| |
| |
| |
Guido van Heulendonk
Paarden zijn ook varkens
door Jos Muyres
Achtergonden en uiterlijke beschrijving
De roman Paarden zijn ook varkens van Guido van Heulendonk, pseudoniem van Guido Beelaert (* 1951 te Eeklo) verscheen in 1995 bij uitgeverij De Arbeiderspers in Amsterdam. Een jaar later werd het boek bekroond met de prestigieuze prijs de Gouden Uil. Tot nu toe is het vier keer herdrukt. De laatste keer in de reeks Singel Pockets. De totale oplage van de vijf regulaire drukken bedraagt 14.500 exemplaren. In 1997 is bij Stichting Uitgeverij XL in Den Haag ook nog een speciale uitgave in grote letters verschenen. Paarden zijn ook varkens telt dertig getitelde hoofdstukjes, in totaal 175 bladzijden (inclusief titelpagina, inhoudsopgave e.d.). Onder de titel Pferde sind auch Schweine verscheen in 1998 bij Residenz Verlag in Salzburg een door Ulrike Vogl gemaakte vertaling in het Duits.
Zoals achter in Paarden zijn ook varkens wordt vermeld, is een aantal hoofdstukken gebaseerd op interviews die verschenen zijn in Theaterschrift 5/6, een uitgave van het Kaaitheater (Brussel), Hebbel-Theater (Berlijn), Theater Am Turm (Frankfurt), Felix Merits (Amsterdam) en Wiener Festwochen (Wenen) ter gelegenheid van het symposium ‘Context 01: Active Pooling New Theatre's Wordperfect’, dat van 25 tot 29 augustus 1993 in Amsterdam werd gehouden.
Het boek bevat drie motto's: de beginregel van Frank Sinatra's evergreen ‘New York, New York’ (‘Start spreading the news’); een citaat uit het werk van Friedrich Nietzsche (‘Een ster ging ten onder en verdween - maar zijn licht is nog onderweg, en wanneer zal het niet langer onderweg zijn?’) en twee strofen uit het gedicht ‘Impromptu’ van Adriaan Magerman.
| |
Inhoud
Augustus 1993: de veertigjarige Eduard Bottelaer, een tweederangs acteur, is op weg naar de stationsrestauratie in Gent, waar hij een afspraak heeft met Helena, een jonge kunstenares op wie hij sinds kort verliefd is. Bottelaer hoopt dat zij hem gaat vertellen dat de liefde wederzijds is, maar komt bedrogen uit. Helena laat weten dat ze met een ander vriendje (Boris)
| |
| |
drie weken naar New York gaat en vraagt Bottelaer om tijdens haar afwezigheid voorwerpen te verzamelen: ‘Objecten uit de stad-zonder-Helena’ die haar afwezigheid tastbaar zullen maken. Boris zal ondertussen in New York hetzelfde doen. Na terugkomst in Gent wil ze van beide verzamelingen een kunstwerk maken, een installatie ‘Gent - New York, 20ste eeuw, een globalisering’.
Na haar vertrek werpt Bottelaer zich vol overgave op de hem opgedragen taak. Voor en na de toneelrepetities - hij bereidt onder regie van Novotkin een rol in een modern toneelstuk van de schrijver Zaalberg voor - doorkruist hij Gent en omgeving, op zoek naar geschikte voorwerpen. Steeds vaker zoekt hij op plekken waar misdrijven hebben plaatsgevonden. Zo ontstaat een verzameling die het resultaat is van veel wikken en wegen. Tijdens zijn speurtochten denkt Bottelaer veel na over het verleden en mijmert hij ook over Helena. In zijn dagdromen vergezelt hij haar in de Amerikaanse metropool.
Ondertussen bindt hij thuis de strijd aan met de duiven die op het dak van zijn huis een irritant lawaai veroorzaken. Een poging om een ‘afweerinstallatie’ te plaatsen mislukt, Bottelaer komt ongelukkig ten val en moet door de brandweer uit de dakgoot worden bevrijd. Na drie weken krijgt hij een brief van Helena: zij heeft besloten nog wat langer in New York te blijven. Het verzamelproject heeft zij afgeblazen. Alle inspanningen van Bottelaer zijn dus tevergeefs geweest. Bovendien dringt nu tot hem door dat Helena niet van hem houdt.
Van de verzamelde voorwerpen maakt Bottelaer dan zelf maar een kunstwerk: hij pakt ze in, plaatst vervolgens op het pakket een kanariekooi en plakt het geheel op een plank. 's Nachts laat hij deze installatie, die hij S.S. Novotkin doopt en waaraan hij nog een ballon, drie briefjes van duizend en twee briefjes van honderd frank vastmaakt, te water. De volgende ochtend wacht hij voor het station op Novotkin om samen met hem naar een congres in Amsterdam te gaan. Plots herinnert hij zich dat de toiletjuffrouw op het station nog geld van hem te goed heeft, van een toiletbezoek tijdens de afspraak met Helena. Hij rent naar haar toe, blijkt niet voldoende kleingeld bij zich te hebben en belandt uiteindelijk aan de rand van het perron, waar hij een muntstuk van 5 frank op de rails wil leggen om er door een passerende trein een stuk van 10 frank van te laten maken. Hij ziet een blikje cola liggen: ‘Er kropen wespen overheen: grote zwartberingde insekten die cola lekker vonden, en een steek hadden waarvan een paard dood kon vallen.’ Dan stolt het beeld.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Paarden zijn ook varkens is het verhaal van een mislukkeling, iemand die het spoor volledig bijster is. Bottelaer is in alle opzichten het prototype van de antiheld. Wat hij ook onderneemt, het is allemaal tot mislukken gedoemd. Het boek sluit wat dat betreft direct aan op Hoogtevrees, de debuutroman van Van Heulendonk, waarin Bottelaer ook de hoofdrol speelt. In Paarden zijn ook varkens blijft ook Bottelaers verleden opspelen. Een verleden dat eveneens door een aaneenschakeling van tegenslagen en mislukkingen wordt gekenmerkt. Als tienjarige dacht Bottelaer geroepen te zijn voor het priesterschap, maar hij stelde zijn ouders en de plaatselijke pastoor uiteindelijk diep teleur. Vervolgens faalde hij als student, hij brak zijn studie rechten af na voor de zoveelste keer gezakt te zijn voor een examen filosofie. Daarmee faalde hij ook als zoon; hij kon de verwachtingen van zijn vader absoluut niet waarmaken. Ook zijn huwelijk met Elly Robijns, de koningin van zijn studententijd, liep op de klippen, waarna hij bijna twintig jaar geen hartstocht meer heeft gekend. Met Elly verloor hij ook zijn baan in het bedrijf van zijn schoonvader. Vervolgens was hij werkzaam als verzekeringsagent, nachtwaker, klusjesman, bouwvakker en uiteindelijk werd hij werkloos. Zijn hoogtevrees is in dit opzicht symptomatisch. Op de een of andere manier slaagt Bottelaer er maar niet in de maatschappelijke ladder te beklimmen.
Wat Bottelaer ook onderneemt, het mislukt. Als hij de ballon van een klein meisje uit een boom probeert te halen, knapt die. Als hij de duivenafweerinstallatie op het dak van zijn huis probeert te plaatsen, dondert hij naar beneden. Als hij verhaal wil halen bij professor Schmidt, die hem indertijd heeft laten zakken voor het tentamen filosofie, laat hij zich als godsdienstfanaticus afschepen. Als hij wil afrekenen met oom Wanja, zijn huisbaas, laat hij zijn karabijn per ongeluk in de tram liggen. Dat hij er niet in slaagt de liefde van Helena te winnen is logisch: met Helena (de mooiste onder de vrouwen) grijpt hij te hoog. Net als in de Griekse sagen over de Trojaanse oorlog ‘vlucht’ Helena hier met haar geliefde over zee. Bottelaer moet genoegen nemen met haar zus Karen en zijn buurvrouw Monica.
Bottelaer is er zich van bewust dat hij een mislukkeling is. Hij heeft een bijzonder negatief zelfbeeld, noemt zichzelf de Markies van Waterloo, de Prins van Verdun. Bottelaer leidt een geïsoleerd en solipsistisch bestaan, wat gespiegeld wordt in zijn woonsituatie. Tussen de nouveaux riches in Sint-Martens-Latem is hij een buitenbeentje. Familie en vrienden heeft hij ei- | |
| |
genlijk niet. Tot diep contact met medemensen is hij niet in staat. Hij is - zoals gezegd - allesbehalve een sterke persoonlijkheid. De belangrijke keuzes in zijn leven zijn door anderen gemaakt. Hij koos filosofie omdat Elly dat studeerde. Hij ging toneelspelen omdat Elly toneelspeelde... Zijn debuut als acteur had hij in De regenmaker van N. Richard Nash: een toneelstuk over een charlatan die met zijn mooie praatjes een vrouw het hof maakt. In dit verband natuurlijk veelzeggend. Bottelaer is immers zelf te beschouwen als een oplichter, een toneelspeler, die ooit Elly met leugens het hof maakte en die nu met Helena probeert aan te pappen. Beide vrouwen had en heeft hij niets te bieden.
De psychische toestand waarin Bottelaer in de zomer van 1993 verkeert, is zorgwekkend. Hij gedraagt zich nogal zonderling, praat hardop tegen zichzelf, spreekt onsamenhangende gedachten uit tegen willekeurige voorbijgangers, die daarop nogal verbaasd en geschrokken reageren. Op zoek naar voorwerpen snuffelt hij in de slaapkamer van zijn buurvrouw en op de lingerieafdeling van een warenhuis, zonder zich bewust te zijn van het ongebruikelijke van zijn gedrag. Hij denkt ook over alles na, het hoe en het waarom der dingen. Of het nu om cultuurhistorische gebeurtenissen gaat, de kwaliteit van spaghetti of de herkomst van de aardappel, Bottelaer ‘miert’ erover en in die zin is hij verwant aan die andere grote tobber uit de Vlaamse literatuur, Govert Miereveld, uit de roman De man die zijn haar kort liet knippen van Johan Daisne.
Hij lijdt aan een vorm van smetvrees. Er is sprake van een abnormale belangstelling voor dingen die bezoedeld zijn: een ijsvlek op een deurklink, een ober met vieze handen, een vlek op een broek, een vuiltje in iemands oog. Opvallend vaak gaat hij zijn handen wassen. Dikwijls wordt zijn aandacht ook getrokken door allerlei onbelangrijke details: een passerende vlieg, een wratje op de kin van Novotkin, een spatadertrosje op een knie. Bottelaer lijdt ook nog aan obsessieve gedachten, die dikwijls met misdaden te maken hebben. Hij wil afrekenen met mensen die hem in het verleden onheus hebben behandeld, zoals professor Schmidt en oom Wanja. Anderzijds laat Bottelaer zich dikwijls ook kennen als een bijzonder sociaal en meevoelend wezen. De herinnering aan een duif, vroeger thuis, weerhoudt hem ervan het vuur te openen op de tortelduiven op zijn dak. Hij voelt zich schuldig omdat hij de toiletjuffrouw niet betaald heeft, en omdat hij het niet voor een Marokkaanse jongen heeft opgenomen, die beledigd werd. Herhaaldelijk geeft hij lucht aan zijn verlangen naar een meer rechtvaardige wereld: ‘als de wereld eens wist hoezeer ik verlang naar een betere wereld. Met geluk en welstand, en dieren- | |
| |
liefde, en een haarscherp gehoor voor iedereen. Ik wil elke prijs betalen voor een betere wereld.’ Bottelaer is het spoor bijster. Alle houvast is hij kwijtgeraakt (zijn vader, Elly, Helena). Hij neemt niets meer serieus, koestert zelfs geen enkele illusie meer. In het hele boek flakkert slechts één enkele keer, als Novotkin hem uitnodigt voor het congres in Amsterdam, de hoop in hem op, dat hij het toch nog zal gaan maken, dat hij toch nog een gevierd acteur zal worden. ‘A star is born’, gonst het even door zijn hoofd.
| |
Thematiek / Motieven
De belangrijkste oorzaken voor de toestand waarin Bottelaer zich in de zomer van 1993 bevindt, liggen in een ver verleden. Eind jaren zestig, begin jaren zeventig hebben zich een paar incidenten voorgedaan die een grote impact hebben gehad op zijn verdere leven. Het belangrijkst is een gebeurtenis in de zomer van 1968. Hij werd toen misbruikt door oom Frans, in wiens tuinbedrijf hij werkte. Sindsdien noemt hij hem oom Wanja, naar het hoofdpersonage uit het gelijknamige toneelstuk van Tsjechov uit 1899. In de optiek van Bottelaer heeft het leven toen definitief een andere wending genomen: ‘het land waardoor hij naar huis reed had dezelfde kleur niet meer, of klonk anders - de vogels, de kruinen van de canada's, het geblaf van de honden.’ Ook groeide in hem de overtuiging dat zijn leven een vergissing was.
Een andere cruciale gebeurtenis is het tentamen filosofie waarvoor hij in september 1971 is gezakt en waarnaar meteen in het begin van het boek al wordt verwezen als Bottelaer een voor zijn huis staand paard toespreekt. Indertijd vroeg Professor Schmidt aan Bottelaer: ‘Op welk punt waren Nietzsche's ideeën over decadentie gekomen, meneer Bottelaer, toen hij het Turijnse koetspaard om de hals viel? Kunt u een verband leggen tussen dat moment van ineenstorting en de...’ Bottelaer moest het antwoord schuldig blijven. Ruim twintig jaar later leest hij in de Nietzsche-biografie van Curt Paul Janz dat het paardenincident een mythe is en nooit echt heeft plaatsgevonden. Volgens die mythe markeerde het incident bij Nietzsche het begin van een totale geestelijke ineenstorting, zoals het tentamen filosofie de neergang van Bottelaer markeert: ‘Diepe treurnis en geknaktheid waren mijn deel’. Psychisch raakt hij in de put. Vooral de reactie van zijn vader, in alle opzichten zijn tegenpool, maakt grote indruk.
De verstoorde relatie met zijn vader en het mislukte huwelijk met Elly blijven zijn hele verdere leven doorwerken.
Zelf wijdt Bottelaer zijn falen als student en echtgenoot aan de toenmalige tijdgeest: ‘Er hing van alles in de lucht: insekten, vreemde wolken, geuren waar hij geen weg mee kon. Het rapport van de Club van Rome was verschenen en er waren dagen
| |
| |
dat de ochtend een dikke eierschaal leek waar hij doorheen moest breken, en dan herkende hij de wereld niet. Te veel mensen, te weinig grondstoffen, nauwelijks lucht.’ Bottelaer geeft toe dat hij ook wel wat lui en zwak van constitutie was, maar verder acht hij zichzelf niet verantwoordelijk. Hij probeert aan ieder verdenking te ontkomen. In dit opzicht is zijn smetvrees tekenend, hij probeert schone handen te houden. Op het einde - met het te water laten van de installatie - probeert hij schoon schip te maken, maar er verandert niets. Van een loutering is geen sprake.
In zekere zin is Bottelaer het slachtoffer van een ommekeer die zich eind jaren zestig, begin jaren zeventig in ras tempo voltrekt: een periode van economische groei en grenzeloos optimisme maakt in betrekkelijke korte tijd plaats voor stagnatie (oliecrisis) en sombere toekomstverwachtingen. De milieuproblematiek doet haar intrede. De zingeving die Bottelaer in zijn leven mist, heeft te maken met het wegvallen van de grote ideologieën. Nietzsche werkt hier als katalysator. Zijn doodverklaring van God is een van de eerste aanslagen op de grote ideologie van het christendom. Eind jaren zestig brokkelt het christelijke wereldbeeld in sneltreintempo af. Eenmaal aangeland op de universiteit doet Bottelaer een onthutsende ontdekking: in cursussen ‘vol krakend academisme’ wordt al na drie bladzijden het vermoeden gewettigd dat er geen God is, ‘in ieder geval geen God van Erbarmen, hoogstens een grillig-labiele kloon van Jupiter die het leuk vond mensen te jennen in hun streven naar hogerop’. Daarmee verliest het leven van Bottelaer zijn zin. Hij lijkt nergens meer in te geloven. Zijn leven wordt verder gekenmerkt door leegte. Zelfs de liefde blijkt een illusie. In zekere zin is de problematiek hier existentieel. De verzamelde voorwerpen hebben een symbolische functie. De ballonflard, het krantenknipsel, de schroef en het slipje hebben met onvolmaaktheid en verlies te maken. De kapotte ballon kan - net als Bottelaer - niet meer de hoogte in, het krantenknipsel is een opsporingsbericht, de schroef mist de moer, het slipje een draagster et cetera. De voorwerpen zijn nauw verbonden met de thema's in het boek (de liefde, het verleden, kunst, literatuur) en komen samen in de installatie die Bottelaer bouwt.
Het verlies wordt ook in een groot aantal gebeurtenissen gespiegeld. In het verleden verloor hij bij oom Wanja zijn onschuld, overleed zijn vader, liet Elly hem in de steek en raakte hij het ene na het andere baantje kwijt. In het heden verliest hij Helena, de karabijn en zijn houvast aan de schoorsteen.
Een ander belangrijk motief in Paarden zijn ook varkens is de globalisering die Van Heulendonk bijna overal bespeurt. Hij legt in het boek veelvuldig verbanden tussen macro- en micro- | |
| |
werelden. Het grote wordt met het kleine verbonden, het kleine met het grote. Het alledaagse met het eeuwige, het aardse met het kosmische. Schijnbaar onbelangrijke details worden gekoppeld aan belangwekkende gebeurtenissen, zoals het kapot knallen van een ballon aan de oerknal. In de visie van Van Heulendonk hangt uiteindelijk alles met alles samen. Opvallend is natuurlijk de aandacht voor de microwereld. Een kever in het gras, een paardebloem tussen de kiezels, een kloof in een boomschors krijgen meer aandacht dan de voyager die aan Jupiter voorbijvliegt.
| |
Titel
Naar het wegvallen van de hiërarchie en naar globalisering verwijst ook de titel Paarden zijn ook varkens: ‘Wat weet de darmbacterie in de varkensbuik over zijn gastheer? Niets. Het weet iets over de darm. En toch is het een stukje varken. Geglobaliseerd zwijn. Zo stinkt alles naar iedereen. All creation, great and small. Paarden zijn ook varkens.’ Met andere woorden, een paard is niet meer of minder edel dan een varken. Professoren zijn niet beter dan gewone mensen. Van Heulendonk zei ooit in een interview: ‘Wie zich beter voelt dan een ander, vergist zich’.
| |
Idee / Visie
Paarden zijn ook varkens getuigt van een sombere kijk op het leven. Bottelaer neemt overal verval en teloorgang waar. Als hij een jong meisje ziet dat een jongen toedrinkt, merkt hij op dat ze nooit mooier zal worden; zijn buurvrouw Monica, met wie hij een keer in bed belandt, vergelijkt hij met een kerstkalkoen in een badpak. Hij constateert dat zijn eigen libido terugloopt, dat ouder worden bij mensen aftrekken is in plaats van toevoegen et cetera. Vreugde is in het leven van Bottelaer onlosmakelijk verbonden met verdriet. Van kinds af aan: op de kermis, in de draaimolen, werpt hij bij ieder rondje een blik op het kerkhof. Een aantal keren wordt dat zelfs expliciet verwoord: ‘Echte schoonheid is een nevenprodukt: van pijn, van verdriet, van catastrofen’; en ‘wat mooi is bestaat niet lang en omgekeerd’. Gezien het bovenstaande is het niet zo verwonderlijk dat Bottelaar het bestaan als zinloos en overbodig ervaart. Hij noemt het leven ‘een zandkasteel bij springtij’ en is ervan overtuigd dat het nooit iets zal worden. Na de scheiding van Elly overwoog hij dan ook er een einde aan te maken, maar zelfs daartoe was hij niet in staat.
Tussen de regels door kraakt Van Heulendonk heel wat kritische noten. Hij rekent af met het racisme, de milieuvervuiling, de dubbele moraal, de domheid van de massa: ‘Net als een struisvogel vergeten ze snel iets. Ze zien beelden van hongersnood in Somalië en zijn dat tien minuten later alweer vergeten als ze naar een of andere domme quiz kijken.’ De mens wordt vergeleken met een struisvogel en met een blinde grotsa- | |
| |
lamander die rondscharrelt in het duister. Bottelaer is van mening dat de mens er een zooitje van heeft gemaakt. Hij staaft dit met verwijzingen naar Auschwitz, Sarajevo.
Bepaalde vormen van moderne kunst worden door Van Heulendonk bespot, uitvergroot en belachelijk gemaakt. Het gaat dan vooral om het werk en de projecten van postmoderne kunstenaars die grenzen willen verleggen. Met name het experimentele theater moet het hier ontgelden. Bottelaer neemt daar afstand van met het te water laten van de installatie, die de naam van de regisseur Novotkin draagt. Die installatie is een typisch product van die moderne kunst waarachter zijns inziens een grote talentloosheid schuilgaat.
Dieren spelen in de roman van Van Heulendonk - let ook op de titel! - een belangrijke rol. Opvallend vaak zijn ze het slachtoffer van geweld. Bottelaer trapt tijdens een vakantie van de christelijke studentenvereniging een kattenjong dood. Ook schoot hij vroeger op spreeuwen. Zijn vader, een varkensboer, slaat de varkens - om ze tot bedaren te brengen - de tanden uit de bek en Noël Cockuyt, een buurjongetje, amuseert zich door met een mes een salamander de poten van het lijf te snijden. De tortelduiven op het dak van zijn huis hebben een symbolische functie. Zij staan voor het leven (het Oude Testament) en vooral voor de liefde, die Bottelaer voor het eerst sinds zijn huwelijk met Elly weer in haar ban heeft (en uitgerekend die probeert hij te verdrijven).
In het boek staan paarden in een wel bijzonder negatief daglicht. Bottelaer heeft in de loop van zijn leven slechte ervaringen opgedaan met deze edele viervoeters. Het verhaal begint met een zeikend paard voor zijn deur. Het zakken voor het examen filosofie lijkt hij paarden kwalijk te nemen. Tijdens een vakantie in Camargue reed hij op een paard dat hij niet de baas kon. Logisch dat hij de uitnodiging van buurvrouw Monica om samen een ritje te maken van de hand wijst. Paarden zijn voor Bottelaer niet meer dan varkens. Het boek eindigt met de vrij neutrale constatering dat de steek van een wesp zelfs fataal kan zijn voor een paard. Ook in de beeldspraak wordt dikwijls verwezen naar paarden. Zo wordt het starten van zijn eend (Citroën) vergeleken met het hinniken van een paard.
| |
Stijl
Paarden zijn ook varkens getuigt weliswaar van een sombere kijk op het bestaan, maar is géén somber boek. Van Heulendonk heeft het met veel ironie en ‘onderkoelde humor’ geschreven. De toonzetting is doorgaans relativerend en sober. Criticus Yves de Maesschalk heeft de stijl getypeerd als ‘clichématig, zonder dat te zijn’. Het clichématige wordt immers vrijwel meteen gerelativeerd door de situatie die beschreven
| |
| |
wordt. De Maesschalk heeft het in dit verband over een ‘magnetische oppositie tussen de anekdote en het clichématige’. Personen en gebeurtenissen worden beeldend beschreven. Voorbeelden hiervan zijn het gedrag van het varken Hannibal tijdens het kamp van de christelijke jongensbeweging, en de poging van Bottelaer een duivenafweerinstallatie op zijn dak te plaatsen.
| |
Opbouw
Het wegvallen van de hiërarchie komt ook in de structuur van het boek tot uiting; het is een verhaal in brokken, fragmentarisch en niet-chronologisch verteld. Door de associatieve manier van schrijven vinden er snelle wisselingen van scènes plaats. Het eten van een aardbeientoetje roept bijvoorbeeld de herinneringen aan de gebeurtenissen bij het tuinbedrijf van oom Wanja op. Er wordt hoofdzakelijk personeel verteld. De verteller verschuilt zich bijna geheel achter Bottelaer. Door het veelvuldig gebruik van de vrije indirecte rede tendeert de wijze van vertellen in de richting van de ikvertelsituatie en lijkt het er zelfs op dat er sprake is van een soort dubbelperspectief: gebeurtenissen uit het verleden worden met de interpretatie van Bottelaer weergegeven. Toch zijn er ook passages aan te wijzen waarin de anonieme verteller naar voren treedt. Opmerkingen als ‘verderop in het dorp, draaide een torenkraan om haar as’ komen voor zijn rekening. Paarden zijn ook varkens is een cyclische roman. In de begin- en eindscène wordt een toiletbezoek beschreven.
| |
Intertekstualiteit
Het boek bevat nogal wat postmoderne elementen en barst van de intertekstuele relaties. In de vele verwijzingen naar literatuur wordt concreet verwezen naar Friedrich Nietzsche, Thomas Bernard, John Dos Passos, James Joyce, de Ilias van Homerus en de toneelstukken De meeuw en Oom Wanja van Tsjechov (waarin het rustige leven van oom Wanja wordt verstoord door Jelena (!), op wie hij verliefd wordt). De parallel met wat Bottelaer overkomt is opvallend. Karakteristiek is ook de verwijzing naar de Amerikaanse schrijver Ambrose Bierce (1842-1914?), die in 1913 ‘verbitterd’ de Amerikaanse beschaving de rug toekeerde en naar Mexico vertrok, waar hij spoorloos verdween. In Paarden zijn ook varkens wordt indirect naar Menuet van Louis Paul Boon verwezen (vergelijk de obsessie voor dagbladknipsels over misdaden). Ook wordt veelvuldig gerefereerd aan popmuziek, films en televisieseries. En er worden linken gelegd met de klassieke mythologie, in het bijzonder met de Odysseia; in zekere zin is Bottelaer als een moderne Odysseus op zoek naar een thuis dat niet meer bestaat.
| |
| |
| |
Context
De gebeurtenissen spelen zich voornamelijk af in Gent en Sint-Martens-Latem tijdens de zomer van 1993; koning Boudewijn is net overleden (31 juli 1993), er is sprake van een meteorietenregen op Jupiter en de komst van een komeet (Smith-Tuttle) die in de toekomst aan alle leven op aarde een eind zal maken. Er wordt gerefereerd aan de oorlog in voormalig Joegoslavië, de hongersnood in Somalië, het kunstproject ‘Rendezvous’ van Jan Hoet in Gent et cetera. De vertelde tijd beslaat wat betreft de gebeurtenissen in 1993 ongeveer vier weken. Er worden echter veelvuldig sprongen in de tijd gemaakt, vooral sprongen naar het einde van de jaren zestig en het begin van de jaren zeventig. De historische context wordt dan onder meer gevormd door het nog dominante katholicisme, het heersende vooruitgangsgeloof en het verschijnen van het Rapport van de Club van Rome.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De bekroning van Paarden zijn ook varkens met de Gouden Uil leidde in NRC Handelsblad en Trouw tot reacties van verbazing. De kunstredactie van de laatste krant schreef op 19 maart 1996: ‘Voor zover de roman al in Nederland werd besproken, waren de recensenten niet buitengewoon lovend. Paarden zijn ook varkens werd gezien als een door en door Vlaams boek, vol zware humor in de groteske Vlaamse literaire traditie. In Vlaanderen daarentegen is de roman van Van Heulendonk enthousiast besproken.’ Op zijn beurt sprak juryvoorzitter Jos Borré over deze reacties zijn verbazing uit. En terecht, want het boek van Van Heulendonk werd in Nederland in bijna alle toonaangevende kranten besproken en dat gebeurde doorgaans in positieve bewoordingen. Uitzonderingen vormen Elsbeth Etty en Hans Warren. Etty oordeelt op zich wel positief over de roman, maar is van mening dat Paarden zijn ook varkens te veel een herhaling is van Van Heulendonks vorige boek, De vooravond, en het laat haars inziens geen nieuwe ontwikkeling in diens schrijverschap zien. Hans Warren is wel echt negatief. Hij steekt op 5 januari 1996 in de Provinciale Zeeuwse Courant zijn ergernis over de ‘grillige Vlaamse humor’ van Van Heulendonk niet onder stoelen of banken: ‘... geen middel wordt geschuwd om de lachspieren in beweging te krijgen. Alles wordt zo zwaar mogelijk aangezet, de gedachtestromen kolken woest, het is voortdurend kermis op het kerkhof.’ Verder is Warren nog van mening dat de hoofdpersoon Eduard
| |
| |
Bottelaer niet uit de verf komt en de lezer dan ook ‘volstrekt’ onverschillig laat. Waardering heeft Warren wel voor de zijns inziens ‘tamelijk rake’ satire, die zich onder andere richt tegen de pretenties van bepaalde eigentijdse kunstenaars.
In de Volkskrant spreekt Arjan Peters weliswaar geen expliciet oordeel over de roman uit, maar uit alles wat hij schrijft wordt duidelijk dat hij het boek geboeid heeft gelezen: ‘Er gebeurt niets bijzonders, maar het gebeurt op een bijzondere manier. Ook Eduard Bottelaers kijk op de wereld heeft bestaansrecht.’ Jeroen Vullings is de mening toegedaan dat Paarden zijn ook varkens Van Heulendonks beste boek is. Zijns inziens is het ‘zeer vaardig geschreven, mooi van taal, onweerstaanbaar geestig’. Ook Rob van Erkelens laat zich (in De Groene Amsterdammer van 27 maart 1996) buitengewoon positief uit over de - op het eerste gezicht zo gewone - roman van Van Heulendonk: ‘En toch is paarden zijn ook varkens een page-turner. Dat zit 'm in de manier waarop Guido van Heulendonk dat schijnbaar ongecompliceerde verhaaltje tot een mooi-gecompliceerde roman heeft gemaakt. Paarden zijn ook varkens is van een verraderlijk soort eenvoud die lijkt te willen verhullen hoe intelligent de roman in elkaar zit, hoe lek detail betekenis heeft in het grote geheel, hoe alles met alles te maken heeft.’ Van Erkelens looft compositie, stijl, inhoud en humor in het boek van Van Heulendonk.
In Vlaanderen is het boek inderdaad enthousiast besproken. De eerste die er een bespreking aan wijdt is Jos Borré, de voorzitter van de jury die het boek van Van Heulendonk een halfjaar later zal bekronen met de Gouden Uil. Borré gaat in De morgen van 27 oktober 1995 uitgebreid in op Paarden zijn ook varkens. Hoewel hij daar geen expliciet oordeel uitspreekt, blijkt uit alles - omvang, diepgang en toon van de bespreking - dat hij het boek hoog aanslaat. In het Nieuw Wereldtijdschrift blaast Eric Rinckhout twee maanden later wel openlijk de loftrompet. Hij oordeelt daar zelfs uitermate positief. Hij is het dan ook absoluut niet eens met Warren als het gaat om de waardering van de humor: ‘Paarden zijn ook varkens is een compacte roman waarin Van Heulendonk op meesterlijke wijze eenvoudige rechtlijnigheid en epische breedvoerigheid combineert. Vanaf het begin zit de toon goed. Het taalgebruik is virtuoos en soepel zonder gezocht aan te doen. Meer nog dan voordien houdt de auteur stijl en tempo strak. Daardoor, en ook dankzij de geraffineerde opbouw van een aantal scènes, kunnen tegenslagen of toevalligheden voor de komische noot zorgen zonder dat het geheel daarbij ontaardt in een soort grandguignol-poppenkast.’ Rinckhout neemt bij de typering verder woorden in de mond als: ‘technisch meesterschap’,
| |
| |
‘prachtige scènes’, ‘sterk ineengevlochten “betekenisvolle” roman’, ‘leesplezier’, ‘onbedaarlijk grappige en tegelijk schrijnende roman’... Ook Jef Ector bejubelt de prestatie van Van Heulendonk. In het tijdschrift Kreatief noemt hij Paarden zijn ook varkens ‘stilistisch, structureel en inhoudelijk een sterk boek.’ Ector heeft het zelfs over een ‘sprankelende, aforistische en soms flitsende stijl met schitterende beelden en vergelijkingen.’ Paul van Aken schrijft in Ons erfdeel dat hij het een ‘boeiende, intrigerende roman’ vindt en Marianne van den Brande is in Leesidee van mening dat de associatieve schrijfstijl ‘knap’ is, maar dat deze ‘opmerkelijke psychologische roman [...] wel enige leesinspanning en -ervaring vergt.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Guido van Heulendonk, Paarden zijn ook varkens, eerste druk, Amsterdam 1995.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jos Borré, Tingeling Tinguely. In: De Morgen, 27-10-1995. |
Elsbeth Etty, Met een karabijn door Gent. Hallucinerende roman van Guido van Heulendonk. In: NRC Handelsblad, 22-12-1995. |
Karel Segers, De mens volgens Guido van Heulendonk. Dat eeuwige rad voor ogen. In: Belang van Limburg, 23-12-1995. |
Marianne van den Brande, Paarden zijn ook varkens. In: Leesidee, nr. 9, 1995, jrg. 1, p. 692. |
Eric Rinckhout, [over Paarden zijn ook varkens]. In: Nieuw Wereldtijdschrift, nr. 6, 1995, jrg. 12, p. 76-77. |
Hans Warren, Vlaamse groteske humor: Guido van Heulendonk. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 5-1-1996. |
Arjan Peters, Parkbezoeker en liefhebber van de twist. Guido van Heulendonk laat zien dat ironie geen vluchtweg is. In: de Volkskrant, 12-1-1996. |
Jeroen Vullings, Alles stinkt naar iedereen. In: Vrij Nederland, 13-1-1996. |
Reinjan Mulder, Quintana opnieuw bekroond; Gouden Uil voor 2 Vlamingen en 1 Nederlander. In: NRC Handelsblad, 18-3-1996. |
[Anoniem], Keuze Gouden Uil-jury verrassend. In: Trouw, 19-3-1996. |
Rob van Erkelens, Alles stinkt naar iedereen. In: De Groene Amsterdammer, 27-3-1996. |
Piet Oberndorff, Voor wie wil lezen... In: Appel, nr. 1, 1996, jrg. 21, p. 30-35. |
Jos Borré, Kloof. In: De Vlaamse Gids, nr. 2, 1996, jrg. 80, p. 48-49. |
Paul van Aken, De liefde als kunstwerk. In: Ons Erfdeel, nr. 3, 1996, jrg. 39, p. 423-424. |
Jef Ector, Over mensen, dieren en kosmos. In: Kreatief, nr. 2, 1996, jrg. 30, p. 122-124. |
[Anoniem], Guido van Heulendonk. Paarden zijn ook varkens. Horses are pigs too. In: Books from Holland and Flanders, nr. 2, 1996, jrg. 5, p. 2. |
Jooris van Hulle, Guido van Heulendonk. Globalisering. In: Wilde inkt en ambrozijn, Leuven 1997, p. 59-70. |
Yvan de Maesschalk, De ondraaglijke lichtheid van Guido van Heulendonks ‘Paarden zijn ook varkens’. In: Gierik & NVT, nr. 58, 1998, jrg. 16, p. 75-81. |
lexicon van literaire werken 62
mei 2004
|
|