| |
| |
| |
F.B. Hotz
Eb en vloed
en andere verhalen
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Eb en vloed en andere verhalen - in 1987 als Grote abc nr. 574 verschenen bij de Arbeiderspers te Amsterdam - is de vijfde verhalenbundel van F.B. Hotz (*1922 te Amsterdam). Typisch historische vertellingen - zoals die in eerdere bundels waren opgenomen - komen in Eb en vloed niet voor. Wel blikt ook nu een ikfiguur weer verschillende keren terug op episodes uit zijn eigen leven en dat van zijn ouders; dat is het geval in ‘Liebestraum’, ‘Het oponthoud’, ‘De voordracht’, ‘Toonkunst’ en ‘Lola, of een onbetaalde rekening’. Allerlei feiten uit het leven van de schrijver vallen in deze verhalen gemakkelijk te herkennen, zoals de scheiding van zijn ouders, zijn verblijf op de werktuigkundige afdeling van de Rotterdamse kunstacademie en zijn trombonelessen bij Lodewijk Schweitzer. ‘Thomas en de cycloop’ verwijst naar de vroegere Thomas-geschiedenissen in Ernstvuurwerk (1978) en Proefspel (1980). De resterende eigentijdse verhalen staan wat de stof betreft op zichzelf.
Precieze gegevens over de data van ontstaan zijn niet voorhanden. ‘Het oponthoud’, dat wat de inhoud betreft evenals ‘Toonkunst’ voorafgaat aan ‘De gladiator’ uit Dood weermiddel (1976), is volgens Maarten 't Hart een omwerking van een al veel eerder geschreven verhaal. ‘Vakantie’, ‘Liebestraum’, ‘Thomas en de cycloop’ en ‘De ontbijtzaal’ hebben eerst in het tijdschrift Maatstaf gestaan (zie de jaargangen 1984, 1985 en 1986).
De bundel telt 184 bladzijden. De meeste van de elf verhalen zijn gemiddeld twaalf pagina's lang, maar ‘De ontbijtzaal’ (21 pagina's) en ‘Thomas en de cycloop’ (30 pagina's) zijn omvangrijker.
In 1987 verschenen er van de bundel vijf drukken, in 1992 volgde de zesde druk; daarna is er een A(rbeiders)P(ocket) van gemaakt. Het verhaal ‘Toonkunst’ is in het Frans vertaald (zie het tijdschrift Septentrion, 1989, nr. 4). De bundel in zijn geheel is opgenomen in het tweede deel van de verzameluitgave F.B. Hotz, Het werk (1997).
| |
| |
| |
Inhoud
De ontbijtzaal
De ruim vijftigjarige Thomson logeert samen met zijn vrouw in een Zuid-Limburgs hotel. Hij is een bewonderaar van de vroegere Nederlandse neutraliteitspolitiek en wil eigenlijk alsnog zien te achterhalen of het inderdaad waar is dat Duitse troepen aan het begin van de Eerste Wereldoorlog via een strook Nederlands grondgebied België zijn binnengetrokken. Wanneer hij ontdekt dat de regering zich indertijd vooral door opportunistische motieven heeft laten leiden, is hij een illusie armer. Intussen komt hij zelf van de ene in de andere moeilijkheid terecht als hij uit vriendelijkheid een oude heer mee laat rijden naar Vaals. Hij kan zich moeilijk aan de bemoeizucht van andere mensen onttrekken en voelt met name in de ontbijtzaal hun veroordelende blikken op hem rusten. Eigenlijk zou hij een bondgenoot moeten hebben, denkt Thomson. Misschien is zijn vrouw dat wel, die aanvoelt dat hij nu rechtstreeks naar huis wil.
| |
Liebestraum
De ikfiguur vertelt over een dansavondje dat hij als jongen tijdens de jaren dertig thuis heeft meegemaakt. Het optreden van een zekere Bert Tuinman, die voor mislukkingen geboren lijkt te zijn, loopt niet uit op de gewenste romance, maar op een fiasco; daarbij sneuvelt ook de grammofoonplaat waarop Whitmans jazz-arrangement van de ‘Liebestraum’ van Liszt staat. De ochtendkrant brengt het bericht dat een modern Engels luchtschip is vergaan. Onheilsvisioenen spookten toch al steeds door het hoofd van de ik, die hoopt geen tweede Bert te worden.
| |
Vakantie
N. logeert samen met zijn vrouw en zijn dochtertje bij een ander echtpaar. Het is hem allemaal te stil in de bosrijke omgeving en er hangt een gespannen sfeer in huis; vooral de houding van zijn vrouw geeft N. een ongemakkelijk gevoel. Wanneer zij hem ervan verdenkt dat hij steeds naar de grote weg loopt om naar de meisjes te loeren, probeert hij zonder veel succes te bewijzen dat zij ongelijk heeft. Evenals zijn dochtertje wil hij het liefst naar huis.
| |
Het oponthoud
Dit verhaal speelt tijdens de oorlogsjaren, wanneer de ikfiguur een jaar of achttien is. Hij weet in allerlei opzichten nog niet goed raad met zichzelf en zijn ontwikkeling stagneert. Zijn ouders zijn gescheiden en dat geeft hem het gevoel dat hij eigenlijk partij moet kiezen. Terwijl hij gaat inwonen bij zijn vader en diens vriendin, merkt hij dat de studie werktuigbouwkunde hem niet ligt en hem afhoudt van zijn vage literaire ambities. Om zijn ‘wankele zelfbeeld wat op te vijzelen’ gaat hij evenals zijn vriend nummers van het illegale Vrij Nederland verspreiden, maar ook die onderneming wordt geen succes.
| |
| |
Voorlopig trekt hij maar weer in bij zijn moeder in Leiden. Van schrijven komt nog niet veel terecht.
| |
De voordracht
De moeder van de ikfiguur heeft altijd geprobeerd haar leven met nieuwe dingen te vullen. Ook als zij al over de tachtig is, gaat zij daarmee door. Zij werpt zich nu tijdelijk op de voordrachtskunst en wil dat haar beide kinderen een keer ‘kritisch’ naar haar komen luisteren. Die weten zich niet goed raad met de wat gênante vertoning. Na haar dood vindt de ik haar dagboek. Vol schaamte en respect leest hij dan met hoeveel inspanning zij zich indertijd staande heeft proberen te houden.
| |
Toonkunst
Dit verhaal sluit aan op ‘Het oponthoud’. In de zomer van 1942 koopt de ikfiguur, die in de ban is geraakt van het spel van Miff Mole, een trombone voor zichzelf. Hij neemt in Leiden les bij de eerste trombonist van het Residentie Orkest, Lodewijk Schweitzer, en begint vol overgave te studeren. Ook wat andere takken van kunst betreft, gaat de wereld van de historische avant-garde voor hem open. Hij leert veel van Schweitzer, maar van jazzmusici als Mole heeft die geen verstand. Wegens de oorlogsomstandigheden moeten de lessen tenslotte worden gestaakt. De ik oefent op eigen kracht verder, tot hij tuberculose krijgt. Wanneer hij een paar jaar later weer contact met zijn leraar zoekt, blijkt die te zijn overleden.
| |
Eb en vloed
Een jongen verblijft tijdens de vakantie aan zee. Terwijl zijn moeder reddert en zorgt en zijn vader zich verveelt, raakt de jongen geïmponeerd door een meisje van zijn leeftijd, maar zij ziet hem niet eens staan. Meer aandacht heeft zij voor zijn vader, die opleeft als zij hem kennelijk in contact wil brengen met haar alleenstaande moeder. Na de vakantie lijken alle mooie wensdromen begraven te moeten worden, maar de vader kan zichzelf er toch niet van weerhouden nog een keer terug te gaan naar de badplaats. Na wat aarzelen vat ook zijn zoontje opnieuw moed, wanneer hij zogenaamd een stukje gaat fietsen. Evenals de zee kent ook het leven zo zijn eigen bewegingen.
| |
Thomas en de cycloop
De zelfzuchtige en enigszins paranoïde opportunist Thomas begint oud te worden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is zijn villa door de Duitsers opgeblazen en zijn vroegere sympathie voor de oosterburen is sterk bekoeld. Hij staat nu aan de kant van de geallieerden, maar in geval van nood kan hij misschien ook zijn oude troeven nog uitspelen. Terwijl hij samen met zijn vriend De Bree de slechte en saaie tijden probeert door te komen, gaat hij zich steeds meer ergeren aan zijn onbetrouwbare tuinman, die maar één oog heeft en hem herinnert aan zijn eigen verval. Wanneer een paar nsb'ers hem na spertijd aanhouden en ondervragen, raakt Thomas in paniek. Wat hem vooral ongerust maakt, is dat hij vroeger bij een Duitse
| |
| |
vriendin een inmiddels genaturaliseerde zoon heeft gekregen, die nu achttien jaar is en in Limburg verblijft. Hij probeert ter plekke de mogelijke gevaren te elimineren en op Dolle Dinsdag slaan de nsb'ers op de vlucht. Wanneer daarna de vijandige tuinman overlijdt, kan het wat Thomas betreft vrede worden.
| |
De bevestiging
De schrijver van dit ‘verslag’ werkt in een uitvaartcentrum. Daar wordt hij met rust gelaten en leidt hij een teruggetrokken en bijna onzichtbaar bestaan, dat zijn plaats in het leven bevestigt. Eigenlijk had hij concertpianist moeten worden, maar daarvoor is hij teruggedeinsd, met een onduidelijke pijn aan zijn hand als alibi. Hij houdt zich voor dat hij wellicht nog carrière kan maken als componist, maar ook daarvan lijkt niet veel terecht te komen. Ondertussen filosofeert hij wat over leven en dood. Van de Griekse filosoof Herakleitos heeft hij geleerd dat er overal en altijd elkaar tegenstrevende krachten werkzaam zijn. Pas moeite en pijn adelen de rust, ook de eeuwige rust.
| |
Lola, of een onbetaalde rekening
In 1927, toen de ikfiguur vijf jaar was, kwam er een wat oudere achterneef bij hem thuis wonen. Deze gesloten jongen, die een Russische moeder had, kon kennelijk slecht aarden in Nederland, maar kreeg geen liefdevolle ontvangst. Toen hij ook nog eens luizen bleek te hebben, kon hij vertrekken. Twaalf jaar later komen zijn moeder en haar zuster hem bij toeval een keer tegen; de ikfiguur schaamt zich over hun quasi-enthousiaste begroeting. Lola, die eigenlijk Iwan blijkt te heten, doet stug. Moet er eigenlijk niet nog een rekening vereffend worden en dreigt er geen oorlogsgevaar in het oosten?
| |
In dood water
Een oude man, die vroeger een antiquariaat heeft gehad, voelt dat de jaren gaan tellen en ergert zich aan allerlei facetten van de moderne tijd. Hij woont nu bij zijn dochter in. Zij is zorgzaam, maar hij vindt haar evenals andere mensen in zijn omgeving bemoeiziek. Alleen voor zijn onbevangen kleindochter heeft hij een zwak. De man realiseert zich dat hij niet lastig mag worden, omdat dan het bejaardenhuis dreigt. Pas als hij zich aan het eind van een dag vol ergernis en ongemak mag terugtrekken op zijn kamer en daar ongestoord kan bladeren in een interessante catalogus, voelt hij zich rustig en vredig.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Wanneer Hotz in deze bundel een ikfiguur aan het woord laat, gaat het dikwijls om vormen van achteraf vertellen, zodat er een extra commentaarmogelijkheid aanwezig is. Meestal wordt die echter alleen benut om via de woordkeuze de beschrijvingen ironisch bij te kleuren. Slechts af en toe worden er hele zin- | |
| |
nen besteed aan een relativerende toelichting. In ‘Het oponthoud’ zegt de volwassen ikverteller bijvoorbeeld dat het misschien leek alsof zijn pubergestalte met al zijn falen een ‘verheven mystiek niets’ aan het naderen was, maar dat er in werkelijkheid alleen sprake was van een ‘hardnekkige hoop op zekere aardse voldoening, zij het op de allerlangste baan’ (p. 68).
In de hij-verhalen kijkt de lezer hoofdzakelijk mee met één hoofdfiguur; aan diens meningen en gevoelens hoeft in de doorgaans ironische beschrijvingen niet of nauwelijks iets toegevoegd te worden. Alleen in het titelverhaal wordt er meervoudig personaal verteld. De perspectiefwisselingen verduidelijken hier de parallellie in het gedrag van de jongen en zijn vader; wat de zorgelijk toekijkende moeder/echtgenote zelf denkt, wordt ook even getoond.
| |
Thematiek
Tussen de sterk autobiografisch gekleurde en de andersoortige verhalen uit Eb en vloed bestaan in thematisch opzicht allerlei overeenkomsten. Die reiken verder dan reminiscenties aan de oorlog, een voorkeur voor de avant-gardistische kunst uit de eerste decennia van de twintigste eeuw of een daarmee samenhangende afkeer van de schrijvers rond het tijdschrift Forum. De onzekere en weinig succesvolle jongeman uit ‘Het oponthoud’ en ‘Toonkunst’ lijkt bijvoorbeeld veel op de mislukte concertpianist uit ‘De bevestiging’, die graag op zichzelf is, niet gehinderd ‘door geklets, intriges of afgunstig zwijgen’. Andere verhaalfiguren, die evenmin erg ambitieus zijn, maar zich wel graag toeleggen op hun zorgvuldig gekoesterde liefhebberijen, hebben ook weinig behoefte aan pottenkijkers. Thomson uit ‘De ontbijtzaal’ ergert zich zelfs ronduit aan de ‘pestilente bemoeizucht’ van zijn omgeving en de voormalige antiquaar uit ‘In dood water’ voelt zich pas op zijn eentje in zijn eigen kamer gelukkig.
De meeste (mannelijke) hoofdfiguren ervaren de situatie waarin zij verkeren als beklemmend en onvrij, niet in de laatste plaats omdat zij ook zelf vinden dat hun verlangens irreëel zijn of niet helemaal deugen. Wanneer anderen op hen letten, voelen zij zich al gauw schuldig of betrapt. De ikfiguur uit ‘Het oponthoud’, die toch al niet weet welke houding hij aan moet nemen tegenover zijn gescheiden ouders, durft er niet goed voor uit te komen dat hij steeds minder voelt voor een technische opleiding; het bangige jongetje uit ‘Eb en vloed’ verbergt zijn gevoelens voor zijn moeder en zijn frivole vader droomt er stiekem van hoe het zou zijn om uit de huwelijksband te springen. N. uit ‘Vakantie’ krijgt in zijn verbanningsoord zelfs maagpijn van ‘de eeuwige angst verkeerd gehandeld te hebben’.
Vaak zijn de kritische blikken afkomstig van personen van het andere geslacht, maar generaliseren is hier niet rechtvaar- | |
| |
dig. Dat de mislukte concertpianist blij is dat zijn vriendin anders is dan de ‘opjagende vrouwen van strebers’, zegt misschien nog niet zo veel. Maar de echtgenote van Thomson uit het eerste verhaal toont veel begrip voor haar man en de ook al eerder genoemde oude man uit ‘In dood water’ bedenkt dat er ‘hemel en hel in alles is’ en dat dit ook geldt voor de vrouwen op zijn levenspad. Zijn kleindochter Anja, die hem niet betuttelt, kan bij hem geen kwaad doen; zelfs de moderne ‘slobberbroek’, die hij eigenlijk haat, lijkt háár goed te staan.
Schuldgevoelens van allerlei aard zijn ook in andere, hier verder niet apart besproken verhalen te vinden; ze zijn zelfs van belang in ‘Thomas en de cycloop’, dat met zijn kwaadaardige en protserige hoofdfiguur en zijn springerige verteltrant verder niet zo goed past in de bundel als geheel. Eigenlijk zou je je buiten al het gedoe met mensen moeten kunnen houden, denkt Thomson in het openingsverhaal, ‘[m]aar voor zo'n absolute neutraliteit moest je ziek of dood zijn’. Ook ‘onze vrezen en spanningen’ horen bij het leven, staat er in ‘De bevestiging’. Rust bestaat juist bij de gratie van die tegenstelling, zoals de gepensioneerde antiquaar na een ellendige dag ervaart: ‘Hij zette iedereen uit zijn hoofd en werd steeds opgewekter. Hij voelde nergens pijn of ongemak. Hij floot We gaan nog niet naar huis tussen zijn randen en bewoog zijn nog gesokte voet op de maat onder de deken.
Hij bladerde en las, uitgerust of uitgeteld, met alle affecten dood. Ongenaakbaar vredig.’
| |
Stijl
Dit citaat is typerend voor Hotz' sobere en toch heel beeldende manier van schrijven, waarin de ironie zowel van boosaardigheid als van ingehouden gevoel kan getuigen. Wanneer de schrijver op zijn best is, weet hij via het vermelden van kleine bijzonderheden een hele wereld op te roepen. Dat de eigenzinnige oude man nu lekker in bed zijn sokken aanhoudt en met de dood in de buurt We gaan nog niet naar huis fluit, is een mooie vondst. En met de woorden ‘ongenaakbaar vredig’ is aan het eind van de bundel ineens alles gezegd over het ideaal dat al eerder een paar keer heeft doorgeklonken.
| |
Poëtica
In sommige verhalen komt ook het motief van het schrijverschap voor. Niet alleen het gegeven dat de hoofdpersoon uit ‘Het oponthoud’ schrijver wil worden en het mislukte huwelijk van zijn ouders als een geschikt onderwerp beschouwt, is daar een voorbeeld van. Zeker even interessant is dat de musicus uit ‘De bevestiging’ vergelijkenderwijze opmerkt dat naar zijn mening ook een schrijver op den duur ‘alleen nog aan de vorm van zijn roman zal denken’. Die uitspraak doet sterk denken aan wat Hotz later in een interview tegen Lien Heyting heeft gezegd naar aanleiding van een opstel uit De vertegen-
| |
| |
woordigers (1996): ‘Ik heb het daar over de kwaliteit van het schrijven, die uitsluitend bepaald wordt door de verwoording en niet door het gegeven, de strekking of de invalshoek. Dat meen ik heel ernstig. In mijn latere verhalen ben ik spaarzamer in mijn taalgebruik dan vroeger. Als je 't karig houdt, komt het harder aan. Het gaat mij ook steeds minder om een frappant verhaal, minder om de inhoud en meer om de gekozen bewoordingen.’
| |
Opbouw
De meeste verhalen beginnen midden in een typerende situatie of episode. Soms is het thema nog eens met extra draden door de uitwerking heengeweven, zoals al uit de hierboven gegeven samenvattingen kan blijken. Als illustratie kan hier ‘De ontbijtzaal’ dienen, waarin het mooi uitkomt dat de man die zich tevergeefs buiten alle verwikkelingen probeert te houden, tegelijkertijd bezig is met een onderzoek naar de Nederlandse neutraliteitspolitiek.
| |
Titel
Dat een verhaal dat zich afspeelt in de buurt van de zee en op en neer gaande gemoedsbewegingen beschrijft juist ‘Eb en vloed’ heet, wijst ook op een thematische samenhang. In de tekst op de achterzijde van het omslag wordt gesuggereerd dat deze titel goed past bij de bundel als geheel, omdat daarin elkaar steeds afwisselende elementen voorkomen als ‘aantrekken en afstoten, streven en berusten’; daarbij zou men ook nog kunnen wijzen op samenhang met de reeds aangehaalde Herakleitos-filosofie. Echt nodig is zo'n extra uitleg echter niet, omdat het blijkens de toevoeging en andere verhalen in eerste instantie om één bepaalde verhaaltitel gaat.
| |
Context
De literaire context van Hotz' werk is in dit Lexicon al besproken naar aanleiding van zijn debuutbundel Dood weermiddel (1976). In zijn latere werk is de auteur zichzelf wat toonzetting en thematiek betreft min of meer gelijk gebleven.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Eb en vloed is in de literaire kritiek meestal lovend besproken. Jaap Goedegebuure noemt Hotz ‘een van de meest karakteristieke vertellers die Nederland rijk is’ en anderen vallen hem daarin bij, in verschillende bewoordingen. Steeds wordt daarbij opgemerkt dat Hotz' kwaliteit, zoals Tom van Deel het uitdrukt, een ‘kwestie van stijl’ is. Die stijl zou volgens de algemene opinie in de loop van de jaren korter en soberder zijn ge- | |
| |
worden, maar Maarten 't Hart bestrijdt dit en vindt dat men elkaar is gaan napraten, mede naar aanleiding van het door Arjen Schreuders afgenomen interview uit 1987. 't Hart vindt het ook van een te grote eenzijdigheid getuigen als men Hotz' hoofdfiguren karakteriseert als antihelden en mislukkelingen. Volgens hem manoeuvreren zij handig om te overleven en proberen zij heel hardnekkig hun eigen doeleinden te bereiken. Verder merken de critici dikwijls op dat er veel constanten zijn aan te wijzen in Hotz' verhalenbundels. In Eb en vloed vinden zij ‘Thomas en de cycloop’ minder geslaagd dan strakgeschreven verhalen als ‘De ontbijtzaal’ en ‘In dood water’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
F.B. Hotz, Eb en vloed en andere verhalen. Amsterdam 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Aleid Truijens, Over verhalen van F.B. Hotz. Amsterdam 1981. |
Arjen Schreuder, Woekeren met woorden. In: NRC Handelsblad, 13-3-1987. (interview) |
Arnold Heumakers, De buitenwereld doet maar. In: De volkskrant, 3-4-1987. |
Gerrit-Jan Zwier, Ik lig hier goed. In: Leeuwarder courant, 10-4-1987. |
Jaap Goedegebuure, Ongenaakbaar vredig. In: Haagse post, 11-4-1987. |
Melchior de Wolff, Wachten op het toeval. In: NRC Handelsblad, 24-4-1987. |
Tom van Deel, Een vooroorlogs slaapkamerameublement. In: Trouw, 7-5-1987. |
Janet Luis, Sterveling in bemoeizuchtige wereld. In: Het parool, 22-5-1987. |
Maarten 't Hart, F.B. Hotz. In: Maarten 't Hart, Een dasspeld uit Toela. Amsterdam 1990, p. 90-99. (Herziene versie van stukken in NRC Handelsblad, 25-3-1983 en Vrij Nederland, 23-5-1987.) |
Wim Zaal, Geraffineerde eenvoud. In: Elseviers magazine, 23-5-1987. |
Marc Reynebau, In mijn kamer heerst vrede. In: Knack, 10-6-1987. |
Theodor Holman, De Flaubert van Nederland. In: Het parool, 20-5-1989. (interview) |
Els Andringa, Leesproblemen bij het verhaal ‘Eb en vloed’ van F.B. Hotz. In: Els Andringa & Dick Schram (red.), Literatuur in functie. Empirische literatuurwetenschap in didactisch perspectief. Houten 1991, p. 27-49. |
Anton Korteweg & J.M.J. Sicking, F.B. Hotz. In: Kritisch Lexicon van de Nederlandstalige Literatuur na 1945, mei 1994. |
Lien Heyting, De wurgkracht van een gewoon woord. In: NRC Handelsblad, 15-3-1996. |
lexicon van literaire werken 35
augustus 1997
|
|