| |
| |
| |
Judith Herzberg
Leedvermaak
door René Wezel
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het toneelstuk Leedvermaak werd door Judith Herzberg (*1934 te Amsterdam) geschreven in opdracht van Toneelgroep Baal. Het was bestemd voor opvoering in het toen net nieuwe onderkomen van dit gezelschap: Theater Frascati te Amsterdam. Met Leedvermaak wilden regisseur Leonard Frank en Judith Herzberg, die bij de totstandkoming van het stuk nauw samenwerkten, de mogelijkheden van de grote zaal van het theater optimaal benutten. Deze hielden in: verrijdbare tribunes en - in een van de lange zijden - een groot aantal nissen in twee verdiepingen boven elkaar. Voor de opvoering van het stuk werden de tribunes opgesteld tegenover de wand met de nissen. Deze deden zelf, naast de overgebleven brede maar ondiepe ruimte in de zaal, dienst als speelvlak. Door middel van variërende belichting suggereerde men in de nissen afzonderlijke kamers, terwijl de ruimte in de zaal een straat voorstelde of in voorkomende gevallen anderszins werd benut. Bovendien wilde Toneelgroep Baal, die vanouds veel ervaring had met de combinatie van muziek en theater, na enige tijd slechts ‘gewone’ stukken te hebben gespeeld, met Leedvermaak weer eens een muziektheaterproduktie op de planken brengen. Daarom werd in een vroeg stadium componist Maurice Horsthuis bij de produktie betrokken. Aan de opvoering van het stuk werkten zeven musici mee, en de veertien acteurs leverden allen een vocale bijdrage, hetzij solo, hetzij in een duet, hetzij in de gezamenlijk gezongen gedeelten.
Leedvermaak ging op 27 maart 1982 in première en hield tot eind april repertoire in Theater Frascati. Als twaalfde deel in de reeks Baal-publikaties verscheen een begeleidende tekstuitgave met een nawoord van Willem Jan Otten, die als dramaturg bij de produktie betrokken was. In 1983 werd in samenwerking met uitgeverij De Harmonie een tweede druk uitgegeven. Beide uitgaven bevatten de mededeling vooraf dat de geediteerde tekst enigszins afwijkt van de tekst van de voorstelling. ‘Vooral in de volgorde van de scènes en in de wijze waarop zij “gelijktijdig”, of door elkaar heen, worden gespeeld zijn
| |
| |
veranderingen aangebracht.’ Door middel van een streep in de marge van de pagina is aangegeven welke gedeelten bestemd waren om te worden gezongen. In 1991 verscheen bij International Theatre & Film Books en De Harmonie de verzameluitgave Teksten voor toneel en film 1972-1988 van Judith Herzberg. Hierin werd dezelfde tekst opgenomen, echter zonder de mededeling vooraf en zonder de markering in de marge.
De tekst is onderverdeeld in 99 fragmenten. De meeste daarvan (84) zijn voorzien van de gebruikelijke aanduiding van de personages die erin optreden. De overige, voorzien van een andersoortige aanduiding, werden bij de opvoering gezongen. Dit geldt dus niet alleen voor ‘Dory's lied’, ‘Duet Ada en Riet’ en dergelijke, maar ook voor bijvoorbeeld ‘Simons speech’, de ‘Raadgevingen aan oorspronkelijke ouders’ en de ‘Tien adviezen aan aanstaande ouders’.
| |
Inhoud
Personages
Lea en Nico zijn zojuist met elkaar in het huwelijk getreden. Zij hebben een zelfde verleden: beiden hebben als joodse kinderen gedurende de Tweede Wereldoorlog ondergedoken gezeten, en beiden zijn eerder getrouwd geweest (Lea twee keer en Nico één keer). Lea's ouders, Simon en Ada, hebben het concentratiekamp overleefd; Simon is thans een geslaagd zakenman, Ada een hoedenontwerpster. Nico's moeder is in het kamp omgekomen; zijn vader, Zwart, een niet-jood, heeft aan het verzet deelgenomen (beweert dit althans). Deze is na de oorlog opnieuw getrouwd, met Duifje, en is thans een veelbelovend zakenman.
Het huwelijksfeest vindt plaats in het huis van Simon en Ada. Behalve Zwart en Duifje zijn uitgenodigd: de tweede man van Lea (de tekenaar Alexander), de eerste vrouw van Nico (de violiste Dory), de onderduikmoeder van Lea (Riet, thans een fabrieksdirectrice) en een vriend van Nico (Hans). Verder zijn aanwezig: een secretaresse van het conservatorium, ‘zomaar gekomen’ (Pien), twee werkstudentes die bedienen (Janna en Hendrikje) en een huisbewoner van onbestemde identiteit (Daniël). De eerste man van Lea (David) en twee onbekenden (mogelijk door Ada uitgenodigde politieagenten) zijn niet zichtbaar op het toneel aanwezig maar worden wel door diverse personages gesignaleerd. Tenslotte zijn er, in de geest van Ada, diegenen die erbij hadden kunnen zijn.
| |
Handeling
De diverse genodigden arriveren. Het feest kan beginnen. Er wordt een sketch voor het bruidspaar opgevoerd, Simon houdt een toespraak en er wordt een enorme bruiloftstaart
| |
| |
binnengebracht. Men loopt heen en weer, ontmoet elkaar, maakt zo nodig kennis met elkaar en wisselt enkele woorden. In de loop van het feest blijkt uit de gevoerde gesprekken dat de joodse identiteit en het verleden van de oorlog voor alle aanwezigen - of men nu jood of niet-jood is, of men de oorlog als volwassene of als kind heeft meegemaakt of pas daarna is geboren - in meer of mindere mate een rol spelen. Gevoelens van loyaliteit en rivaliteit komen bovendrijven. Zo is er de loyaliteit van de pasgetrouwden aan hun vroegere partners, de dubbele loyaliteit van Lea aan enerzijds haar echte moeder Ada en anderzijds haar onderduikmoeder Riet. Deze twee zijn grote rivalen: want ook Riet ziet Lea als haar dochter. Nico's ex-vrouw Dory staat tegenover Nico's nieuwe vrouw Lea: de een moet leren te leven zonder Nico, de ander met Nico. Lea hoopt dit van Dory te kunnen leren, evenals zij (tweede violiste) vioolles van haar (eerste violiste) hoopt te kunnen krijgen.
Tenslotte vertrekken de genodigden de een na de ander. Maar ook Lea, Ada en Simon staan op het punt te vertrekken. Lea heeft besloten Nico te verlaten omdat zij hem niet kan bieden wat hij zoekt: veiligheid en geborgenheid. Ada, die aan een kampsyndroom lijdt, wil zich de volgende dag voor behandeling in een psychiatrische kliniek laten opnemen. En Simon, die zich niet bij het besluit van zijn vrouw wil neerleggen, pakt zijn koffers om uit huis te gaan.
| |
Interpretatie
Leedvermaak is een toneelstuk dat in hoge mate is afgestemd op een opvoering in één bepaalde zaal, door een gezelschap met een muziektheatertraditie. Bij de interpretatie van het stuk is het soms dan ook wenselijk en verhelderend, rekening te houden met de enscenering door Toneelgroep Baal in Theater Frascati.
Hoewel Leedvermaak zich tijdens een bruiloft afspeelt, is het eigenlijke feest van ondergeschikt belang. De regieaanwijzing die aan het stuk voorafgaat, geeft dit al aan: ‘Het toneel stelt voor een bij-kamer bij een grotere kamer. In de grotere kamer is de bruiloft gaande, in de serre-achtige kamer komen de mensen om even alleen te zijn, [...] er zijn meerdere bijkamers, waarin mensen elkaar even apart spreken. De hoofdzaak is dat de “menigte” in een ander vertrek feest viert.’ Er wordt als het ware een kijkje geboden op ‘de achterkant van de bruiloft’ (Otten). Voor het overgrote deel bestaat Leedvermaak uit ontmoetingen van mensen die het feest even laten
| |
| |
voor wat het is. Deze ontmoetingen waren bij de enscenering in Theater Frascati in de nissen gesitueerd. De weinige handeling die wel rechtstreeks verband houdt met de bruiloft, zoals de sketch en de speech, was juist daarbuiten gesitueerd.
| |
Opbouw
In veel van de soms zeer korte scènes wordt niet meer dan een flard van een gesprek geboden. Door de opeenvolging van een groot aantal van dergelijke scènes heeft het stuk als geheel een sterk fragmentarische vorm. Toch bestaat er wel degelijk samenhang tussen de afzonderlijke fragmenten. Zo krijgt in de groepering van de monologen van Riet en Ada rondom de ‘Tien adviezen aan aanstaande ouders’ de rivaliteit van de twee moeders gestalte. Regelmatig worden dialogen bijna letterlijk herhaald. Riet maakt met twee verschillende personages (Hans en Daniël) op dezelfde wijze kennis en voert met hen hetzelfde gesprek over alleenstaanden. Duifje maakt twee keer tegenover Lea dezelfde opmerking over haar bruidsjurk - een opmerking waarin het herhalingsaspect beide keren al verwerkt is (‘Ik weet dat ik het daarnet ook al gezegd heb, maar het moet me nog eens van het hart’). Begrijpelijk: bij een gelegenheid als deze herhaalt men zich nu eenmaal vaak. Maar in Leedvermaak herhaalt men ook wat een ander zegt. Nico en Dory voeren hetzelfde gesprek als het andere ex-stel, Lea en Alexander:
‘nico: Ik wou dat je niet gekomen was.
dory: Je hebt me zelf uitgenodigd.
nico: Dat was drie weken geleden.’
Nico zegt tegen Lea dat het weer eens tijd is voor een bezoek aan zijn onderduikouders; later maakt Dory tegenover hem dezelfde opmerking. Ook dit is begrijpelijk. Nico: ‘Elk jaar om deze tijd wil ik dat doen.’ Dory: ‘Elk jaar om deze tijd wil je dat doen.’ Al deze herhalingen wekken de indruk dat alles al een keer eerder is gezegd en gedaan, en dat de personages ronddraaien in een cirkel waaruit ze zichzelf niet kunnen bevrijden. Dit in zichzelf beslotene wordt in de vorm van het stuk gespiegeld doordat de eerste en de - op enkele zeer korte slotscènes na - laatste scène op een zelfde wijze met een ‘Neem me niet kwalijk’ eindigen, de ene keer gezegd door Ada, de andere keer door Lea. Naast deze gevallen van ‘scènerijm’ (Otten) komt het ook voor dat een gegeven uit een dialoog als het ware wordt opgepakt door een andere spreker in de daaropvolgende dialoog. Als Daniël een scène opent met de vraag ‘Heeft iemand Rutger gezien?’, dan sluit dit aan bij de opsomming van namen door Ada in de vorige scène: de namen van hen die op het feest hadden kunnen zijn en die er nu misschien zijn zonder dat ze hen ziet. Eerstgenoemde scène biedt nog een ander voorbeeld van samenhang tussen de losse frag- | |
| |
menten. De slotopmerking van Hans (‘Zullen we dan maar beginnen?’) kan verwijzen naar het daaropvolgende ‘Spel in het spel’, de sketch die de gasten voor het bruidspaar opvoeren.
Een intrige of een ontwikkeling is in Leedvermaak nauwelijks te ontwaren. Maar hoe weinig echte continuïteit het stuk ook kent, toch lopen er wel degelijk lijnen door sommige opeenvolgende of verspreide scènes. Het begint met een aantal aankomst-, begroetings- en kennismakingstaferelen; het eindigt met afscheid en vertrek. De ongetrouwde Hans vangt bot bij de serveerster Janna als hij haar ten dans vraagt. De rest van de tijd voert hij meermaals een gesprek (en zingt hij een duet) met Pien, een andere alleenstaande op het feest. Aan het slot staan zij innig gearmd. Simon hoort van zijn vrouw Ada dat zij zich in een kliniek wil laten opnemen voor behandeling van haar kampsyndroom. Later verwijt zijn dochter Lea hem dat zij (Simon en Ada) haar als kind niet hebben meegenomen toen ze op transport gesteld werden. Het lied van Simon dat enkele scènes later volgt, is een erkenning van zijn dubbele nederlaag, van zijn falen tegenover zijn dochter en zijn vrouw:
Ik heb getroost haar opgetild maar het verdriet
verslaan kon toen niet nu niet.
Ik ben de strijd met zachte wapens aangegaan
maar leg ze neer, ze hebben niemand goed gedaan.
Kom ziel, kom hart we gaan.
Daarna verdwijnt hij van het toneel. Wel hòren we over hem: eerst, als iemand afscheid wil nemen, dat hij er niet is, daarna dat hij zich niet goed voelt en tenslotte dat hij zich op zijn kamer opgesloten heeft. Zodat duidelijk wordt dat hij zich terugtrekt in een zelfgekozen isolement.
| |
Thematiek
Het feest dat zich in Leedvermaak niet voor maar juist achter de schermen afspeelt, is geen echt feest. De bruiloft is tegelijk een scheiding. Op de dag dat haar derde huwelijk gevierd wordt, heeft Lea alweer besloten haar kersverse echtgenoot te verlaten. De bruidegom en de bruid hebben één respectievelijk twee scheidingen achter de rug. Simon besluit om uit huis te gaan, nu zijn vrouw zich wil laten opnemen. De man van onderduikmoeder Riet is vrijwel meteen na de oorlog bij haar weggegaan. En Dory, die haar scheiding van Nico nog niet verwerkt heeft, dingt naar een baan als violiste bij een orkest in Philadelphia. Bijna iedereen is besmet of raakt besmet door het ‘scheidingsvirus’ (Otten). De hier geschetste samenleving in het klein is er een die aan elkaar hangt als los zand (Heijer).
Dit wijst de weg naar de thematiek van het stuk: het onvermogen van mensen om een band aan te gaan. Mensen willen,
| |
| |
kunnen of durven zich niet te binden. Of ze willen het wel maar durven het niet. Deze ambivalente houding is goed zichtbaar bij een personage als Hans. Hij betitelt zich niet als alleenstaande, maar is het duidelijk wel. Hij is niet getrouwd, heeft zijn vader in de oorlog verloren, heeft geen broers en zusters: hij heeft, zoals hijzelf zegt, ‘kip noch kraai’. Hij beweert zelfs het liefst alleen te blijven, trouwen lokt hem niet zo. Toch scharrelt hij heel wat rond op het feest en toch gaat er volgens hem niets boven verloofd zijn, tenminste zo af en toe. De enige verhouding die in de loop van het stuk tot stand lijkt te komen, is dan ook die van Hans en Pien. Maar deze is moeizaam en ruzieachtig, en hun hartstocht aan het slot is gespeeld.
De oorzaak van het onvermogen zich werkelijk aan een ander te hechten moet gezocht worden in de doorwerking van de Tweede Wereldoorlog, die bijna alle personages als volwassene of als kind hebben meegemaakt. Zo wordt het nergens met zoveel woorden gezegd, maar wel sterk gesuggereerd: het scheidingsvirus heeft zich bij Lea genesteld na de oorlog, als haar ouders uit het concentratiekamp terugkeren en zij niet meer weet bij wie zij hoort, bij haar eigenlijke moeder Ada of haar onderduikmoeder Riet. Maar eigenlijk nog eerder: tijdens de oorlog, toen zij als ondergedoken kind haar eigen identiteit moest verloochenen en een nieuwe moest aannemen. Nooit heeft zij kunnen wortelen en zij kan het ook nu nog niet.
Het verleden van de Tweede Wereldoorlog is voortdurend op de achtergrond aanwezig. Illustratief in dit opzicht is het verhaal over ‘Ada's laatste heldendaad’. Tijdens een tramritje waande zij zich terug in de oorlog en was zij bang opgepakt te worden. Maar ook tijdens het feest zelf, bijvoorbeeld in de eerder genoemde namenopsomming, laat zij merken dat bij haar het verleden relatief slecht is toegedekt. Ada spreekt zich directer uit dan de andere personages. Maar toch: als zij aan haar dochter wil uitleggen waarom ze zich laat opnemen, dan kan ze dat alleen maar door te doen alsof haar dochter een ander is - dan kan ze dat alleen maar langs de omweg van het vertellen van een droom.
Dat de herinnering aan de oorlog bij alle personages aanwezig is, blijkt duidelijk uit de fragmenten die daar rechtstreeks naar verwijzen: de aanwijzingen voor de eigenlijke ouders en de onderduikouders van ondergedoken kinderen, en de aanwijzingen voor hen die op transport gesteld werden (‘Gelieve mede te nemen’). Deze zijn bestemd om gezongen te worden. Wat in de dialogen niet gezegd kan worden en wordt ontweken, komt in zang aan de oppervlakte. Ten dele werden deze fragmenten in Theater Frascati niet in de nissen maar vlak
| |
| |
voor het publiek opgevoerd. Zij vallen daarmee buiten de gewone handeling. Doordat zij bovendien als gezamenlijk koor zijn bedoeld, krijgen zij het karakter van iets dat alle personages met elkaar delen: zij fungeren als het collectieve geheugen.
| |
Motieven
In de enscenering van Toneelgroep Baal waren bij het zingen van de koren de acteurs uitgedost met jas en hoed, en ook Ada droeg bij het vertellen van haar ‘laatste heldendaad’ een jas. Dit brengt ons bij een alomtegenwoordig motief in Leedvermaak: dat van het afscheid nemen, vertrekken en op reis gaan. Over de deportatie van joden wordt gesproken en gezongen in termen van een reis. Zowel Nico's moeder als de ouders van Lea zagen zich indertijd gesteld voor het dilemma hun kind mee te nemen of het achter te laten. De ‘Raadgevingen aan oorspronkelijke ouders’, aan hen die besloten hebben hun kind niet mee te nemen, eindigen met een: ‘Wij wensen u een goede reis!’ Lea en Nico, destijds achtergelaten, krijgen bij hun huwelijk alsnog een reis aangeboden. De sketch die de overhandiging van de cheque daarvoor vergezelt, bestaat eruit dat de gasten bruid en bruidegom toezingen in frasen en formules die hen onderweg van pas komen: het geijkte reisidioom, zoals: ‘Welk hotel is het beste?’ en ‘Hebt u nog kamers vrij?’, maar ook het uit de toon vallende en enigszins omineuze: ‘Ik ben haar in mijn kamer kwijtgeraakt.’
Daarnaast is er het motief van de ‘plaatsvervanging’. Het verleden heeft bij sommige personages het besef teweeggebracht dat eigenlijk alles wat nu gebeurt, gebeurt in plaats van iets anders, of dat iedereen de plaats van iemand anders inneemt. Dit besef laat zich bijvoorbeeld aanwijzen bij Zwart, die na de oorlog is hertrouwd met Duifje om zijn zoon een tweede moeder te geven en die in één scène bekent haar ‘mijn stiefvrouw’ te noemen. Nog dieper gaat dit bij Ada. Vanuit het gemis van de omgekomen familieleden en vrienden is voor haar werkelijk alles op de een of andere manier plaatsvervangend. Als in de openingsscène Alexander beweert te zingen, vraagt zij hem direct: ‘O ja, in plaats van wat?’ Tegenover Duifje verwoordt zij het nog duidelijker: ‘Ik vraag dit aan jou in plaats van aan iemand anders. Ik vraag dit in plaats van iets anders, we zitten hier, in plaats van anderen, en in plaats van ergens anders.
Vraag jij je dat nooit af, in plaats van wie je hier zit?
In plaats van waar?
Zit je zomaar?’
Hoewel grof tegenover het wat naïeve en onschuldige Duifje, is dit, juist ook in haar geval, toch goed gezien. Feitelijk is Ada's visie van toepassing op bijna alle aanwezigen op het feest, waar de overlevenden de plaats innemen van hen die
| |
| |
niet overleefden, en de nieuwe partners die van de ex-partners.
Behalve de oorlog speelt ook de joodse problematiek een grote rol in het leven van de diverse personages - jood of niet-jood. Zoals Riet, gevraagd door Hans waarom ze toch zo met joden zit, antwoordt: ‘Nou, m'n hele leven is erdoor.... bepaald.’ Hans zelf heeft het er zo vaak over, dat Pien hem toewerpt: ‘Joodse jongens hebben het non-stop over zichzelf.’ Hendrikje, tijdens een vakantie op excursie naar Auschwitz geweest, is juist wanhopig omdat niemand met haar wil praten over zaken als ‘survivor-guilt’ en het vergeten van de holocaust. Ondergedoken kinderen dienden een nieuwe identiteit aan te nemen; daartoe behoorde ook de opvoeding in een nieuwe godsdienst. Hoewel dit voor Nico een niet-joodse, christelijke opvoeding betekend moet hebben, rept zijn tweede moeder van ‘z'n joodse ideeën in de puberteit’. Ook los van de oorlog komen in Leedvermaak de joodse problematiek en eventueel antisemitisme aan de orde. Onder verwijzing naar Rainer Werner Fassbinders Der Müll, die Stadt und der Tod en Shakespeares The merchant of Venice laten Hans en Riet hun gedachten gaan over de toelaatbaarheid van toneelpersonages die hun jood-zijn met slechte eigenschappen combineren.
Ook in de figuur van Daniël is, bij alle onbestemdheid, de joodse identiteit gegeven. In de rolbezetting wordt hij aangeduid als zwerver en als logé van Simon en Ada; zelf beweert hij enerzijds voor de oorlog in hun huis gewoond te hebben, anderzijds niet te weten waar hij vandaan komt. Door Ada aangespoord naar Israël terug te gaan, het land waar hij thuishoort, zegt hij daar geen huis te hebben, nergens te wonen. Behalve dat hij hierdoor als het ware een onderduiker in het huis van Simon en Ada is, heeft hij zo beschouwd iets weg van de wandelende jood. Aanvankelijk verkeert Daniël bijna voortdurend in een toestand tussen slapen en waken. Hij zegt naar beneden gekomen te zijn om de bruiloft te voorkomen. Volgens zijn lied zou hij met Lea - die hij elders ‘een verleden belofte die nooit werd ingelost’ noemt - verloofd zijn, maar is zij hem ‘ontroofd’. Hierdoor lijkt hij op een dibbuk, een boze geest uit het joodse volksgeloof (zie verder bij ‘Context’). Daniël wil Lea echter niet alleen van haar huwelijk afhouden omdat ze hem beloofd zou zijn, maar ook omdat hij wil voorkomen dat zij mensen op de wereld brengt ‘die niet meer weten bij welke groep ze thuis zijn’. Hij werpt zich op als behoeder van de joodse traditie. Het ligt in het verlengde hiervan dat hij zegt Ada's grootste vriend te zijn en de enige in het gezelschap die haar niet in de steek zal laten nu ze zich laat opnemen.
Ondanks de duidelijke aanwezigheid van de joodse proble- | |
| |
matiek en de joodse identiteit van een groot aantal personages, heeft Judith Herzberg er in interviews bij herhaling de nadruk op gelegd dat Leedvermaak geen joods stuk is. Het probleem waar het om draait - de ontwrichtende doorwerking van de oorlog - is er niet een van joden alleen (zie bijvoorbeeld Hervormd Nederland, 25-1-1986 en De groene Amsterdammer, 3-5-1989). Dat dit inderdaad het geval is, blijkt in het stuk uit de figuren van Zwart, Duifje, Riet en Hendrikje.
| |
Titel
Evenzeer heeft de schrijfster er de nadruk op gelegd dat Leedvermaak, ondanks de zware problematiek, een stuk met humor is. De uitgangssituatie, een bruiloft die eigenlijk een scheiding is, zou op zich geschikt zijn voor een klucht. Sommige scènes hebben zoiets als een grappige pointe en het loze gebabbel van de feestgangers levert soms amusante dialogen op. Feitelijk is de combinatie van ernst en humor die het stuk biedt al gegeven in de titel: een samenstelling bestaande uit de twee tegengestelden ‘leed’ en ‘vermaak’, een samenstelling die ook het paradoxale van feestelijkheden met een onderliggende tragiek aangeeft. In zijn gangbare betekenis van ‘genoegen over het ongeluk van een ander’ lijkt de titel te verwijzen naar de communicatiesituatie van het lezen van de tekst of het bijwonen van een opvoering, waarbij de lezer of de toeschouwer een zeker - mogelijk cynisch - plezier put uit de ellende van de personages. En hoewel het hier niet om een gangbare betekenis gaat, kan Leedvermaak ook verwijzen naar het leed dat vermaakt, bij testament nagelaten is, door de omgekomenen aan de overlevenden en door de eerste generatie aan de tweede.
| |
Context
In 1980 ging Charlotte in première, een film gebaseerd op het leven en werk van de joodse, in 1943 op 26-jarige leeftijd in Auschwitz vermoorde kunstenares Charlotte Salomon, waarvoor Judith Herzberg in samenwerking met Frans Weisz het scenario schreef. In een interview naar aanleiding van deze film (nrc, 2-1-1981) geeft zij te kennen niet opnieuw iets te willen schrijven waarin de oorlog een rol speelt; eerder gaat haar belangstelling uit naar ‘de invloed van toen op nu’. Leedvermaak is geschreven vanuit deze belangstelling. Ten tijde van het ontstaan van het stuk bestond in medisch-psychiatrische kring al geruime tijd aandacht voor de problematiek van getraumatiseerde overlevenden van de Tweede Wereldoorlog, maar de specifieke problemen van onderduikkinderen en de tweede generatie oorlogsgetroffenen werden
| |
| |
nog maar nauwelijks onderkend. Judith Herzberg stelt dat zij bij het schrijven geen kennis had van een al eerder geformuleerde tweede-generatieproblematiek, maar dat zij in staat was hieraan vorm te geven ‘omdat het in me leefde’ (De groene Amsterdammer, 3-5-1989; over haar eigen ervaringen als ondergedoken kind tijdens en na de oorlog zie het interview in Margriet, 26-12-1986). Zij snijdt hiermee een onderwerp aan dat niet eerder aangesneden werd maar dat wel in de lucht hangt. Zo schrijft Willem Jan Otten in 1980/1981 Een sneeuw, een toneelstuk dat in 1983 zijn première beleeft bij Toneelgroep Theater. Ook hierin gaat het om een onverwerkt - in dit geval tevens Indisch - oorlogsverleden dat meerdere generaties nog steeds parten speelt in het heden.
Judith Herzberg past in Leedvermaak een techniek toe die gebruikelijk is bij het schrijven voor een medium waar zij door diverse scenario-opdrachten nauw bij betrokken is: als fragmentarisch, uit talrijke korte scènes opgebouwd stuk heeft het de structuur van een snel gemonteerde film. Voegt men hieraan toe dat het op een bruiloft is gesitueerd, dan dringt de vergelijking met Robert Altmans A wedding (1978) zich op - zij het dat deze caleidoscopische film veel groter is opgezet en 42 personages telt. Het fragmentarische en het afzien van een conventionele verhaallijn zijn al aanwezig in Herzbergs eerdere toneelwerk, met name in De deur stond open (1972) en Crankybox (1977), dat overigens een licht gewijzigde toneelversie van een televisiespel is (Een giraf zijn is erger uit 1976). Hoe onscherp de grenzen tussen het werk voor toneel, televisie en film zijn, blijkt ook hieruit dat voor de verfilming van Leedvermaak, hoewel geheel anders geënsceneerd, betrekkelijk weinig aan het toneelstuk veranderd hoefde te worden.
Ook als muziektheaterproduktie staat Leedvermaak niet alleen in het oeuvre van Judith Herzberg. Eerder al had zij voor De val van Icarus (1979) samengewerkt met componist Henk van der Meulen. Met dezelfde werkte ze later samen aan de kameropera Merg (1986). Maar ook de bewerkingen van teksten van anderen die zij vervaardigde, De kleine zeemeermin (1986) naar het sprookje van Andersen en De dibbuk (1984) naar het toneelstuk van An-Ski, combineren muziek en theater (en in het geval van De kleine zeemeermin ook op de achtergrond geprojecteerde film).
Als stuk over een huwelijk dat onmogelijk wordt gemaakt door het verleden onderhoudt Leedvermaak een speciale band met De dibbuk. Dit oorspronkelijk door An-Ski (pseudoniem van de Russische etnoloog Schlomo Seinwel Rappoport, 1863-1920) in het Jiddisch geschreven toneelstuk handelt over het meisje Lea, van wie op de dag van haar huwelijk een dibbuk
| |
| |
bezit neemt. Deze is de geest van een gestorvene die na zijn dood geen rust heeft gevonden. De gestorvene om wie het gaat, is Chanan, die door een gelofte van zijn vader en de vader van Lea voorbestemd was om met het meisje te trouwen maar een ander als bruidegom gekozen ziet. In Daniël uit Leedvermaak valt dan ook de boze geest uit De dibbuk te herkennen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij de première in 1982 werd Leedvermaak over het algemeen zeer goed ontvangen door de pers. Opvallend is dat de bezwaren die er wel zijn, samenhangen met die punten die het stuk juist onderscheiden van de gemiddelde toneelproduktie. Door de bijzondere enscenering is het moeilijk de handeling goed te volgen en een overzicht te krijgen. Sommige critici ervaren de muziek als opdringerig en lawaaiig, en veelvuldig wordt geklaagd over de onverstaanbaarheid van de koren en liederen. Er is evenwel ook lof voor de enscenering en de muziek; en het spel van de acteurs en de dialogen, de terloopsheid en de humor daarvan, worden vrijwel unaniem geprezen. De hoge waardering blijkt ook uit een meer officiële erkenning in de vorm van toneelprijzen. Marjon Brandsma ontving de ‘Theo d'Or’ voor haar rol van Dory, en Leonard Frank de ‘Proscenium-prijs’ voor de regie. Judith Herzberg, die eerder vooral naam had gemaakt als dichteres, werd ontdekt als toneelschrijfster en kreeg de ‘Prijs van de Kritiek’, de prijs van de kring van Nederlandse theatercritici, voor het beste stuk van het seizoen 1981/1982. In 1988 werd haar voor Leedvermaak de ‘Charlotte Köhlerprijs’ toegekend. Het juryrapport van deze vijfjaarlijkse prijs spreekt van het beste Nederlandse stuk sinds 1945.
Leedvermaak was door de enscenering ongeschikt als reisvoorstelling en gebonden aan Theater Frascati. Wegens groot succes beleefde het daar in het volgende toneelseizoen, in de periode 3 mei tot en met 4 juni 1983, een reprise in een enigszins gewijzigde regie en rolbezetting. Ondanks alle erkenning is het na de opvoering door Toneelgroep Baal nooit door een ander Nederlands gezelschap op het programma gezet. Een reden hiervoor zou kunnen zijn: de reputatie van die inmiddels bijna legendarisch geworden eerste en enige opvoering of de moeilijkheden die een stuk dat zozeer op één bepaalde zaal is afgestemd, oplevert bij een enscenering elders.
Toch laat de eerder geciteerde regieaanwijzing nadrukkelijk de mogelijkheid open van een geheel andere enscenering dan
| |
| |
die in Theater Frascati. Bij de opvoeringen van Leedvermaak in Wuppertal (1984) onder de titel Schadenfreude en in Wenen (1991) onder de titel Leas Hochzeit werd van die mogelijkheid gebruik gemaakt. Volgens de reacties daarop echter met weinig succes. De betrekkelijk conventionele ensceneringen resulteerden in veel heen-en-weergeloop en een druk opkomen en afgaan van acteurs.
In 1989 verfilmde Frans Weisz Leedvermaak naar een scenario van hemzelf en Judith Herzberg. Ook nu was er weer alom waardering, onder andere tot uitdrukking komend in ‘Gouden Kalveren’ voor de beste acteur en actrice en de beste regie. Deze keer valt op aan de ontvangst in de pers dat men - nadat eerder juist veelvuldig gewezen was op het filmische van het toneelstuk - verdeeld is over de kwestie of Weisz in de mise-en-scène nu wel of niet het toneelmatige heeft weten te omzeilen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Judith Herzberg, Teksten voor toneel en film 1972-1988. Amsterdam 1991, p. 397-495.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Willem Jan Otten, Over Leedvermaak [en] Over de muziek van Leedvermaak. In: Judith Herzberg, Leedvermaak, Amsterdam [19832], p. 117-121. |
Jac Heijer, Schrijnend Leedvermaak bij Baal. In: nrc Handelsblad, 29-3-1982. |
H. van den Bergh, Topprestaties van Herzberg en Baal. In: Het parool, 29-3-1982. |
Peter Liefhebber, ‘Leedvermaak’ bij Baal pakkende belevenis. In: De telegraaf, 29-3-1982. |
Dirkje Houtman, Onvermogen lief te hebben. In: Trouw, 29-3-1982. |
Daniël de Lange, Leedvermaak Herzberg theatrale belevenis. In: De volkskrant, 29-3-1982. |
Niek Vroom, Gevarieerd muziektheater op tekst van Herzberg. In: De waarheid, 29-3-1982. |
Awraham Soetendorp, Naakt zijn en het niet koud hebben. In: Het parool, 2-4-1982. |
E.v.A., Formidabel stuk van Herzberg. In: Hervormd Nederland, 3-4-1982. |
A. Koolhaas, ‘Leedvermaak’, een toneelevenement. In: Vrij Nederland, 3-4-1982. |
Nic Brink, Verdwijnen om te overleven. In: De groene Amsterdammer, 21-4-1982. |
Hana Bobkova, ‘Leedvermaak’ van Judith Herzberg: het heden aangetast door het verleden. In: Financieel dagblad, 28-5-1983. |
Dirkje Houtman, De scheiding tussen weten en ervaren. In: Haagse post, 28-5-1983. |
Georg Hensel, Leben nach dem Überleben. In: Frankfurter allgemeine Zeitung, 29-11-1984. |
Tom Blokdijk, Schadenfreude: veel leed, weinig vermaak. In: Toneel teatraal, nr. 2, 1985, jrg. 106, p. 22-23. |
Sonja van der Valk, In die dag, van geboorte tot dood, waar op te hopen? In: Toneel teatraal, nr. 5, 1986, jrg. 107, p. 12-16. |
Jac Heijer, Dit leven is niet het echte. In: nrc Handelsblad, 11-3-1988. |
Peter von Becker, Ball der springenden Herzen. In: Theater heute, nr. 5, 1991, p. 26-29. |
In het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam zijn een videoband en een geluidsband van de opvoering van het stuk door Toneelgroep Baal aanwezig. Tevens bestaat er een lp met de door Maurice Horsthuis gecomponeerde muziek (Data Records 821). |
lexicon van literaire werken 20
november 1993
|
|