenomen in Alle verhalen. Daarvan verscheen in 2008 de vijfde druk.
| |
| |
| |
Inhoud
De bundel De vierde wand telt een proloog en elf verhalen. De proloog of inleiding (er staat geen aanduiding boven) beschrijft een scène in New York. De auteur ziet hoe aan de overkant van de straat een oude vrouw een jongetje iets influistert. De moeder van het kind raakt daardoor geheel van streek. Ze slaat het oude vrouwtje, zodat die met bebloed gezicht op de stoeprand belandt. Toch lacht het mensje triomfantelijk en de auteur weet waarom: ze sprak woorden die werden geloofd en daardoor werden ze waar.
Het eerste verhaal heet ‘Eerste vertrek’. Alle oneven verhalen hebben deze titel, in een optellende reeks: ‘Tweede vertrek’, ‘Derde vertrek’, enzovoort. Dit eerste verhaal gaat over Robert van Gulik, ambassadeur en detectiveschrijver. De auteur was nog een kind toen Van Gulik hem een keer meenam naar een vertrek hoog in zijn huis. Daar hield hij drie apen. ‘Nu zijn we in het oerwoud’, zei Van Gulik. De jongen volgde hem niet in die fantasie. ‘De apen geloven het wel’, reageerde de gastheer, ‘zij denken dat ze thuis zijn’.
In ‘Cyprus’, het tweede verhaal, vertelt de auteur over een demonstratie van Griekse vrouwen op het in een Turks en Grieks deel verdeelde eiland. Zij zijn in 1974 door de Turkse invasie uit hun huizen en dorpen verdreven en demonstreren nu voor een vreedzaam samenleven van Turken en Grieken. Maar als de vrouwen eenmaal op Turks gebied zijn, treedt de Turkse politie hard op en moeten de vrouwen de wijk nemen. 's Avonds probeert de auteur het gebeuren aan een Nederlands dagblad of tijdschrift te slijten. Maar niemand is geïnteresseerd.
Het verhaal van ‘Tweede vertrek’ speelt zich af in Lençois, in Brazilië. Er is daar een gangenstelsel in het rotsgebergte waar zand van allerlei kleur de grond bedekt. Ernesto, een man met één arm, verzamelt dat zand en gebruikt het om er thuis in kleine flesjes voorstellingen van te gieten, herinneringen aan vroeger: zijn huis, zijn vader, zijn oma. De auteur wil dat hij er enkele voor hem maakt, geeft hem ook een voorschot, maar er komt niets van. ‘Wat moet u ermee?’ zegt Ernesto. ‘Iedereen heeft zijn eigen herinneringen.’
In ‘Réunion’, genoemd naar een klein Frans eiland in de Indische Oceaan, beschrijft de auteur enkele ontmoetingen met mensen die daar wonen, aan de hand waarvan hij allerlei wetenswaardigheden over het eiland vertelt. Zo bezoekt hij met Narcisse Agamemnon, een ondernemende jongeman, een aantal kerkhoven om er kaarsen aan te steken, onder andere om op die manier het kwaad te bezweren. Ook praat hij met Jean, telg
| |
| |
van een stam kleine blanke mensen die in een diepe kloof wonen. Jean wil van het eiland weg, vraagt de auteur indirect om hulp daarbij, maar die gaat daar niet op in.
Als scenarioschrijver is de auteur in ‘Derde vertrek’ met andere scenarioschrijvers een week te gast bij de grote Italiaanse meester Tonio Guerra. Bij het dorpje Pennabilli heeft deze zijn fantastische buiten met onder andere ‘De tuin van de vergeten vruchten’ en in huis ‘De deur van zijn gedachten’: twee staldeuren met daarachter een blinde muur. ‘Elke plek heeft de betovering die je er zelf in ziet’, is één van Tonio's lessen.
Het verslag ‘Barcelona’ bestaat uit enkele indrukken die de Spaanse stad op de auteur heeft gemaakt. Ze hebben alle te doen met ‘schijn’, met het ‘schijnbare’. De Olympische Spelen komen hier, dus wordt er een boulevard aangelegd, maar eigenlijk is Barcelona een havenstad. De Sevilliaanse gastarbeiders vieren hun feest in een namaakstad van tenten. En op de Ramblas komen als het donker is de travestieten in hun mooiste jurken.
‘Vierde vertrek’ speelt zich af in de stad Tamale, in Afrika. De auteur is er met koorts gearriveerd. Hij heeft een pension gevonden en ligt in een kleine kamer te bed. Het raam kijkt uit op een binnenplaats. Als hij uit zijn eerste slaap wakker wordt, ziet hij door het raam de film The sound of Music. De binnenplaats blijkt een bioscoop, de film wordt geprojecteerd op een witte, blinde muur.
Dan volgt een stuk getiteld ‘Portugal’. De auteur is in Lissabon om research te doen voor een verhaal over Don João V, een Portugese koning uit de achttiende eeuw. Twee motieven beheersen het stuk: de armoede en de fado. Armoede en onmacht horen bijeen. De auteur maakt kennis met een jongen, Eugenio, die hem naar een straatarme familie brengt. Maar hij krijgt geen wezenlijk contact met hen. De man en de vrouw bij wie hij een kamer huurt, hebben een ongelukkige zoon; zij kunnen de noodzakelijke operatie niet betalen. Hij kan hen niet helpen. De fado is het nationale Portugese lied. Het is het lied (leert de auteur van ene Maria Manuela) van hoop en wanhoop beide. Zelf moet hij er niet veel van hebben: hij definieert het als een bezwering die de gedroomde toestand waar moet maken terwijl zij elke overtuiging mist. Wanhoop en hoop bespeurt hij eerder in de woorden van zijn verhuurster als zij het over haar zoon heeft.
De belevenissen van een filmcrew die in een bus door Nederland rijdt voor de opnames van een nieuwe film, vormen de inhoud van ‘Vijfde vertrek’. In een aantal korte scènes, veelal dialogen, typeert de auteur enkele leden van de crew. De belangrijkste zijn Sabine, Fanny en Freddy. Sabine is dertien jaar
| |
| |
en erg lelijk. Ze wil graag een beroemd actrice worden. Fanny Sallée is een oude dame, altijd aan het woord. Ze voorspelt de toekomst, maakt rijmpjes en verveelt iedereen. Ook Freddy Lodder praat aan één stuk, altijd over onderwerpen die met seks te maken hebben.
‘De Goudkust’ is een verhaal over de belevenissen van de auteur in Ghana aan de Afrikaanse westkust waar hij onderzoek wil doen ten behoeve van zijn roman De zwarte met het witte hart. Op Labadi Beach, het strand bij de hoofdstad Accra, spreekt een jongen hem aan die zegt dat hij Kwasi heet, net als de hoofdpersoon van de nog te schrijven roman. Het blijkt een val. De auteur wordt naar het dorp van de jongen gelokt en opgesloten. Men wil hem chanteren. Hij weet echter te ontsnappen en vecht zich vrij. De auteur vertelt dit verhaal in etappes. Daar tussendoor vertelt hij wat hij nog meer in Ghana meemaakte: losse scènes die een beeld geven van de corruptie en de armoede in dat land en van de rol die de Nederlandse slavenhalers er gespeeld hebben.
De bundel sluit af met ‘Laatste vertrek’. In dit stuk zijn verschillende verhaallijnen met elkaar vervlochten. Eén ervan is de ontmoeting met de mimespeler Rob van Reyn. Hij leerde de auteur, toen die nog een jongen was, hoe hij moest opgaan in een toneelrol, namelijk door in gedachten een vierde toneelwand te bouwen, tussen hem en het publiek. Dat lukt de auteur een keer wanneer hij als volwassen acteur in De man van La Mancha speelt. Op dat moment heeft hij gevonden wat hij zocht. Direct na de laatste voorstelling pakt hij zijn koffers.
| |
Interpretatie
Structuur
De vierde wand is los gestructureerd. De verhalen zijn niet hecht met elkaar verbonden, maar er is wel een zeker verband. De proloog duidt door middel van een anekdote het centrale thema aan, namelijk de kracht van het woord. De volgorde van de daarop volgende verhalen is min of meer cyclisch. In ‘Eerste vertrek’ beschrijft de auteur hoe hij als kind Robert van Gulik ontmoette en wat die hem vertelde en leerde. In ‘Laatste vertrek’ gebeurt iets dergelijks, nu met Rob van Reyn. Beide mannen hebben een artistieke achtergrond: de eerste is schrijver, de tweede mimespeler. Wat ze de jonge Japin leren, is de waarde van de verbeelding. De structuur van de bundel geeft dus al aan waar het in dit boek om gaat: de betekenis van de fantasie, de invloed van een bedachte wereld, een opgeroepen fictieve situatie.
| |
Stijl
De stijl is helder. De toon is soms licht ironisch, maar Japin streeft toch in de eerste plaats naar klare taal. De niet al te lan- | |
| |
ge zinnen moeten duidelijk maken wat er te zien is en wat er gebeurt. Dat neemt niet weg dat de auteur soms uit is op een verrassingseffect, vooral in zijn openingszinnen. ‘Op een dag zag ik vanuit mijn bed in Afrika de Alpen’, zo begint ‘Vierde vertrek’. Pas enkele pagina's verder wordt duidelijk hoe dit mogelijk is.
| |
Perspectief
Alle verhalen zijn geschreven vanuit de ik-vertelsituatie. Daarbij vertelt de auteur niet alleen wat er nu plaatsvindt (op de plaats of in het land van waaruit hij verslag doet), maar haalt hij meer dan eens herinneringen aan zijn jeugd op. Daardoor heeft de bundel een sterk persoonlijke inslag, meer dan normaal bij reisverslagen het geval is.
Dat brengt ons op het voor de interpretatie lastigste probleem. De vierde wand is onmiskenbaar een bundel reisverhalen. Maar de titel slaat op een toneelvoorstelling. De vraag dringt zich op wat die twee met elkaar te maken hebben. En in het verlengde daarvan welke betekenis achter de combinatie schuilt. Om een antwoord op die vragen te vinden, moeten we eerst de aard van de reisverhalen onderzoeken.
| |
Thema
Daarbij valt één aspect direct op. Naast allerlei wetenswaardigheden (voor reisverhalen niet eens zo buitengewoon veel) gaat het in deze stukken vooral om de verhouding tussen werkelijkheid en droom (of schijnwereld). Allereerst in het negatieve. Daar hoort het bedrog toe en in iets mindere mate de illusie. Bijvoorbeeld het verhaal over de vriendelijke jongen die op het strand in Ghana de auteur aanspreekt en zegt dat hij Kwasi heet. Hij heeft geen andere bedoeling dan zijn slachtoffer te chanteren. Of, tweede voorbeeld, nu in de sfeer van schijn en illusie: de beschrijving van Barcelona waar alles niet is wat het lijkt te zijn: straten in een namaakstad van tenten of vrouwen die eigenlijk mannen zijn.
Maar de verhouding blijft niet in het negatieve steken. Positief zijn de voorbeelden waarin de droom zich als het ware materialiseert. Dat is het geval met Ernesto, de man uit Lençois in Brazilië, die van zijn herinneringen zandvoorstellingen maakt. Of met Tonio Guerra die in tuinen en bouwsels zijn dromen verwerkelijkt. De auteur typeert het als: ‘Verfijnd leven in de fantasie van een kind.’
Zelfs de armoede - toch een uiterst reëel verschijnsel - staat in het teken van de verhouding tussen werkelijkheid en droom. Dat komt heel sterk uit als de auteur over Portugal schrijft. De fado, het lied van hoop en wanhoop, overtuigt hem niet. Wanhoop en hoop hoort hij in de woorden van de arme mevrouw Oliveira als zij het over haar ongelukkige zoon heeft. Nog sterker komt het naar voren in de woorden van een dokter in Tamale, in Afrika. Hij denkt erover naar Europa te
| |
| |
gaan. ‘Doe dat’, reageert de auteur. Waarop de arts antwoordt: ‘U begrijpt me verkeerd. Wij gaan niet. Wij denken er alleen over. Dat is ons genoeg.’
| |
Motieven
Realiteit en illusie - dat is ook wat de toneelvoorstelling beheerst. De toeschouwer kijkt naar een schijnwereld. Het verband tussen reizen en toneel zou dus in deze tegenstelling kunnen liggen. Een aantal motieven bevestigt die veronderstelling, zo ook het enigszins raadselachtige begin van het ‘Vijfde vertrek’: ‘Ik wilde me verplaatsen. Dat is me nooit gelukt.’ Een merkwaardige mededeling van iemand die verslag uitbrengt van zijn reizen. Verderop in het stuk blijkt het een woordspeling: het gaat hier om de betekenis ‘zich verplaatsen in’, dus een rol spelen.
Nog sprekender dan dit gegeven is het motief van de reiziger als toeschouwer. Daarover spreekt de auteur in het stuk over Cyprus. ‘Van nature ben je als reiziger een toeschouwer’, zegt hij. Je moet je dus afzijdig houden, want het is te gemakkelijk ‘je achter deze of gene op te stellen, als je je zó kunt omdraaien, afschminken en naar huis wandelen’. Als op Réunion iemand hem dan ook om hulp vraagt, is hij geschokt. ‘Het is alsof een acteur van het witte doek afstapt en plotseling met je mee naar huis wil.’
| |
Thema
De verhouding werkelijkheid-illusie, plus de verschillende toneelmotieven leiden tot de conclusie dat reizen en toneel inderdaad verband met elkaar houden. Dat verband ligt in het begrip ‘droom’. Wie reist heeft op alle mogelijke manieren met de onwerkelijkheid van de droom te maken; wie toneel speelt of naar toneel kijkt verbeeldt iets of beziet iets wat gespeeld wordt, wat niet echt is. Het thema van De vierde wand is dus de ‘toneeldroom’.
Een reeks uitspraken en situaties wijst de betekenis van die toneeldroom aan. Om te beginnen de proloog. Een oud vrouwtje fluistert een kind iets in waardoor de moeder geheel van streek raakt. Het vrouwtje zal waarschijnlijk een vervloeking hebben uitgesproken. Dat zal geen effect hebben. Maar de moeder gelooft haar en daarom zijn haar woorden de waarheid. ‘Geloof’ is een kernwoord. Geloof maakt uitspraken waar. De apen in de kamer van Robert van Gulik geloven dat ze in het oerwoud zijn. Dus zijn ze er. Ene Mister Len, die in Ghana de auteur uit zijn benarde positie bevrijdt, zegt het zo: ‘Het gaat er niet om of de dingen waar zijn, het gaat erom of we bereid zijn ze te geloven.’ Aan het eind van het ‘Vijfde vertrek’ trekt de auteur zijn eigen conclusie. Toneelspelers moeten hun best doen geloofd te worden, zegt hij. Daarom kunnen ze niet domweg het leven imiteren. Want het leven zit vol onwaarschijnlijkheden. Ze moeten dus liegen, dat wil zeggen: on- | |
| |
waarschijnlijkheden vermijden. Anders gelooft de toeschouwer hen niet.
Dit is de kerngedachte: geloof maakt verbeelding tot waarheid. Verbeelding is geen vrijblijvend spel, maar een bevrijdende waarheid. Daarbij moeten we in het oog houden dat de auteur primair aan de speler denkt en niet aan de toeschouwer, al betrekt hij die wel een enkele keer in zijn redenering. Maar het geloof en het daarbij behorende bevrijdende gevoel (vrij van alles wat de mens kan binden) geldt in de eerste plaats de acteur.
| |
Titel
Dat blijkt uit twee gegevens. Ten eerste uit wat de mimespeler Rob van Reyn aan de nog jonge auteur leert over het optrekken van de vierde wand. Het gaat in dat advies om degene die speelt, niet om degene die kijkt. (In dit verband past ook de dubbele betekenis van het woord ‘vertrek’. Het betekent ‘kamer’ en ‘heengaan’, slaat dus op het toneel en op het reizen.) Het tweede gegeven is de opvoering van de musical De man van La Mancha. Dat is toneel in toneel in toneel. De schrijver Cervantes, schepper van Don Quichot, zit in de gevangenis. Hij laat zijn medegevangenen Don Quichot spelen. Don Quichot is een wereldvreemde dromer: hij ziet de wereld als een fantastische ridderroman. Wat gebeurt er nu? Don Quichot gelooft in idealen. Cervantes gelooft in Don Quichot. De gevangenen geloven in Cervantes. Het publiek gelooft de gevangenen (de acteurs). De essentie van de reeks is dat zowel Cervantes als de gevangenen zich bevrijd voelen, geen bedreiging meer ervaren. Hoewel de toeschouwer in de reeks betrokken is, ligt het accent op de acteur. Wanneer de auteur in deze musical zijn rol zo speelt dat hij als het ware in het verhaal leeft, heeft hij gevonden wat hij zocht.
| |
Idee
Direct na de laatste voorstelling pakt hij zijn koffers en vertrekt. Hier ligt de kern van de zaak, het verband tussen toneel en reizen. ‘Vertrekken’, ‘op reis gaan’ is een daad van bevrijding. Men komt los van alles. Die bevrijding bereikt men door volledig op te gaan in de verbeelding - door een vierde wand op te trekken, van het toneel een vertrek te maken.
| |
Context
De vierde wand hoort qua genre allereerst tot de reisverhalen. Dat is een genre waarin twee aspecten van belang zijn: het vreemde, afwijkende én de visie van de auteur daarop. Het gaat om informatie én om de presentatie van die informatie. Om objectieve gegevens én persoonlijke stijl. De combinatie maakt het reisverhaal tot literatuur, verheft het boven de toeristenfolder. Cees Nooteboom bracht zijn reisverhalen over de landen
| |
| |
van de islam samen in de bundel Het geluid van zijn naam. Reizen door de Islamitische wereld (2005). In deze stukken (voor het merendeel al eens eerder gepubliceerd) zijn beide aspecten precies in balans. Daarom zijn ze voorbeeldig voor het genre. De vierde wand is ook een boek over toneel. Het is niet simpel een boek over acteurs, maar het gaar dieper in op de aard van het toneel en het talent van de speler. Het geeft mogelijkheden aan en grenzen. Het probeert het wezenlijke van het toneelspel te vatten en omschrijft de invloed ervan op de speler(s). Als zodanig staat het dicht bij de roman van Inez van Dullemen Het gevorkte beest (1986) over een groep toneelspelers die een experimentele opvoering van Koning Lear van William Shakespeare voorbereidt. In Shakespeares drama wordt de mens gereduceerd tot ‘een gevorkt beest’; in de roman is dat het geval met de acteurs.
In een ander opzicht staat De vierde wand dicht bij de roman Hoogste tijd van Harry Mulisch (1985). Net als in de bundel van Japin speelt in dat boek het ‘Droste-effect’ een rol: een stuk in een stuk in een stuk. In Mulisch' roman bereidt een groep spelers de opvoering voor van een toneelstuk dat Noodweer heet. Dat stuk speelt in 1904 en gaat over de acteur Pierre de Vries die aan zijn afscheidstournee toe is. Men speelt dan De storm van William Shakespeare. In De storm is ook weer een toneelstukje opgenomen, een kleine maskerade. Zo speelt een acteur een rol, in die rol een andere rol en daarin nog weer een rol.
Binnen het oeuvre van Japin loopt er allereerst een lijn naar zijn roman De droom van de leeuw (2002), dat in de Italiaanse filmwereld speelt en daarmee ook een boek is over de belevingswereld van acteurs. Een tweede lijn verbindt de bundel met Zoals dat gaat met wonderen. Dagboeken 2000-2007 (2008) waarin veel reiservaringen verwerkt zijn, onder andere nog weer een reis naar Ghana in december 2001. Maar De vierde wand is vooral verbonden met Magonische verhalen (1996), want daarin gaat het ook in de eerste plaats om het thema van de droom als toevlucht. Magonië is een door de vader van Japin bedacht land waar men heen kan gaan om gelukkig te zijn. Magonië staat voor de verbeelding en de verbeelding staat voor de (enige?) mogelijkheid tot geluk. De volgende conclusie is daarom zeker juist: wie een vierde wand op weet te trekken, bevindt zich in Magonië. Dat is wat beide bundels bindt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het eerste wat opvalt in de besprekingen die van De vierde wand verschenen, is dat vrijwel alle recensenten de bundel plaatsten
| |
| |
ten opzichte van de twee andere boeken die Japin toen gepubliceerd had: Magonische verhalen en De zwarte met het witte hart. De reden daarvan zal zijn dat de drie boeken binnen drie jaar verschenen en mede daardoor een overrompelend nieuw literair verschijnsel vormden. Het meest uitgesproken was Alle Lansu in Het Parool die niet alleen de titels noemde, maar ook de nominaties, de prijzen en de vertalingen. Zijn oordeel over De vierde wand was overigens in tegenstelling tot dat van bijna alle andere recensenten negatief. Zijn voornaamste bezwaar was dat de literaire verwerking van de reisimpressies en anekdotes ontbrak. De bundel wemelt van reisgidsentaal.
Over de stijl maakten ook enkele anderen een opmerking, al bleef dit punt in de meeste besprekingen onbesproken. Van den Bergh noemde hem ‘onberispelijk’. Gerrit Jan Zwier schreef dat ‘Japin over een gevoelige en elegante pen beschikt waarmee hij binnen- en buitenwereld in woorden weet te vangen’. Vervaeck was in dit opzicht het meest precies, omdat hij de stijl niet alleen omschreef maar ook de functie ervan aangaf. Het centrale thema van de bundel was volgens hem ‘het leven als een reis’. Dat thema is de symbolische lading van ieder verhaal. De verhalen zouden onder die last kunnen bezwijken, maar ‘de nuchtere, laconieke en erg efficiënte taal van Japin’ verhindert dat. Vervaeck voegde aan deze karakteristiek nog de volgende uitleg toe: ‘Zijn toon is altijd bescheiden, vol understatement en relativering.’
Alle recensenten zagen in de bundel ‘een pleidooi voor de fantasie’, zoals Yra van Dijk het omschreef. Onno Blom stelde dat het boek liet zien ‘dat de mooiste reizen zich niet in de werkelijkheid afspelen, maar in (de) fantasie’. De uitwerking was verschillend: de ene recensent legde het accent op het falen van de fantasie (Van Dijk, Onno Blom), de ander op de kracht ervan (Van den Bergh). Cyrille Offermans zocht de essentie van de bundel in het ‘toeschouwerschap’, Vervaeck in ‘het gevoel van verwondering en vervreemding’.
Sommige besprekers wezen één of meer verhalen aan die zij het beste van de bundel vonden. Voor Lansu waren dat het openings- en slotverhaal; voor Blom de verhalen die niet te ver van huis spelen, voor Offermans was het ‘Goudkust’. De laatste gaf ook aan welke verhalen hem minder bevielen: ‘Barcelona’, omdat dat blijft steken in toevallige impressies en ‘Vijfde vertrek’ over de rondreizende filmcrew, omdat het zich ‘nergens verdicht tot zoiets als een dramatisch geheel’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arthur Japin, De vierde wand. In: Alle verhalen, vijfde druk, Amsterdam 2008, p. 165-358.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Johan Diepstraten, Dromen over een betere wereld. In: BN/De Stem, 3-10-1998. |
Alle Lansu, Reizen met dichte ogen. In: Het Parool, 23-10-1998. |
[Anoniem], Oud-acteur vindt zijn verdwijntruc. ‘De vierde wand’: derde boek van Arthur Japin. In: Haarlems Dagblad, 24-10-1998. (Interview) |
Abdelkader Benali, Een reizende fantast. In: Algemeen Dagblad, 6-11-1998. |
Cyrille Offermans, Op reis voor het mysterie: ‘De vierde wand’ van Arthur Japin. In: Vrij Nederland, 7-11-1998. |
Yra van Dijk, Reizen is nogal laf. In: de Volkskrant, 13-11-1998. |
Onno Blom, De wanhoop van de wereld glijdt van Japin af. In: Trouw, 20-11-1998. |
Ingrid Hoogervorst, Reizen in je hoofd. In: De Telegraaf, 27-11-1998. |
Thomas van den Bergh, De verbeelding. In: Elsevier, 28-11-1998. |
Gerrit Jan Zwier, Een acteur op reis. In: Leeuwarder Courant, 11-12-1998. |
Michaël Zeeman, ‘Mijn hoofd is een grote zak modder’. In: de Volkskrant, 24-12-1998. (Interview) |
Arjen van Ginkel, Arthur Japin speelt met verbeelding en realiteit. In: Noord-Hollands Dagblad, 8-1-1999. |
Bart Vervaeck, Thuis onderweg. In: De Morgen, 11-2-1999. |
J.L. Vermeulen, Reisverhalen van Japin. In: Reformatorisch Dagblad, 20-10-1999. |
Koen van der Wiele, Arthur Japin: De vierde wand. In: Leesidee Antwerp, nr. 2, 1999, jrg. 5, p. 95. |
Arthur Japin, Over verdwijnkunst en andere illusies: een lezing. In: Maatstaf, nr. 4, 1999, jrg. 47, p. 3-14. |
Arjan Visser, Arthur Japin. In: De tien geboden, Amsterdam 2006, p. 124-132. (Interview) |
Kees Hendrikse, Het veilige gevoel van boeken om je heen: Arthur Japin en het verzamelen van de waarheid. In: Boekenpost, nr. 82, 2006, jrg. 8, p. 15-17. (Interview) |
Coen Peppelenbos, De beentjes van de wereld van de vloer. In: Tzum, nr. 32/33, 2006, jrg. 8, p. 68-73. |
lexicon van literaire werken 85
februari 2010
|
|