| |
| |
| |
Willem Frederik Hermans
De donkere kamer van Damokles
door Wilbert Smulders
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De donkere kamer van Damocles van Willem Frederik Hermans (* 1921 te Amsterdam) verscheen in 1958 in een gebonden uitgave van 2 000 exemplaren bij uitgeverij Van Oorschot te Amsterdam. De roman was in 1952, aan de hand van enkele kranteartikelen over de Parlementaire Enquêtecommissie inzake het regeringsbeleid in de periode 1940-1945, aanvankelijk als novelle opgezet. De auteur woonde toen als schrijver zonder functie te Voorburg. Pas later, woonachtig te Groningen en werkzaam aan de universiteit aldaar, heeft Hermans de roman voltooid. Bij de uitwerking van de novelle tot roman heeft hij intensief gebruik gemaakt van de Verslagen van de hiervoor vermelde Parlementaire Enquêtecommissie. Op 8 juni 1958 was het manuscript gereed.
Hermans is een auteur die erop uit is zijn werk waar mogelijk te perfectioneren. Dit heeft zijn sporen nagelaten in de tekstgeschiedenis van De donkere kamer van Damokles. In de loop van de vele drukken die de roman sinds 1958 beleefd heeft, bracht de auteur geregeld wijzigingen in de tekst aan. De belangrijkste veranderingen zijn de toevoeging in 1959 van het kranteartikel over ‘De zaak Osewoudt’ en het aanbrengen van een naschrift dat een citaat uit Philosophische Untersuchungen van de filosoof Ludwig Wittgenstein bevat. Daarnaast verbeterde de auteur een aantal onjuistheden op het feitelijke vlak en bracht hij veel wijzigingen van stilistische aard aan. Ook is de spelling van Griekse woorden veranderd; om deze laatste reden trad ook een wijziging in de titel op: ‘De donkere kamer van Damokles’. Begin 1979 verschijnt er een opnieuw herziene en geheel opnieuw gezette druk, dit ter gelegenheid van het feit dat er dan in totaal 100 000 exemplaren van de roman verkocht zijn.
De tekst van de roman bestaat uit 46 gedeelten of episoden, van elkaar onderscheiden doordat elk gedeelte op een nieuwe bladzijde begint. Vaak zijn deze episoden weer geleed door middel van witregels.
| |
| |
| |
Inhoud
Als Henri Osewoudt twaalf jaar is, vermoordt zijn moeder in een vlaag van waanzin zijn vader, een sigarenhandelaar te Voorschoten. Henri wordt nu opgevoed door Oom Bart in Amsterdam. Zijn zeven jaar oudere, lelijke nicht Ria neemt hem 's nachts bij zich in bed.
Als hij zeventien jaar is, vindt hij zichzelf te klein en met zijn dunne haar en gladde wangen te weinig mannelijk. Hij trouwt met Ria, vestigt zich met haar en zijn moeder, die de psychiatrische inrichting heeft verlaten, te Voorschoten, waar hij de sigarenwinkel voortzet. Henri wordt afgekeurd voor militaire dienst. In mei 1940 ontmoet Osewoudt Dorbeck, officier van het Nederlandse leger, die zich ook na de capitulatie niet aan de Duitsers wil overgeven. Dorbeck vraagt Osewoudt een rolfilmpje voor hem te ontwikkelen en dit op te sturen naar het adres van ene Evert Jagtman te Amsterdam. Nog driemaal verschijnt Dorbeck in Osewoudts sigarenwinkel. Eenmaal om van Osewoudt een pak te lenen; de tweede keer enkele maanden later om het pak terug te brengen, bij welke gelegenheid hij Osewoudt vraagt een ander filmpje te ontwikkelen. Door onkunde verprutst Osewoudt dit filmpje. Bij zijn vierde bezoek geeft Dorbeck Osewoudt een pistool voor een moordaanslag. Samen met Zéwüster, een medewerker van Dorbeck, brengt hij in Haarlem drie mannen om.
Het contact is nu verbroken. Osewoudt ontwikkelt de foto's van het rolfilmpje dat Dorbeck hem in de meidagen gaf. Hij brengt drie foto's aan het licht, maar die waarop Dorbeck staat afgebeeld, kan hij niet fixeren, omdat zijn overspannen moeder het licht aanknipt. Hij bergt de drie overige foto's weg ‘als herinnering aan de enige man die hij ooit bewonderd had’. Vier jaar later krijgt Osewoudt van Dorbeck ineens het berichtje dat hij de foto's naar een postbusnummer in Den Haag moet sturen. Via deze drie foto's krijgt Osewoudt in de daarop volgende tijd drie opdrachten.
De eerste die zich met een van die foto's legitimeert, is Elly Sprenkelbach Meyer. Zij zegt rechtstreeks uit Londen te komen. Hij brengt haar onderdak bij Oom Bart te Amsterdam. Wanneer hij de volgende dag naar zijn huis in Voorschoten opbelt, hoort hij van Moorlag, een student die bij Osewoudt op kamers woont, dat de Duitsers die nacht zijn moeder en Ria hebben gearresteerd.
Moorlag heeft een enveloppe weten te redden waarin de tweede foto zit. Via deze foto geeft Dorbeck Osewoudt opdracht hem over een week te bellen. Intussen bezorgt Moorlags vriend Meinarends te Leiden Osewoudt een nieuw persoonsbe- | |
| |
wijs. Bovendien introduceert hij Osewoudt in de verzetsgroep van Labare, waar hij foto's moet ontwikkelen. Hij ontmoet de mooie Marianne, een ondergedoken jodin, die zijn haar zwart verft, waardoor de gelijkenis met Dorbeck nog groter wordt. Als hij in deze vermomming Oom Bart bezoekt met de mededeling dat zijn moeder en Ria gearresteerd zijn, scheldt Oom Bart zijn neef uit voor degeneré. Osewoudt wanhoopt, hallucineert in een restaurant dat hij zijn moeder ontmoet en ervaart dat Zéwüster, die hij toevallig tegenkomt, doodsbang voor hem is.
Wanneer hij op het via de foto afgesproken tijdstip Dorbeck belt, krijgt hij de opdracht een medewerkster van Dorbeck te ontmoeten in Amersfoort. Dorbeck zegt hem dat deze vrouw gekleed zal zijn in het uniform van leidster van de Nationale Jeugdstorm en dat zij zich met de derde foto zal legitimeren. Bij hun ontmoeting in Amersfoort vergeet Osewoudt naar de foto te vragen. De vrouw noemt zich ‘Hé jij’. Een complicatie bij hun opdracht om de verrader Lagendaal te liquideren is het verschijnen van de echte leidster van de Jeugdstorm. Osewoudt vermoordt deze vrouw, ruimt vervolgens Lagendaal en diens vrouw op en voegt zich weer bij ‘Hé jij’. Op de terugweg wordt ‘Hé jij’ gearresteerd.
Osewoudt keert terug naar Amsterdam en ontmoet Marianne bij de ingang van een bioscoop. Tijdens het voorprogramma wordt zijn portret geprojecteerd met het onderschrift dat hij gezocht wordt. Osewoudt vlucht, maar wordt gearresteerd. Eerst wordt hij op hardnekkige wijze door Kriminalrat Wülfing ondervraagd over de aanslag te Haarlem. Een medegevangene ‘herkent’ hem als Henk Osewoudt. Osewoudt zwijgt. Dan neemt Obersturmführer Ebernuss het over. Deze laat Osewoudt overbrengen naar ziekenhuis Zuidwal waar zijn verwondingen blijken mee te vallen. Osewoudt denkt dat de homoseksuele Ebernuss hem heeft willen sparen.
Dezelfde avond wordt hij uit het ziekenhuis bevrijd. Zijn bevrijders brengen hem naar Leiden. Osewoudt gaat naar het huis van Labare, waar ook Marianne is. Vóór hun liefdesspel vertelt hij Marianne over zijn dubbelganger Dorbeck en geeft hij uiting aan zijn onverminderde gevoelens van inferioriteit. Direct daarop overvallen de Duitsers het huis en arresteren Osewoudt opnieuw. Ebernuss zoekt toenadering tot zijn gevangene Osewoudt. Hij vertelt Osewoudt dat diens moeder overleden is en dat hij achter het bestaan van Dorbeck is gekomen. Hij stelt voor om Marianne in veiligheid te brengen op voorwaarde dat Osewoudt hem met Dorbeck in contact brengt. Uiteindelijk gaat Osewoudt akkoord. In de auto op weg naar het ontmoetingspunt blijkt dat Ebernuss wil deserteren.
Dorbeck is inderdaad op de illegalensociëteit aanwezig en hij
| |
| |
draagt Osewoudt op om Ebernuss te vergiftigen. Dorbeck bezorgt Osewoudt een adres en een vermomming (een verpleegstersuniform) en belooft om hem en Marianne naar het bevrijde Zuiden te helpen. Tijdens deze ontmoeting neemt Osewoudt een foto van hen beiden, staande voor een spiegel. Marianne blijkt in een ziekenhuis te zijn bevallen van een doodgeboren kind. Overmand door verdriet, accepteert Osewoudt een lift van een Luftwaffe-officier. Onderweg naar Dordrecht, waar hij zich van de officier ontdoet, vermoordt hij in Voorschoten zijn vrouw Ria.
Eenmaal in bevrijd gebied wordt hij onmiddellijk gearresteerd - men houdt hem voor een berucht verrader - en vervolgens op transport gesteld naar Engeland. De autoriteiten aldaar ondervragen hem uitsluitend over zijn contact met Elly. Terug in Nederland wordt hij geïnterneerd in een kamp voor landverraders te Drenthe. Daar begint een systematisch onderzoek van zijn zaak. Inspecteur Selderhorst confronteert hem met een grote hoeveelheid afdrukken van de drie foto's: deze werden door de Duitsers gebruikt om verzetsgroepen te infiltreren. Selderhorst meent dat Osewoudt niet alleen ‘Hé jij’, maar - via de pseudo-bevrijding uit ziekenhuis Zuidwal - ook de groep Labare aan de Duitsers heeft uitgeleverd. Osewoudt kan het bestaan van Dorbeck op geen enkele wijze aantonen. Iedereen die hem ontmoet heeft, is dood; de ene foto waarop Dorbeck staat, is destijds mislukt en de andere, waar zij samen op staan, zit nog in Osewoudts toestel. Selderhorst laat naar dit toestel zoeken. Bij de reconstructie van zijn tweede arrestatie kan Osewoudt de straat waarin hij vluchtte, niet terugvinden, maar wel weet hij Dorbecks uniform op te graven uit zijn tuintje in Voorschoten.
Een oproep in de krant leidt tot de komst van Oom Bart, die zijn tong verloren heeft, en tot de mislukte poging een lijk (Dorbeck? Jagtman?) te identificeren. Uit een kranteartikel, getiteld ‘Held of verrader’ blijkt de verwarring in de zaak-Osewoudt. Osewoudt schrijft een brief aan Marianne, vraagt haar te getuigen, maar weet haar adres in Palestina niet. De psychiater van zijn moeder bezoekt Osewoudt en biedt hem aan op het proces te verklaren dat Osewoudt, evenals zijn moeder, regelmatig aan waanvoorstellingen lijdt en dus ontoerekeningsvatbaar is. Osewoudt weigert verontwaardigd.
Ten slotte wordt Osewoudts camera gevonden waar de film nog in blijkt te zitten. Maar bij het ontwikkelen komt slechts een foto aan het licht van Osewoudt in gezelschap van Ebernuss. Buiten zichzelf van wanhoop, roepend om Dorbeck, rent Osewoudt het gebouw uit en wordt bij het hek neergeschoten.
| |
| |
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de roman verbindt twee ongelijksoortige elementen. ‘Damokles’ verwijst naar de sage over de Siciliaanse hoveling Damokles die voor één dag de positie van zijn tiran wilde bekleden. De tiran stemde toe, maar liet boven Damokles' stoel een groot zwaard ophangen aan een paardehaar, daarmee demonstrerend hoe nauw het streven naar almacht verbonden is met de dreiging van zelfvernietiging. Deze tegenstelling tussen droom en werkelijkheid is ook aanwezig in het element ‘de donkere kamer’. Dit verwijst naar de plaats waar de gewone werkelijkheid fotografisch gereproduceerd wordt, terwijl het tevens een metafoor is voor de mechanismen van de psyche.
| |
Thematiek
De titel spiegelt de dubbelzinnigheid die de compositie van de roman kenmerkt. De roman bevat een realistisch verhaal en bergt tegelijkertijd een droomverhaal in zich. Doordat deze twee lagen met elkaar botsen, ontstaat er een derde betekenislaag: een niveau waarop de principiële onverenigbaarheid van de diverse verhaalgegevens filosofisch wordt geduid. In de interpretatie die hierna volgt zal ik aan deze drie lagen aandacht besteden.
Men kan de roman lezen als een avonturen-, oorlogs- of detectiveverhaal. Het gaat dan om het verhaal over een man, Osewoudt, die door een sterk op hem lijkende persoon, Dorbeck, bij allerlei verzetsactiviteiten wordt betrokken, maar die na de oorlog niet kan bewijzen dat de man in wiens opdracht hij heeft gehandeld, werkelijk bestaat. Zo beschouwd speelt het verhaal zich af in een zwart-wit-wereld waarin twee duidelijk onderscheiden partijen, het verzet en de Duitsers, een machtsstrijd op leven en dood voeren.
Alle ingrediënten voor een spannend verhaal met een sterke werkelijkheidssuggestie zijn aanwezig. De vele moorden die Osewoudt pleegt (een man te Haarlem, drie mensen te Lunteren, Ebernuss, Ria en de Luftwaffe-officier), pleegt hij in zekere zin als soldaat en bovendien in opdracht van een man die hij volstrekt vertrouwt. Osewoudts gewelddadige deelname aan het verzet brengt de nodige actie met zich mee. Tweemaal raakt hij in gevangenschap en eenmaal ontvlucht hij op spectaculaire wijze. Er komen achtervolgingen voor (na zijn bevrijding uit ziekenhuis Zuidwal, na zijn vlucht uit de bioscoop en na zijn vlucht uit het huis van Labare). In het verzet zijn de contacten noodgedwongen oppervlakkig. Osewoudt onderhoudt vluchtige contacten met vele personen (Dorbeck, ‘Hé jij’, Labare c.s., Moorlag, Zéwüster), waarbij erotiek vaak een belangrijke rol speelt (Elly, Marianne). Al is de wereld van het verzet in zekere zin een jungle, aan de andere kant vereist de weergave van de ac- | |
| |
tie een precieze beschrijving van tijdsverloop en geografische plaatsen. In de handeling wemelt het dan ook van adressen, namen en routes. Foto's en telefoonnummers spelen een beslissende rol.
Een ander thriller-element is het feit dat Osewoudt met het oog op zijn veiligheid nogal eens van identiteit moet veranderen. Marianne verft zijn haar zwart en Dorbeck bezorgt hem als vermomming een verpleegstersuniform. Ook neemt Osewoudt in de loop van het verhaal verschillende schuilnamen aan: Filip van Druten, Joost Melgers, Clara Boeken. Deze omstandigheden brengen met zich mee dat de handeling van het verhaal veel wendingen kent, waarbij de lezer voortdurend in onzekerheid wordt gelaten omtrent de uiteindelijke afloop. Na de eerste opdracht van Dorbeck, de moordaanslag te Haarlem, lijkt Osewoudts leven weer zijn gewone loop te nemen. Na vier jaar echter neemt Dorbeck plotseling weer contact op. Dan volgt opdracht na opdracht. Eenmaal afgesneden van zijn gewone bestaan te Voorschoten volgen actie, arrestatie en bevrijding elkaar op, totdat Osewoudt het bevrijde Zuiden weet te bereiken. Dan volgt de verrassing van zijn arrestatie, maar de belangrijkste wending moet dan nog komen: de verhoren waarin alles zich tegen Osewoudt keert. Alleen de komst van Dorbeck kan hem nog redden, maar deze blijft onvindbaar.
In dit avonturenverhaal zijn echter ook de ingrediënten verweven van een psychologisch verhaal. Leest men de roman aldus, dan is Osewoudt een door minderwaardigheidsgevoelens gekwelde man wiens handelingen worden ingegeven door een onbewust streven naar een volwaardige identiteit. Gezien zijn persoonlijkheidsstructuur is het niet verwonderlijk dat hij klakkeloos alle bevelen uitvoert van de man, Dorbeck, die in zijn ogen is zoals hijzelf zou willen zijn. Wanneer Osewoudt deze dubbelganger, die de verdrongen strevingen in zijn ziel belichaamt, volgt, betreedt hij een schemerwereld waarin fantasie en werkelijkheid onontwarbaar met elkaar verstrengeld zijn, en wanneer deze dubbelganger verdwijnt, is het moment van zijn ondergang aangebroken.
Voor deze lezing van het verhaal verschaft de roman talloze aanwijzingen. Zo wordt Osewoudt in de eerste negen episoden getekend als iemand die zichzelf in hoge mate onmannelijk vindt. Hij heeft zich psychisch nooit hoeven te verwerkelijken: zijn vader is vermoord - nota bene door zijn moeder! -, hij trouwt met zijn zeven jaar oudere nicht en hij wordt voor militaire dienst afgekeurd. Zijn leven wordt beheerst door een grote passiviteit. Hij verkeert in een sterk isolement en kiest door de overname van de sigarenzaak van zijn overleden vader ook maatschappelijk voor de gemakkelijkste weg. Osewoudts situa- | |
| |
tie is bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog al met al van dien aard dat hij zeer ontvankelijk is voor het appel dat Dorbeck op hem doet. Deze vertegenwoordigt de wereld van activiteit, heerserschap en avontuur, waar Osewoudt naar haakt om redenen die weinig met vaderlandsliefde te maken hebben.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat Osewoudt Dorbeck blindelings volgt. Dat Osewoudts moeder, als representant van Osewoudts passieve kant, Dorbecks komst intuïtief als een gevaar voor haar zoon beschouwt, dat zij Dorbecks medewerkers buiten de deur houdt en verhindert dat Osewoudt Dorbecks beeltenis fixeert, past geheel in deze interpretatie.
Na zijn contact met Elly Sprenkelbach Meyer betreedt Osewoudt dan ook een andere wereld: die van actie, avontuur en erotiek, dat wil zeggen een wereld zoals hij die zich vroeger gedroomd heeft. Ten teken dat Osewoudt met deze overstap zijn schepen achter zich verbrandt, wordt zijn moeder in de nacht dat hij met Elly bij Oom Bart te Amsterdam is, door de Duitsers opgepakt. Zij zal het niet overleven. De mooie, intelligente Marianne is de tegenpool van zijn moeder en van Ria. Wanneer zij zijn haar zwart verft, heeft Osewoudt het gevoel iemand te zijn zoals Dorbeck is. In zijn verzetsdaden ontlaadt hij zijn geremde driftleven.
Toch blijft Osewoudt zich ook in dit deel van de roman bewust van zijn inferioriteit. Hij vreest het naderende einde van de oorlog. Omdat Osewoudt zich in feite voortdurend schuldig blijft voelen niet ècht te zijn, zoals Dorbeck is, komt de omslag van zijn arrestatie te Breda bepaald niet onverwacht. Bovendien wordt deze omslag terdege voorbereid. Stelselmatig wordt tevoren Osewoudts nieuw verworven identiteit afgebroken. Allereerst is daar het feit dat hij uit Duitse gevangenschap geraakt dank zij de man die zijn zwakke kant waardeert: de homofiele Ebernuss, die hijzelf vervolgens op bevel van Dorbeck vergiftigt. Vervolgens het feit dat Marianne's kind dood geboren wordt, een symbolisch signaal dat Osewoudts nieuwe identiteit onvruchtbaar is. En ten slotte de omstandigheid dat Dorbeck persoonlijk hem dwingt zich als een vrouw (verpleegster) te vermommen. Hiermee is op symbolische wijze aangegeven dat het tirannieke Superego Dorbeck Osewoudt verstoot van de troon waarop hij hem eerst, als ware hij een Damokles, had toegelaten. Zo arriveert hij in het bevrijde Zuiden. Daar kan hij het bestaan van Dorbeck niet bewijzen, maar brengt hij ten slotte wel een foto aan het licht waarop hijzelf staat afgebeeld in gezelschap van Ebernuss, de man die hem liever zijn moeder dan Marianne had terugbezorgd.
| |
Opbouw
Verbindend element tussen beide ‘verhalen’ uit deze roman is het motief van de dubbelganger. Op het realistische vlak zorgt
| |
| |
het feit dat Dorbeck sprekend op Osewoudt lijkt, voor een gecompliceerde verwikkeling van gebeurtenissen die de afloop in het onzekere houdt. Vooral het voortdurend optreden van naamsveranderingen en gedaanteverwisselingen bepaalt het thriller-karakter dat de roman tot aan het einde toe kenmerkt. Daarentegen is het uitblijven van een uiteindelijke ‘oplossing’ bij een thriller weer hoogst ongebruikelijk. Gevolg hiervan is dat ook de realistische versie van het verhaal per slot van rekening een irreële indruk achterlaat.
Op het psychologische of fantastische vlak vertegenwoordigt de dubbelganger Dorbeck Osewoudts onbewuste streven om te zijn zoals hij zich wenst, zijn vijandige alter ego dat - wanneer het de overhand krijgt - Osewoudts ondergang bewerkstelligt. Onder dit aspect bezien past Dorbecks optreden geheel in de traditie van de dubbelganger uit de fantastische literatuur van de romantiek, waarvan het werk van E.T.A. Hoffmann en E.A. Poe beroemde voorbeelden zijn. Maar de sterke suggestie van werkelijkheid die in de beschrijving van met name de verzetsepisoden gewekt wordt, zorgt er weer voor dat de droom-gestalte Dorbeck uiterst reële trekken krijgt.
| |
Vertelsituatie
Het dubbelgangermotief verbindt dus niet alleen het realistische verhaal met het fantastische verhaal, maar het verknoopt beide verhalen in de roman op onontwarbare wijze. Deze ondoorzichtigheid wordt in de hand gewerkt doordat De donkere kamer van Damokles een personale roman is. De lezer wordt alleen ingelicht over de waarnemingen van Osewoudt. Er is geen verteller die boven het subjectieve standpunt van Osewoudt staat. Met name door het intrigerende open einde van de roman is de afwezigheid van een instantie die de lezer overzicht kan bieden, zeer functioneel; evenals Osewoudt is de lezer - zij het op heel andere wijze - verstrikt geraakt.
| |
Stijl
De stijl waarin deze roman geschreven is, is erg sober en versterkt daardoor de suggestie van directe werkelijkheidsbeleving die door de vertelsituatie in hoge mate wordt gewekt. De vele, nauwkeurige beschrijvingen met betrekking tot plaats en feit houden de lezer in het realistische spoor.
Bij de interpretatie van de roman hebben critici aanvankelijk geprobeerd om alle gegevens die het boek bevat met elkaar in overeenstemming te brengen, zodat één consistente, realistische lezing mogelijk werd. Het debat over de interpretatie heeft zich dan ook lange tijd geconcentreerd rond de vraag: Bestaat Dorbeck nu wel of niet? Betlem heeft het standpunt verdedigd dat Dorbeck niet bestaat en dat Osewoudt het slachtoffer is van zijn waanvoorstellingen. Het feit dat Osewoudt na de oorlog wel het uniform van Dorbeck weet op te graven, schrijft Betlem hieraan toe dat Osewoudt in de meidagen van 1940 in feite Evert
| |
| |
Jagtman ontmoet heeft. Van Hoek en Wingen menen daarentegen dat Dorbeck wel bestaat. Aanknopend bij de onthulling tijdens de verhoren in het slotdeel, komen zij tot de conclusie dat Dorbeck een bedrieger is, een dubbelspion, die Osewoudt gebruikt om zijn eigen collaborateurspraktijken na de oorlog af te kunnen schuiven. Ook Bersma is - zij het op weer andere gronden - de mening toegedaan dat Dorbeck bestaat.
| |
Thematiek
Deze pogingen om de dubbelzinnigheid van de roman te elimineren zijn vaak inventief, maar slagen geen van alle ten volle. De mening dat ‘de kern van De donkere kamer er nu juist uit bestaat dat niet uit te maken valt wie of wat Dorbeck is’, is naar voren gebracht door Janssen. Zijn mening wordt gedeeld door H.U. Jessurun d'Oliveira en J.J. Oversteegen. Janssen stelt dat niet alleen Osewoudts standpunt aan het slot, namelijk dat Dorbeck bestaat, wegens gebrek aan feitelijke gegevens onhoudbaar is. Ook de standpunten van alle andere partijen, die Dorbecks bestaan ontkennen, worden gekenmerkt door subjectiviteit en zijn ingegeven door een combinatie van vooroordelen en eigenbelang. De meningen die aan het einde van de roman worden geuit - die van de Duitsers, Selderhorst, Oom Bart, de journalistiek, de psychiater Lichtenau en pater Beer - vormen een mengsel van ‘moedwil en misverstand’ dat exemplarische waarden heeft. Janssen meent dan ook dat de roman behalve een realistische en een psychologisch-fantastische nog een derde laag heeft. De roman is tevens een ideeënroman waarin de ondoorzichtigheid van het verhaal op symbolische wijze de onherkenbaarheid van de mens en zijn wereld demonstreert. Op deze laag van de roman heeft het later toegevoegde citaat van Wittgenstein betrekking.
Smulders sluit zich aan bij de visie van Janssen, maar stelt vast dat deze niet voorziet in een verklaring van het intrigerende feit dat de lezer van deze roman de weg kwijtraakt in een wereld die als het ware ‘voor zijn ogen’ werd opgetrokken. Hoe is het mogelijk, zo luidt zijn vraag, dat de roman de lezer tot aan het einde toe in spanning weet te houden over de vraag: Bestaat Dorbeck?, terwijl het antwoord op die vraag na de laatste bladzijde van de roman toch definitief buiten het bereik van de lezer komt te liggen? Zich aldus geheel concentrerend op de realistische kant van het verhaal, onderzoekt Smulders het patroon van verwachtingen en conventies dat aan het realisme-in-het-algemeen ten grondslag ligt. Door de kwestie zo te benaderen situeert hij het probleem: Bestaat Dorbeck? op taalfilosofisch niveau. Zijn conclusie luidt dat de auteur in het laatste deel van de roman op stelselmatige wijze het concept ontregelt waarmee de lezer zijn lectuur van het voorafgaande deel van de roman vasthoudt. De verhoren door inspecteur Selderhorst verschaffen
| |
| |
volgens deze visie weliswaar enkele nieuwe feiten, maar hebben in de eerste plaats de functie om de vooronderstellingen in het ongerede te brengen die de lezer ten aanzien van het geheel van feiten koestert.
Dupuis betrekt een heel andere stelling. Hij acht het realistische niveau van de roman geheel ondergeschikt aan de fantastische kant ervan. In zijn ogen is De donkere kamer van Damokles een zuiver voorbeeld van een zogenoemde ‘psychomachia’, een allegorische vertelvorm waarbij het decor en de handeling op metaforische wijze de hallucinatoire werkelijkheid van Osewoudt uitbeelden. Dupuis wijst erop dat niet slechts enkele, maar zeer vele gebeurtenissen uit het verhaal een onwaarschijnlijk karakter hebben en hij vat dit op als een signaal dat de roman als het ware de filmische weergave bevat van Osewoudts nachtmerrieachtig bewustzijn. Tevens wijst hij op de vele verbanden van symbolische aard in de roman. De snelle, logisch ongemotiveerde overgangen in het verhaal beschouwt Dupuis als een duidelijke aanwijzing dat de gebeurtenissen schoksgewijs door Osewoudts droomtoestand worden gegenereerd.
| |
Context
Willem Frederik Hermans is de overtuiging toegedaan dat de mens in een ‘sadistisch universum’ leeft. Hiermee bedoelt hij dat de mens het lijdend voorwerp is van een volstrekt chaotische werkelijkheid. Overgeleverd aan zijn driften handelt de mens louter als een blindeman. Omdat het besef in een chaos te leven onverdraaglijk is, doet de mens voortdurend wanhopige pogingen tot ordening, maar deze zijn niet meer dan ‘een fabel, een mythe of het waansysteem van een paranoialijder’.
Voor de uitbeelding van deze visie vormt de oorlogssituatie een natuurlijk decor. De Tweede Wereldoorlog - de periode waarin Hermans volwassen werd - speelt in het werk van deze auteur dan ook een belangrijke rol. Behalve De donkere kamer van Damokles is ook de handeling van de romans De tranen der acacia's (1949) en Herinneringen van een engelbewaarder (1971), van het toneelstuk King Kong (1968) en van de novellen Paranoia (1948) en Het behouden huis (1951) in de Tweede Wereldoorlog gesitueerd. In al deze teksten staat het thema van de onkenbaarheid van de werkelijkheid centraal.
Ten opzichte van de hiergenoemde werken onderscheidt De donkere kamer van Damokles zich in één opzicht heel duidelijk. De compositie is zodanig ingericht dat de lezer de mogelijkheid tot een slotsom ontnomen wordt. Hierdoor ontstaat er een analogie tussen de leeswerkelijkheid en de romanwerkelijkheid,
| |
| |
door toedoen waarvan het thema een ongekende zeggingskracht verkrijgt.
In de ontwikkeling van de verhaalvormen die Hermans in de loop van zijn carrière doormaakt, kan men aan De donkere kamer van Damokles een bijzondere plaats toekennen. Hoewel Hermans naam heeft gemaakt met realistische romans als De tranen der acacia's (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951), behoorde een aanzienlijk deel van wat hij tot 1957 had gepubliceerd tot de fantastische literatuur (bijvoorbeeld de romans Conserve (1948) en De God Denkbaar Denkbaar de God (1957), en veel verhalen uit de bundels Moedwil en misverstand (1948) en Paranoia (1953)). Na 1958 heeft de realistische uitbeelding van de thematiek sterk de overhand gekregen. De donkere kamer van Damokles vertegenwoordigt in dit opzicht een keerpunt. Zoals hiervoor uiteen werd gezet, is de roman te beschouwen als een uiterst vernuftige, naadloze montage van de fantastische en realistische versie van een en hetzelfde verhaal.
Kaleis heeft Hermans' werk benaderd met gebruikmaking van de psychoanalytische begrippen uit de school van Sigmund Freud. Naar Kaleis' oordeel wordt Hermans' werk bepaald door de poging tot herstel van de ‘Almacht’ of ‘verblindende compleetheid’ die de primitieve belevingswereld van het gelukzalige, jonge kind kenmerkt. In veel van Hermans' vroege verhalen, aldus Kaleis, daalt het hoofdpersonage af in een - volgens de Freudiaanse terminologie - ‘anale wereld’; dit is een duistere, chaotische werkelijkheid waarin de hoofdpersoon de Almacht tracht te herwinnen door uitingen van meedogenloze wraak en blinde agressie. In andere verhalen, waaronder De donkere kamer van Damokles, beweegt de hoofdpersoon zich daarentegen in een overwegend reële werkelijkheid. In deze heldere wereld van plaats en feit tracht de hoofdpersoon zich vergeefs staande te houden door zich te identificeren met de Almacht van de ‘potente fallus’, waarvan in dit geval Dorbeck de personificatie is.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Hoewel Willem Frederik Hermans al een respectabel oeuvre op zijn naam had staan toen hij De donkere kamer van Damokles publiceerde, brak hij pas met deze roman bij een groot publiek door. De ontvangst van de roman was vrijwel unaniem positief. Men had bewondering voor de constructie van de handeling en voor de vaart van het verhaal en voor het vernuft waarmee de auteur aan het probleem van ‘de subjectieve waarheid’ gestalte had weten te geven. Ook critici die zich bepaald niet verwant voelden met Hermans' levensvisie, zoals die in de roman vervat
| |
| |
ligt, prezen het boek om zijn hoge literaire kwaliteiten. Uitzonderingen waren Ben Stroman en Victor van Vriesland, die morele bezwaren lieten prevaleren, en Jef Last, die de roman beschouwde als de ‘defloratie van het verzet’.
Binnen vier jaar werd het boek in het Deens, Noors, Frans en Engels vertaald en in 1962 werd het verfilmd door Fons Rademakers onder de titel Als twee druppels water. De vele, vaak uitvoerige beschouwingen die sindsdien met grote regelmaat aan de interpretatie van de roman werden gewijd, onderstrepen dat De donkere kamer van Damokles een hoogtepunt vormt in de naoorlogse, Nederlandse literatuur.
Voor deze bespreking werd gebruik gemaakt van:
Willem Frederik Hermans, De donkere kamer van Damokles, 29e druk, Amsterdam 1988.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hans van Straaten, Hermans schreef verzetsroman met held, die 't niet is. In: Het Vrije Volk, 15-11-1958. |
(A. van der Veen), De stem van het roepende kind. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 22-11-1958. |
Gerard Knuvelder, Een vruchtbaar romanschrijver. In: De Tijd, 28-11-1958. |
H.A. Gomperts, De dubbele wereld van W.F. Hermans. In: Het Parool, 6-12-1958. |
Kees Fens, De donkere kamer van Damocles. In: De Linie, 13-12-1958. |
J.J. Oversteegen, De donkere kamer van Damocles. Hoogtepunt in het werk van W.F. Hermans: een eigen wereld en een eigen taal. In: Vrij Nederland, 13-12-1958. |
C.J. Kelk, De donkere kamer van Damocles. In: De Groene Amsterdammer, 15-12-1958. |
H.U. Jessurun d'Oliveira, De enige boekbespreking. In: Propria Cures, 20-12-1958. |
Pierre H. Dubois, De donkere kamer van Damocles. In: Het Vaderland, 3-1-1959. |
Garmt Stuiveling, Een meesterwerk. In: Haags Dagblad, 7-2-1959. |
C.J.E. Dinaux, Symboliek van een ‘verzetsman’ in aangrijpende roman van W.F. Hermans. In: Haarlems Dagblad, 14-2-1959. |
B. Stroman, Inhalen verboden: wanhoop en sterf. In: Algemeen Handelsblad, 21-2-1959. |
Hans Warren, ‘De donkere kamer van Damocles’ van Willem Frederik Hermans. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 21-2-1959. |
Jacques den Haan, Haarscherp beeld van een nachtzwarte tijd. In: Utrechts Nieuwsblad, 4-4-1959. |
W. Wagener, ‘De donkere kamer van Damocles’ van Willem Frederik Hermans. In: Rotterdams Nieuwsblad, 6-6-1959. |
Raymond Brulez, ‘De donkere kamer van Damocles. In: Het Laatste Nieuws, 1-7-1959. |
Jef Last, De defloratie van het verzet. In: De Nieuwe stem, nr. 14, 1959, p. 306-310. |
Hella S. Haasse, Hermans' ‘Donkere kamer’ en Mulisch' ‘Bruidsbed’. In: Mens en Wereld, 26-3-1960. |
D. Betlem, De geboorte van een dubbelganger. In: Merlyn, nr. 4, 1966, p. 276-290. |
D. Betlem, Van Jean Paul tot Van der Waals. Nogmaals ‘De geboorte van een dubbelganger’. In Raster, nr. 1, 1967-1968, jrg. 1, p. 71-93. |
Coen Bersma, Doublures binnen de donkere kamer. In: Raam, nr. 80, 1972, p. 16-25. |
G.J.P. van Hoek en C.B.M. Wingen, De donkere kamer: perspectief en interpretatie van het gebeuren in De donkere kamer van Damokles van Willem Frederik Hermans. In: De nieuwe taalgids, nr. 2, 1974, jrg. 67, p. 89-118. |
Rob Delvigne, ‘Als twee druppels water?’ In: De Revisor, nr. 9/10, 1974, jrg. 1, p. 14-22. |
Frans A. Janssen, Varianten in orde en chaos. Over de varianten in de tiende druk van ‘De donkere kamer van Damokles’. In: Frans A. Janssen: Bedriegers en bedrogenen; opstellen over het werk van Willem Frederik Hermans, Amsterdam 1980, p. 55-78. |
| |
| |
Frans A. Janssen, Over ‘De donkere kamer van Damokles’ van Willem Frederik Hermans, 3e dr., Amsterdam 1983. |
W.H.M. Smulders, De literaire misleiding in ‘De donkere kamer van Damokles’, diss., Utrecht 1983. |
Huug Kaleis, De God Denkbaar uit zijn droom ontwaakt. In De God Denkbaar verklaard, Amsterdam 1987, p. 43-73. |
Wilbert Smulders, Met de linker- en rechterhand geschreven; Willem Frederik Hermans en de literaire conventies. In: Een in 1989 te verschijnen verzameling studies over het werk van W.F. Hermans, gevolgd door een interview met de auteur, onder redactie van Wilbert Smulders, m.m.v. M. Dupuis, W. Glaudemans, H.S. Haasse e.a. |
Michel Dupuis, ‘De donkere kamer van Damokles’ als psychomachia. In: Een in 1989 te verschijnen verzameling studies over het werk van W.F. Hermans, gevolgd door een interview met de auteur, onder redactie van Wilbert Smulders, m.m.v. M. Dupuis, W. Glaudemans, H.S. Haasse e.a. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|