| |
| |
| |
Stefan Hertmans
Als op de eerste dag
door Lars Bernaerts
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Als op de eerste dag is de derde roman van Stefan Hertmans (Gent, 1951). Het boek werd in het voorjaar van 2001 op de markt gebracht door Uitgeverij Meulenhoff. Op 28 maart 2001 verscheen het verhaal ‘De ongeborene’ als voorpublicatie in de Vlaamse krant De Morgen. Na de eerste druk verschenen nog een tweede en, in 2002, een derde druk. In dat jaar kreeg het boek de F. Bordewijk-prijs en werd het genomineerd voor de AKO Literatuurprijs. In 2003 werd Comme au premier jour gepubliceerd, de Franse vertaling van de roman door Danielle Losman.
Op het omslag van de eerste druk staat een geschilderde witte pauw, een beeld gebaseerd op werk van de zeventiende-eeuwse Nederlandse schilder Melchior de Hondecoeter. Hij staat bekend om zijn schilderijen die bevolkt zijn met tamme en exotische vogels. In ‘Landschap met vogels’, het eerste van de negen verhalen waaruit Hertmans' roman bestaat, speelt het schilderij met de pauw een belangrijke rol. Voor de derde druk van Als op de eerste dag, een paperback, werd de foto vervangen door een felroze omslag.
De roman telt 190 bladzijden, die verspreid zijn over drie afdelingen: ‘Landschap met vogels’, ‘Bruine zeep’ en ‘Een zilveren draad’. Volgens de flaptekst kunnen ze als drie triptieken beschouwd worden: elke afdeling bestaat uit drie verhalen. Ze variëren in lengte van tien tot achtentwintig bladzijden en worden allemaal voorafgegaan door een motto. Aan het begin van het boek vindt de lezer een citaat van Italo Svevo uit de roman Bekentenissen van Zeno (1923). Op een ironische manier geeft het aan dat ziekte een normale toestand is. De titel van Hertmans' roman is een vers uit het gedicht ‘Een beeld van jou’, dat deel uitmaakt van zijn bundel Francesco's paradox (1995).
| |
| |
| |
Inhoud
Als op de eerste dag wordt op de titelbladzijde een roman in verhalen genoemd. De negen verhalen hebben soms hoofdpersonages met elkaar gemeen, vertonen een overkoepelende temporele opbouw en ze spelen zich af in dezelfde romanwereld, vaak in het Vlaanderen van de jaren zestig tot tachtig. De andere, veelal impliciete verbanden zijn thematisch van aard.
| |
Afdeling 1: Landschap met vogels
‘Landschap met vogels’, het kortste verhaal, opent de roman. Het verhaal volgt de veranderende relatie tussen het mannelijke hoofdpersonage en een schilderij van zijn grootvader. Als kind raakt de protagonist vertrouwd met het schilderij, dat een hoeve met vogels afbeeldt en een imitatie is van een werk van Melchior de Hondecoeter. Wanneer de kleinzoon volwassen is en een eigen flat heeft, schenkt zijn grootvader hem het doek. Vanaf dan blijft het bij hem waar hij ook naartoe verhuist. In al die tijd bekijkt hij het beeld niet met veel aandacht, ook niet wanneer zijn interesse voor en kennis van de schilderkunst toeneemt. Toch heeft het schilderij voor hem een bijzondere betekenis. Zijn ervaring van het beeld verandert ingrijpend wanneer hij in Salzburg De Hondecoeters originele versie ziet. Vanaf nu kijkt hij met gespannen aandacht en geeft hij interpretaties aan de compositie, de afgebeelde figuren en de scène. Het geschilderde neerhof - de binnenplaats van een hoeve, waar dieren gehouden worden - krijgt voor hem de betekenis van een oerscène.
Het is vermoedelijk hetzelfde personage dat in het tweede verhaal, ‘De staart van de ekster’, Simon heet en als kind de boeken van Karl May verslindt. Anders dan vele jongens in zijn buurt, die van cowboys houden, identificeert hij zich met de indianen. Hij brengt vrije middagen door in een nabijgelegen natuurreservaat, waar hij vurig zijn territorium verdedigt tegen die cowboys en andere schenders. Zich al te sterk inlevend in zijn rol van onderdrukte indiaan attaqueert hij zelfs een boerenjongen die zijn terrein betreedt. Wanneer Simon zich als twintiger meer verdiept in politiek en geschiedenis, verandert zijn visie en daardoor ook zijn interpretatie van zijn uitval naar de jongen. Later brengt hij voor een belangrijke krant verslag uit over de oorlog in Joegoslavië, die hij opnieuw ziet vanuit het perspectief van zijn niet zo onschuldige kinderspel van destijds.
In ‘De ongeborene’ staat zoals in de twee vorige verhalen, het perspectief centraal van een kind dat in de jaren zestig opgroeit. Het hoofdpersonage, de dertienjarige Leo, wordt verliefd op Ida. In het kerstspel van hun school spelen ze de rol van de zich bekerende boosdoener en de zigeunerin, diens
| |
| |
handlanger. Op de première gaat het mis: Leo stamelt, Ida barst in lachen uit. Door zijn sterke verlangen naar het meisje, grijpt hij haar naar de keel en probeert hij haar te wurgen.
| |
Afdeling 2: Bruine zeep
De wreedheid van de kindertijd krijgt een voortzetting in de tweede triptiek, die draait rond de schooltijd van de zeventienjarige Slobo. In ‘Bruine zeep’ sarren Slobo en zijn klasgenoten August Keyzer, leerkracht Latijn aan een Gents atheneum. Het verhaal begint op 19 september 1970, de dag nadat ‘Jimi Hendrix jammerlijk in zijn kots was gestikt’. Tijdens de les Latijn maken de pubers het de leraar onmogelijk: ze doen zijn tics na, maken lawaai en intimideren hem. Wanneer Keyzer de strijd staakt en een tijdje ziekteverlof neemt, neemt Boks het initiatief hem uit naam van zijn leerlingen een cadeautje te sturen. De jonge mannen, die allemaal hun naam op de bijbehorende wenskaart moeten zetten, vinden in Boks' doos een dildo. Na zijn terugkeer gaat Keyzer elke interactie met de klas uit de weg. Geleidelijk aan ontdooit hij door de schijnbare vlijt van Parra. Wanneer die laatste zijn leraar Latijn in het kruis grijpt met de vraag ‘hebt ge uw speelgoed nu al geprobeerd’, rent de man in paniek weg. Op de trappen glijdt hij uit over een glinsterende laag bruine zeep.
Buiten de school nemen ideologische experimenten, seksuele verkenningen en rockmuziek een belangrijke plaats in Slobo's leefwereld in. Het verhaal ‘De tram’ gaat daarop in. In zijn vrije tijd speelt Slobo elektrische gitaar, door zijn grootvader (die schilder is, zoals de grootvader in het eerste verhaal) consequent ‘een mandolien’ genoemd, tot ergernis van de jongen. Hij gaat naar trotskistische bijeenkomsten en experimenteert op seksueel vlak met Nemo, de drummer van een rockgroep. Hij wordt ook verliefd op een onbereikbaar meisje, dat hij vijfentwintig jaar later terugziet als een uitgebluste, onaantrekkelijke vrouw. Met een ander meisje heeft de zeventienjarige meer geluk. Hij ontmoet haar als fan van de band waarin hij speelt, en de twee beginnen een relatie. Wanneer hij achttien wordt, knapt hij af op haar grote toewijding. Hij wil er een einde aan maken, zo vertelt hij haar, waarop zij zich voor een tram gooit.
In het zesde verhaal keren we terug naar Slobo's schoolomgeving. Met zijn kameraden neemt hij een zwerfhond, die ze Guido Gezwelle dopen, mee naar de les Grieks. Dreete, de leraar, protesteert, maar dat heeft weinig effect. Gezien de hitte en omdat het einde van het schooljaar in zicht is, trekken de jongens met de hond naar een terras in de stad. Daar komt Lena aangereden met haar gele Cortina en even later wordt leraar Dreete, die toevallig voorbijloopt, uitgenodigd om hen te vergezellen. 's Nachts gaan Lena en de jongens uit. Stoned pro- | |
| |
beert Slobo Lena voor zich te winnen, maar ze hapt niet toe. Wanneer Lena 's ochtends wil vertrekken, blokkeert de motor van haar auto. De dronken Dreete wil haar helpen en neemt een kijkje onder de motorkap, maar zijn das raakt verstrikt wanneer Lena probeert te starten. Ze ‘vermoedt iets in het snokken van dat dikke lijf op de zijkant van haar gele blinkende Cortina en ze gilt en stopt de motor’. Voor Dreete is het te laat.
| |
Afdeling 3: Een zilveren draad
De laatste triptiek zet volwassen personages op het toneel. ‘De geboorte van Lys’ gaat over Eveline en haar man, een advocaat met sadistische neigingen. Hij wordt een succesvol advocaat, maar zijn privéleven verloopt niet rimpelloos. Zijn relatie met Eveline wordt almaar killer en verstikkender; zij heeft een minnaar, van wie ze zwanger wordt. Hun kind krijgt de naam Lys. Het verhaal eindigt met de ontmoeting tussen Lys en de jonge Simon, die samen slapen.
In het achtste verhaal is Lys weer het object van verlangen. De mannelijke ik-figuur voelt een destructieve begeerte om haar opnieuw te zien en te ervaren zoals hij haar voor het eerst zag, wat hem ertoe drijft haar over een muurtje te duwen, vijftig verdiepingen naar beneden uit een hotelkamer.
De ik-persoon van ‘Een zilveren draad’, het laatste en langste verhaal, is een zonderling aandoende figuur die in de Provence verblijft. In een dorpje raakt hij gefascineerd door een ‘enigszins lome kruidenierster met een air à la Madame Bovary’. Terwijl hij met de auto het dorp verlaat, begint hij over haar te fantaseren. Door de hevigheid van zijn seksuele verbeelding moet hij zich aan de kant van de weg parkeren. Hij zet de uitgebreide fantasie voort en masturbeert. Ze blijft vanaf dan zijn dromen en gedachten beheersen, maar ze blijft onbereikbaar voor de door het Zuid-Franse landschap dolende man.
| |
Interpretatie
Titel en thema
De voornaamste personages van de roman verlangen hevig, en meer dan eens met fatale gevolgen, naar een zuivere en oorspronkelijke ervaring. Ze willen de wereld en de ander ervaren ‘als op de eerste dag’. In de romantitel wordt niet alleen de terugblik op die eerste keer als thema aangegeven, maar ook het fictieve en kunstmatige karakter ervan. We kunnen ernaar streven om iets te beleven als op de eerste dag, maar de oorspronkelijke ervaring is voorgoed verloren en onbereikbaar. Ze heeft zelfs nooit bestaan.
| |
| |
| |
Opbouw
De roman laat dat zien door een cluster van motieven en metaforen, maar ook door de compositie van het geheel. Wat is bijvoorbeeld de betekenis van de ordening in drie zogenoemde triptieken? De drie afdelingen, die van toon en focus verschillen, volgen elkaar losweg chronologisch op: ze brengen een ontwikkeling in kaart van kind (I) naar adolescent (II) en volwassene (III). Door die opbouw herinnert de roman aan het genre van de ontwikkelingsroman of bildungsroman. Maar de psychologische ontwikkeling wordt veeleer suggestief en fragmentair geportretteerd, in plaats van rechtlijnig. De verhalen hebben niet noodzakelijk hetzelfde hoofdpersonage en ook wanneer dat wel het geval is, zijn de verbanden aan het oog van de lezer onttrokken. Zo vernemen we dat de tiener Slobo, net als Simon in het eerste verhaal, een grootvader heeft die grote meesters naschildert. Slobo is dus de bijnaam die Simon als tiener krijgt.
Ook de tijds- en plaatsaanduidingen in de roman suggereren een dergelijke bedekte samenhang. Door verwijzingen naar de dood van Jimi Hendrix (1970) of de verschijning van de komeet Halley (1986) kan de lezer de afzonderlijke verhalen in de tijd situeren en min of meer reconstrueren hoe ze zich ten opzichte van elkaar verhouden. Het gebruik van dialect (‘Zied' hem nog nie vrrrrroem komme?’) en namen van straten en pleinen maken het mogelijk de setting te achterhalen. Maar veelzeggend genoeg moet de lezer bij elk verhaal als het ware opnieuw beginnen: er is geen garantie dat het beeld dat hij heeft van de personages en de context van het voorgaande verhaal voortzetting krijgt in het volgende.
Wat de personages ervaren, worden de lezers zodoende ook gewaar, namelijk de voortdurende ervaring van een ‘begin’ dat geen echt begin is. Elk verhaal bevat reminiscenties aan een vorig verhaal, waardoor het ene uit het andere lijkt voort te vloeien, maar wie stroomopwaarts een bron verwacht als verklarend beginpunt, zal niet vinden wat hij zoekt. Het is dan ook passend om de verhouding tussen de verhalen te zien zoals die tussen de geschilderde panelen van een triptiek. De verbanden kunnen van allegorische of symbolische aard zijn, waardoor de opeenvolging niet de logica van een traditioneel verhaal hoeft te volgen.
Dat de drie triptieken verschillende levensfasen vertegenwoordigen (kindertijd, puberteit en volwassenheid), creëert dus de bedrieglijke verwachting dat er sprake is van stapsgewijze psychologische groei. Dat is allerminst het geval. Het principe van ‘bildung’ wordt gesloopt, zowel door de dramatische wendingen binnen de verhalen als door de nadruk op herhaling in plaats van vooruitgang. De meeste verhalen eindigen
| |
| |
met een daad van geweld of met een wrede speling van het lot, dus niet in harmonie en geluk. Op dat vlak is de kindertijd niet onschuldiger of puurder dan andere levensfasen. Van een aardige anekdote uit de kindertijd slaat Leo's toneelavontuur om in een lugubere episode wanneer hij Ida de keel toeknijpt. Ook de jonge Simon is ronduit wreed in de confrontatie met de boerenjongen die het waagt zijn territorium te betreden. In de puberteit en volwassenheid blijven dergelijke episodes van geweld zich herhalen. De mens zuivert zichzelf niet van gebreken wanneer hij opgroeit, maar hij herhaalt dezelfde denk- en gedragspatronen in verschillende levensfasen.
| |
Thematiek
Blijven de lijnen tussen de verhalen schimmig wat personages en gebeurtenissen betreft, ze zijn glashelder als het op de thematiek aankomt. Elk verhaal toont op zijn manier de onvervulbare, destructieve zucht naar de eerste dag. De ervaringen van de personages staan in het teken van herhaling zonder oorsprong, obscene wreedheid, melancholie en verhevenheid. De advocaat in ‘De geboorte van Lys’ voelt bijvoorbeeld ‘een angstige en dubbelzinnige houding tegenover de herhaling’, waarvan een sterk verlangen naar een terugkeer naar het beginpunt deel uitmaakt. In het titelverhaal poogt de ik-persoon de eerste keer telkens weer op te roepen in zijn relatie met Lys. Hij handelt tegenover haar ‘alsof ik dit nog nooit had gevoeld’ of ‘als was het voor het eerst’. De idee dat er een eerste keer is die aan alle herhaling voorafgaat, blijkt echter een illusie.
De oorspronkelijke ervaring is zowel figuurlijk als letterlijk fictie. In het domein van de fictie, waartoe onder andere het kerstspel, de verhalen over Winnetou, het kinderspel en het schilderij van De Hondecoeter behoren, vinden de personages paradoxaal genoeg een model en dus een illusoire oorsprong. Voor Simon zijn de verhalen van Karl May een referentiepunt voor zijn wereldbeeld, eerst wanneer hij cowboy en indiaan speelt en later wanneer hij oorlogsverslaggever is. Het motto bij het verhaal, ontleend aan de Oostenrijkse schrijver Peter Handke, geeft dat ook al aan: ‘Van westernfilms het sterven leren’. De western is een model voor het leven, dat een repetitie voor de dood is. Iets vergelijkbaars vinden we in het openingsverhaal, waarin het gekopieerde schilderij mede bepaalt hoe Simon naar de wereld kijkt. Enerzijds interpreteert hij het neerhof met de vogels gaandeweg als een ‘oerscène’ in psychologische zin, dat wil zeggen een symbolische voorstelling van de conflicten die aan de basis van zijn persoonlijkheid liggen. Anderzijds veranderen nieuwe levenservaringen zijn blik op het schilderij.
In Simons omgang met het schilderij zien we heel goed de kerngedachte van Hertmans' roman. Wat onze blik op de we- | |
| |
reld stuurt, is de herhaling zonder oorsprong oftewel de herinnering aan ervaringen die zelf losstaan van de werkelijkheid. We kunnen namelijk wel zeggen dat het schilderij een bron is voor Simons wereldbeeld, maar die bron blijkt zelf een kopie. En dan nog, wanneer hij het zogenaamde originele schilderij in Salzburg aantreft, heeft hij dan het originele beeld gevonden? Heeft de schilder zich dan niet gebaseerd op modellen in de werkelijkheid? Maar ook die werkelijkheid - een schikking van vogels op een neerhof - is kunstmatig in plaats van natuurlijk. Bij de bron kan Simon nooit uitkomen, want ze bestaat niet. Die fictie van oorspronkelijkheid bepaalt paradoxalerwijs wel zijn perspectief op de wereld.
Een vergelijkbare redenering gaat op voor heel wat situaties in Als op de eerste dag. Ook het kerstspel dat Leo en Ida spelen, laat de paradox perfect zien. De climax van het verhaal is de ‘première’, wat letterlijk ‘de eerste’ betekent maar in werkelijkheid het resultaat is van een lange reeks repetities (herhalingen). Bovendien is het verhaal dat de kinderen spelen gebaseerd op een tekst die zelf weer teruggaat op het kerstverhaal in de Bijbel enzovoort. Omdat het geluk Leo overrompelt en omdat hij zich met de fictie identificeert, wordt de première een rampzalige mislukking.
In alle verhalen dragen metaforen en motieven bij tot dezelfde idee. De kruideniersvrouw in ‘Een zilveren draad’ wordt waargenomen door de bril van de fictie: ze heeft ‘een air à la Madame Bovary’, het personage van Flaubert dat zich in haar verbeelding verliest. Slobo draagt in ‘Bruine zeep’ een ‘namaak-Fender Stratocaster’ op de rug, dat wil zeggen een imitatie van het model waar Jimi Hendrix op speelde. Het meisje naar wie Slobo in ‘De tram’ verlangt, raakt in zijn geest vermengd met andere beelden, van een fotootje en van een grote affiche: ‘Na een tijd leek het onmogelijk te zeggen in welk van de drie zijn diepste emotie lag vervat.’
Het idee van een oorsprong wordt niet alleen via de fictie en de kunst onderuit gehaald. Op een symbolische manier wordt ook met de vermeende bronnen van de westerse cultuur korte metten gemaakt. Met de Bijbel gebeurt dat in het kerstspel en door de ondermijnende opvoering van het motief van de ongeborene (dat naar Christus verwijst). Verder krijgt de antieke oudheid het hard te verduren in de figuren van de leerkrachten Latijn en Grieks. De eerste komt zwaar ten val in ‘Bruine zeep’, de tweede komt aan zijn einde in ‘De das’. Symbolisch wordt de wieg van de westerse beschaving brutaal omvergeduwd.
| |
Motieven en symbolen
De sterke, thematische samenhang tussen de verhalen wordt gerealiseerd door een reeks terugkerende motieven en metaforen: naast het vermelde motief van de ongeborene zijn dat het
| |
| |
voorkomen van dieren (pauw, hond, hagedis), lichamelijke secreties, muziek en de zilveren draad.
Opvallend zijn de vele verwijzingen naar dieren. In de tweede triptiek komen ze vaak voor als onderdeel van beeldspraak, en in alle verhalen passeren ze op andere manieren de revue. Algemeen kunnen we het dierlijke verbinden met het thema van het illusoir oorspronkelijke. Tenslotte stamt de mens af van niet-menselijke dieren, waardoor dierlijk gedrag de schijn krijgt spontaner, authentieker en oorspronkelijker te zijn, niet onderworpen aan culturele en morele wetten. Dieren laten zich, net als de hoofdpersonages van Als op de eerste dag, niet leiden door het onderscheid tussen goed en kwaad. De jongens die hun leerkrachten treiteren, gedragen zich als beesten, suggereert de roman bijvoorbeeld.
Drie dieren uit drie verschillende zoölogische klassen hebben een bijzondere betekenis: de hagedis, de pauw en de hond. Ze komen voor in verschillende verhalen én in verschillende representaties (en dus herhalingen zonder oorsprong). Zo treffen we de hagedis aan als koperen beeldje in de boekenkast van Simons vader, als sterrenbeeld en als onsmakelijke maaltijd in het laatste verhaal. De witte pauw paradeert in het geschilderde neerhof, maar komt ook voor als de titel van een boek of in de naam van een restaurant. Hij treedt op in een vergelijking (‘Boks kijkt mij aan met de imponerende nonchalance van een pauw’) en weer ergens anders hoort men zijn roep. De pauw is een figuur van dreiging: in het schijnbaar idyllische tafereel van het schilderij is hij de heerser die de andere dieren onderdrukt en zo de paradijselijke sfeer ondermijnt.
Net als de pauw is de hond een gedomesticeerd dier en dus weer een afgeleide van een origineel. Aan die eigenschap van de hond wordt de lezer herinnerd door verwijzingen naar wolven (bijv. een wolvenroep van een personage, een lied van Steppenwolf of de vergelijking van Lena met een wolvin). De hond verschijnt ook weer als sterrenbeeld, indirect in de naam van een café (Sirius, de Hondsster), in beeldspraak en natuurlijk in de gedaante van Guido Gezwelle, de herdershond (een wolfshond, zegt een van de personages) die door Slobo en zijn vrienden als een mens behandeld wordt in het verhaal ‘De das’. Hij krijgt een naam, gaat mee naar school en het café. Slobo imiteert zelfs zijn gedrag wanneer hij zijn hoofd onder een wiel van Lena's auto legt ‘zoals ik het die middag Gezwelle heb zien doen’.
Dieren worden dus als mensen voorgesteld, en mensen verdierlijken. Dat sluit aan bij de gedachte dat er geen hiërarchische tegenstellingen (mens-dier) of pad van vooruitgang kan gelden. De werkelijkheid en de afgeleiden of representaties er- | |
| |
van zijn communicerende vaten; we kunnen van de werkelijkheid alleen maar kennisnemen via representaties.
Naast het dierlijke is het lichamelijke een belangrijk domein van betekenissen in Als op de eerste dag. Niet alleen de zintuiglijke, lijfelijke ervaringen, maar vooral alle mogelijke secreties van het lichaam krijgen aandacht: bloed, braaksel, ontlasting, snot, speeksel, sperma, tranen, urine en zweet. Vaak zijn ze gekoppeld aan seksuele ervaringen en wel geregeld op een manier die obsceniteit suggereert. Dat begint al in de kindertijd: Simon ontlast zich in het bos en krijgt een erectie. Wanneer Slobo en Nemo met elkaar vrijen, krijgt de eerste soms onverklaarbare huilbuien. In de fantasie van de ik-figuur van het laatste verhaal plast de kruideniersvrouw in zijn gezicht terwijl hij masturbeert. Zoals de dramatische ontknopingen van de verhalen geeft dit motief aan dat het verlangen naar de eerste dag obsceen en wreed is.
Verlangen naar iets ultiems, in of buiten de geslachtsgemeenschap, valt samen met doodsdrift. Aan het einde van ‘De ongeborene’ wordt dat op twee manieren duidelijk. Eerst concreet, wanneer Simon Ida wurgt. Dan allegorisch: Simon ziet in zijn gedachten ‘een lange tunnel van tere, beschaduwde huid’. Aan het einde daarvan ‘doemt een witte vlek op, vaag en vol verheven belofte. Een zilveren draad, ijl, glinsterend en strak’. Aan de ene kant is de tunnel een bekende voorstelling van de dood. Aan de andere kant blijkt het een tunnel van huid en doen de ‘witte vlek’ en de ‘zilveren draad’ denken aan sperma. De tunnel is dan het geboortekanaal, wat weer herinnert aan de ‘eerste dag’. In zijn verbeelding gaat hij tegelijk terug naar de kiemen van het leven (het zaad, de ‘ongeborene’) en naar het einde ervan.
De zilveren draad uit Simons fantasie duikt in de verhalen geregeld op, bijvoorbeeld als de staart van de komeet Halley of als een spoor van snot, speeksel of sperma. Symbolisch staat de zilveren draad voor een fragiel en gevaarlijk houvast: ‘een lijn die nergens leek te beginnen en zomaar ergens leek op te houden, een glinsterende flinterdunne draad, zo ijl en strak dat het leek alsof hij iemands keel zou kunnen doorsnijden als je er onverhoeds tegenaan zou lopen’. Dat principe van de ijle maar strakke samenhang duidt de levensvisie van de roman aan en bepaalt ook de compositie ervan.
Een laatste motief is de muziek. Die onderstreept het melancholische en het verhevene. Verheven is de zuivere ervaring van de eerste dag, maar omdat die ervaring voorgoed verloren is, ontstaat een onbestemd gevoel van verlies. Dat is melancholie. Leo associeert Susa Nina en Grocer Jack met dergelijke gevoelens. Voor de advocaat die Lys vermoordt is het de muziek
| |
| |
van Keith Jarrett en van Monteverdi. De rockende Slobo krijgt door de muziek toegang tot de opwindende wereld van seks, drugs en gevaar. Hij identificeert zich met Jimi Hendrix. Muziek herinnert de personages aan een verloren, paradijselijke wereld en laat hen toe zichzelf te verliezen in het onbestemde en onvatbare.
| |
Verteller
Tussen de negen verhalen zijn er duidelijke overeenkomsten wat de stijl en het vertellen betreft, ook al lijken er verschillende vertellers aan het woord te zijn. Met uitzondering van het titelverhaal, dat overgangen van verleden tijd naar tegenwoordige tijd bevat, is het tempus van de gebeurtenissen de verleden tijd. In vijf van de negen verhalen blikt een mannelijke ik-figuur terug op gebeurtenissen uit zijn leven. In de vier andere is het mannelijke hoofdpersonage geen ‘ik’ maar een ‘hij’. Nochtans verwijzen die ‘ik’ en die ‘hij’ soms naar hetzelfde personage, bijvoorbeeld ‘Slobo’ in ‘Bruine zeep’ (ik) en ‘De tram’ (hij). De negen verhalen verhouden zich op dat vlak als volgt tot elkaar: hij-hij-ik, ik-hij-ik, hij-ik-ik. In elke triptiek is er dus minstens één paneel dat scherpstelt op een hij- en één op een ik-persoon. Wie wil, ziet een symmetrische opbouw met een overgang van het ik als een ander (eerste twee verhalen) naar het ik als het zelf (laatste twee verhalen). Maar er zijn ook signalen die dat beeld compliceren, zoals de overgang naar een ik-persoon aan het einde van ‘De geboorte van Lys’.
Een belangrijke constante in de verhalen is de manier waarop het perspectief van het hoofdpersonage aan bod komt. De verteller kan in zijn hoofd (en geregeld ook in dat van andere personages) binnenkijken en volgt vaak zijn blik en zijn gedachten. Maar hij kan ook in de toekomst kijken en maakt geregeld sprongen in de tijd. Op die manier zien we hoe de personages, bijvoorbeeld Simon als indiaantje en later als verslaggever, zich ontwikkelen en toch de blik van de kindertijd meedragen. Door de manier waarop hij naar zijn positie verwijst, verraadt de verteller zijn melancholische blik. Hij maakt namelijk duidelijk dat de ervaringen in het verleden functioneren als een venster waardoor gebeurtenissen nadien waargenomen worden. De indrukken uit de kindertijd zijn ijkpunten in het leven van de mens, suggereert de vertelsituatie. Zo zegt de verteller van ‘De ongeborene’ dat de geur van de alcoholstencils ‘mij niet meer wil verlaten’. Ook in de verhalen uit de puberteit en de volwassenheid komen de sprongen in de tijd en de melancholische terugblik voor.
| |
Stijl
Omdat de verteller vaak het denken en de blik van het hoofdpersonage volgt, verschilt de toon van het verhaal naar gelang van de levensfase. Dat de stijl enigszins afgestemd is op
| |
| |
de levensfase van de triptiek in kwestie, blijkt uit de beeldspraak, de toon (luchtig in het tweede deel, meer gezwollen in het derde) en de mate waarin verbanden geëxpliciteerd worden. In toenemende mate is de stijl van de verhalen poëtisch, suggestief en versluierend. Er komen veel momenten van verstilling voor, waarin er weinig gebeurt maar veel gesuggereerd wordt of waarin zintuiglijke indrukken beschreven worden. In de derde triptiek zorgen algemene bespiegelingen er ook geregeld voor dat de verhaaltijd stilstaat, bijvoorbeeld in uitspraken zoals ‘Tijd is belangrijk; het laten vloeien van enkele minuten, als zand in de krassen op het eerbiedwaardig oud vernis’ of ‘Afwisseling maakt mensen oppervlakkig; herhaling maakt ze stil en aandachtig’.
Alledaagse handelingen krijgen een belang dat niet geëxpliciteerd wordt en ongewone gebeurtenissen zoals het geweld, de obsceniteiten en ongelukken, komen plots voor alsof ze deel uitmaken van die alledaagse wereld. Verbanden binnen de verhaalopbouw of tussen zinnen worden dus vaak niet verduidelijkt. Een voorbeeld uit ‘Een zilveren draad’: ‘Toen de vrouw verdween, liep ik dagen rond in de Canyon. Ik zag gezichten in rotsen, als een kind, en werd bang. Ik nam me voor Les Espagnols te vinden, maar ik vond niets. Er was iets uit mijn geheugen weggeknipt; ik waste mijn handen driemaal daags’. Waarom vermeldt de verteller dat hij gezichten in rotsen zag of dat hij zijn handen vaak waste? En wat is er uit zijn geheugen weggeknipt en waarom? De lezer vindt geen klare aanduidingen van dergelijke verbanden en wordt dus aangemoedigd om zelf de gaten op te vullen. Op die manier buit Als op de eerste dag de suggestieve kracht van taal uit.
De verbanden tussen gedachten, zinnen en alinea's blijven, vooral in het derde luik, onuitgesproken. Waarom de personages doen wat ze doen, wordt vaak niet verhelderd. Die vaagheid wordt gedeeltelijk gecompenseerd door een ander soort samenhang, die vorm krijgt in terugkerende beelden zoals de zilveren draad, de ongeborene, de lichamelijke afscheidingen en de animale metaforen. In de beeldspraak komt de poëtische stijl het sterkst naar voren. Typische vergelijkingen en metaforen met dieren in de tweede triptiek zijn: Djiepies ‘berggorilla-grijns’, ‘die jonge honden in de klas’, ‘spitse vingertjes als een kat’, Lena ‘lijkt op een sneeuwhond’ of ‘Lena valt door haar poten als een geschoten kalf’, Boks ‘keft’, enzovoort. De volgehouden beeldspraak schildert de zeventienjarigen dus af als beestachtige figuren. In de laatste triptiek komen abstractere beelden voor, zoals de hierboven aangehaalde vergelijking van tijd met zand.
| |
| |
| |
Context
Als op de eerste dag heeft heel wat gemeen met Hertmans' voorgaande, succesvolle roman Naar Merelbeke (1994). De Vlaamse of Oost-Vlaamse setting, de ironische, terugblikkende verteller die een periode uit een (zijn) leven overziet, de evocatie van de kindertijd, het enigszins fragmentarische karakter van de tekst, autobiografische toetsen - dat alles kennen we uit Naar Merelbeke. Bovendien is ook Als op de eerste dag een postmoderne roman. Naast het versplinterde karakter van de verhalen en de ondermijnende toon is de problematisering van representatie en oorsprong een postmoderne trek. Volgens de postmoderne filosofie gaan representaties niet terug op een origineel, maar verwijzen ze - als talige tekens - voortdurend naar elkaar door. In de plaats van een verhaallogica treedt dan ook zo'n logica van doorverwijzing. In de roman wordt dat zichtbaar in het netwerk van terugkerende metaforen en representaties zoals de hond en de zilveren draad.
Oorlog en terpentijn, de roman van Hertmans die in 2013 verscheen, is verbonden met Als op de eerste dag doordat de figuur van de schilderende grootvader er een hoofdrol in krijgt. Ook de idee van de eerste dag heeft er een plaats. Hoewel de autobiografische suggestie en de realistische verteltrant in het boek van 2013 veel sterker zijn dan in het boek van 2001, keren de nostalgische blik en het motief van het schilderij als kopie op een vergelijkbare manier terug.
Voor de ideeënlaag van Als op de eerste dag is de essaybundel Het bedenkelijke. Over het obscene in de cultuur (1999) uiterst relevant. In Het bedenkelijke reflecteert Hertmans op de concepten die in een verhaalwereld tot leven komen: het obscene, het verhevene en de herhaling. Via die concepten plaatst de roman zich in een filosofische traditie. Voor wie de essays of de theorieën waaruit Hertmans put kent, zijn de verzwegen motieven van de personages en de impliciete verbanden tussen gebeurtenissen logisch in plaats van mysterieus.
Voortgaand op het werk van denkers als Slavoj Žižek, Friedrich Nietzsche en Markies de Sade ontvouwt Hertmans zijn visie op de verhouding tussen obsceniteit en verhevenheid, melancholie en herhaling. Het obscene is voor hem de met lust, geweld en verhevenheid verbonden onthulling van het verborgene. Hij refereert aan de metafoor van de hagedis die bij Nietzsche te vinden is. Hertmans wijst erop dat de hagedis, die een motief is in Als op de eerste dag, in de filosofie geldt als een symbool voor ‘een onvatbare schoonheid “die haar staart verliest” wanneer je haar wil grijpen’. Bij Nietzsche is de hagedis een figuur van het verhevene en van het obsceen-sacrale die
| |
| |
‘met de pen moet worden vastgespietst’. Dat laatste wil zeggen dat de schrijver probeert om het verhevene en het obscene te vatten, zoals Hertmans in zijn roman.
Ten slotte is voor een goed begrip van Hertmans' werk de denker en schrijver Georges Bataille belangrijk. In Batailles filosofie van de transgressie brengt elk gesloten systeem (een persoonlijke identiteit, een gemeenschap, een economische markt) zijn eigen excessen voort. Als op de eerste dag laat zulke excessen zien.
Via de motto's en de intertekstuele verwijzingen is de roman ook in een literaire traditie verankerd. Er zijn citaten van onder meer Johann Wolfgang von Goethe, Peter Handke, Paul van Ostaijen, Paul Valéry en Jeanette Winterson. Op het eerste gezicht verbindt de roman zich zo met een traditie van hoge literatuur. Maar er is ook een motto van rockmuzikant Jimi Hendrix, die niet tot de literaire canon gerekend wordt, en bovendien ligt in Hertmans' boek de idee van een traditie onder vuur.
Impliciet is Als op de eerste dag ten slotte schatplichtig aan het werk van Maurice Gilliams en Willy Roggeman. Over de eerste triptiek hangt duidelijk de sfeer van Gilliams' Elias of het gevecht met de nachtegaal (1936), een roman over de psychische wereld van een gevoelig jongetje dat in een kasteel met een grote tuin opgroeit. De literatuuropvatting die uit Hertmans' roman naar voren komt, sluit direct aan bij die van Roggeman. Beiden vinden dat literatuur ervaringen doet stollen in beelden.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De dagbladkritiek is niet laaiend enthousiast over Als op een eerste dag, maar de erkenning voor het schrijverschap van Hertmans is een constante. Zijn beheersing van de stijl en van de compositie wordt positief gewaardeerd. Zo vinden Bernard Dewulf en Bart Vervaeck de stilistische variatie in de verschillende delen geslaagd. Volgens Annemiek Neefjes bereikt de roman een geslaagd evenwicht tussen pathos en relativering. De kritiek legt de nadruk op de beeldende en poëtische aard van de stijl. Voor de meesten is die een positieve zaak, omdat ze een dubbelzinnigheid toelaat die aansluit bij de thematiek.
Maar volgens anderen gaat de lyrische verwoording met kwalijke neveneffecten gepaard: Pieter van Os spreekt van ‘moeilijke formuleringen’ en ‘pompeuze’ taal en ook Metro ergert zich aan de moeilijke stijl. Cyrille Offermans twijfelt tussen een positieve en een negatieve beoordeling. Hij zegt dat de
| |
| |
kracht van het boek in de stijl ligt, maar ook dat de ‘zeer beheerste, koele, esthetiserende stijl’ soms ongepast aanstellerig aandoet.
Naast de poëtische stijl maken de merkwaardige gebeurtenissen het boek volgens de kritiek raadselachtig of cryptisch. Die termen krijgen ook in het kader van de thematiek en de plot nu eens een positieve dan weer een negatieve lading. Zo vinden Dewulf, Ingrid Hoogervorst en André Matthijsse de roman intrigerend door de raadselachtige verbanden. Anderen zien in de enigmatische sfeer een storende vorm van intellectualisme. Dat verhindert het begrip van de verhalen en leidt zo tot verveling.
Sommige aspecten van het boek zijn dan weer het tegendeel van subtiel en impliciet, schrijven enkele recensenten. De portrettering van de pubers in de tweede triptiek wordt geregeld als voorspelbaar en karikaturaal beschreven. Vervaeck noemt die verhalen ‘brallerig en toch kwetsbaar’. Hugo Bousset vindt sommige allusies en symbolen al te opzichtig, maar hij laat tegelijk de filosofische diepgang van het boek zien door het in verband te brengen met de ideeën van Julia Kristeva. Enkele critici merken het belang op van de filosofische reflectie, maar geen van hen gaat er diep op in.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Stefan Hertmans, Als op de eerste dag, derde druk, Amsterdam 2002.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Bernard Dewulf, De zwarte engel van het eerste ogenblik. In: De Morgen, 18-3-2001. |
Onno Blom, De hel in het paradijs. Het paranoïde universum van Stefan Hertmans. In: De Standaard, 29-3-2001. (interview) |
Bart Vervaeck, De draad op de keel. In: Tijd-Cultuur, 4-4-2001. |
Rober Anker, Iets in de man - maar wat? In: Het Parool, 13-4-2001. |
Arnold Heumakers, Een aura van ongenaakbaarheid. In: NRC Handelsblad, 13-4-2001. |
Monica Soeting, Geschokt door het origineel. In: de Volkskrant, 13-4-2001. |
Thomas van den Bergh, Zinderend noodlot. In: Elsevier, 14-4-2001. |
Annemiek Neefjes, Verlangen naar de sacrale kick. In: Vrij Nederland, 14-4-2001. |
Piet Piryns, De verbeelding komt nooit aan de macht. In: Knack, 18-4-2001. (interview) |
Peter Henk Steenhuis, Herhaling maakt aandachtig, afwisseling banaal. In: Trouw, 21-4-2001. |
Ingrid Hoogervorst, Sombere boodschap in Als op de eerste dag: intrigerende roman van Stefan Hertmans. In: De Telegraaf, 27-4-2001. |
Koen van Baelen, De nachtmerrie van het paradijselijke. In: Leesidee, nr. 4, mei 2001, jrg. 7, p. 256. |
André Matthijsse, Duistere kant van Stefan Hertmans. In: Haagsche Courant, 5-5-2001. |
Pieter van Os, [Recensie]. In: De Groene Amsterdammer, 19-5-2001. |
Sabine Onvlee, De cryptische triptieken van Stefan Hertmans. In: Metro, 19-10-2001. |
Koen van Baelen, Als op de eerste dag. In: Open Boeken, 1-11-2001. |
Hugo Bousset, Het tiende verhaal. Over Stefan Hertmans en Julia Kristeva. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 1, 2002, jrg. 147, p. 136-143. (ook in: Hugo Bousset, De geuren van het verwerpelijke, Amsterdam 2004, p. 9-22) |
Cyrille Offermans, Nukkig alleen. Een roman-in-verhalen van Stefan Hertmans. In: Ons Erfdeel, nr. 4, 2001, jrg. 44, p. 587-588. |
Dietlinde Willockx, Een verblindend tegenlicht en een overdovende stilte: Stefan Hertmans' zoektocht naar de eerste dag. In: Harry Bekkering en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2002, Nijmegen 2002, p. 44-59. |
lexicon van literaire werken 101
februari 2014
|
|