| |
| |
| |
A.F.Th. van der Heijden
Advocaat van de hanen
door Jaap Goedegebuure
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Advocaat van de hanen van A.F.Th. van der Heijden (* Geldrop 1951) verscheen in december 1990 als het vierde deel van de cyclus De tandeloze tijd bij uitgeverij Querido. Het derde deel (dat naderhand in tweeën zou worden uitgegeven) was toen nog niet verschenen, iets dat kenmerkend mag heten voor de impulsieve schrijfwijze van de auteur, die het werk aan zijn magnum opus wel vaker heeft onderbroken of niet in de gebruikelijke volgorde afgewerkt.
Het gegeven voor Advocaat van de hanen is gebaseerd op de zogenaamde affaire Hans Kok. De activist van die naam, regelmatig betrokken in de tussen 1980 en 1985 voorkomende confrontaties tussen anarchistische woningkrakers en de Amsterdamse autoriteiten, stierf na zijn arrestatie bij rellen in de Staatsliedenbuurt, eind oktober 1985, onder nooit opgehelderde omstandigheden in een politiecel.
Van de roman, die is opgedragen aan ‘Minchen’ en ‘Totó’ (respectievelijk de vrouw en de zoon van de schrijver), kwam in 1996 een door Gerrit van Elst gemaakte verfilming in roulatie. Advocaat van de hanen was in 2002 toe aan zijn veertiende druk. De totale oplage bedroeg op dat moment 80.000 exemplaren.
| |
Inhoud
Eerste boek: De euforie
Op 29 april 1985 ontwaakt de zevenendertigjarige advocaat Ernst Quispel met een hevige kater. Nadat hij zich ruim twee weken heeft ondergedompeld in de alcohol, zijn de fysieke en psychische gevolgen zo ernstig dat hij zich nog altijd in een delirium waant. Hij voelt niet alleen de kater in zijn lijf, maar meent ook katers en katten te horen rondlopen in zijn huis. Op een zeker moment gelooft hij zelfs dat hij met een menselijke insluiper van doen heeft. Beetje bij beetje herinnert hij zich de achtereenvolgende episoden van zijn dipsomanie. Ze worden door de verteller van moment tot moment opgeroepen
| |
| |
en hoofdstuksgewijs afgewisseld met de ervaringen en gebeurtenissen in het heden.
Op 11 april heeft Ernst, dankzij eerdere ervaringen goed op de hoogte, de signalen waargenomen waarmee zich een nieuwe, steevast als euforisch ondergane periode van excessieve drankzucht pleegt aan te kondigen. Zijn aandacht wordt getrokken door geëtaleerde stropdassen, attributen waarvan hij er tijdig zoveel aanschaft dat hij er ondanks zijn dronkenschap toonbaar blijft uitzien. Hij neemt een grote hoeveelheid geld op, steekt zich nieuw in de kleren, laat zijn hoogzwangere vrouw Zwanet weten dat hij vanwege drukke werkzaamheden een tijdje bivakkeert in de ruimte die hij heeft gehuurd in het voormalige Huis van Bewaring en begint vervolgens aan een dagenlange kroegentocht, waarbij hij enorme hoeveelheden wodka inneemt en van tijd een vluchtig erotisch avontuur beleeft.
Tijdens zijn bezoeken aan het Huis van Bewaring onderhoudt Ernst zich met zijn vriend Albert Egberts, de ex-minnaar van Zwanet, en met Kiliaan Noppen, lid van een groep anarchistische, met hanenkammen getooide punkers die zich voorbereidt op de gewelddadige ontruiming van het mede door hen in gebruik genomen gebouw. Omdat hij ze bijstaat als juridisch raadsman is Ernst in dit milieu een goede bekende, wat niet verhindert dat hij met spottende en soms zelfs wantrouwende reserve wordt bejegend.
Net als het begin kondigt ook het einde van Quispels euforie zich met niet mis te verstane signalen aan. Een barkeeper weigert hem te schenken en zijn radde tong laat hem steeds vaker uitspraken doen die hij liever voor zich had gehouden. Tezelfdertijd komen de spanningen tussen de ‘hanen’ en het Amsterdamse gemeentebestuur tot uitbarsting. Bij pogingen het definitief bouwvallig verklaarde Huis van Bewaring te ontruimen breekt een ware veldslag uit. Hoewel de bezetters zich met alle mogelijke middelen verweren - ze bestaan het zelfs met een stuk afweergeschut een politiehelikopter tot de aftocht te dwingen - worden ze tot de laatste man ingerekend. Onder de arrestanten bevindt zich ook Kiliaan Noppen. Ernst, die samen met Albert Egberts van dit alles getuige is, doet in zijn dronkenschap nog een vergeefse poging de jongen uit handen van de politie te houden.
Vier dagen later verneemt de ontnuchterde Ernst van Kiliaans vader dat zijn zoon in een politiecel is overleden. Als doodsoorzaak vermeldt men een ongelukkige combinatie van stimulerende en verdovende middelen. Noppen vraagt Quispel de juridische belangen van de familie te behartigen. Ernst, die zich steeds schuldiger begint te voelen omdat hij verstek heeft laten gaan op een moment dat hij in zijn hoedanig- | |
| |
heid van advocaat het dringendst gewenst was en die zich bovendien belaagd voelt nu hij zijn pad voordurend gekruist ziet door hanen die hem ertoe aanzetten zijn mond open te doen, stemt met enige tegenzin toe en gaat bij de autoriteiten uit op onderzoek naar oorzaak en achtergronden van Kiliaans dood. Met de vader bezoekt hij het gerechtelijk laboratorium waar autopsie op het slachtoffer is verricht. Kort daarna vindt de begrafenis plaats, op uitdrukkelijk verzoek van de politie, die nieuwe rellen vreest, in de nachtelijke uren.
Zoals gebruikelijk in een periode dat hij een kater moet overwinnen, wordt Ernst geplaagd door een niet te onderdrukken bronst. Nadat briefcontact, gelegd op basis van een contactadvertentie, tot niets heeft geleid, gaat hij in op het aanbod van een jong meisje dat bereid is tegen betaling wellustige poses aan te nemen. De séance lijkt tot beider tevredenheid te verlopen, totdat het op betalen aankomt. Dan beseffen zowel Ernst als het meisje tot hun schaamte dat de schijnbare idylle bedorven is door de macht van het geld, die belangeloze genegenheid in prostitutie verandert.
Op de dag dat Zwanet bevalt van haar dochter Cynthia, verschijnt Quispel met Kiliaans ouders voor de rechter, om er te horen wat de uitslag van de gerechtelijke sectie is. Ze worden afgescheept met een summier uittreksel uit het officiële rapport en eisen ter plekke inzage in de volledige versie.
| |
Tweede boek: Blasé
Tweeënhalve maand later, terwijl het juridische steekspel rond de dood van Kiliaan nog altijd niet ten einde is, houden een bijna overspannen Ernst en Zwanet vakantie in Griekenland. Hun verblijf wordt overschaduwd door een terroristische aanslag op het cruiseschip waarmee ze een dagtocht langs enkele eilanden maken. Na hun terugkeer wordt bekend dat nieuw onderzoek heeft uitgewezen dat Kiliaan is overleden aan een overdosis heroïne en een longontsteking. Daarna wordt het in deze zaak lange tijd stil. Hoewel het lijkt dat ook de hanen er van hebben afgezien Ernst onder druk te zetten, slaan ze na enige tijd toch toe. Ze dringen zijn appartement binnen, nemen zijn dochtertje mee, schrijven met vilstift een dreigende boodschap op haar lichaam en leggen haar daarna weer in haar bedje, alles zonder te worden gezien.
De schok van de ontvoering maakt een voortijdig einde aan een nieuwe alcoholische euforie. Nadenkend over de afsluiting van zijn vorige ‘Grote Euforieën’, herinnert Ernst zich hoe hij in september 1977 in contact kwam met Zwanet, toen nog de vriendin van Albert Egberts. Ze riep zijn hulp in nadat ze op een avond dat Albert haar in de steek had gelaten, was aangerand. Ernst had toen misbruik van de situatie gemaakt door onmiddellijk daarop met haar naar bed te gaan.
| |
| |
In de hoop aan zijn desastreuze drankzucht een einde te maken, openbaart Ernst een tot dan toe door hem verzwegen feit in de zaak Kiliaan Noppen. In de nacht dat deze overleed, was Quispel aanwezig in het gevangeniscomplex. Tegelijk met de actievoerders was hij gearresteerd maar hij had een valse naam opgegeven en was niet herkend als de advocaat van de hanen. Toen hem 's ochtends het ontbijt werd gebracht, zag hij door het geopende luikje dat Kiliaan in de cel tegenover de zijne was overleden. Uit angst dat bekend zou worden dat het politiegeweld als doodsoorzaak zou worden aangewezen, hadden twee bewakers het lijk snel een grote dosis heroïne ingespoten. Nadat hij zijn aan de pers gedane verklaring tegenover justitie heeft bevestigd, wordt het lichaam van Kiliaan opgegraven en aan onderzoek onderworpen. Quispels verhaal vindt bevestiging, wat niet verhindert dat hij vanwege grove nalatigheid voor veertien maanden wordt geschorst als advocaat.
Wanneer de euforie zich opnieuw aankondigt, gaat Ernst in zijn eentje een paar dagen naar Schiermonnikoog. Maar ditmaal is de wodka niet toereikend zijn geluksgevoel vast te houden, laat staan dat die het tot een extatisch hoogtepunt voert. Hij beseft dat de periodieke dipsomanie hoort tot zijn voorbije jeugd, en dat de tijd voorbij is dat hij nog kon geloven dat de wereld zich tot schoonheid laat dwingen. Niet alleen de euforie wordt in de kiem gesmoord, ook de erotische roes die tot de fase van de kater hoort, loopt ditmaal op niets uit. Het avontuurtje dat Ernst zich had voorgenomen, blijft bij een prikkelende fantasie. Wel wordt hij, voor het eerst sinds het begin van hun relatie, verliefd op Zwanet. Zelfs in de jaren van nadere kennismaking en huwelijk die volgden op hun eerste seksuele contact is hij niet zo ondersteboven geweest.
Ernst en Zwanet wonen in aanwezigheid van de koningin en de prins-gemaal de feestelijke opening van het Amsterdamse muziektheater (‘de Doos op de Stop’) bij. Bij die gelegenheid wordt een speciaal gecomponeerde mini-opera opgevoerd, met muziek van Arthur Seyffardt, tekst van Albert Egberts en decor van Felix Boezaardt. Het verhaal speelt zich af in een peepshow en heet ‘De kijkdoos’. Na afloop onderhoudt de koningin zich met de librettist, die schalks door haar wordt aangesproken op zijn toneelstuk Benjamin, dat vanwege vermeende majesteitsschennis inzet van een proces is geweest.
Bij het afscheid vraagt Albert of Ernst de volgende dag aanwezig wil zijn bij een gesprek met de politie. Als het zo ver is, onthult hij de ware toedracht van de dood van Kiliaan. De jongen is in het tumult van zijn arrestatie getroffen door een baksteen die zich bevond in een postpakketje waarmee een dementerende grijsaard wild om zich heen maaide. Hij liep er
| |
| |
een schedelbasisfractuur bij op die niet werd onderkend en hem tijdens het verblijf in de cel fataal werd. Na zijn verklaring lopen Ernst en Albert samen op. Ernst is zich er inmiddels van bewust geworden dat Zwanet en Albert hun oude banden opnieuw hebben aangeknoopt. Hij zegt Albert afstand van zijn vrouw te doen en begint aan een nieuwe kroegentocht, nu eens niet in euforie, maar met de vaste wil een reguliere drinker te worden, ook als de dood erop zou volgen. In een van de door hem aangedane café's verneemt hij dat de commissaris van politie en de burgemeester na alle onthullingen in de afaire Kiliaan Noppen zijn afgetreden. Op de val van de minister van justitie wordt nog gewacht.
| |
Interpretatie
Opbouw
In de hiervoor gegeven parafrase van de inhoud is voorbijgegaan aan de bijzondere opbouw van de roman. De geschiedenis speelt zich af tussen april 1985 en het najaar van 1986, maar wordt niet in overeenstemming met het werkelijke tijdsverloop verteld. Het eerste deel, waarvan de gebeurtenissen zich voltrekken tussen 11 en 29 april, bestaat uit 22 korte hoofdstukken. De oneven hoofdstukken spelen zich af na Quispels euforische dipsomanie waarvan het einde samenvalt met de ontruiming van het Huis van Bewaring en de dood van Kiliaan Noppen. De even hoofdstukken gaan daaraan vooraf. Het resultaat is een complexe variant op het flashbackprocédé, bekend van het thrillergenre. Er wordt terugverwezen naar een verleden dat nog moet worden gereleveerd. De vooruitwijzingen daarentegen grijpen meestal vooruit op gebeurtenissen en situaties die al bekend zijn.
Het tweede deel behandelt de juridische nasleep van de affaire Noppen. Ook daarin blijft de spanning tot het laatst toe gehandhaafd doordat de waarheid omtrent Kiliaans dood stukje bij beetje wordt onthuld. De auteur, bij monde van zijn alter ego Albert Egberts, heeft daarbij het laatste woord. Hij is het die de politie laat weten dat een dementerende grijsaard Kiliaan een schedelbasisfractuur heeft toegebracht. Quispel houdt aan deze ontknoping het nare gevoel over dat Albert hem niet alleen Zwanet heeft ontnomen, maar ook de plot van de zaak-Noppen.
| |
Personages
Was Albert Egberts in De slag om de Blauwbrug, Vallende ouders en De gevarendriehoek nog slechts de als ikverteller optredende autobiograaf, in het vierde deel van De tandeloze tijd manifesteert hij zich als dramaturg van professie. Ernst Quispel, de eigenlijke hoofdpersoon, is zijn karikaturale tegenvoe- | |
| |
ter. Want Albert mag zich dan ooit hebben verslingerd aan de drank en de heroïne, zijn persoonlijkheid van geboren kunstenaar bleef onaangetast. Quispels artisticiteit daarentegen bestaat buiten zijn dipsomane buien eenvoudig niet. De bevliegingen die hem eens in de zoveel maanden meenemen, meent hij ‘vorm’ te moeten geven door een onafgebroken kroegentocht. In zijn herinneringen heeft hij de alcoholische uitspattingen geordend als een galerij ‘kunstwerken’. Uiteraard is hier sprake van zelfbedrog. Quispels creatieve productie is even vluchtig als de wodka die er de grondstof van is. Wel geeft Quispel blijk van een zeker inzicht in het schrijverschap. Hij vat het geschreven woord op als ‘doordacht, doorwrocht, indirect, onzichtbaar, verscholen, sluipend, platonisch’. Maar wanneer hij zelf de pen ter hand neemt, is het niet ter wille van de kunst om de kunst, maar met een zeer praktisch doel. Hij schrijft brieven die ertoe dienen zijn erotische dagdromen te realiseren. In zijn hoedanigheid van epistolerende Casanova draagt hij bij aan een kleine reeks pastiches, want naast de contactadevertenties en ‘dirty letters’ zijn er ook imitaties van Simon ‘Kronkel’ Carmiggelt en Gerard Reve aan te treffen.
| |
Poëtica
Zoals elke karikatuur wijst Quispel terug naar zijn voorbeeld, in dit geval de schrijver. Wanneer hij op het punt staat toe te geven aan zijn geilheid, valt hem deze typering in: ‘Langzame masturbatie, maar met een pen in de rechterhand’. Schrijven wordt hier voorgesteld als spirituele onanie, niet alleen voor deze duivelsadvocaat, maar a fortiori voor elke auteur die wat dieper wil nadenken over zijn even eenzame als steriele avontuur. Geen wonder dat we hier Van der Heijdens geliefde thema van de impotentie zien opduiken. De roes van de drinker en de bevlogenheid van de kunstenaar hebben met elkaar gemeen dat ze afleiden van de werkelijkheid. Ze simuleren immers een surrogaatbevrediging die in de plaats van het orgasme treedt. Hierbij past Quispels neiging tot voyeurisme.
Hoezeer elke kunstenaar balanceert op het scherp van de snede tussen authenticiteit en vervalsing, blijkt uit de manier waarop Quispel de positie bepaalt die Albert ten opzichte van zijn twee jeugdvrienden inneemt. Met beeldhouwer Flix, die het liefst volstaat met gipsafgietsels van levende modellen, deelt Albert zijn hang naar de concrete realiteit, maar in toneelspeler Thjum waardeert hij de wil om het te zoeken in de wereld van schijn en illusie.
In zijn hoedanigheid van karikaturale spiegelfiguur geeft Quispel ook aan dat het de schrijver Albert Egberts ontbreekt aan discipline en matiging. De keren dat hij aan het woord komt, lijkt hij bij herhaling in spontaan opborrelende plannen voor nog te schrijven werk verstrikt te raken. Het is de advo- | |
| |
caat zelf die zich hier als wijze raadsman ontpopt: ‘Albert, Albert, begin je voor de zoveelste keer als een regisseur te praten voor de dialogen geschreven zijn.’ Het kan als zelfkritiek van Van der Heijden worden verstaan, want ook die leek in deze fase van het werk aan De tandeloze tijd herhaaldelijk uit te wijken naar alternatieve romanprojecten. Bij deze ene autobiografische verwijzing blijft het niet. Net als Albert Egberts betrok Van der Heijden een cel in het voormalige Huis van Bewaring om er rustig te kunnen schrijven. En net als Quispel huurde hij een luxe appartement in Amsterdam-Zuid en een leegstaande school in de Dordogne.
| |
Thematiek
Als romanfiguur is Quispel niet alleen de drager van bepaalde poëticale overwegingen, hij representeert ook het thema van de verloochening. Er wordt regelmatig gezinspeeld op een passage uit het lijdensverhaal van Jezus waarin de discipel Petrus zegt zijn gearresteerde en ter dood veroordeelde meester nooit te hebben gekend. Quispel doet iets soortgelijks door achter te houden dat hij getuige is geweest van Kiliaans dood. Net als in Petrus' geval zijn het de hanen die hem daaraan herinneren.
Van groot belang in de roman is ook de tegenstelling tussen schijn en werkelijkheid. Die manifesteert zich op het niveau van de gebeurtenissen in de confrontatie van de verborgen blijvende of verborgen gehouden waarheid aangaande Kiliaan Noppens dood met leugens en misleiding, of in het ongeloof dat Zwanet bij Ernst ontmoet als ze het slachtoffer van een verkrachting is geworden. Vergelijkingen met de illusoire wereld van het theater passen daarbij. Voor Quispel is de botsing van realiteit en begoocheling een existentieel probleem, waarvan zijn drankzucht slechts een afgeleide is. Op momenten dat hij dat beseft, zoekt hij zijn toevlucht in paradoxen die de uitersten in een fraaie formulering moeten omspannen. Ook zo laat hij zich kennen als een zielsverwant van de kunstenaar. Maar bij gebrek aan werkelijk scheppend vermogen is hij niet in staat de leegte van zijn bestaan en zijn schrijnend gemis aan authenticiteit te sublimeren. In zijn drankzucht en erotomanie lijkt hij op de legendarische minaar Don Juan voor wie elke nieuwe verovering een accentuering van zijn levensonmacht betekent.
In laatste instantie vertegenwoordigt Quispel de generatie die na in de jaren vijftig werd geboren en in weerwil van de welvaart het slachtoffer werd van geblaseerdheid en desillusie. ‘De wereld had haar smaak verloren. Er restte niets om nog de tanden in te zetten.’ In dit opzicht laat de roman in zijn reflecties op de samenhang van dood, verval en verveling een niet mis te verstane cultuurkritiek horen. Quispels besef dat alles in en om hem heen onecht is, wordt gediagnostiseerd als een diep in de samenleving geworteld probleem.
| |
| |
| |
Context
In het geheel van De tandeloze tijd heeft Advocaat van de hanen de status van een intermezzo. Albert Egberts, de hoofdpersoon van de cyclus, vervult er slechts een bijrol. Dat het vierde deel toch past in de samenhang van het geheel, is te danken aan thematische en poëticale parallellen. Naast de al genoemde overeenkomsten is er het gegeven van de krakersrellen, dat niet alleen in Advocaat van de hanen maar ook in De slag om de Blauwbrug een grote rol speelt. Het motief van de alcoholverslaving komt voor in Vallende ouders, De gevarendriehoek en het autobiografische Asbestemming, de problematiek van de dood in Het leven uit een dag.
In de concentratie op verslaving en degeneratie sluit Van der Heijden aan op de Franse decadenten, met name gedoemde dichters als Baudelaire en Verlaine. Ook is er de nodige affiniteit met de Franse schrijver Jean Genet, die zijn inspiratie putte uit de zelfkant van de samenleving. In de contemporaine Nederlandse literatuur doet zich een merkwaardige overeenkomst voor met de roman Vrouwenzand (1998) van Robert Anker, niet toevallig een groot bewonderaar van Advocaat van de hanen.
Naast de literaire context is er ook die van de realiteit anno 1985. Nog nadrukkelijker dan in de andere delen van De tandeloze tijd heeft Van der Heijden de plot geënt op herkenbare gebeurtenissen en situaties. Dat geldt in de eerste plaats voor de krakersrellen die Amsterdam aan het begin van de jaren tachtig in hun greep hielden. Daarnaast valt er in dit verband melding te maken van een groot aantal details die niet zouden misstaan in een sleutelroman. Zo herkennen we in de kranten Het devies en Nederland op zondag respectievelijk Het parool en Vrij Nederland, in pater Van Vlokhoven de studentenpastor Van Kilsdonk, in de begraafplaats Kommervlugt Zorgvlied en in het muziektheater de Doos op de Stop de Stopera. Simon Carmiggelt komt er duidelijk identificeerbaar in voor als de columnist Wrongel. Gerard Reve blijft ongenoemd, maar treedt wel degelijk op. Ed van Thijn, burgemeester in de jaren tachtig en negentig, wordt gehekeld vanwege zijn pogingen de Olympische Spelen (hier de World Jamboree van de padvinders) naar Amsterdam te halen. Verder is gebruik gemaakt van de terroristische aanslag op het cruiseschip Achille Lauro en van details uit het bestaan van het advocatencollectief van vader en zonen Moskovicz, van wie de jongste partner, Baruch, in opspraak kwam vanwege heroïneverslaving en fraude.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij zijn verschijning viel Advocaat van de hanen een gemengde ontvangst ten deel. Een deel van de recensenten gebruikte kwalificaties als ‘geniaal’ (Anker), ‘indrukwekkend’ (Gerits), ‘fabelachtige vertelkunst’ (De Rover), ‘een eenzaam hoogtepunt in de Nederlandse literatuur’ (Osstyn), ‘een heel grote roman van een heel groot schrijver’ (Bousset) en dergelijke. Anderen, zoals Warren en Hagdorn, laakten wat ze zagen als wijdlopigheid van stijl en compositie en falende integratie binnen het geheel van De tandeloze tijd. Velen vonden de roman, ondanks of juist dankzij het bevlogen karakter, te lang, voor Osstyn daarentegen had hij nog wel langer mogen zijn. Nu eens sprak men van een geslaagd tijdsbeeld (Meijsing, Mulder), dan weer werd er op dat aspect van alles afgedongen (Hagdorn, Zandbergen). Opvallend is dat de kritiek in Vlaanderen en Duitsland als geheel veel positiever uitviel dan in Nederland. In Duitsland zag men Van der Heijden als een welkome aanvulling op het trio Mulisch (De ontdekking van de hemel), Nooteboom (Rituelen) en De Winter (Hoffmanns honger).
Een curieuze reactie is die van Henk Kersting, de advocaat van Hans Kok die regelmatig als model voor Ernst Quispel wordt genoemd. Aan het blad Rechtshulp draagt hij op verzoek van de redactie een bespreking bij waarin hij de roman slaapverwekkend en in juridisch opzicht niet ter zake kundig noemt. Dat een ‘immoreel zwijntje’ als Quispel een idealist als Noppen zou willen verdedigen, is in zijn ogen volstrekt ongeloofwaardig.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
A.F.Th. van der Heijden, Advocaat van de hanen, eerste druk, Amsterdam 1990.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Men raadplege ook de lijst van secundaire literatuur bij de besprekingen van De slag om de Blauwbrug, Vallende ouders en De gevarendriehoek, elders in dit lexicon. |
Willem Kuipers, Kwartaaldrinker tussen de hanekammen. In: de Volkskrant, 30-11-1990. |
Reinjan Mulder, De dans van de harken. In: NRC Handelsblad, 30-11-1990. |
Luuk Verpaalen, A.F.Th. van der Heijden over ‘Advocaat van de hanen’. In: Utrechts nieuwsblad, 30-11-1990. |
Jaap Goedegebuure, Koning Midas in het fin de siècle. In: HP/de Tijd, 7-12-1990. |
Frans de Rover, Slachtoffer van de tijd. In: Vrij Nederland, 8-12-1990. |
Jaap Goedegebuure, A.F.Th. van der Heijden. In: HP/ de Tijd, 14-12-1990. |
Hans Warren, Veel pagina's vol. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 15-12-1990. |
Robert Anker, Een advocaat tussen drank en hanekammen. In: Het parool, 15-12-1990. |
Doeschka Meijsing, Onze tijd gegrift. In: Elseviers magazine, 5-1-1991. |
Michiel Hagdorn, Een dikzak is geen reus. In: De Limburger, 16-1-1991. |
Jan Zandbergen, Advocaat van de hanen. In: Intermagazine, nr. 2, 1991. |
Dirk Magerman, A.F.Th. van der Heijden, ‘Advocaat van de hanen’. In: Boekengids, nr. 2, 1991, jrg. 69, p. 101-102. |
Karel Osstyn, Een eenzaam hoogtepunt. In: De standaard, 16-3-1991. |
Joris Gerets, A.F.Th. van der Heijden, ‘Advocaat van de hanen’. In: De morgen, 5-4-1991. |
Jaap Goedegebuure, Advocaat van de hanen, karikatuur van de schrijver. In: Ons erfdeel, nr. 2, 1991, jrg. 34, p. 163-170. |
Henk Kersting, Advocaat van de hanen. In: Rechtshulp, 1991, jrg. 5. |
Gerrit Jan Zwier, Gif en tegengif. In: Denkwijze 298. Hoogte- en dieptepunten in de Nederlandse literatuur uit de jaren tachtig, Baarn 1991, p. 106-109. |
Wiel Kusters, Alcohol. In: Tijdschrift voor geneeskunde en ethiek, nr. 1 en 2, 1992, jrg. 2, p. 10-21 en 49-51. |
Maarten 't Hart, A.F.Th. van der Heijden. In: Een havik onder Delft, Amsterdam 1992, p. 160-167. |
Hugo Bousset, Met de ogen van een vlieg. In: De gulden snede, Amsterdam 1993, p. 213-224. |
Hermann Walmann, Die unerträgliche Selbstverständlichkeit des Lebens. In: Süddeutsche Zeitung, 13-12-1995. |
Dirk Schümer, Schluck für Schluck. In: Die Zeit, 15-12-1995. |
Jeroen Overstijns, Van realisme naar postmodernisme (en weer terug?). In: Spiegel der letteren, nr. 1, 1996, jrg. 38. |
Ilja Bast, De werkelijkheid oppoetsen tot zij glanst. In: Split, nr. 3, 1999, jrg. 4, p. 6-8. |
lexicon van literaire werken 57
februari 2003
|
|