| |
| |
| |
Willem Frederik Hermans
Herinneringen van een engelbewaarder
De wolk van niet weten
door Wium van Zyl
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Herinneringen van een engelbewaarder. De wolk van niet weten van Willem Frederik Hermans (*1921 te Amsterdam; †1995 te Utrecht) verscheen in 1971 bij De Bezige Bij te Amsterdam als Literaire Reuzenpocket 375. In de herdruk werden correcties aangebracht in de ‘Aantekeningen’ achter de tekst.
In een interview (Janssen 1983) zei Hermans dat hij al aan het boek was begonnen vlak nadat hij De donkere kamer van Damokles (1958) had voltooid. Toen ‘was het een satire op een soort detectiveroman’. Pas in 1970 vatte hij het idee weer op en betrok hij ‘er alle mogelijke andere dingen bij’. Naar aanleiding van het derde deel van L. de Jongs Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (1970) had hij het boek in die vijf oorlogsdagen gesitueerd. Hij zei ook ooit dat het zijn bedoeling was dat de roman de eerste van een trilogie moest worden (Van Zyl 1987). Zover is het nooit gekomen.
De roman, die inclusief het voorwerk en ‘Aantekeningen’ 395 bladzijden beslaat, bestaat uit 200 paragrafen die wisselen van een enkele zin tot twaalf bladzijden, die op hun beurt weer verdeeld zijn in zestien grotere onderdelen.
De tekst wordt voorafgegaan door een motto, ontleend aan een veertiende-eeuws Engels ‘handboek’ voor mystici, The Cloud of Unknowing.
| |
Inhoud
Het verhaal begint op donderdagmiddag 9 mei 1940, dus kort voor de Duitse invasie, bestrijkt de vijf oorlogsdagen en eindigt na de Nederlandse capitulatie op dinsdag 14 mei. Bert Alberegt, een 38-jarige officier van justitie, wordt doorgaans op de voet gevolgd. In het begin neemt hij in Hoek van Holland afscheid van zijn 25-jarige joodse vriendin, bekend als Irene
| |
| |
Moeller (ook Sysy genoemd). Wie zij echt is, blijft onzeker. Na uit Duitsland gevlucht te zijn woonde zij vier maanden lang met Alberegt samen. Nu staat zij op het punt naar Amerika te vertrekken en Alberegt ervaart niet alleen verdriet, maar heeft ook het gevoel dat hij misbruikt werd.
In grote haast, doordat hij aanwezig moet zijn bij een zitting van het hof, slaat hij op de terugweg de Maarlse Steeg, een eenrichtingsweg, van de verkeerde kant in en rijdt een meisje dood. Zonder na te denken gooit hij het lijkje in de struiken naast de weg. Dit wordt een kernmoment in de verdere verwikkelingen. Het schuldgevoel en vooral de vrees ontmaskerd te worden bepalen Alberegts verdere handelingen. Zowel zijn engelbewaarder als de duivel komt op deze kwestie terug.
Alberegt arriveert nog net op tijd voor het proces dat hijzelf heeft aangespannen tegen een journalist die Hitler heeft beledigd. Als gevolg van een ingeving wijzigt hij zijn eis in ‘ontslag van rechtsvervolging’. Hij probeert achteraf vergeefs een vliegreis naar Londen te boeken en slaagt er ook niet in om zijn pistool in orde te krijgen voor het geval hij zelfmoord wil plegen. Nadat hij het plan heeft opgevat om te vluchten klopt hij zonder succes bij zijn moeder aan. Ze weigert hem het geld te lenen dat hij nodig heeft voor de overtocht naar Engeland. Alberegt versluiert het ware motief om te vluchten achter de bewering dat hij Sysy achterna wil reizen.
Men is bezig een succesvolle zanguitvoering door zijn moeder, eerder die avond, bij haar thuis te vieren. Daarbij zijn aanwezig: de uitgever Erik Losecaat en zijn vrouw (Alberegts ex-verloofde) Mimi en Alberegts broer Rense (een kunstschilder) en zijn vrouw Paula. Erik reageert positief op het verzoek om geld, maar vraagt Alberegt gelijk om advies bij de zoektocht naar de verdwenen 6-jarige Ottla Lindebaum, een joodse vluchtelinge uit Tsjecho-Slowakije. Alberegt begrijpt onmiddellijk dat zij het is die hij heeft aangereden. Ottla woonde in een huisje bij de Maarlse Steeg bij het echtpaar Leikowits, eveneens vluchtelingen.
Tegen het aanbreken van de dag wordt het nieuws van de Duitse invasie bekend, terwijl tegelijk de schitterende recensies van de zanguitvoering de ronde doen. Erik komt zijn financiële toezegging niet na. Alberegt vindt een mantelknoop van Ottla tussen de spijltjes van de grill van zijn auto. In zijn opwinding onderneemt hij een rit buiten de stad, waarbij hij zowel een bombardement als een gevecht overleeft. Op zijn werk ontmoet hij vervolgens zijn collega Otto Beumer, die plichtsgetrouw aan het werk is. Alberegt begeeft zich al gauw weer naar de bank. Door zijn functie en dankzij het toevallige
| |
| |
feit dat zijn studievriend André Bertels bij de bank werkt, ziet het ernaar uit dat hij aan vijfhonderd pond sterling kan komen. Hij moet het echter halen bij het hoofdkantoor, waar hij geen geld krijgt, maar bijna gearresteerd wordt. Terug op kantoor wordt hij ook nog door Beumer gewaarschuwd dat Rense's naam voorkomt op een Fahndungsliste van de Gestapo. Als hij het nieuws aan Rense vertelt, weigert die te vluchten omdat hij zijn schilderijen niet wil achterlaten.
Op de tweede oorlogsdag krijgt Alberegt het idee om zijn vluchtpoging een officiële dekmantel te geven. Hij krijgt Beumer zover, dat deze gelooft dat de Duitsers niet Rense, maar hem willen pakken. Iets later is hij er getuige van hoe een bom het gerechtsgebouw vernietigt en is hij ervan overtuigd dat Beumer daardoor dood is. Hij begeeft zich daarop naar de villa van Mimi en Erik met het voorstel om gezamenlijk te vluchten. Hier komt hij ook Eriks jongste vriendin, Gerland, zijn nieuwste literaire ontdekking, Alewijn Leeman, en diens zuster Trudy tegen. Na het vertrek van die drie manifesteert de oorlog zich opnieuw in de gestalte van passerende Duitse soldaten op motorfietsen-met-zijspan. Een gevecht dat vlakbij uitbreekt, brengt de mooie overbuurvrouw Lina ten tonele. Dansend, maar zonder vreugde, viert Alberegt samen met de Losecaats een ogenschijnlijke Nederlandse overwinning.
Na ook nog een bezoek aan zijn moeder te hebben gebracht geeft Alberegt Alewijn Leeman een lift; deze voert hem tot zijn heimelijke ontsteltenis terug naar de Maarlse Steeg. Alle tekens die op een ongeval lijken, blijken echter verdwenen. Het lijkje ligt bijna onzichtbaar tussen het afval in een vergeten en overgroeid keldergat van een afgebroken huis.
De derde oorlogsdag, Pinksterzondag, verloopt rustig voor Alberegt. Hij bezoekt een kerk en bekijkt de ruïne van het gerechtsgebouw. Ook de maandag gaat onopvallend voorbij. Alberegt oefent op zijn roeimachine, terwijl hij zich verbeelt dat hij de Noordzee oversteekt. Op bezoek bij zijn moeder voelt hij zich wanhopig, wanneer blijkt dat haar nieuwe buren, meneer Calville en mevrouw Kimmell, meer over de oorlog blijken te weten dan hij.
De laatste oorlogsdag is meer dan ooit met actie gevuld. 's Ochtends komt er een politieagent langs om vast te stellen hoe Alberegt het maakt. Deze hervat zijn pogingen om met officiële steun het land te verlaten. Na veel moeite bereikt hij het ministerie in Den Haag en verneemt daar dat de minister en de secretaris-generaal al in Engeland zijn. De ambtenaar die hem te woord staat, suggereert echter dat men een eventuele poging van Alberegt om ook te ontkomen als desertie zal beschouwen. Eindelijk terug bij Erik en Mimi krijgt hij te horen
| |
| |
dat de koningin ook al naar Engeland is. De drie worden door wanhoop bevangen wanneer zij getuige zijn van het bombardement op Rotterdam.
Erik neemt nu het initiatief over. Hij haalt Gerland op. Op het moment dat het nieuws van de capitulatie bekend wordt, kondigt hij aan dat zij allen samen kunnen ontvluchten met de boot van Gerlands oom die in Hoek van Holland ligt. Vóór het vertrek maakt Alberegt nog een verrassing mee. Hij moet de huissleutels afgeven bij de begeerlijke Lina. Opeens biedt zij zich aan. Hij kan echter onmogelijk op haar attenties ingaan. Ook deze keer levert de vluchtpoging geen succes op. Het lukt hun zelfs niet eens om Rense of de Leikowitsen op te halen. Gerlands oom weigert hen te helpen, ondanks de grote geldsommen waar Erik nu opeens over blijkt te beschikken. Een buurman onthult dat de morele argumenten die de oom aanvoert een voorwendsel zijn. De boot is al verkocht voor drie ton aan diamanten. De terugreis levert opnieuw een verrassing op, wanneer Alberegt onverwacht de persoon wordt die het echtpaar Leikowits naar een ziekenhuis moet vervoeren nadat ze hebben geprobeerd gezamenlijk zelfmoord te plegen.
Op een haast gezellige wijze ondergaan de deelnemers aan de vlucht, de Leemans en Lina, samen de algemene paniekreactie die na de capitulatie heerst. Men begint Eriks boeken te verbranden die de nazi's mogelijk zullen verbieden en probeert meteen ook zijn drankvoorraad op te maken. Opeens verschijnt de doodgewaande Beumer met het nieuws dat zijn waarschuwing over de Duitse lijst op een vergissing berustte. Alberegt kan daarom opgelucht naar Rense's huis vertrekken. Daar verneemt hij de zelfmoord van zijn broer. Na zonder benzine te zijn geraakt bereikt hij zijn moeder. Hij vindt haar in tranen, omdat haar Duitse dienstmeisje is gaan kijken of er al soldaten uit de Heimat zijn aangekomen. Zijn moeder geeft hem ook een brief met de vijfhonderd pond sterling die Bertels voor hem heeft afgegeven. Dan pas kan hij haar over Rense's dood vertellen.
| |
Interpretatie
Titel
De titel confronteert de lezer met een fundamenteel probleem. De roman bestaat uit memoires van een engelbewaarder, een personage op een niet-reëel niveau. Binnen de memoires blijken details uit een zeer scherp begrensd stuk historische werkelijkheid en de lotgevallen van menselijke individuen echter van overheersende belang.
| |
| |
| |
Thematiek
De bekende Hermans-thematiek van de onkenbaarheid van de werkelijkheid wordt eveneens door de titel aan de orde gesteld. In de werkelijkheid binnen de roman worden verschillende nuances van het thema geïllustreerd. Het motto past het trouwens al toe op de verhouding van de mens tot God (als die bestaat). Van God weten wij bijna niets. Om deze onkenbaarheid op te heffen wordt de mysticus een doelbewuste onkunde omtrent die schepping, de aardse werkelijkheid, aanbevolen. Apart bekeken wijst het laatste deel van het motto echter ook een ‘wolk van vergeten’ aan tussen mens en schepping. De enige herhaling ervan in de romantekst heeft betrekking op Alberegts visie inzake de raadsels waar de aardse werkelijkheid de mens mee opzadelt (p. 339). De roman maakt de lezer voortdurend bewust van de relatie tussen mens en God, door middel van de engelbewaarder die pretendeert het bestaan van God concreet te maken. Alberegt is zich echter nooit van zijn engelbewaarder bewust en alle verwijzingen naar God als mens vertegenwoordigen niet meer dan een verward toeval.
Alle menselijke projecties en veronderstellingen aangaande verleden, heden en toekomst worden telkens gefrustreerd. Regelmatig blijkt de werkelijkheidservaring van de mens beïnvloed te zijn door niet-redelijke factoren, die betrouwbare kennis zo goed als volledig uitsluiten. Desondanks functioneren personages tussendoor onverwacht als spreekbuis voor de ideologie van de schrijver. Een gesprek over Hitler leidt bijvoorbeeld tot de volgende veralgemening door Alberegt: ‘Wie is niet gek, [...] wie niet. Je mag nog zo je best doen je niet als een gek te gedragen, voor je het weet heb je de wanprestatie geleverd die alleen in het brein van een gek kan opkomen.’ (p. 232)
De schrijver maakt het de lezer zelfs onmogelijk om een samenhang tot stand te brengen bij de constructie van personagebeelden. De engelbewaarder benadrukt bijvoorbeeld vanaf het begin zijn beschermende rol ten aanzien van Alberegt. Zelfs in extreme gevallen herhaalt hij zijn aanspraak. Hij bestuurt de auto na het ongeluk in de Maarlse Steeg en als zijn beschermeling ongeschonden een gevecht overleeft, beweert hij: ‘[...] niemand wist dat ik het was die de kogels uit hun banen boog zodat ze hem niet konden treffen.’ (p. 129) Inmiddels worden zijn aanspraken in dit verband zo vaak doorkruist, dat een eindconclusie voor de lezer onmogelijk blijft. Het is tekenend dat de engelbewaarder het ongeluk in de Maarlse Steeg niet kan voorkomen. Binnen dezelfde categorie passen de paradoxale gegevens aangaande zijn relatie tot God en Christus. Op traditionele gronden kan de lezer nauwe betrekkingen verwachten. De engelbewaarder presenteert zichzelf inderdaad al
| |
| |
vroeg als iemand die in naam van Christus handelt (p. 11). Later uit hij vergaande beweringen over de observaties die Christus maakt (‘Christus hoorde hem’). Gaandeweg wordt ook deze aanwijzing doorkruist. In dit verband is zijn reactie nà het bombardement op Rotterdam opvallend. Hij erkent namelijk dat hij ‘op dat ogenblik’ (p. 303) niet weet waar God of Jezus zich bevindt. Hij probeert echter zelf wel om Alberegt ‘in te blazen dat Jezus' hart bloedde om het afgrijselijke dat daar aan de horizon plaatsgreep’. Ook zijn moraal is dubbelzinnig. Soms maakt hij zich medeplichtig aan Alberegts misstappen. De lezer kan de engelbewaarder daarom moeilijk nog als betrouwbare verteller ervaren. Terzelfdertijd is de engelbewaarder-constructie onder andere te interpreteren als ironisering van de rooms-katholieke kerk.
Ook van een realistisch personage als Alberegt is het de lezer niet mogelijk om zich met zekerheid een consistent karakterbeeld te vormen. De roman gaat bij herhaling in op Alberegts negatieve kijk op zijn uiterlijk en zijn geestestoestand. Die visie is (net als bij Osewoud in De donkere kamer van Damokles) altijd verbonden met negatieve gedachten die hij koestert over de situatie waarin hij verkeert. De aanloop tot de eerste beschrijving van zijn beeld in een spiegel (p. 52) is terug te voeren op zijn verdriet over Sysy en zijn schuldgevoelens over het ongeluk. Wanneer hij zich later een keer vrolijker voelt, vindt hij weer: ‘Zo beroerd zie ik er niet uit [...]’ (p. 265). Bovendien geven ettelijke vrouwen elders van een positieve visie op hem blijk. Zijn zelfbeeld staat daardoor in het teken van vaak subjectieve wisselvalligheden, terwijl de lezer nooit in staat is zich werkelijk een voorstelling over zijn uiterlijk te maken.
Het Alberegt-personage wordt ook op andere manieren gebruikt om verwachtingen van de lezer te manipuleren en zo het thema van de onkenbaarheid van de werkelijkheid te profileren. De schrijver laat Alberegt regelmatig hetzelfde doen als de lezer tijdens het leesproces. Aan de hand van de beschikbare gegevens worden verwachtingen geschapen aangaande mogelijke verdere ontwikkelingen. Zo zorgt de schrijver ervoor dat sommige mogelijkheden voor de lezer benadrukt worden en andere weer vervagen. Alberegt lijdt eronder dat zaken doorgaans volkomen anders verlopen dan hij had gedacht of gehoopt. Ondanks de begeleiding door de engelbewaarder als verteller, beschikt de lezer haast nooit over meer informatie dan Alberegt. Op die manier zorgt de schrijver dat de lezer regelmatig vastloopt in de ongewone wendingen in het roman-gebeuren.
Anders dan bij het enkelvoudige, zorgvuldig weergegeven
| |
| |
misleidingsproces in De donkere kamer van Damokles krijgt de lezer hier te maken met een nog gecompliceerder samenstel van kleinere misleidingen, die erop gericht zijn hem de onkenbaarheid te laten ervaren. In de roman ontwikkelen zich immers spanningslijnen rond de vraag of Alberegt zijn geliefde Sysy zal terugkrijgen, al gauw overstemd door de vraag naar wat zijn schuld aan de dood van Ottla gaat opleveren. Typerend is Beumers veronderstelde dood. Na het bombardement concludeert Alberegt dat zijn collega is omgekomen. Hoewel de lezer hem in dat stadium bezwaarlijk als betrouwbare waarnemer kan ervaren, wordt Alberegts visie onder meer gesteund door de gegevens over de toestand van het gebouw (p. 203-204) die aangevuld worden wanneer Alberegt de ruïne nog eens bezoekt (p. 258). Minstens negen maal krijgt de lezer indirecte verwijzingen naar Beumers dood voorgeschoteld, alvorens de betrokkene opnieuw verschijnt. Typerend voor de manier waarop de misleiding wordt ondersteund, is het spel met tijds-aanwijzingen. Op p. 210 zegt de geschokte Alberegt tegen Mimi: ‘Beumer heeft me nog driehonderd gulden geleend en een kwartier later was hij dood.’ Op p. 221 zegt hij tegen Erik en anderen: ‘Mijn substituut Beumer is dood [...], ik had hem tien minuten tevoren nog gesproken.’ In het finale stadium van de misleiding verandert de schrijver het tijdsverloop nogmaals. Alberegt denkt dertien bladzijden vóór Beumers verschijning: ‘Was ik maar vijf minuten langer in het Gerechtsgebouw gebleven. Dan lag ik nu ook rustig onder het puin, net als Beumer.’ (p. 369) Beumer wordt dus steeds minder kans op ontsnapping geboden. De opluchting die Alberegt ervaart bij het opduiken van zijn collega en bij het nieuws dat deze brengt, is eveneens misleidend. Het stuurt immers aan op een nieuwe ramp, die de grote problemen overschaduwt waar Alberegt al mee te kampen had: de dood van zijn broer, waarvoor
hij, mede als gevolg van de door Beumer verspreide geruchten, verantwoordelijk is.
De onkenbaarheidsproblematiek komt eveneens naar voren in beschrijvingen van de relaties die Alberegt onderhoudt met andere personages. Doorgaans worden verschillen aangeduid tussen zijn ware gedachten en bedoelingen enerzijds en de uiterlijke schijn die hij ophoudt anderzijds. Op p. 88 wordt bijvoorbeeld herhaaldelijk benadrukt dat Erik ‘zijn beste vriend’ is en wordt tegelijk ook Alberegts vrees beklemtoond dat Erik hem ‘al half ontmaskerd’ heeft. Onoprechtheid en de handhaving van een eigen onkenbaarheid worden zo het overheersende kenmerk in Alberegts relatie tot anderen. Dit gegeven berust onder meer op het verbergen van de schuld (het Ottlageheim), een minderwaardigheidsgevoel (Sysy, Erik) en sek- | |
| |
sualiteit (Sysy, Mimi, Lina), dus subjectieve, niet-redelijke zaken. Omgekeerd heeft Alberegt even vaak te kampen met de onmogelijkheid om echt tot anderen door te dringen, is hij onzeker over hun bedoelingen en motieven en maakt hij beoordelingsfouten. Ook contacten in de alledaagse sfeer, zoals die bijvoorbeeld aan de orde zijn in de scène in het hoofdkantoor van de bank, worden hierdoor gekenmerkt: zowel Alberegt als de politieagenten zijn bezig elkaar te overbluffen.
De lezer kan Alberegts handelingen doorgaans ook interpreteren als een ironisering van de pretenties die een rechtsstelsel vertegenwoordigt ten aanzien van inzicht in de werkelijkheid. De beschrijving van de rechters tijdens de zitting van het hof ondersteunt deze ironie. De naam Alberegt (al berecht) kan men trouwens ook lezen als toespeling op het vonnis dat het leven zelf inhoudt.
Niets benadrukt de onkenbaarheid zo sterk als de positie waarin de personages geplaatst worden ten aanzien van de historische werkelijkheid. Er bestaat vanaf het begin een situatie van dramatische ironie tussen de lezer die het verloop van dit stukje geschiedenis in grote trekken kent en de personages die het nog mee moeten maken. De schrijver geeft aan Alberegt bijvoorbeeld een visie op de oorlogswerkelijkheid die uiteenloopt van betrouwbaarheid tot grote fouten en twijfels. In het begin (p. 9) voorspelt hij op haast bovenmenselijke wijze: ‘De oorlog zal vijf jaar duren.’ Slechts een bladzij verder wordt die bewering alweer doorkruist, wanneer hij zegt: ‘Wij hebben geen conflicten met Duitsland. Wij blijven buiten de oorlog, net als in '14-'18.’
Verschillende personages worden opgevoerd om brokken oorlogsnieuws te herhalen die eerder een chaotische ervaring van de werkelijkheid laten zien dan kennis. Dat ogenschijnlijk toevallige figuren soms zo aan het woord komen draagt bij tot een beeld van een oneindige massa dwalenden in een onoverzichtelijke werkelijkheid. Een van de naamloze vrouwen die op p. 160-161 figureren, illustreert tegelijk ook hoe geruchten de wereld worden ingestuurd. Volgens haar werd de directeur van de klm op heterdaad betrapt en gefusilleerd, terwijl hij verraad aan het plegen was. Het is een gerucht dat inderdaad de ronde deed (De Jong 1970, p. 114). Zij voegt daar aan toe: ‘Dat is omgeroepen door de radio. Mijn buurman heeft het zelf gehoord.’ Zij toont ook hoe geruchten worden gecreëerd: ‘En dat ze die telefoon hebben afgesneden, dat is volgens mij ook verraad.’
Ondanks zijn ogenschijnlijk voordelige positie, wordt ook de lezer een mijnenveld van feitelijke fouten en onzekerheden binnengestuurd. De schrijver laat André Bertels bijvoorbeeld
| |
| |
op de eerste oorlogsdag vertellen dat de Duitsers Friesland hebben veroverd. Hij verwijst naar een op het eerste gezicht uitstekende bron van inlichtingen: ‘Ik heb ons kantoor in Leeuwarden opgebeld. Je kon ze door de straat horen marcheren over de telefoon.’ (p. 149) Het is echter historisch een dag te vroeg. In de informatie die meneer Calville (p. 268) op de vierde oorlogsdag verstrekt, valt op dat de Nederlandse bevelhebber van Dordrecht, de broer van de nsb-leider Mussert, door een Nederlandse luitenant is doodgeschoten uit wraak voor verraad. Het is een herkenbaar historisch feit. Maar in werkelijkheid werd overste Mussert pas op 14 mei, de vijfde oorlogsdag, vermoord. Vooral ten aanzien van het laatste voorbeeld kan men stellen dat ook het gebruik van historische feiten in de roman alleen ogenschijnlijk te maken heeft met realisme. De lezer wordt geconfronteerd met een onwetendheid aangaande de historische werkelijkheid die hem in de strikken van de roman laat trappen.
| |
Vertelsituatie
Een factor van belang bij dit spel is dat de lezer zich ervan bewust blijft dat hij door een superverteller begeleid wordt. De engelbewaarder is ogenschijnlijk een buitengewone bron van informatie die als memoirenschrijver een overzicht heeft van de totale romanwerkelijkheid. Die schijn is echter misleidend. Het achteraf-perspectief houdt bijna nooit een voordeel in voor de lezer. Diens visie blijft immers beperkt tot de waarnemingen en ervaringen van Alberegt en de belevende engelbewaarder, die beiden gevangen zijn in het verloop van de gebeurtenissen en niet in de toekomst kunnen kijken. Als de engelbewaarder een voorspelling doet, is die vaak misleidend. De lezer kan dan moeilijk vaststellen of het voorspellingen zijn van de belevende engelbewaarder van toen of van de vertellende engelbewaarder van nu.
Zoals eerder is aangetoond, wordt de engelbewaarder zo gepersonifieerd, dat het de lezer eerder in onzekerheid brengt dan dat het hem in staat stelt een samenhangend beeld op te bouwen. Door het gebruik van de engelbewaarder als verteller problematiseert de schrijver de gangbare vertelconventies. De engelbewaarder kan namelijk al naar aanleiding van de openingszin (‘[...] ik kwam - na zoveel jaren’) beschreven worden als een vertellend ik dat terugkijkt op een belevend ik uit het verleden. Zijn bovenmenselijke vermogens maken hem ten aanzien van Alberegt echter ook een auctoriële verteller. Dat geldt ook voor zijn intrede in wat eigenlijk Alberegts verhaal blijkt te zijn. De schrijver maakt de vertelsituatie nog ingewikkelder door de engelbewaarder af en toe bladzijden lang uit de vertelling te ‘verwijderen’. In die passages wordt het verhaal gedaan door een onpersoonlijke vertelinstantie - een variant
| |
| |
van de auctoriële verteller. Bovendien wordt Alberegts gedachteleven in een aantal gevallen uitgebreid gepresenteerd met een minimum aan beschrijvende verduidelijking door een verteller. Dit schept de illusie van een personale vertelsituatie. Alle vertelsituaties die Stanzel volgens zijn Typische Formen des Romans in verhalend proza mogelijk acht, zijn dus in Herinneringen van een engelbewaarder aan te wijzen. Het spel met vertelconventies is opvallend en de lezer kan er een ironisering van de literaire techniek in herkennen. In op zijn minst één geval (de gegevens over de ‘rare boel’ in de kunstmarkt, p. 219) ziet het ernaar uit dat zich nog een andere vertelinstantie kenbaar maakt achter de auctoriële engelbewaarder. De vertelsituatie is er niet op afgestemd de lezer te ondersteunen, maar om hem te confronteren met onzekerheid op een ander niveau.
| |
Poëtica
Herinneringen van een engelbewaarder past binnen de poëtica van de ‘klassieke roman’, die Hermans in zijn Het sadistisch universum omschreef: ‘Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is.’ Zelden in zijn oeuvre worden zijn uitspraken over de relatie romanwerkelijkheid zo direct geïllustreerd als in Herinneringen van een engelbewaarder. Een klassieke roman heeft volgens Hermans ‘mogelijk met een objectieve beschrijving van de werkelijkheid weinig meer te maken’. Zijn visie op de werkelijkheid zelf is evengoed een definitie van het verloop van het gebeuren in Herinneringen van een engelbewaarder: ‘Wie goed om zich heenziet, ontwaart geen eenheid van handelingen, maar veelheid en zinneloosheid van handeling, verwarring, chaos en verveling.’ Bovendien hoeft een roman ‘niet te streven naar waarheid, maar naar waarschijnlijkheid’. Deze opstelling biedt ruimte voor feitelijke fouten, zoals die met betrekking tot de moord op overste Mussert. Dit stemt overeen met een andere uitspraak van Hermans: ‘De meeste zogenaamde fouten waar critici de vinger op leggen, zijn opzettelijk zo bedoeld, wat zij niet hebben begrepen.’ (Janssen 1983, p. 34) Het gebruik van historische gegevens houdt dus niet in dat Herinneringen van een engelbewaarder een realistische roman is.
In deze roman worden ook andere poëticale kwesties aan de orde gesteld. Rense pleegt mogelijk zelfmoord omdat zijn kunstenaarsvrijheid bedreigd wordt. Zijn dood is er een vol ironie. De schrijver legt Rense meningen over kunst in de mond die pas rond 1960 in de mode kwamen. Rense's schilderijen komen overeen met het werk waarmee Yves Klein omstreeks 1958 bekend werd. Rense heeft daarom gelijk als hij beweert dat zijn werk ‘over vijftien jaar’ (p. 180) beroemd zal zijn! Net als in het geval van zijn moeder blijkt succesvol kunstenaarschap onderhevig aan omstandigheden. Via Mimi
| |
| |
wordt er ook de draak gestoken met de marxistische kunstbeschouwing en via Erik met het uitgeversbedrijf.
| |
Context
Herinneringen van een engelbewaarder is Hermans' laatste en tegelijk ook meest complexe oorlogsroman. Net als in zijn vorige romans wordt de oorlog hier, zoals Janssen (1976, p. 63) het formuleert ‘niet als uitzonderingstoestand getoond, maar als exemplarische situatie waarin de mens zijn ware aard laat zien’. Piet Grijs (1971) noemt de roman terecht een ‘pendant’ van het eerder genoemde boek van De Jong. Het valt in dit verband op dat Hermans al in 1970 in een interview zei: ‘Dit is een lievelingsthese van me: alle dingen die de geschiedenis overlevert, zijn niets anders dan grote generaliseringen. Zo gauw je je in details gaat verdiepen dan stuit je op gebrek aan bewijs, alleen maar gebrek aan documentatie, tegenstrijdige uitspraken, enz.’ (Janssen 1983, p. 163). De lezer kan ook andere zaken in de roman interpreteren binnen de context van vroegere gebeurtenissen in Hermans' schrijversleven, zoals zijn botsingen met de katholieken. Ten aanzien van de vertelsituatie is het van belang dat de theorieën van Stanzel dienaangaand omstreeks 1971 erg populair waren. Hermans zelf hield zich al veel eerder (1954) bezig met de verteltheorie.
| |
Waarderingsgeschiedenis
‘Ik vind het zelf een van de mooiste boeken, die ik geschreven heb. Maar de lezers hebben er toch moeite mee, is mijn indruk.’ (Janssens 1983, p. 311) Zo reageerde Hermans, kennelijk een beetje teleurgesteld, in 1978. Het boek werd indertijd gelanceerd als literaire gebeurtenis. De recensies duiden er over het algemeen op dat de roman voorzichtig werd behandeld als het werk van een al beroemde schrijver. Over het gebruik van de engelbewaarder als verteller zijn er grote verschillen van mening. Wam de Moor vond: ‘een van de voorwaarden om door het verhaal geboeid te worden is [...] dat de engel zijn mond houdt.’ Rudy Kousbroek zei daarentegen: ‘Dit procédé levert niet alleen zekere stilistische voordelen op, maar ook metafysische.’ Even uiteenlopend zijn de meningen over de morele positie van de verteller. Michel Dupuis meent dat de engelbewaarder en de duivel op de traditionele manier verschillen. Kees Fens wijst er echter op dat de engelbewaarder niet besefte dat hij ‘bezig was de duivel met Beëlzebub uit te
| |
| |
drijven’. Een aantal recensenten wijst op de clichés die door de engelbewaarder worden uitgesproken en volgens J. Vogelaar heeft de roman ‘de stijl van een slechte bijbelvertaling in de bewerking van een dorpsnotaris’. De meningen lopen ook sterk uiteen met betrekking tot de functionaliteit en overtuigingskracht van historische gegevens. Veel recensenten hebben waardering voor de juiste weergave van de sfeer tijdens de oorlogsdagen. Alfred Kossmann benadrukt echter: ‘Zo was het niet.’ Een aantal critici wijst historische onmogelijkheden aan, zoals eenrichtingsverkeer of autoradio's. Piet Grijs wijst de ‘Mussert-fout’ aan. Er bestond geen inzicht bij de recensenten in wat de schrijver met de oorlogsfeiten wilde.
De roman heeft nooit dezelfde status gekregen als De donkere kamer van Damokles of Nooit meer slapen. Wel werd hij verscheidene malen onderworpen aan literaire analyses. In 1987 werd er een proefschrift aan gewijd.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Willem Frederik Hermans, Herinneringen van een engelbewaarder. De wolk van niet weten. Derde druk, Amsterdam 1974.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 3. 's-Gravenhage 1970. |
N. Noordzij, W.F. Hermans wekt op tot zelfonderzoek. In: De telegraaf, 11-9-1971. |
R. Kousbroek, Onschuld en boete. In: Haagse post, 15/21-9-71. |
Medewerker, Nieuwe roman van Hermans. In: Algemeen dagblad, 16-9-1971. |
H. van Santvoort, Och Mimi, er is geen Hand die ons leidt en geen Vinger die wijst. In: De nieuwe linie, 16-9-1971. |
K.L. Poll, Roman over de Meidagen van 1940. De mensen zeggen maar wat. In: NRC Handelsblad, 17-9-1971. |
J. Blokker, Geen mus valt van het dak zonder een gevolg. Herinneringen van een engelbewaarder: klassieke roman bij uitnemendheid. In: Vrij Nederland, 18-9-1971. |
K. Fens, Herinneringen van een engelbewaarder van Willem Frederik Hermans. In: De volkskrant, 18-9-1971. |
H.M. Meyer, W.F. Hermans, Herinneringen van een engelbewaarder. In: Het parool, 18-9-1971. |
C. Peeters, Alles gebeurt, zoals het gebeurt. In: Elsevier, 18-9-1971. |
A. Kossmann, W.F. Hermans over de oorlogswagen. In: Het vrije volk, 18/21-9-1971. |
W. Huyskens, W.F. Hermans: boek bomvol impotentie. In: De stem, 24-9-1971. |
W.A.M. de Moor, Tragi-komedie vol vergissingen. Hermans' engelbewaarder verliest zich in cliché's. In: De tijd, 25-9-1971. |
P. Grijs, Bronzen médaille banaliteiten. In: Vrij Nederland, 25-9-1971. |
J. van Doorne, W.F. Hermans over de mens en zijn lot. In: Trouw, 25-9-1971. |
C. Eggink, De ironie ligt in de feiten: een aanloop? In: Leidsch dagblad, 2-10-1971. |
J.F. Vogelaar, Herinneringen van een engelbewaarder. In: De groene Amsterdammer, 9-10-1971. |
C. de Back, Hermans volgt het spoor terug. In: De standaard, 15-10-1971. |
H. Buurman, Onafwendbaar onheil in Hermans' nieuwe roman. In: Accent, 16-10-1971. |
P. de Wispelaere, Is dat nou een roman van Hermans. In: Het vaderland, 16-10-1971. |
W.A.M. de Moor, Engelbewaarder als verteller. In: De tijd, 6-11-1971. |
J. Bernlef, We hebben nòg wat ambassadeurs. In: Algemeen dagblad, 16-11-1971. |
Jeroen, Herinneringen van een engelbewaarder. In: Contact, januari 1972. |
R. de la Rie, Een komische engel in dienst van Hermans. In: Humanist, 8-1-1972. |
W.M. Roggeman, Elke schrijver is een engelbewaarder. In: Het laatste nieuws, 3-2-1972. |
| |
| |
Tamar, Engelbewaarder. In: Vrij Nederland, 8-4-1972. |
M. Dupuis, Nederlandse Letteren. W.F. Hermans: Herinneringen van een engelbewaarder. In: Tijdschrift voor levende talen, nr. 2, 1972, jrg. 38, p. 194-204. |
Franz K. Stanzel, Typische Formen des Romans. Göttingen [1964,] 19747. |
H.M. Roos, Ik en zelf, 'n ondersoek na die vertellersrol aan die hand van drie ekvertellings van W.F. Hermans. Pretoria 1975, p. 332-562 (dissertatie). |
F.A. Janssen, Over De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans. Amsterdam 1976, p. 63, 68. |
W.F. Hermans, Het sadistisch universum I. Amsterdam 197711. |
W.J. & D.P. van Zyl, Die engelbewaarder van W.F. Hermans. In: Humanitas, nr. 3, 1981, vol. 7, p. 233-247. |
G. Olivier, W.F. Hermans' ‘wolk van niet weten’. In: De nieuwe taalgids, nr. 2, 1982, jrg. 75, p. 116-129. |
F.A. Janssen, Scheppend nihilisme. Interviews met Willem Frederik Hermans. Amsterdam 1983. |
G. Olivier, Bespreking van Herinneringen van een engelbewaarder. In: Herinneringe van een engelbewaarder. Kaapstad 1984, p. 12-30. |
W.F. Hermans, Schrijven in een veranderende wereld. In: NRC Handelsblad, 26-10-1984. |
W.A.M. de Moor, Vergissing. In: NRC Handelsblad, 26-10-1984. |
M. Dupuis, Hermans' dynamiek. De romanwereld van W.F. Hermans. 's-Gravenhage 1985, o.a. p. 125-130. |
K. Vermeiren, Willem Frederik Hermans en Ludwig Wittgenstein. Utrecht 1986, o.a. p. 110-120. |
W.J. van Zyl, Die hantering van karakters in W.F. Hermans se ‘Herinneringen van een engelbewaarder’. Stellenbosch 1987 (dissertatie). |
C.N. van der Merwe, Sekerheid en onsekerheid in Herinneringen van een engelbewaarder. In: idem, Sirkel en sfeer. Kaapstad 1988, p. 183-201. |
B. Yang, De God Bedrogen, Bedrogen de God. Louvain-la Neuve/Bruxelles 1992, o.a. p. 175-177, 345-346, 408-409 (dissertatie). |
lexicon van literaire werken 30
mei 1996
|
|