| |
| |
| |
Willem Frederik Hermans
Een wonderkind of een total loss
door G.F.H. Raat
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De verhalenbundel Een wonderkind of een total loss van Willem Frederik Hermans (*1921 te Amsterdam) werd door uitgeverij De Bezige Bij medio november 1967 op de markt gebracht. Daarmee kwam de uitgeverij ternauwernood de verplichting na, vastgelegd in een contract tussen haar toenmalige directeur, Geert Lubberhuizen, en de auteur. Volgens deze overeenkomst zou Hermans zijn manuscript uiterlijk 1 september 1967 inleveren en De Bezige Bij het uiterlijk 15 november van datzelfde jaar in boekvorm uitbrengen. Aan de overschrijding van de tijdslimieten waren dwangsommen verbonden.
Een wonderkind of een total loss bevat een viertal verhalen: ‘De elektriseermachine van Wimshurst’, ‘Een wonderkind of een total loss’, ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ en ‘Het grote medelijden’. Het eerste uitgezonderd, verschenen alle verhalen, geheel of gedeeltelijk, in een tijdschrift. Het titelverhaal werd afgedrukt in jaargang 18 van Podium (november-december 1963). Een fragment uit ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ (p. 142-148 van de hier gebruikte uitgave) werd onder de titel ‘Honderdvijf’ gepubliceerd in jaargang 16 van hetzelfde literaire tijdschrift (januari 1962). Al in de Schrijversalmanak voor het jaar 1955, uitgekomen in november 1954, was het eerste hoofdstuk van ‘Het grote medelijden’ opgenomen. Het was getiteld ‘Iemand moeten ontmoeten’ en zou blijkens een noot een plaats krijgen in ‘een bundel reismémoires’. Ruim zeven jaar later verscheen in Randstad 2 (februari 1962) een tweede gedeelte (p. 168-206 van de boekeditie) van ‘Het grote medelijden’, en wel onder deze titel. In een interview van 2 maart 1963 kenschetst Hermans deze voorpublikatie als een episode uit een boek met als thema ‘het failliet van het reizen’ (Frans A. Janssen, Scheppend nihilisme; interviews met Willem Frederik Hermans. Samengesteld door -. Amsterdam 1979, p. 62). Het hier aangekondigde boek, waarschijnlijk hetzelfde als de eerder genoemde bundel reismemoires, is nooit gepubliceerd.
| |
| |
De boekversie van de verhalen wijkt op veel punten af van de voorpublikaties. De veranderingen die Hermans aanbracht, zijn doorgaans van stilistische aard. Ook voegde hij vaak iets toe om een bepaalde mededeling een grotere nadruk te geven.
Dit globale beeld behoeft enige specificatie. ‘Een wonderkind of een total loss’ heette aanvankelijk ‘Het wonderkind of een total loss’. De verdeling in hoofdstukken is in de boekeditie door nummering bekrachtigd. In ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ zijn de leeftijden van de hoofdfiguur en zijn vrouw aangepast. De boekversie van ‘Het grote medelijden’ bevat enkele uitbreidingen: de dagdroom over het bestaan als Russisch vluchteling in Parijs anno 1925 (p. 168-171) en het vijfde en laatste hoofdstuk. Ook hier zijn de hoofdstukken van de boekuitgave genummerd. Het motto van dit verhaal, ontleend aan het werk van Rimbaud, werd geschrapt: ‘Suis-je trompé? la charité serait-elle soeur de la mort, pour moi?’
Gewoontegetrouw heeft Hermans na de eerste druk zijn bemoeienissen met de tekst niet gestaakt. Diverse drukken - in mei 1986 kwam de tiende uit - zijn herzien. De aangebrachte correcties zijn van ondergeschikt belang. Afgezien van ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’, dat is opgebouwd uit vier getitelde hoofdstukken, zijn de verhalen verdeeld in titelloze, genummerde hoofdstukken. Een verdergaande geleding is tot stand gebracht met behulp van witregels. Een wonderkind of een total loss telt in de hier gebruikte uitgave 208 bladzijden.
‘De elektriseermachine van Wimshurst’ werd in 1978 verfilmd door Erik van Zuylen, naar een scenario waaraan Hermans medewerking verleende. De film wijkt af van het oorspronkelijke verhaal. Plannen om ‘Een wonderkind of een total loss’ te verfilmen werden niet verwerkelijkt.
| |
Inhoud
De elektriseermachine van Wimshurst
Een schrijver, Richard genaamd, blikt terug op zijn jeugd van veertig jaar geleden. Op de lagere school komt hij in botsing met de solidariteit van zijn domme medeleerlingen. Hij is niet in staat hen van zijn gelijk te overtuigen, naar blijkt, als zij de schooltuintjes met zand bestrooien en de bloemen van de planten rukken, zonder dat hij dit kan voorkomen. Van de volwassenen, zijn ouders, zijn grootmoeder en het schoolhoofd, ondervindt hij nauwelijks steun.
Daar de overredingskracht van Richard te kort schiet en hij niet sterk genoeg is de anderen met geweld zijn visie op te leggen, kan hij zich slechts handhaven door hen te imponeren.
| |
| |
Als volwassene zal hij daarvoor de literatuur gebruiken, maar als kind zoekt hij zijn heil bij de wetenschap. Hij ontwikkelt een passie voor natuurkunde en wordt gefascineerd door de elektriseermachine van Wimshurst. Groot is zijn verrassing, als hij ontdekt dat de school een gaaf exemplaar van dit apparaat bezit. Het schoolhoofd geeft hem toestemming voor een demonstratie, die in het begin een triomf lijkt te worden, maar door onhandigheid van de onderwijzer uitmondt in een fiasco.
| |
Een wonderkind of een total loss
Sofie, een alleenstaande vrouw, brengt na drie jaar een bezoek aan haar jongere zuster Loekie en haar man Alex. Hij is de vroegere minnaar van Sofie, maar hun relatie werd verbroken, toen Alex Loekie zwanger maakte. Alex gold als een geniaal student, maar is na zijn huwelijk met Loekie tot dadeloosheid vervallen. Het echtpaar bewoont met hun zoontje Roderik, een tirannieke kleuter die niet zindelijk is, maar wel kan schrijven, het hevig verwaarloosde ouderlijk huis van Sofie en haar zuster.
Sofie wordt met onverschilligheid ontvangen en voelt zich aanvankelijk dan ook niet op haar gemak. De cadeaus die zij meebrengt, zullen door Roderik worden vernield. Tijdens een ritje in de nieuwe sportauto van Sofie is Alex een politieagent behulpzaam bij het uitschrijven van een bekeuring voor zijn ex-geliefde.
De volgende dag, als Loekie van huis is, vindt er een toenadering plaats tussen Sofie en de man van wie zij nog steeds houdt. Zij praten over het verleden en Alex bekent dat hij steeds het gevoel heeft gehad Sofie niet waardig te zijn. Hij zou voor haar Loekie willen verlaten, maar kan Roderik niet missen.
Als het samenzijn van Alex en Sofie een intiem karakter krijgt, wordt het verstoord door Roderik. Sofie loopt hem achterna en moet dan ontdekken dat hij het woord ‘kut’ in het spatbord van haar auto heeft gekrast. Ontredderd vlucht zij, waarna dezelfde agent als de dag tevoren haar weer bekeurt. Dat hij het obscene woord op het spatbord leest, completeert haar vernedering.
| |
Hundertwasser, honderdvijf en meer (een geriatrische verkenning)
Op de dag van zijn vijfenzestigste verjaardag gaat Take, de directeur van ‘Rare Earths' Agents’, zoals elke week een middag naar kantoor. De firma heeft vrijwel geen personeel, maar floreert dank zij één machtige klant. Het verzinnen van het jaarlijkse relatiegeschenk vormt één van de weinige bezigheden die Take resteert. Op kantoor denkt hij na over het verleden.
Toen het bedrijf nog geleid werd door Huckriede, die inmiddels uit de zaak is getreden, lukte het Take niet de omzet te vergroten, al zijn inspanningen ten spijt. Door een gelukkig
| |
| |
toeval kwam de firma tot bloei. Dit wekte de jaloezie op van Kees Stennevoort, waardoor het tot een verwijdering kwam met deze jeugdvriend. Het reisje dat Take met zijn secretaresse en minnares Sybille maakte, werd een teleurstelling.
Op weg van kantoor naar huis verlaat Take zijn auto om een meisje te volgen dat zijn aandacht trekt. Een onverwachte ontmoeting met Huckriede verhindert de uitvoering van zijn plannen. Take kijkt later naar de film die zijn visie op het leven illustreert: Mondo Cane, de door Jacopetti vervaardigde aaneenschakeling van wreedheden en buitensporigheden.
Precies veertig jaar later wandelt Take langs het strand. Hij verzamelt voorwerpen die zijn aangespoeld, denkt aan de schelpenverzameling uit zijn jeugd en realiseert zich dat hij inmiddels te oud is om opnieuw zo'n collectie aan te leggen. Thuisgekomen geeft hij in een gesprek met zijn vrouw Cilly uiting aan de gevoelens van eenzaamheid en vergeefsheid die zijn leven beheersen.
Als Take 165 jaar oud is, ligt hij al veertig jaar in bed. Hij wordt kunstmatig in leven gehouden. Zijn geest functioneert gebrekkig, maar op momenten van helderheid vindt hij zijn bestaan volslagen nutteloos.
| |
Het grote medelijden
Een schrijver, net als in het openingsverhaal Richard geheten, denkt na over de moeilijkheden die hij ondervindt bij ontmoetingen met andere mensen. Niet bij machte hen voortdurend naar de mond te praten of inhoudsloos te converseren, stoot hij zijn gesprekspartners al spoedig af.
Richard verblijft in Parijs en is op weg naar zijn Surinaamse zwager Friso Ruttenberg, die in deze stad een goed betaalde diplomatieke functie bekleedt. Tijdens zijn tocht schrijft Richard in gedachten een essay over de Nederlandse denker Otto Verbeek, die hij als een meelijwekkende gestalte beschouwt. Op schampere toon oppert hij beweegredenen voor diens zelfmoord na de Duitse inval, een door zijn bewonderaars geprezen daad.
Het bezoek aan zijn dwangneurotische zwager Friso en zijn vrouw verloopt stroef. Hij benijdt zijn zwager diens comfortabele levensomstandigheden, terwijl hij als schrijver de inkomsten van zijn universitaire baan niet kan missen. Hij minacht Friso, zoals hij op zijn beurt door hem geminacht denkt te worden.
Na de lunch gaat Richard met zijn schoonzus Daisy Parijs in. Hij vertelt haar de inhoud na van een toneelstuk van Ionesco, Amédée, ou comment s'en débarasser, doet mismoedig over de positie waarin hij verkeert en laat zich denigrerend uit over zijn andere zwager, Adam, volgens Richard een middelmatige professor, die slechts decoratieve, maar lucratieve functies vervult.
| |
| |
Friso en Richard reizen met dezelfde trein naar Nederland, maar Friso zit eersteklas en Richard tweedeklas. Richard vraagt zich af waarom zijn zwager zich niet bij hem voegt en concludeert dat deze wraak op hem neemt, omdat hij een blanke is. In Rotterdam nemen zij afscheid van elkaar.
Richard realiseert zich zijn volstrekte eenzaamheid. Hij wil door zijn medemensen als hun meerdere worden erkend, zonder daarvoor enig bewijs te hebben geleverd. Geschreven heeft hij zich om te wreken, maar toch maakt hij aanspraak op hun verering.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Alle verhalen uit Een wonderkind of een total loss worden verteld in de eerste persoon enkelvoud en de onvoltooid tegenwoordige tijd. Toch is de vertelsituatie niet steeds dezelfde. Er is een onderscheid mogelijk tussen enerzijds twee verhalen die in de vorm van een terugblik zijn gegoten, ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ en ‘Een wonderkind of een total loss’, en anderzijds twee verhalen waarin het moment van vertellen samenvalt met het moment van gebeuren: ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ en ‘Het grote medelijden’.
In een retrospectief verteld ik-verhaal is tweeërlei standpunt mogelijk: dat van het ik dat in het heden vertelt (het vertellend ik) en dat van het ik dat in het verleden betrokken was bij de vertelde gebeurtenissen (het belevend ik). De verhouding tussen vertellend en belevend ik varieert van verhaal tot verhaal.
In ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ domineert het vertellend ik. Zijn streven is niet zozeer het verleden weer te geven, als wel de consequenties daarvan te belichten voor zijn positie in het heden. De schrijver Richard modelleert de ervaringen van vroeger overeenkomstig zijn huidige visie op zichzelf. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de alinea waarin de moeder reageert op de klacht van de jonge Richard dat de schoolzuster zijn hoofd slechts vluchtig op luizen inspecteert. ‘Als ik mij thuis beklaag, zegt mijn moeder dat ik niet goed wijs ben. Nu, dat is best mogelijk. Hoe komt mijn hoofdhuid anders zo gevoelig? Gehard tegen klappen, nog altijd huiverend van wellust onder voorzichtige aanrakingen.’ (p. 23) Het commentaar is afkomstig van het vertellende ik, dat de woorden van de moeder betrekt op de persoon die hij nu is.
Het schoolverleden van Richard is niet zonder meer beschikbaar. Diverse malen laat het vertellende ik uitkomen dat zijn geheugen te kort schiet. ‘Als de volgende scène plaats- | |
| |
vindt, ben ik waarschijnlijk een paar ogenblikken weggeweest, ik heb Marinus alleen gelaten in het tuintje, ik was ergens anders. Waar? Op de W.C.? Goed, op de W.C.' (p. 10) Eerder dan een verslag behelst ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ de constructie van het verleden.
Niet alleen de normale beperkingen van het herinneringsvermogen bemoeilijken het vertellen en schrijven, maar vooral het traumatische karakter van de gebeurtenissen uit het verleden. ‘Het is te afschuwelijk dan dat ik mij ooit nog natuurgetrouw zal kunnen herinneren wat daar gebeurde. Ik heb zelfs moeite iets te reconstrueren dat er op lijkt, moeite het op te schrijven, nog meer moeite het te herlezen.’ (p. 16) De conclusie ligt voor de hand: het relaas van Richard zegt meer over zijn heden dan over zijn verleden.
Als in ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ de visie van het belevende ik wordt weergegeven, verandert de werkwoordstijd niet. Er is in dit geval sprake van historisch presens: gebeurtenissen uit het verleden worden in de tegenwoordige tijd meegedeeld. De suggestie van deze presentatievorm is dat de verteller zo door het verleden wordt meegesleept dat hij het opnieuw beleeft.
Verreweg het grootste deel van ‘Een wonderkind of een total loss’ staat in het historische presens. Alleen in de eerste zinnen van het verhaal is het vertellende ik aanwijsbaar: ‘Nog geen tien minuten had het weerzien met Loekie en Alex geduurd, of ik had Roderik in de gaten en hij mij.
Zijn oordeel moet onherroepelijk zijn geweest.’ (p. 46)
Halverwege de eerste bladzijde verschuift het gezichtspunt definitief van het vertellende naar het belevende ik. De weergave van Sofies gewaarwordingen neemt vaak de vorm aan van een monologue intérieur.
Ofschoon in ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ herinneringen voorkomen, is het verhaal als geheel niet gebaseerd op het principe van de terugblik. Integendeel, het bevat de registratie van wat de hoofdfiguur van moment tot moment beleeft, met inbegrip van de daardoor opgewekte herinneringen en bespiegelingen. De overpeinzingen van de protagonist, die een aanzienlijk gedeelte van het verhaal beslaan, vloeien soms over in een dagdroom, een fictief gesprek of een quasi-dialoog met de lezer.
Ook ‘Het grote medelijden’ kent weinig handeling en is rijk aan beschouwingen naar aanleiding van heet van de naald vertelde gebeurtenissen. Wordt in ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’ Mondo Cane naverteld, in ‘Het grote medelijden’ wordt een toneelstuk van Ionesco samengevat. Verder schrijft Richard in gedachten een drie pagina's tellend essay, terwijl de
| |
| |
eerste tien bladzijden en het slothoofdstuk eveneens een sterk beschouwende inslag vertonen.
| |
Opbouw
De tendens tot bespiegeling die alle verhalen in Een wonderkind of een total loss kenmerkt, uitgezonderd het titelverhaal, is verantwoordelijk voor een fragmentarische opbouw. Veelvuldig wordt de beschrijving van de gebeurtenissen onderbroken voor levensbeschouwelijk commentaar.
| |
Poëtica
Poëticaal en thematisch vragen de verhalen uit Een wonderkind of een total loss om een andere groepering dan verteltechnisch. ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ en ‘Het grote medelijden’, het openings- en het slotverhaal, hebben het een en ander gemeen. De hoofdfiguur van beide verhalen is een schrijver die Richard heet. Tegen De Jong verklaarde Hermans dat hij instaat voor de autobiografische waarachtigheid van de Richard-verhalen (p. 96). In strijd met zijn gewoonte heeft hij de literaire waarde opgeofferd aan de autobiografische waarheid. Een opmerkelijk feit voor een auteur die doorgaans het verzonnen, literair gestructureerde verhaal verkiest om zijn visie op het bestaan tot uitdrukking te brengen.
| |
Opbouw
Behalve door de centrale figuur en de karakteristiek van Hermans worden ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ en ‘Het grote medelijden’ door bepaalde woorden met elkaar verbonden. Aan het eind van beide verhalen gebruikt Richard de kwalificatie ‘aanbiddelijk’ met betrekking tot zichzelf (p. 45 en 207). Bij de demonstratie van de elektriseermachine verspreidt de kleine Richard ‘een geur van heiligheid’ (p. 43), terwijl de volwassen man uit ‘Het grote medelijden’ de status van ‘heilige’ opeist (p. 207).
| |
Thematiek
De gesignaleerde overeenkomsten houden verband met het thema dat in de twee verhalen reliëf krijgt: de existentiële grondslag van het schrijverschap. Het schrijverschap als ultieme, maar niet bevredigende mogelijkheid zich met de eigen kijk op de wereld te doen gelden.
In ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ wordt gedemonstreerd hoe de enkeling die met zijn waarheid geen erkenning vindt, in de richting van het schrijverschap wordt gestuwd. Overtuigings- en lichaamskracht schieten te kort om de eigen opinie ingang te doen vinden, terwijl de wetenschap volstrekt alleen te staan onverdragelijk is: ‘Ik kan alleen indruk op ze maken door ze te verbazen, maar hoe? Ik wil dat zij uren lang mijn gedachten denken, ik wil in hun hersens doordringen als een tumor.
Is dat toen al het doel geworden?’ (p. 19)
Hier ligt de oorsprong van het schrijverschap, dat via een meedogenloze metafoor wordt geassocieerd met een dodelijke ziekte.
| |
| |
Echter, wie zich verheft boven zijn medemensen, wekt hun jaloezie op, naar ook Richard in ‘Het grote medelijden’ moet ervaren. De literatuur heeft niet aan zijn hooggespannen verwachtingen kunnen voldoen. Hij heeft weliswaar ‘zes dikke boeken’ gepubliceerd, maar, overweeg hij, met een allusie op het toneelstuk van Ionesco, ‘hoe kan ik bewijzen dat ik niet al vijftien jaar aan de eerste zin bezig ben? (p. 194) Dus is hij gedoemd een buitenstaander te blijven, die eigenlijk geen deel heeft aan de werkelijkheid: ‘Al mijn ontmoetingen eindigen met de vage handdruk der fantomen. Zij spelen zich voor mij af, ik doe er niet aan mee’ (p. 161).
Het harde oordeel dat Richard velt over Otto Verbeek kan slechts naar waarde geschat worden in het licht van zijn eigen falen. Verbeek is voor hem de onbeduidende en mislukte schrijver, overschat door zijn bewonderaars. Zijn zelfmoord heeft een onduidelijke oorzaak en berust wellicht op een misverstand. Het grote medelijden dat Richard voor hem voelt (drie alinea's van het in de geest geconcipieerde essay beginnen met ‘Arme Verbeek’), geldt tenslotte een afschrikwekkend voorbeeld.
Deze samenhang blijkt mede uit het afsluitende hoofdstuk, dat in de voorpublikatie van ‘Het grote medelijden’ nog ontbrak. Hier tekent de protagonist zijn uitzichtloze situatie zonder enige terughouding: ‘Ik eis meer dan er op deze wereld te vinden is.’ (p. 208) Zelfmoord, waarop eerder is gezinspeeld (p. 186), biedt als radicale resignatie kennelijk geen uitkomst. De onmogelijkheid van zijn positie spreekt uit de paradoxen in de elliptische zin, waarmee het verhaal (en het boek) eindigt: ‘Scheppend nihilisme, agressief medelijden, totale misantropie.’
| |
Titel
De zojuist besproken verhalen zijn te herleiden tot de titel van de bundel: Richard acht zich superieur aan zijn medemensen, maar wordt door hun toedoen gedegradeerd tot een total loss. Ook het omgekeerde komt voor: Richard beschouwt zijn zwagers als nitwits, maar voor de buitenwereld zijn het wonderkinderen.
Dezelfde tegenstelling tussen genie en mislukkeling, triomferen en falen, alles of niets, tekent zich af in de andere verhalen. Zo markeren de begrippen ‘wonderkind’ en ‘total loss’ in het titelverhaal de tegenstelling tussen Roderik en Sofie, waarop in de eerste zin al wordt geattendeerd. Het woordje ‘of’ in de titel duidt echter niet alleen een oppositie aan, maar ook een gelijkstelling, zoals Smulders heeft opgemerkt. De voorlijke kleuter Roderik is een wonderkind, maar door zijn destructieve gedrag tevens een total loss. Mislukken en slagen liggen dicht bij elkaar, zoals ook het lot van zijn vader laat zien.
| |
| |
| |
Thematiek
Of iemand slaagt dan wel faalt, is niet afhankelijk van zijn inspanningen, naar duidelijk wordt uit het wedervaren van de hoofdfiguur uit ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’. Zijn pogingen de firma ‘Rare Earths' Agents’ groot te maken en aldus zichzelf roem te verschaffen (‘ik wilde de Rockefeller van de Zeldzame Aarden worden’ - p. 104), blijven vruchteloos. Slechts dank zij een toeval maakt hij fortuin. Conclusie: de mensen kennen hun wereld niet en zijn daarom niet in staat die naar hun hand te zetten.
Dit blijkt ook uit het lot dat het speelgoedvoertuig is beschoren, dat Sofie haar neefje cadeau doet. ‘Space Control’ staat er op dit voertuig, een verwijzing naar de pogingen van deze ordelievende vrouw haar omgeving te beheersen. Het stuk speelgoed wordt door Roderik vernietigd.
| |
Stijl
Hermans bedient zich in Een wonderkind of een total loss van een bondige stijl, waarin bepaalde woorden en zinnen extra nadruk krijgen. Het laatste gebeurt door deze zinnen via witregels te isoleren, zoals goed zichtbaar is op de laatste bladzijde, waar stellingen als ‘Ik ben met niemand solidair’ de lezer aldus worden ingeprent.
Woorden krijgen nadruk door herhaling, zoals het uit de zakenwereld bekende begrip ‘know how’ in ‘Hundertwasser, honderdvijf en meer’. Het ironische effect is dat wordt onderstreept hoe weinig de personages eigenlijk weten.
Andere woorden maken deel uit van een metaforisch netwerk. Zo staat de mooie auto van Sofie in het titelverhaal voor haarzelf. Niet voor niets zegt zij over de beschadiging van haar voertuig: ‘Een deuk in je auto hebben is net zo vernederend als wanneer iemand je een blauw oog geslagen heeft.’ (p. 55) Waarop Alex antwoordt: ‘Als je er zo over denkt, kun je hem het beste helemaal in elkaar rammen. Total loss. Ben je de korting kwijt, maar heb je tenminste weer een maagdelijke auto voor je geld.’ (p. 55) De dialoog heeft een dubbelzinnig karakter. Alex en Sofie praten in feite over hun vroegere verhouding, de psychische breuk die Sofie door de beëindiging daarvan opliep en het recht (de claim) die zij nog op elkaar kunnen doen gelden. Er zijn meer dubbelzinnigheden. Voorafgaand aan het ritje in Sofies auto zegt Alex: ‘Proefrijden is anders eerder iets voor een man, als hij ergens met een nieuwe auto komt, (...) vrouwen hebben auto's om ze te laten bekijken’ (p. 53). Gebrandmerkt door een schuttingwoord is de auto die Sofie door de agent laat ‘bekijken’. En ‘proefrijden’ is wat Alex heeft gedaan door na zijn verhouding met Sofie de voorkeur te geven aan haar zusje.
| |
| |
| |
Context
Een wonderkind of een total loss verscheen ruim een jaar na Nooit meer slapen, een roman waarin de ik-vorm wordt gecombineerd met het gebruik van de onvoltooid tegenwoordige tijd. Er is nog een overeenkomst: de essayistische inslag, die in het eerdere werk nog afwezig is, maar in het latere werk niet meer zal verdwijnen.
De hoofdfiguren uit Een wonderkind of een total loss zijn moeiteloos herkenbaar als creaties van Hermans. Zij hebben geen greep op hun leven en moeten steeds weer ervaren dat hun inspanningen minder effect sorteren dan het toeval. Mede daardoor voelen zij zich miskend.
De onbegrepen hoofdfiguur van ‘De elektriseermachine van Wimshurst’ doet bijvoorbeeld denken aan de ik-figuur uit ‘Manuscript in een kliniek gevonden’ (Paranoia, 1953), die voor zijn waarheid geen gehoor vindt. Een overeenkomst die wordt verstevigd door de schoolomgeving waarin ook dit verhaal zich afspeelt. De autobiografische achtergrond van deze verhalen wordt belicht in Hermans' Fotobiografie (1969).
Nieuw in het verhalende proza van Hermans is de thematisering van het schrijverschap. De twee verhalen waarin dit gebeurt, maken deel uit van een verspreid gepubliceerde reeks, waaraan De Jong een essay heeft gewijd. Al deze verhalen zijn sterk autobiografisch en hebben als centrale figuur Richard (Simmillion).
Het autobiografische gehalte van ‘Het grote medelijden’ blijkt onder meer uit het feit dat een passage uit dit verhaal identiek is aan een fragment uit het polemische essay ‘Denken tussen aanhalingstekens’ (Mandarijnen op zwavelzuur). Dit essay is een afrekening met Menno ter Braak, die model heeft gestaan voor Otto Verbeek, iets wat al eerder gebeurde in ‘Een veelbelovende jongeman’ (Een landingspoging op Newfoundland, 1957). De bedoelde passage vormt een honend commentaar op een aantekening in het dagboek van Verbeek/Ter Braak, waarin deze zijn jaloezie op de welgestelde auteur Gide doorziet als ressentiment en daardoor humoristisch vindt. De aantekening, te vinden in Ter Braaks Journaal 1939 (Verzameld Werk, deel 4, p. 859), wordt in Mandarijnen op zwavelzuur letterlijk geciteerd, maar is in ‘Het grote medelijden’ licht gewijzigd. Het commentaar van Hermans respectievelijk Richard is, op enkele leestekens na, volkomen gelijk: ‘Inderdaad! Humoristisch! De grote buitenlandse heilige, Gide, mag niet benaderd worden in termen als “te veel geld”. Dat komt niet te pas! Sim, sala, bim! Ressentiment, daar heb ik jou! De Duivel is afgewezen, zielsrust herneemt zijn rechten. We kunnen
| |
| |
weer lachen.’ (p. 182-183; Mandarijnen op zwavelzuur, p. 61)
De zelfmoord van Otto Verbeek lijkt op die van Rense Alberegt uit Herinneringen van een engelbewaarder (1971), die zich van het leven berooft, omdat hem abusievelijk is verteld dat hij op een zwarte lijst van de Duitsers staat. Ook valt verband te leggen, zoals De Jong doet, met de zuster van Hermans, die samen met haar minnaar op 14 mei 1940 haar leven beëindigde. Dit autobiografische gegeven, vermeld in Fotobiografie, werd door Hermans verwerkt in Ik heb altijd gelijk (1951).
De essayistische en autobiografische inslag van enkele verhalen uit Een wonderkind of een total loss stempelt deze bundel tot een boek dat past in het literaire klimaat van de jaren zestig in Nederland. Dit klimaat wordt gekenmerkt door een neiging tot defictionalisering. De exponent van deze tendens is Gerard Reve, met Op weg naar het einde (1963) en Nader tot U (1966).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het deel van ‘Het grote medelijden’ dat wordt gepubliceerd in Randstad doet het nodige stof opwaaien. De opmerkingen over de zelfmoord van Otto Verbeek worden opgevat als een onwaardige postume aanval op Menno ter Braak.
Ruim vijf jaar later, als Een wonderkind of een total loss uitkomt, wordt in de kritiek nog gerefereerd aan deze commotie. De meningen zijn verdeeld. Waar de recensent van De waarheid spreekt van ‘een misselijke aanval op Menno ter Braak’, meent Alfred Kossmann in Het vrije volk ‘dat een rancuneuze “ik” de filosoof van de rancune best rancuneus mag behandelen.’
In het algemeen wordt Een wonderkind of een total loss positief ontvangen, als de verhalenbundel van een auteur die met Nooit meer slapen zijn meesterschap heeft bewezen. Rein Bloem waardeert de verhalenbundel als ‘veruit het beste wat men op het ogenblik in Nederland lezen kan’ en als ‘een grootmeesterlijk boek’.
Een aantal critici is minder enthousiast. Morriën vindt de psychologie van Hermans ‘schematisch en weinig geraffineerd’. Lieve Scheer noemt de bundel zelfs ‘niet veel zaaks’ en Sarneel meent dat de eerste persoon enkelvoud de verhalen aan een ‘didaktisch schrikbewind’ onderwerpt.
Vooral het eerste verhaal, ‘De elektriseermachine van Wimshurst’, oogst lof in de kritiek. Het minst is men te spreken over het slotverhaal, ‘Het grote medelijden’, dat sommige recensenten te nadrukkelijk vinden. Zo keurt De Wispelaere
| |
| |
de ‘dreunende beweringen’ en ‘apodiktische oraties’ af. Hij is van mening dat het betoog de literatuur aantast.
Vele critici leggen verband tussen het eerste en het laatste verhaal en merken op dat het beschouwende element in het werk van Hermans is toegenomen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Willem Frederik Hermans, Een wonderkind of een total loss. 10e druk, Amsterdam 1986.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hans Berghuis, Over het wonderkind en zijn nederlaag. In: De volkskrant, 17-11-1967. |
Jan Spierdijk, W.F. Hermans als giftige verteller. In: De telegraaf, 18-11-1967. |
Rein Bloem, Hermans, de (Piet) Keizer van onze literatuur. In: Vrij Nederland, 18-11-1967. |
K.L. Poll, Het goede humeur van een misantroop. In: Algemeen handelsblad, 18-11-1967. |
Alfred Kossmann, Aangename verhalen over mensenhaters. In: Het vrije volk, 24-11-1967. |
Adriaan Morriën, Studies in zelfbeklag, In: Het parool, 2-12-1967. |
J. van Doorne, Een wonderkind of een total loss. In: Trouw, 2-12-1967. |
A. de L., Nieuwe boeken van Hermans & Wolkers. In: De waarheid, 7-12-1967. |
An., W.F. Hermans: eigen bondgenoot, maar niet door dik en dun. In: NRC, 9-12-1967. |
Herwig Leus, Willem Frederik Hermans: Een wonderkind of een total loss. In: Vooruit, 1-2-1968. |
Fons Sarneel. Een dreunend wonderkind. In: Raam, nr. 44, april 1968, p. 50-53. |
Paul de Wispelaere, Verhaal en betoog bij Willem Frederik Hermans. In: Ons erfdeel, nr. 1, 1968, jrg. 12, p. 132-133. |
L. Scheer, Aandrift en slordigheid bij W.F. Hermans. In: Dietsche warande & Belfort 1968, jrg. 113, p. 630-632. |
R.A. Cornets de Groot, Een epicurische Robespierre. In: Contraterrein. 's-Gravenhage enz. 1971, p. 20-22. |
Willem Frederik Hermans, Een wonderkind? Een total loss In: Boze Brieven van Bijkaart. Amsterdam 1977, p. 315-317. |
Martien J.G. de Jong, Een wonderkind op de film. In: Dietsche warande & Belfort nr. 6, 1986, jrg. 131, p. 442-457. |
Martien J.G. de Jong, De waarheid (?) omtrent Richard Simmillion; een essay over een onvoltooide autobiografie van Willem Frederik Hermans. Baarn 1986. |
Wilbert Smulders, Met de linker- en rechterhand geschreven; Willem Frederik Hermans en de literaire conventies. In: Wilbert Smulders, Verboden toegang; essays over het werk van Willem Frederik Hermans gevolgd door een vraaggesprek met de schrijver. Bezorgd door -. Amsterdam 1989, p. 84-121. (Zie p. 101-116.) |
G.F.H. Raat, Alfred en zijn spiegelbeeld; over de vertelsituatie in Nooit meer slapen. In: Wilbert Smulders, Verboden toegang; essays over het werk van Willem Frederik Hermans gevolgd door een vraaggesprek met de schrijver. Bezorgd door -. Amsterdam 1989, p. 204-228. (Zie p. 205-209.) |
lexicon van literaire werken 19
augustus 1993
|
|