| |
| |
| |
Kristien Hemmerechts
Kerst en andere liefdesverhalen
door Jooris van Hulle
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De bundel Kerst en andere liefdesverhalen van Kristien Hemmerechts (*1955 te Brussel) verscheen in het voorjaar 1992 bij Atlas te Amsterdam/Antwerpen. Na vier snel opeenvolgende herdrukken verscheen in november 1994 een vijfde druk als pocketuitgave in de Pandora-reeks van uitgeversgroep Veen.
Het boek bevat tien verhalen die, zonder dat de auteur een verantwoording opneemt, eerder in diverse tijdschriften verschenen waren. Het titelverhaal ‘Kerst’ verscheen in voorpublikatie in het kerstnummer van Knack. Het verhaal veroorzaakte heel wat beroering. Hemmerechts daarover: ‘Ik weet dat sommige mensen geschokt zijn geweest door het verhaal Kerst in Knack, maar zelf vind ik het een heel ontroerend liefdesverhaal. Volgens mij zit er veel liefde in de bundel maar dan liefde in een bredere definitie dan: man ontmoet vrouw en ze houden voor eeuwig en altijd van elkaar. Om te overleven hebben mensen een aantal ideaalbeelden nodig, ook een ideaalbeeld van de liefde. Maar dat zijn illuzies die niet kloppen met onze werkelijke ervaringen.’
Aan de verhalen, die in totaal en inclusief het voorwerk 191 bladzijden beslaan, gaat een opdracht vooraf: ‘Voor Stephen M. Smith’. Uit het slotverhaal ‘Sprookje’ kan worden afgeleid dat deze Stephen M. Smith de Britse man is van wie Hemmerechts in 1987 scheidde.
In 1993 werd de bundel Kerst en andere liefdesverhalen genomineerd voor de ako-literatuurprijs. Deze prijs ging naar Marcel Mörings roman Het grote verlangen.
| |
Inhoud
Van de verschillende verhalen volgt hier, in de volgorde waarin ze in de bundel werden opgenomen, een weergave van de inhoud. Daarbij wordt zo nodig de titel verklaard en ook wordt de vertelwijze aangeduid.
| |
| |
| |
Kerst
Kerstavond, halfzes 's avonds. Leopold gaat nog vlug inkopen doen in een kleine supermarkt: een doos luiers, een blik cassoulet en een fles limonade. Bij de kassa schaft hij zich ook nog een plastic kerstboompje aan. Thuis vindt hij Kaatje, zijn zwakzinnige en incontinente vrouw, ineengedoken tegen de broeierig hete radiator. Zij heeft haar luiers in de kachel gestopt, wat een vreselijke stank veroorzaakt. Trots zegt ze dat ze droog is gebleven. Leopold schaamt zich dat hij haar niet vertrouwd heeft en wil het goedmaken door met haar te vrijen. Kaatje rukt zich los en laat het water langs haar benen lopen. Leopold duwt haar de wc in, waar het ook al zo broeierig warm is. Bij wijze van kerstmaaltijd eten ze de cassoulet. Kaatje begint weer te zeuren over de kerstboom die Leopold haar beloofd heeft. Met de tram spoort hij naar het Zuid, waar een Turkse winkelier de metershoge kerstboom die op het binnenpleintje van zijn winkelpand groeit, voor hem omhakt, ‘voor de vriendschap tussen mijn volk en jouw volk’. Leopold mag met de boom niet de tram in en hij besluit die dan maar de volgende dag te komen ophalen. Bij zijn thuiskomst merkt hij onmiddellijk dat Kaatje zichzelf bevredigd heeft. Hij poogt haar ervan te overtuigen dat zij moet leren daarvoor op hem te wachten. Wel is ze droog gebleven. Leopold geeft haar de pakjes die hij als kerstgeschenk heeft meegebracht: een knuffeldier, een kettinkje van koraal en een wollen jurk. De jurk past haar wonderwel. Leopold wil opnieuw met haar vrijen. Zij bestijgt hem als een amazone en laat dan haar water over hem heen lopen. In plaats van woedend te reageren, haalt Leopold haar aan. Het lijkt erop dat hij eindelijk zijn vrouw en haar ziekte aanvaard heeft.
| |
Weekendzusjes
In dit ik-verhaal, geschreven ‘voor Jaklien Peeters’, komt een dertienjarig, anoniem blijvend meisje aan het woord. Zij doet aanvankelijk nogal denigrerend over haar weekendzus Saskia, die bang is in het donker. Saskia brengt de weekends door bij haar vader Leo, die nu de minnaar is van Marijn, de moeder van de ik-figuur. Al snel verneemt de lezer waarom Saskia's ouders gescheiden zijn: haar vader had eerst een relatie met Vera, maar werd met haar in bed betrapt door zijn vrouw Linda, waarop beide vrouwen zijn gaan samenwonen. Met Saskia praat de ik-figuur ook veel over hoe het nu precies gaat bij het vrijen. Waarom haar eigen moeder Marijn en haar vader Jeroen uit elkaar zijn gegaan, verneemt zij pas als ze met Saskia bij haar tante buiten gaat logeren. Haar tante Alma heeft het verteld aan Saskia: Jeroen had een affaire met een dertienjarige leerlinge van zijn vrouw. Enkel door de tussenkomst van de man van een van de tantes van de ik-figuur was hij aan de gevangenis ontsnapt. Terugdenkend aan een vorig
| |
| |
verblijf bij haar tante, vertelt de ik-figuur ook over haar grootmoeder Isabelle, die nog geen zestien was toen zij zwanger werd en na de geboorte van haar dochter Marijn opgesloten werd in een klooster. Ze werd gek, zag overal rupsen en pleegde tenslotte zelfmoord. Haar lijk werd gevonden bij de brug waar de ik-figuur haar eerste schuchtere verliefdheid beleeft.
| |
Opgegeild
Een vrouw lokt een man, die zij in het zwembad van de springplank heeft zien duiken, mee naar haar huis. In bed vertellen ze elkaar opwindende verhalen, waarin in de eerste plaats de brute seks aan bod komt. Zij vertelt hem over een vrouw die zich wil laten neuken in de supermarkt, of over een andere vrouw die haar man wil verleiden, maar niet in haar opzet slaagt. En bovendien over een vrouw die ooit een schaapherder bemind had en nu door haar man gedwongen wordt een lammetje te zogen en nadien haar weigering om daar verder mee door te gaan met de dood bekoopt. Dan vertelt zij, zonder erbij te zeggen dat dit het ‘ware verhaal’ is, hem het verhaal van een vrouw die als kind door haar oom werd misbruikt. Heel nadrukkelijk verglijden de laatste verhalen die zij elkaar in bed vertellen naar een doodsverlangen.
| |
Mijn broer, Sarah, de maan en ik
Een jongeman, de ik-verteller, wordt er door zijn bazige, tien maanden jongere broer op uitgestuurd om de mensen te bedanken door wie deze broer na een ongeval in de bergen van de dood is gered. Daar blijkt dat hij gered werd door een vrouw die alleen nog haar grootmoeder bij zich heeft. Als in een spiegel onwikkelt Hemmerechts binnen dit verhaal de herinnering van de jongere broer aan zijn joodse vriendinnetje Sarah, op wie hij ooit verliefd is geweest. Sarah was samen met haar grootmoeder de enige overlevende van de familie. In haar verbeelding meent Sarah dat zij haar ouders heeft omgebracht doordat zij haar vader een ‘verboden’ brief van haar moeder heeft getoond, waarna hij zelfmoord had gepleegd en haar moeder daarop van verdriet was gestorven.
Een tweede verhaallijn die via de herinnering wordt uitgewerkt is die van de vaderfiguur van de twee broers. Na geknoei met verzekeringspolissen was hij opgepakt door de politie en tot een celstraf van twee jaar veroordeeld. Voor de verteller lopen het verleden en het nu, werkelijkheid en verbeelding voortdurend door elkaar.
| |
Gas
Als Frans en Yvonne, een bejaard echtpaar, met de trein in de stad arriveren, blijkt dat een groep betogers het station bezet houdt. Alle reizigers wordt verzocht rustig te blijven zitten. Yvonne pleegt een daad van verzet: zij neemt het hamertje dat onder het alarmkastje hangt mee in haar handtas. Frans verdwijnt dan maar liever. Later wil ze naar de winkel waar ze het scheerapparaat van haar man moet ophalen, maar die
| |
| |
blijkt gesloten, ook al ‘wegens betoging’. Met haar zoon Joost, die bij de gasmaatschappij werkt, gaat ze een pannekoek eten. In het station wil Joost de hamer teruggeven, maar zij weigert. Terug thuis ziet Yvonne het niet meer zitten: ‘Al dat leven dat geleefd moest worden, het was zo'n gedoe.’ Zij denkt dat Frans zich weer ergens in huis verstopt heeft om zijn geheime voorraad voedsel aan te spreken. Hij is echter in slaap gevallen in de zitkamer; hij heeft gewoon zitten wachten tot zij zou thuiskomen. En nu moet Yvonne toch nog voor hem gaan koken.
| |
Appels en zwam
Het echtpaar Stefaan en Vera Windels-Gerstal heeft via een oud-geliefde van Vera, Olivier Egdonck, een huis aangekocht dat aangetast blijkt te zijn door zwammen. Stefaan gaat bij de verzekeringsmaatschappij pleiten om rechtsbijstand te verkrijgen. De agente van de maatschappij, Louisa Gijbels, met wie Stefaan zoals gesuggereerd wordt een kortstondige verhouding begint, komt erachter dat Olivier Vera gebruikt heeft om wraak te nemen op zijn meer succesvolle broer. Stefaan verdwijnt uit Vera's leven en zij blijft achter met de droom van een ander en beter bestaan, zoals wordt gesuggereerd in het slotbeeld met de appels op de keukentafel.
| |
Regen
Stella heeft haar man verlaten. Samen met haar dochter Lotte woont ze nu samen met Ben. Zij hebben onderling ruzie gemaakt over het kind en Ben is vertrokken voor een lange zeereis. Stella wacht op een telefoontje van hem. Zij verlangt hevig terug naar het moment waarop zij Ben voor het eerst ontmoet heeft, toen zij samen moesten schuilen onder een afdakje. In haar eenzaamheid wordt ze lastig gevallen door een opdringerige buur en door haar geestelijk gehandicapte zuster, die haar om de haverklap opbelt voor futiliteiten. Aan het slot rinkelt de telefoon. Wie opbelt, wordt niet vermeld.
| |
Vogels
Dit verhaal is gesitueerd in het begin van de jaren zeventig en evoceert de hippie-tijd. Het gaat over een zekere Marianne, die breekt met haar minnaar en haar ouders. De jongeman, door zijn vrienden steevast ‘Witte’ genoemd, heeft zich in zijn studententijd echt door haar laten domineren, in zoverre zelfs dat hij het contact met zijn eigen ouders heeft verbroken. Uiteindelijk trouwt zij met een man uit Singapore. Voor Witte èn voor haar ouders blijft enkel de leegte na haar vertrek. Haar vader Fons slijt zelfs hele dagen op haar kamer. Daar vindt hij op zeker moment haar vulpen. Hij vindt dat ze die moeten opsturen. Later verneemt Witte dat Marianne, die het kind is van Irene's zuster die bij een ongeval is omgekomen, een kind heeft gekregen. Als ze dan toch eens naar België terugkeert, wil ze wel weer met hem vrijen. Dan zegt ze hem dat ze al zwanger is, maar toch lijkt het tweede kind sterk op Witte.
| |
| |
Die slaagt er tenslotte in afstand te nemen van Marianne en van de herinneringen aan haar. Hij zal nu beginnen met het observeren van vogels en daarna wil hij misschien een kind, om zo te leren wat het precies is om een mens te zijn.
| |
Brokstukken
In dit ik-verhaal blikt een vrouw terug op haar kindertijd. In haar herinnering zijn twee gebeurtenissen onontwarbaar met elkaar verbonden: het omvallen van de tuinmuur en het vertrek van haar moeder. Haar vader wilde niet dat er ook maar iets veranderde aan het huis nadat zijn vrouw hem in de steek heeft gelaten. De vrouw herinnert zich hoe haar vader haar wijn had leren drinken en haar grove pornofoto's toonde. ‘Het is allemaal erg lang geleden,’ zegt zij, maar ‘[i]k kan nu vermoeden hoe de dingen tussen hen zijn gelopen [...].’ Haar vader vertelt dat haar moeder een keer iets te veel gedronken had en hem toen de woorden ‘ik walg van jou’ in het gezicht geslingerd had. Die walging heeft ook de vrouw gevoeld toen zij tussen haar vaders pornoblaadjes een zwart slipje vond. Uiteindelijk is de vader zijn depressie te boven gekomen. Ook de vrouw ziet nu in dat zij een ander leven is begonnen: ‘een mens heeft meerdere levens en sterft meer dan één dood.’ Zelf heeft ze nu twee kinderen, ze weet weinig over de verschrikkingen van hun bestaan, maar ze hoopt dat zij hun problemen de baas zullen kunnen.
| |
Sprookje
‘Er waren eens een man en een vrouw...’: misschien is het enkel dit stereotiepe begin dat nog naar het klassieke sprookje verwijst. In dit ik-verhaal, waarin de vertelster Kristien heet, gaat het over de wiegedood van Rob en Ben, respectievelijk in 1983 en 1984. De precieze tijdsaanduidingen laten het verhaal aansluiten bij het dagboekgenre. Hemmerechts roept op een direct-realistische manier de dood van haar twee kinderen op, de begrafenisceremonie en het rouwproces. Aan het slot van het verhaal wordt een sprong gemaakt naar het jaar 1987: de ik-figuur beslist bij haar man vandaan te gaan. Haar dochter Kathy zal (voorlopig) bij haar vader blijven.
| |
Interpretatie
Thematiek
De bundel bevat verhalen die allemaal op zich een afgerond geheel vormen. Het openingsverhaal ‘Kerst’ staat ook centraal in de verzameltitel, maar de toevoeging ‘en andere liefdesverhalen’ laat meteen de thematische eenheid vermoeden die de verhalen, hoezeer ook verschillend inzake invalshoek en benadering, tot een hecht geheel verbindt.
In het verhaal ‘Vogels’ schrijft Hemmerechts: ‘Als mensen beginnen te praten, vertellen ze vaak hetzelfde verhaal, of
| |
| |
juister, variaties op hetzelfde verdriet, dezelfde pijn.’ De tien verhalen uit Kerst en andere liefdesverhalen zijn een herhaling en een diepere exploratie van de thema's die Hemmerechts blijvend bezighouden: het menselijke tekort, dat van fysieke aard kan zijn, maar evengoed psychisch kan ingrijpen in het leven; de vaak frustrerende onmacht om de ander te benaderen in een als zinvol ervaren relatie; de onmacht tenslotte om het verdriet en de pijn, die mensen moeten lijden, in woorden te vatten. ‘Alles wat we doen,’ zegt Hemmerechts in een interview, ‘is een voortdurende poging om te kompenseren. Ik wil schrijven over de mens in al zijn argeloosheid, ik wil onze inefficiëntie en onze weerloosheid tonen.’ Vandaar dat de aanduiding ‘liefdesverhalen’ uit de overkoepelende titel als een wrange vingerwijzing moet worden beschouwd. Volgens J. Luis ‘is de titel veelbelovend, maar de inhoud is ontluisterend voor wie een beetje romantisch is ingesteld’. Zo is het slotverhaal een wel erg averechts ‘sprookje’ geworden over een moeder die Kristien heet en kort na elkaar twee zoontjes verliest. Hoe autobiografisch het verhaal ook moge zijn (daarover verderop meer), ‘Sprookje’ is een universeel verhaal over de pijn van het afscheid, over de twijfel en de wanhoop, de kwelling van de onbeantwoord blijvende schuldvraag, die in het verhaal zelfs even wordt omgebogen tot de klassiek-mythische dimensie van de menselijke hybris.
Binnen het complexe geheel van relaties (man-vrouw; vader-dochter; broer-zus; kind-kind) worden de personages meer dan eens geconfronteerd met de brokstukken (cfr. de titel van een van de verhalen). In ‘Regen’ luidt het als volgt: ‘Ja, soms had ze gewild dat hij dood was. Dat hij niet bestond. Omdat het zo'n last was, zo'n opdracht om van iemand te houden, dag na dag, nacht na nacht.’ Alles ondermijnende factor daarbij is de tijd. Wat de personages uit de verschillende verhalen op één moment van hun bestaan zijn, wordt blijvend ingekleurd door wat definitief voorbij is. Uit ‘Brokstukken’: ‘Flarden, brokken van vroeger breken soms met geweld binnen in het leven dat ik nu leid, eisen aandacht in het bewustzijn dat ik nu ben.’ Afscheid en verlies hebben in de verhalen van Hemmerechts te maken met het feit dat mensen volgens haar door verschillende fasen moeten in hun bestaan. ‘Een mens,’ aldus de auteur in een interview, ‘is als een slang die op een bepaald ogenblik een huid afstoot en een nieuwe huid krijgt. Dat kan een pijnlijk proces zijn: mensen willen terugkeren naar een voorbije, vroegere huid.’ Zo kunnen de verhalen (ook) worden gelezen als een poging tot verwoording van het zoeken naar identiteit dat die ieder mens blijvend onderneemt. Zoals blijkt uit het verhaal ‘Vogels’ houdt de drang
| |
| |
naar vrijheid en bevrijding (de vrouw rukt zich letterlijk los van haar ouders en haar gedoodverfde minnaar) evenzeer een daad van verlies in: een verlies voor de vader, een verlies voor haar liefde van toen.
Hoewel Hemmerechts in de verhalen tot op het nulpunt van de pijn uittekent hoe weerloos mensen tegenover elkaar staan, blijven de verhalen toch niet steken in een zwartgallig pessimisme. De meeste verhalen eindigen zelfs (nogal) hoopvol: ‘Hij zou het allemaal kunnen inhalen’ (slotzin van ‘Vogels’).
| |
Stijl
Beknoptheid en soberheid zijn sinds Hemmerechts' debuut de kenmerken van haar stijl geweest. ‘Hard, snel en zakelijk proza’, ‘nuchter en scherp’, ‘Hemmerechts schrijft helder en sober, zonder de lezer bij het handje te willen nemen’, ‘economische stijl die ervoor zorgt dat handelingen en toon in wezen de “verzwegen” afloop voelbaar maken’: het zijn maar enkele van de steeds terugkerende omschrijvingen.
| |
Opbouw
De verschillende vertelstandpunten en de niet-chronologische structuur bezorgen de bundel in zijn geheel en de verhalen afzonderlijk een grote variëteit. Binnen de bundel is het verhaal ‘Vogels’ verreweg het meest traditioneel: afgezien van de openingsscène is het volkomen rechttoe rechtaan verteld.
| |
Poëtica
In de verhalen verwijst Hemmerechts enkele keren zijdelings naar haar opvattingen over literatuur. Zo legt zij een van haar personages de volgende bedenking in de mond: ‘Woorden betekenen. Ze verwijzen.’ Schrijven staat voor Hemmerechts in de eerste plaats voor het oproepen van vragen, niet zozeer voor het formuleren van antwoorden. Betekenisvol in dat licht is het volgende fragment uit ‘Appels en zwam’: ‘[...] zodat zij een geheim was voor hem en hij een geheim voor haar, en ze het ingewikkelde spel konden opvoeren dat liefde heette, om het geheim dat de ander was te doorgronden, maar het geheim werd alleen groter.’
| |
Context
Hemmerechts schrijft haar verhalen vaak als uitgangspunt voor een roman. Zo zouden in Zonder grenzen de verhalen ‘Brokstukken’ en ‘Weekendzusjes’ uitgewerkt zijn, terwijl de roman Wit zand (1993) een uitwerking is van ‘Kerst’, ‘Regen’ en ‘Gas’. De schrijfster daarover: ‘Je ziet iets, je voelt iets aan, nog helemaal intuïtief, en dat probeer je toch in woorden te grijpen. Dat initieel moment heeft iets visionairs. Dan volgt de concentratie om het te gaan vertalen. Later, als ik er meer inzicht in krijg of doordat ik dat verhaal geschreven heb, kan ik het breder gaan uitwerken.’
| |
| |
Een zuil van zout, de (korte) roman waarmee Hemmerechts in 1987 debuteerde, was geschreven ‘voor Rob en Ben’. Pas vijf jaar later, in de bundel Kerst en andere liefdesverhalen, lichtte Hemmerechts een tip van de sluier op en kon zij in ‘Sprookje’ de pijn van het verlies van haar twee kinderen in tekst omzetten: ‘Met het verhaal wil ik eigenlijk zeggen: kijk, mensen, daarom is er zoveel dood, zoveel fataliteit en pessimisme. Ik denk dat het een soort recht van antwoord is. Ik wilde zelf greep krijgen op mijn eigen levensgeschiedenis.’
De schrijfster meent dat zij voor een aantal verhalen uit de bundel Kerst en andere liefdesverhalen beïnvloed werd door J. Bernlef: ‘Zijn personages zijn altijd erg objectieve, weinig geëngageerde vertellers, zeer toeschouwende personages en daar hou ik wel van.’
| |
Waarderingsgeschiedenis
De reacties op de bundel waren over het algemeen positief. Volgens Meijsing ‘is Kerst en andere liefdesverhalen een adembenemend en verschrikkelijk boek van een wreed schrijfster’. Van Aken heeft het over ‘een mooie, maar vooral sterke verhalenbundel, waarin niets aan het toeval is overgelaten en waaruit nogmaals het talent van Hemmerechts blijkt’.
Met een verhalenbundel is het uiteraard vaak zo dat de verschillende verhalen ook apart worden benaderd en/of afgewogen tegen de andere. Kritiek kwam er bijvoorbeeld op het titelverhaal, waarvan Van Nieuwenborgh in het brtn-tv programma Ziggurat beweerde dat ‘je zoiets niet in het kerstnummer van een dag- of weekblad kon laten verschijnen. Even elementair als niet gaan plassen op een asverstrooiingsweide.’ Bijzonder heftig was ook de reactie van Van Heer: ‘[H]aar verhalen zijn niet veel meer dan een handige verstrengeling van stijlloosheid en Rossemiaanse skabreuziteiten.’ Luis meent vooral bezwaren te moeten formuleren jegens Hemmerechts' stijl: ‘Gevoelens worden verzwegen, informatie over beroep of bezigheden van de verhaalfiguren ontbreekt en meestal blijft onduidelijk wat hun motieven zijn om iets te doen of na te laten. Sommige verhalen blijven daardoor rijkelijk vaag en onbestemd, maar andere varen er wel bij.’ Weverbergh ergert zich aan ‘het wat grijze taalgebruik. Haar woordenschat is zeer eentonig. Zelden kan men een zin aanstrepen omdat hij uitstekend is geformuleerd, waar taalcreativiteit ons in bewondering brengt, waar oude beelden worden opgepoetst en plots in een ander daglicht schitteren.’
Daartegenover staat dan de mening van Lannoy, die stelt
| |
| |
dat ‘Hemmerechts het métier tot in de puntjes beheerst en dat levert vaak levendig, emotioneel geladen proza op.’
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Kristien Hemmerechts, Kerst en andere liefdesverhalen. Amsterdam/Antwerpen 1992.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Vandenbroucke, Mensen zijn weerloos. In: Knack, 18-3-1992. |
J. Verheyen, Liefde in soorten. Kristien Hemmerechts. ‘Kerst en andere liefdesverhalen’. In: De morgen, 3-4-1992. |
R.V.C., Kristien Hemmerechts: liefde als verontschuldiging. In: Het nieuwsblad, 9-4-1992. |
L.D.B., Kristien Hemmerechts: Kerst en andere liefdesverhalen. In: Humo, 10-4-1992. |
M. Cuyt, Variaties op hetzelfde verdriet. Liefdesbundel van Kristien Hemmerechts. In: Gazet van Antwerpen, 11-4-1992. |
L. Lannoy, Tweemaal Kristien Hemmerechts. In: Gazet van Antwerpen, 11-4-1992. |
J. van Hulle, Variaties op dezelfde pijn. In: De standaard, 18-4-1992. |
J.-H. Bakker, Liefdesgeluk is voor de dommen. In: Haagsche courant, 24-4-1992. |
J. Luis, We zijn verliefd, maar op wie? Liefdesverhalen van Kristien Hemmerechts. In: NRC Handelsblad, 24-4-1992. |
C. Alleene, Is de mens voortdurend op zoek naar zichzelf? In: Het volk, 14-5-1992. |
J.A. Dautzenberg, Hemmerechts hult zich in raadsels. In: De volkskrant, 15-5-1992. |
A. Kossmann, Catastrofes zonder drama. In: Provinciale Zeeuwse courant, 15-5-1992. |
J. Weverbergh, Hemmerechts op weg naar het grote schrijverschap. In: Het laatste nieuws, 16-5-1992. |
D. Meijsing, De vrouwelijke ruis: seks en rampspoed bij Kristien Hemmerechts. In: Elsevier, 23-5-1992. |
J. Vandenbroucke, Het beste van Kristien Hemmerechts. In: Markant, 29-5-1992. |
A. Oyen, Graffiti met klasse. In: De janet, juni 1992. |
C. Janssen, Het voorspel van het drama: de noodlotsgedachte in het werk van Kristien Hemmerechts. In: Surplus, juli-augustus 1992. |
P. van Aken, Het ware gevoel. In: Ons erfdeel, nr. 4, september/oktober 1992, jrg. 35, p. 595-596. |
I. van Eijk, Nu hoef ik me nooit meer zorgen om je te maken. In: Trouw, 15-10-1992. |
E. van Heer, Verklontering en verkleutering. In: Uit. VTB-VAB-Magazine, november 1992. |
G. Devos, Hemmerechts; het gat in de ozonlaag bedreigt ook de grootste ijsberg. In: De vos, literair eenmanstijdschrift, nr. 13, 1992, jrg. 5. |
lexicon van literaire werken 28
november 1995
|
|