| |
| |
| |
Maarten 't Hart
Een vlucht regenwulpen
door Wam de Moor
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Een vlucht regenwulpen van Maarten 't Hart (*1944 te Maassluis) kwam in september 1978 uit bij uitgeverij De Arbeiderspers te Amsterdam. De roman, 197 bladzijden lang, werd onmiddellijk een succes. Druk na druk verscheen. Naar de mededeling van de auteur zelf was het boek al in 1971 geschreven, nog vóór hij in dat jaar debuteerde met Stenen voor een ransuil. Pas nadat 't Hart met Het vrome volk in april 1976 de Multatuliprijs 1975 had verworven en met een waar offensief van columns en andere stukken in de loop van 1976 en 1977 de media had veroverd, werd de uitgave geëntameerd.
Van de eerste (gebonden) en tweede (gelijmde) druk konden (afgerond naar beneden) 10 000 exemplaren worden gemaakt. Daarna volgden de drukken elkaar snel op, in omvang variërend van 7500 tot 10 000 exemplaren, zodanig, dat op 1 september 1997 het aantal van een half miljoen reeds was overschreden. Behalve de uitgave, verzorgd door De Arbeiderspers, verscheen het boek in licentie als BulkBoek en in 1990 als Grote Lijster, een jaarlijkse reeks van telkens vijf literaire werken, uitgebracht ten behoeve van het literatuuronderwijs door uitgeverij Wolters-Noordhoff. Als pocket werd het boek in 1995 opgenomen in de Singel-pockets. Vertalingen van het werk verschenen in achtereenvolgens het Zweeds, Italiaans, Bulgaars, Russisch, Afrikaans, Duits en Pools.
Volgens de tekst van het achterplat krijgt de lezer niet, als in de verhalen uit Het vrome volk, te maken met een ironische, gedistantieerde beschrijving van het verleden, maar met ‘een studie in vereenzaming’, die ‘veel persoonlijker’ is, ‘een beklemmende geschiedenis over een door afkomst en opvoeding van de vroegste jeugd af aan tot isolement gedoemd kind’. De roman, zo belooft de tekst, zal de beschrijving worden van een jeugdliefde, van de eerste verliefdheden. In die sector heeft de auteur al eerder laten zien wat hij kan. De uitgever verwacht dan ook ‘een groot lezerspubliek’, dat zich herkent in deze roman.
De tekst bestaat uit 23 hoofdstukken, alle van een hoofd- | |
| |
stuktitel voorzien, maar niet genummerd en zeer ongelijk in lengte: kortste hoofdstuk is ‘Mijn vader’ met elf regels, langste met bijna 27 bladzijden ‘Avondval’.
De roman werd verfilmd door Ate de Jong en onder dezelfde titel uitgebracht in februari 1981. Deze verfilming werd zodanig gewaardeerd, dat zij nadien meerdere malen op televisie is uitgezonden.
| |
Inhoud
In Een vlucht regenwulpen vertelt de dertigjarige hoogleraar biologie Maarten in feite zijn levengeschiedenis. Het verhaalheden strekt zich uit over een periode van enkele weken. De levensgeschiedenis speelt ten dele in Maartens vroegste jeugd in een gereformeerd kwekersgezin en ten dele tijdens zijn middelbare-schooljaren en de periode daarna. De roman bestaat, zonder dat dit wordt aangeduid, naar zijn inhoud uit drie delen. In het eerste, dat loopt van ‘Mijn Zomer’ tot en met ‘Regenwulpen’, ligt het accent op de jeugd van de hoofdfiguur Maarten. In het tweede, van ‘Zaterdag’ tot en met ‘Kerkgang’, wordt diens liefde voor de medeleerlinge Martha uitgewerkt. Deze beide delen spelen voor een groot deel in het verleden dat Maarten overdenkt. Het derde deel, dat begint bij ‘Vooravond’ en eindigt met ‘Avondval’, vertelt nagenoeg geheel over de reis die de hoofdfiguur onderneemt naar Bern waar hij deelneemt aan een congres.
| |
Mijn Zomer
In ‘Mijn Zomer’ denkt de ikverteller terug aan zijn moeder terwijl zij hem als vierjarige over zijn haar strijkt, en laat hij zich uit over het voor en tegen van relaties tussen mannen en vrouwen. Al vroeg wilde hij beroemd worden, ging naar de hbs, waar hij de voorbeeldige leerling bleef. Daarna volgde de studie biologie en raakte hij gefascineerd door de weefselkweek. Kort na elkaar stierven de oom en de tante bij wie hij als student inwoonde en zijn vader. Hij verkocht de kassen en leefde voortaan met zijn moeder. Na zijn doctoraal examen stierf zij aan keelkanker. Woede daarover tegenover God leek hem even terug te brengen bij het geloof in God dat hij was kwijtgeraakt. Drie jaar later promoveerde hij en werd hoogleraar.
| |
Zonnewijzer
Na dit levensbericht volgt een afwisseling van scènes uit heden en verleden die de bepaalde aspecten van dit leven belichten. Op de huwelijksreceptie van zijn vriend Jakob ziet de verteller het jongere zusje van Martha, het meisje op wie hij twaalf jaar geleden verliefd werd. Martha is inmiddels getrouwd en heeft twee kinderen. Haar zusje denkt niet aan een huwelijk.
| |
| |
Zij en Maarten maken een afspraak voor over veertien dagen, wanneer hij terugkomt van een congres over weefselkweek in Bern. Op het moment dat hij haar ten afscheid heeft gegroet, bekruipt hem de dwanggedachte dat hij op de afgesproken datum dood zal zijn.
| |
Mijn moeder
Het volgende hoofdstuk speelt geheel in het verleden. Maarten herinnert zich hoe hij gefascineerd was door de aanblik van zijn moeder wanneer zij haar haren kamde; hoe hij het stoeien van haar moeder met de petroleumboer - die haar natspoot - onderbrak; hoe hij tijdens het huisje spelen wilde kussen, net als zijn vader deed; en hoe hij, tenslotte, in paniek raakte toen hij naar de dokter moest om zijn amandelen te laten pellen. Vooral de zwarte schaduw van de toren over het plein boezemde hem angst in, omdat hij er een ‘streep van vuur’ omheen zag, die hij associeerde met de roodgloeiende tang van de dokter.
| |
Avond
Zich verraden voelend door zijn ouders, bleef hij hen observeren terwijl zij 's avonds in de tuin, vertrouwelijk met elkaar, onkruid verbrandden.
| |
Mijn vader
De verteller herinnert zich zijn pijprokende vader.
| |
Ongeluk
Het verhaal keert terug naar het heden. Maarten, nog in zijn auto van het huwelijksfeest onderweg naar huis, beseft dat juist de geweldige pijn van het amandelen pellen destijds het geluksgevoel versterkte dat de ondergaande zon teweegbracht. Zo denkend over zijn verleden, rijdt hij door rood en komt in botsing met een andere auto en veroorzaakt een file. De woede van de automobilisten daarover doet hem denken aan eigen mateloze woede in het verleden. En die van een man tijdens een avondwandeling kortgeleden toen hij probeerde een meisje aan te spreken. Hij ziet de autobotsing als een bewijs voor de juistheid van de dwanggedachte. Maarten beseft dat hij zich uit liefde voor zijn moeder verzet tegen de neiging om een ander lief te hebben, omdat een mens dan kwetsbaar is. Wanneer hij na zijn autoritje terugkomt in het laboratorium, struikelt hij over een lampensnoer en wordt bijna geëlektrocuteerd bij de spoelbak. Dat ziet hij als een tweede vingerwijzing van de dood.
| |
Kauwen
Ook ‘Kauwen’ speelt in het heden. Tijdens het roeien door de rietlanden voert de verteller zijn eenzaamheid terug op de sterke band tussen hem en zijn moeder. Zulk een intimiteit is zijn doel. Het betegelde pad langs het water herinnert hem aan alles wat hij heeft geleerd. In een herinnering ziet hij twee mannen bezig een onwillige koe vatbaar te maken voor de bevruchting door een stier. Het enorme lid van de stier en later het paren van paarden boezemden hem als kind afkeer in voor de daad en daarmee voor de liefde. Bij de post zit een uitnodiging voor een reünie van zijn oude school.
| |
Pleinvrees
Als kind wandelde
| |
| |
hij met zijn moeder naar school over het tegelpad voor de eerste schooldag. Heimwee beving hem toen hij haar zag verdwijnen. Zes jaar lang ging hij over het tegelpad van huis naar school en terug. Hij ontdekte de natuur, de wisseling van weer en seizoenen. En al die tijd voelde hij zich buitengesloten, maar er was één troost: zijn moeder wachtte bij het theelichtje. Niet alleen de verre afstand naar school isoleerde hem van de andere leerlingen, ook zijn groter talent. In de vijfde klas was hij in een gevecht een groep jongens de baas. Hij schrok van zijn eigen woede.
| |
Zonnedans
Vanuit het kamertje van meester Cordia observeerde Maarten de kinderen op het schoolplein en zag er enkelen even eenzaam als hij zelf. Een jongen bleek bij zon een merkwaardige dans uit te voeren.
| |
Regenwulpen
Maarten herinnert zich hoe niet lang voor zijn moeders dood ouderlingen de zieke vrouw bezochten en haar met hel en verdoemenis dreigden. Zij berustte in haar niet uitverkoren zijn, maar Maarten, door de heren aangesproken op zijn onkerkelijkheid, sloeg in woede de ouderlingen het huis uit. Maar daarop bedacht hij dat ‘de god van zondag 10’ (zie het motto van de roman) zijn moeder een voorsmaak heeft gegeven van het lijden in de hel. Terwijl een vlucht regenwulpen overtrekt, komt de volgende dag een einde aan het leven en lijden van zijn moeder.
| |
Zaterdag
Met het hoofdstuk ‘Zaterdag’ verlegt de aandacht van de verteller zich van de moeder naar Martha en begint als het ware het tweede deel van de roman. De dertigjarige Maarten vertelt dat een grijze zaterdag voor hem vol betekenis is: eigen geboortedag, moeders sterfdag. Een dag dus om Martha weer te zien. Hij herinnert zich, terwijl hij vóór de reünie in de rietlanden roeit, een plaats in het bos waar een jongen en een meisje, toen hij van de vierde naar de vijfde klas ging, met elkaar aan het vrijen zijn geslagen en voor het eerst gepaard hebben. De tederheid die uit hun handelen sprak, heeft de afkeer van paring bij Maarten opgeheven, vooral door ‘die onmiskenbare ondertoon van verdriet bij alles wat ze gedaan hadden’. Op de reünie ontmoet hij zijn enige vriend van vroeger, Johan Koster, en staat tenslotte oog in oog met Martha. Ze praten over hun studie, hun carrière, volgen een les Nederlands en zetten hun gesprek kort voort. Over muziek. Over haar kinderen. Zij delen een broodje. Ze nemen afscheid. Hij ontwaart spot en medelijden in haar ogen.
| |
Voorjaar
Twaalf jaar geleden zag hij haar voor het eerst. Ze werd voor hem een niet te benaderen droombeeld. Haar gezicht kon hij zich niet voor de geest halen, later heel even: met dezelfde glimlach als zijn moeder.
| |
Najaar
Hij maakte haar mee in de redactie van het schoolblad: ‘schuchter blozend’, ‘bewegingloos en vredig’, zacht en kalm lachend.
| |
| |
Wanneer hij naar buiten moest, probeerde hij haar zo vaak mogelijk tegen te komen: 33 ontmoetingen per vrij kwartier! Klasgenoten pestten hem met zijn verliefdheid. Een woedende Maarten sloeg een van hen neer. Een ander kwam hem te hulp. Zo werd Johan zijn vriend.
| |
Bibliotheek
Na de vakantie plaagden meisjes Maarten met zijn verliefdheid, en Martha moest niets van hem hebben; ze vond hem een ‘afschuwelijke jongen’. Anderen bestempelden haar als ‘hooghartig, lastig en verwaand’, maar voor Maarten telde alleen ‘het gelukzalige, weemoedige, smartelijke gevoel dat naar haar kijken in mij opriep’, en hij vergeleek het in intensiteit en belangrijkheid met ‘het kammen van het haar van mijn moeder’. Hij had te veel afkeer van zijn eigen lichaam om haar uit te nodigen voor een tocht door de natuur. In deze periode merkte hij dat hij met zijn moeder de liefde voor de muziek gemeen had, voor Schubert bijvoorbeeld. Toen Martha op een schoolavond de achtste sonate in As van Haydn speelde, wist hij haar dit na afloop te zeggen en kreeg een vriendelijk antwoord. Dat maakte hem ‘ontzettend gelukkig’. Veel verder kwam het niet.
| |
Eindexamen en kerkgang
Een maand na elkaar deden zij eindexamen en tijdens de zomervakantie ontdekte hij bij een bezoek aan haar kerk dat zij al een vriend had.
| |
Kerkgang
Hij overwoog vaag zelfmoord, gooide zich evenwel op de theologie. Om meer inzicht te krijgen fietste hij naar een naburig dorpje waar iemand zou spreken over de goddelijkheid van Christus. Bij de kerk kwam hij een meisje tegen in witzwarte kleding, dat hem aan Martha deed denken, maar in ‘vrolijke vastberadenheid’ haar tegendeel was. Drie weken lang maakte hij dezelfde fietstocht in de hoop dat meisje weer te zien, maar die hoop bleek vergeefs.
| |
Vooravond
Met ‘Vooravond’ vangt het derde gedeelte van het verhaal aan. Maarten ziet ertegenop om op reis te gaan. Hij herinnert zich dagen van heimwee tijdens een verblijf in Londen.
| |
Waterspreeuw
Op weg naar Bern verbeeldt hij zich dat vriend Jakob naast hem in de auto zit en met hem praat. Over de lange duur van zijn verliefdheid als ‘een verschansing, een afweermiddel tegen andere vrouwen’. Vlakbij het dorpje in het Schwarzwald waar hij wil overnachten, ontwaart hij een waterspreeuw, een solitaire zangvogel, ‘toonbeeld van volstrekt vanzelfsprekende en gelukkige eenzaamheid’. Temidden van feestende dorpsbewoners weet Maarten zich de solipsist, ‘het ik onaantastbaar, het enig werkelijke’. De enige tegenstelling bestaat tussen ‘al het andere en ik’. En Maartens gemoed verkeert in een ‘breekbare, gelukzalige transparante helderheid’.
| |
Wolken
Van hier reist hij naar Zwitserland, dat hem een gevoel geeft van ruimtelijkheid. De aanblik van Bern met in de verte de bergen ontroert hem. Hij ontmoet zijn collega, de celbiologe Adrienne Ponchard, wier schoon- | |
| |
heid hem vervult met trots. Naast deze door de wol geverfde vrouw voelt hij zich de onervaren maagd.
| |
Tijd
Wandelend door de stad rijmt hij beelden van Bern met die uit zijn jeugd: een plein met een reusachtige toren zoals ooit het plein met de kerktoren en de herinnering aan het verstoppertje spelen, waaraan hij niet mee mocht doen. Het water van de rivier de Aare is verlokkend.
| |
Roltrappen Feest
De volgende dag ontmoet hij naast Adrienne de organisator van het congres, professor Ernst Bitzius. In de gesprekken met Adrienne gaat het over liefhebben, kinderen en ouders, het (mislukte) huwelijk. Bitzius nodigt beiden uit voor een tocht in de bergen en een verblijf bij hem. Maar Maarten voelt zich buitenstaander en vertrekt, nagekeken door Bitzius en Adrienne; ‘een mooi paar’ denkt hij. En hij weet dat hij verliefd is op Adrienne. Bij de Kornhausbrücke wekt een dronken paar zijn afkeer en voor de derde maal denkt hij aan zelfmoord. In de binnenstad passeert hij hoeren, een van hen doet hem denken aan Martha; hij zou met haar meewillen, maar ze weigert hem. Opnieuw overvalt hem de dwanggedachte: nog maar zes dagen te leven! Hij wandelt in cirkels, steeds dezelfde door het centrum, en steeds opnieuw komt hij langs een vrouw onder een galerij die hem blijft afwijzen. Tenslotte verdwijnt zij en raakt hij even bewusteloos. Aan de vrouwen die hem oprapen en naar het hotel brengen, vraagt hij de naam van de hoer (‘Hertha Frank’) en geeft hij de honderd frank die zij had moeten kosten.
| |
Avondval
Twee dagen later overnacht hij bij Ernst Bitzius (in het laatste en langste hoofdstuk) en samen met Adrienne en Bitzius gaat hij de Schynige Platte op. Zij kijken boven aangekomen neer op de Brienzer- en Thunersee. Ernst en Adrienne gedragen zich vertrouwelijk, Maarten voelt zich buitengesloten door hun taal en hun gemeenschappelijke ervaring met een slecht huwelijk, hij voelt zich ook een beetje hun zoon. Op initiatief van Bitzius dalen ze af in een couloir of schoorsteen, voor Maarten is de afdaling daarin eigenlijk te moeilijk, maar hij durft niet te weigeren. Zijn glijden in de losse steenslag wordt gaandeweg vallen. Hij acht zijn dood nabij en is toch niet bang. Hij weet zich uiteindelijk vast te grijpen aan een richel en blijf zo, gewond en wel, liggen. Maarten weet dan dat hij mag voortleven, de dwanggedachte te moeten sterven voorbij. Hij zal alleen moeten blijven.
Op de Schynige Platte kijken zij naar de avondval, naar het alpengloeien. In het restaurant boven het bergstation schrijft hij een kaart aan de zuster van Martha om zijn afspraak met haar af te zeggen. Eenmaal naar bed beleeft Maarten de val opnieuw, ziet zich als Icarus met vleugels als een engel, valt in de richting van een groot, leeg plein, en dan is er in zijn droom
| |
| |
het beeld van haar - Martha - aan de andere zijde van de heg, haar gezicht duidelijker dan ooit. Dat zou hij vast willen houden, in de ontspanning die hem overkomt, ‘het ongelofelijk vredige gevoel’ dat ‘nooit gekend welbehagen’ wordt met een belofte voor altijd.
| |
Interpretatie
Opbouw
Een vlucht regenwulpen is een ontwikkelingsroman. Door kleine gebeurtenissen en ervaringen in het heden wordt de verteller, de ikfiguur Maarten, teruggevoerd naar zijn verleden. Dankzij een periode van vijftien dagen waarin het verleden bij stukjes en beetjes herleeft, komt de verteller tot het inzicht, dat hij, misschien omdat hij zijn moeder niet los kon laten, nooit een andere vrouw in zijn leven heeft toegelaten. Wel koesterde hij door de jaren heen het droombeeld dat hij zich van zijn medescholiere Martha vormde en blijkt dit geregeld op andere meisjes en vrouwen te projecteren. In de maatschappij, zo concludeert hij, kan hij maar beter alleen blijven.
In de ervaring van de lezers blijkt in deze roman het verleden te domineren. Bijna alle omschrijvingen van de roman, zoals in recensies en essays gegeven, concentreren zich op de liefde van de jonge hoofdfiguur voor zijn moeder en voor Martha. En inderdaad zijn de gedeelten van de roman waarin deze relaties worden uitgewerkt voor twee derde, respectievelijk meer dan twee derde gewijd aan het verleden.
| |
Vertelsituatie
Het past bij 't Harts zoektocht naar de eigen identiteit van de hoofdpersoon dat de vertellende ik steeds het heden afwisselt met het verleden dat hem bezighoudt. Symptomatisch daarvoor is de slotpassage, waarin verteld wordt hoe Maarten de val in de couloir, die overdag heeft plaatsgevonden, in zijn nachtelijke droom herbeleeft, maar nu als een val in de richting van het plein dat hem in zijn kinderjaren van vrees vervulde, terwijl tegenover dit gevaar de ontspanning staat die het droombeeld van Martha bij hem wekt. Gebeurtenissen worden een enkele keer panoramisch verteld, maar meestal scènisch. Van het eerste vindt men een voorbeeld in het hoofdstuk ‘Mijn Zomer’. Van het tweede getuigen de vele flashbacks, zoals die in het hoofdstuk ‘Mijn moeder’. In het derde gedeelte van de roman, dat geen flashbacks bevat, wordt de samenhang met de eerdere hoofdstukken bevorderd met andere middelen, zoals de allusio en expliciete uitspraken van de verteller over die samenhang.
| |
Thematiek
De suggestie die van het motto uitgaat voor het onderwerp van de roman is dat het geloof, net als in eerder werk van de
| |
| |
auteur, een belangrijke rol zal spelen. En dat blijkt ook het geval.
Maarten is een gespleten figuur: hij zoekt het isolement en wil tegelijkertijd beroemd worden. En beroemd ìs hij, als celbioloog. Nu is dit minder paradoxaal dan het lijkt: ook roem isoleert de drager ervan.
Vanaf het eerste hoofdstuk speelt het belangrijkste thema, dat van de ‘entfernte Geliebte’ een grote rol - eerst is dat zijn moeder, later, naast haar, Martha. Een herinnering in de allereerste alinea van de roman geeft aan dat de tedere liefde voor de moeder is verbonden met de vroegste jeugd. We lezen: ‘en elk moment kan mijn moeder binnenkomen om mij over mijn haar te strijken’.
| |
Motieven
In het tweede hoofdstuk, ‘Zonnewijzer’, worden een paar motieven geïntroduceerd: de pleinvrees, de gelukkigmakende eenzaamheid, de muziek en de dwanggedachte van een aangekondigde dood. In het motief van de pleinvrees krijgt het onvermogen van de hoofdfiguur gestalte om zich los te maken van zijn moeder. Tegelijkertijd verwijst de pleinvrees, gesitueerd als deze is in de onmetelijkheid van een zonbeschenen leegte, overheerst door de schaduw van de kerktoren - dreigende vinger Gods - naar ‘de almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods’ van het motto, een kracht die in het leven van Maarten geen steun is, maar hem de-structureert. Het gaat hier om een kernpassage: eerst dat gelukkige samenzijn met moeder èn vader op de veilingschuit, dat hem tot tranen toe ontroert in zijn ontdekking van een nieuwe, onbekende wereld, en pal daarop de intense paniek wanneer de wijzers van de kerkklok niet blijken te bewegen en het plein rondom de kerk er verlaten bijligt: ‘ik zou willen praten maar ik kan niet, de angst schroeft mij de keel dicht’. Het is een letterlijk ontzettende werkelijkheid, die als het ware aankondigt wat zich even later bij de dokter gaat voordoen. Daar is na een vagevuur van huilende kinderstemmen de hellestreep van vuur terug in de vlam om de tang te steriliseren. Het lijkt een traumatische gebeurtenis, maar wel is daar zijn moeder: zij ‘houdt mijn hand vast en ze zingt over God boven de sterren’, en in de herinnering van de dertigjarige blijkt het de eerste grote ervaring van geluk dat door de pijn verhevigd wordt, het masochisme, de zelfkwelling die hij zichzelf aandoet.
Tijd, dood, geloof, alle drie komen ze in dit motief van de pleinvrees samen. Aan het slot herinnert de kerktoren die in Bern aan een ‘totaal verlaten plein’ ligt aan de toren uit Maartens jeugd. Beide torens zijn als ‘een vinger Gods aan het eind van de leegte’ waarschuwend geheven.
In een sterke afwisseling van heden en verleden ontdekt Maarten steeds meer redenen om zich terug te trekken in zijn
| |
| |
eenzelvigheid. Zijn pogingen om in contact te komen met anderen worden verkeerd uitgelegd. De goedbedoelde hulp van meester Cordia isoleert hem nog meer, bevestigt zijn gewaarwording de buitenstaander te zijn. Op de hbs hetzelfde. Zijn wonderlijke manier om Martha te observeren, onder meer door op het schoolplein zo rond te lopen dat hij haar drie keer per ronde tegen moet komen, wekt de spot van de medeleerlingen. In het motief van de cirkelbeweging zijn hier tegelijkertijd radeloosheid en onontkoombaarheid aangeduid. Het motief komt verschillende keren terug in het verhaal, de eerste keer wanneer Maarten, zoekend naar meer inzicht in het geloof, rond de kerk het meisje in de zwart-witte kleding tegemoetloopt, en vervolgens, wanneer hij in Bern 's nachts ronddoolt door het centrum en voortdurend meisjes en vrouwen ziet door wie hij zich belaagd voelt.
Rituelen zoals dat van de cirkelbeweging spelen een grote rol in deze roman. Tot driemaal toe gaat Maarten op de vuist met de gehate buitenwereld: eerst op de lagere school, dan als hij op de middelbare school zit en ten derde in zijn geloofsstrijd met de ouderlingen. In hen rekent hij voorgoed af met zijn geloof. Daar was na Martha's afwijzing toch al niet veel van over.
Door de geschiedenis van het verleden heen loopt de verhaallijn van het heden, een lijn van vijftien dagen, die Maarten voert van zijn ontmoeting met Martha's zuster via de reünie van zijn en haar oude school naar het congres in Bern, de ontmoeting met Adrienne Ponchard, hun klimtocht, Maartens wanhoop als hij zich verder geïsoleerd voelt, zijn bijna moedwillige val tijdens de afdaling en de katharsis die daarop volgt.
Een van de meest geciteerde passages uit het werk van 't Hart is die van het wonder van het haren kammen (p. 26-27). Ze is in hoge mate kenmerkend voor de verhouding tussen Maarten en zijn moeder. De passage eindigt met de zin: ‘Wat is ze nu jong in de spiegel, wat is ze nu mooi!’ Voor de zoon is de moeder de geliefde. Maar zij is onbereikbaar, want niet alleen zijn er de wetten en bezwaren; haar jeugd en schoonheid worden gezien door de spiegel. Die vertegenwoordigt de andere wereld waarin Maarten haar niet kan benaderen. Wat ze zegt hoort hij ook niet. Hij is betoverd. Zijn fascinatie, hier onder woorden gebracht, duurt haar hele leven. Hiddema heeft dit fragment naar voren gehaald in zijn psychoanalytische beschouwing van het werk. Maarten herhaalt op kinderlijke toon zijn eigen woorden om er de nadruk op te leggen: ‘Ja, met elkaar getrouwd en dan kom ik thuis van de veiling en dan zeg ik: dag vrouw en dan geef ik je een zoen, ja, laten we dat doen’ (p. 30). Wanneer moeder dan meespeelt, ontbreekt hem de
| |
| |
moed: ‘Ik wil haar omhelzen maar ik durf niet, ik wil haar kussen zoals mijn vader haar kust, kort en snel en achteloos.’ Dit gebeurt uit angst, zegt de psychoanalyticus, ‘dat driftmatige verlangens zijn Ich zullen overspoelen’. Het vormt een beslissend ogenblik in Maartens leven: voor het eerst schrikt hij terug voor lichamelijk contact.
Intussen ervaart deze Oedipus de vader, zo blijkt uit verschillende passages, wel als zijn concurrent. Later heeft de verteller het over ‘de vanzelfsprekende, woordeloze intimiteit zoals die bestaan had tussen mijn moeder en mij’. De vader staat daarbuiten. Zijn agressie heeft zich geuit in de trappen die hij zijn zoon voor vaak kleine vergrijpen heeft gegeven; hij lijkt de oorzaak van Maartens castratieangst: ‘hij voelt het, hij weet, dat hij geen deel heeft aan onze tijdens het krenten gevoerde gesprekken die eigenlijk geen gesprekken zijn, alleen maar wat woorden tussen aarzelend psalmgezang’ (p. 63). Dat de moeder geneigd is Maarten in vertrouwen te nemen over haar verhouding met haar man, zijn vader, maar, op het ogenblik dat ze vader als een niet zo geslaagde partner begint te beschrijven, terugdeinst, accentueert de intimiteit van Maarten en zijn moeder en laat tegelijkertijd daarvan de grenzen zien. Wanneer tenslotte de moeder door keelkanker sterft, voelt hij zich verantwoordelijk en schuldig, in de veronderstelling dat de oorzaak van haar ziekte ligt in zijn afscheid van het geloof.
Het is Martha die vervolgens terugkeert in de beleving van de dertigjarige verteller. Wie Martha eigenlijk is, blijft enigszins in het ongewisse. In de reacties op Een vlucht regenwulpen werd zij vaak op één lijn gesteld met Ina Damman, even raadselachtig en vaag. En zoals Ina alleen bestaat in de fictieve wereld van Vestdijks hoofdpersoon Anton Wachter, zo is Martha een product van Maartens verliefde fantasie. Hij wil niet eens weten hoe zij werkelijk is, als ze maar de vervangster kan zijn van zijn moeder. Achter deze voorkeur voor de verbeelde Martha gaat de huiver voor de werkelijke Martha schuil. Vanaf het eerste ogenblik dat hij haar over het schoolplein naar de ingang ziet komen kiest hij voor de verbeelding. ‘Haar schaduw naderde zo rustig dat ik pas naar haarzelf keek toen ze vlakbij was’ (p. 97). Van haar uiterlijk maakt de verteller een impressionistisch portret. En net zoals hij naar zijn moeder keek via de spiegel, observeert hij nu Martha vanachter de ramen van de school. Ze is voor hem ‘de lente op het schoolplein’, en ook zoals hij haar in de gang ziet lopen, plaatst hij haar ver boven haar medeleerlingen: zij doet niet mee met hun gelach, hoogstens verschijnt er een glimlach op haar gezicht, ‘op dezelfde wijze waarop ze liep, zweefde’. ‘Ze was bijna een droombeeld.’
Geen wonder dat het Maarten niet gelukt om zich haar ge- | |
| |
zicht voor de geest te halen, terwijl hij daar bij ‘alle gezichten van alle klasgenoten’ geen enkele moeite mee heeft. Van een droom is het moeilijk een samenhangend beeld te bewaren. Maarten wordt verscheurd door ambivalente gevoelens: aan de ene kant die van geluk en verwachting, aan de andere kant die van sombere dreiging.
| |
Titel
De wulpen uit de titel van de roman vormen hier een aanwijzing: zij zijn even hecht verbonden met de moeder en haar sterven als geluk met verdriet, en nu blijken ze, wanneer Maarten denkt aan zijn onvermogen het gezicht van Martha op te roepen, ‘nog niet vertrokken’.
| |
Thematiek
Maartens moeder en Martha zijn de twee vrouwen die in het leven van de hoofdpersoon de belangrijkste rollen spelen; geen vader, meester of andere vrouwen kunnen daarmee vergeleken worden. Toch verdienen vijf vrouwen enige aandacht, willen we goed begrijpen wat de aard is van Maartens verliefdheid op zijn moeder en Martha. Die vrouwen kruisen op cruciale ogenblikken in het verhaal het pad van de jonge bioloog. Daar is eerst Martha's zusje, vervolgens het meisje in de Leidse steeg, van wie hij zich verbeeldt dat zij Martha zou kunnen zijn, en het meisje bij de kerk. In Zwitserland zijn er dan nog Adrienne Ponchard, aan wie in het derde deel een belangrijke rol wordt toegekend, en ten slotte de hoer Hertha, met als aankondigster een zwaar opgemaakte vrouw die ‘haar schelle, doordringende roofvogelkreet’ lacht. Wat deze vrouwen gemeenschappelijk hebben, is dat zij als substituut gelden voor het droombeeld van Martha, dat op zichzelf als substituut is voor de werkelijke liefde die Maarten koestert voor zijn moeder.
Voor zijn afspraakje met Martha's zusje moet hij, als calvinist, meteen boeten met de dwanggedachte dat hij over vijftien dagen zal sterven. Het afspraakje zelf is minder belangrijk - het wordt uiteindelijk ongedaan gemaakt - dan de straf die er het gevolg van is: Maarten zal een strijd voeren op leven en dood, mentaal en in fysieke zin. Dat hij de afspraak afzegt op een kaart ‘met de Jungfrau in Alpenglühen’ is natuurlijk niet zomaar. Mooie allusio: hijzelf zal die Jungfrau blijven, het rood van het Alpenglühen roept bij de lezer de herinnering wakker aan het rood van Martha's wangen dat hem zo fascineerde.
| |
Symboliek
Het meisje in Leiden en het meisje bij de kerk hebben iets weg van het droombeeld van de Vrouw. Kerk en vrouw genereren hier concrete tegenstellingen. 't Hart werkt hier overdadig met kleurensymboliek. Zo loopt het meisje in het donker, heeft zwart haar en draagt ze zwarte kousen, maar ze is gehuld in een witte plastic regenjas. Parallel daarmee wordt de kerk beschreven als een zwarte steenklomp waarvan de vensters verlicht zijn en door de deur waarvan ‘overdadig veel licht’
| |
| |
schijnt. Zowel het meisje als Maarten loopt driemaal rond de kerk, maar in tegengestelde richtingen. En die tegenstelling zet zich voort in het feit dat, wanneer een zwarte auto hun eerste poging tot verbaal contact (‘dag’) als het ware ‘vermanend’ verstoort, Maarten in de richting van de kerk uitwijkt en het meisje juist daarvanaf wandelt. Met andere woorden: Maarten zit nog met handen en voeten vast aan zijn geloof, terwijl het meisje de tegenstelling daarvan: de grote, dikwijls ook ‘wulpse’ wereld, vertegenwoordigt. Dat is ook het geval met ‘een jonge vrouw in een lichte, met horizontale zwarte strepen afgezette bontjas’, die hij in Bern ziet lopen. De hoer stapt in een zwarte auto, en dat betekent, net als toen zich een zwarte auto drong tussen Maarten en het meisje bij de kerk, in feite het einde van het spel. Beide vrouwen ontlopen de eenzelvige, hij ontloopt de werkelijkheid en nu grijpt de situatie hem zo aan dat hij uitgeput rondrent en zelfs, in anticipatie op de hem voorzegde dood, enige ogenblikken buiten bewustzijn raakt.
| |
Thematiek
Tegenover deze zes vrouwen staat de laatste vrouw die zich in deze geschiedenis kenbaar maakt: Adrienne Ponchard. Zij confronteert Maarten met haar harde mening over zijn ‘jongensdromen’ en zijn naïeve, romantische opvatting van de liefde. Zij kent het leven en ze laat hem dat ook merken. Weer zien we hem ‘verliefd’ worden, al stelt dat niet veel voor, maar het belangrijkste is dat hij eindelijk weggroeit van Martha door ‘dat opgetogen, vrolijke, ver van elke gedachte aan Martha verwijderde gevoel’. Door de vanzelfsprekendheid waarmee Bitzius en Adrienne met elkaar omgaan, voelt Maarten zich opnieuw buitengesloten. De glijpartij in de couloir heeft wel iets van een onbewuste poging tot zelfmoord. Verliefdheid, niet op afstand, maar dicht op het lijf, èn jaloezie, dat zijn ervaringen die Maarten nog niet kende en die de uiteindelijke winst betekenen van het ontwikkelingsproces dat in de roman wordt beschreven.
Het zijn de mannen die de maatschappij waar Maarten naar toe moet, beheersen. En alleen door te tonen dat hij óók een man is, kan Maarten die bedreiging de baas worden. Hij moet rivaliseren met andere mannen. Nu heeft hij wel een machtige, sociale status: hij is professor, maar hij is een puber gebleven op het terrein waar de man de vrouw ontmoet en, blijkbaar, overheerst. Maartens rivalen zijn zijn vader, de petroleumboer Bart, Johan Koster, de man van Martha en zijn oudere collega Bitzius.
Bitzius vertegenwoordigt meer de tirannieke vader (zie wat de pijprokende studente op p. 171 over hem opmerkt) dan de rivaal tegen wie hij het als vanzelfsprekend aflegt. Zelf ervaart Maarten dit als hij constateert: ‘zodat ik haast een zoon zou
| |
| |
kunnen zijn’, iets dat bijna werkelijkheid wordt als Ernst korzelig uitroept: ‘Martin, zo moet je niet gaan zitten, dat is te gevaarlijk.’ ‘Ja, Martin,’ zegt Adrienne, ‘niet doen’ (p. 182). Zo spreken ouders in misplaatste eendracht hun kind toe. En dit kind kan absoluut niet op tegen de autoriteit van de vader. Dat heeft hij ook niet geleerd vroeger.
Maartens zelfkennis is gering. Hij zet zich af tegen zijn zwijgende vader, de kweker, maar hij is zelf evenzeer een zwijgende kweker geworden, wiens werk hem dichter bij de voorspelde dood brengt. De aanrijding, de val die hem bijna elektrocuteert en de val in de couloir - driemaal een aankondiging van de dood, het ritueel lijkt volmaakt.
| |
Motieven
Geloof en natuur zijn in de roman met elkaar verbonden; Maarten dicht de natuur metafysische waarden toe. Grijze luchten overhuiven de belangrijke dagen in zijn leven: zijn geboortedag, de dag waarop zijn moeder sterft, de dag van zijn val aan het einde. Uit die luchten - waarachter het kind als alle kinderen God zelf vermoedt - komen de vogels neerdalen. Zij zijn boodschappers van de hogere macht. In de natuur houdt de schepper zijn kinderen vast, in de kerkelijke instituties stoot hij hen van zich af. Zo lijkt Maarten zijn geloof en de breuk daarmee te beleven. Het kerkgebouw is bedreigend voor het kind dat pleinvrees heeft en zijn angsten waarheid ziet worden in het traumatische amandelenknippen. De toren is als de vermanende vinger Gods die een bedreiging inhoudt. Die ervaring herhaalt zich als Maarten de kerk aan de Bloemcamplaan - met het driehoekige grasveld ervoor - bezoekt. Later, in het Münstergösschen in Bern kondigt alweer een toren, die de verteller herinnert aan de toren van het stadje uit zijn jeugd (‘een vinger Gods aan het eind van de leegte’), de naderende val aan. Na die val kijkt Maarten terug: ‘De schoorsteen is nauw maar verwijdt zich naar onderen toe en de witte, puntige stenen liggen als een driehoek om de uitgang’. Alweer een verwijzing naar de vrouwelijke schede? De Oberberghorn ‘zou een toren kunnen zijn, die nu eenmaal als een vinger Gods aan een plein hoort te staan, hoog en schrikwekkend’.
Fallische duiding van al die torens - en langzamerhand kan men zich daar moeilijk aan onttrekken - heeft als consequentie dat het religieuze motief en het motief van de onvervulde liefde in dat van de impotentie samenkomen.
Een vlucht regenwulpen is 't Harts meest complexe roman, waarin hij veel motieven met zijn thematiek heeft verbonden. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het motief van de tijd, waarnaar regelmatig wordt verwezen. Maarten wil al meteen in het begin het verstrijken van de tijd zelf vertragen. Het kweken van de druiven voert hem terug naar zijn vroege jeugd, toen al- | |
| |
les in harmonie was. Een foto legt per definitie de tijd vast: zie zijn verlangen om de groepsfoto van de reünie te hebben. Wanneer hij in Bern om zich heen kijkt, zou hij wel het hele landschap willen vastleggen. Onvermijdelijk hangt ook samen met dit verglijden van de tijd het denken aan de dood. De compositie van de roman wordt bijvoorbeeld mede geschraagd door Maartens dwanggedachte dat hij nadat hij met Martha's zuster een ontmoeting heeft afgesproken binnen die termijn zal komen te sterven. Verschillende kleine ongelukken en de bijna dodelijke val in de couloir in de bergen ondersteunen die dwanggedachte.
| |
Stijl
Hoewel het in deze roman gaat om een innerlijke ontwikkeling en hij zo de geschiedenis van een groeiende eenzelvigheid bevat, is 't Hart er in geslaagd om de spanning erin te houden. Zijn faam van verteller heeft hij, behalve aan zijn gevoel voor de anekdote, te danken aan zijn techniek om feiten te verhullen zolang dat nodig is, en dan gaat het hier niet om de wezenlijke verhoudingen, zoals die tussen Maarten en zijn moeder - want hoe deze eruit ziet, lijkt vanaf de eerste bladzijde duidelijk -, maar om de relaties en de gebeurtenissen die daaruit voortkomen en het leven van de hoofdfiguur bepalen.
| |
Context
Toen Maarten 't Hart in 1971 debuteerde met de roman Stenen voor een ransuil deed hij dit onder het halfpseudoniem Martin Hart. De aandacht voor dit boek was gering, gunstige oordelen stonden in de regionale bladen en een enkel opinieweekblad. Het is denkbaar dat deze matige belangstelling te maken had met de inhoud van de roman, de ingehouden toon van het verhaal in een tijd dat veel exhibitionisme naast ironisch realisme en vormexperimenten (zoals in het ‘Andere Proza’ van Polet, Van Marissing en Vogelaar) het proza domineerde - elementen die in Stenen voor een ransuil ontbreken. 't Hart vroeg met zijn roman in ernstige, ingetogen bewoordingen aandacht voor problemen van geloofscrisis en homoseksualiteit. Dit proza was geïnspireerd door de negentiende-eeuwse romankunst, met uitzondering van de compositie in tijdlagen en met flashbacks.
Ook de tweede roman verscheen nog onder het halfpseudoniem. In Ik had een wapenbroeder uit 1973 kwam een zwaarder accent te liggen op het thema van de homoseksualiteit, terwijl opnieuw de geloofscrisis onderwerp van het verhaal is. Met zijn verhalenbundel Het vrome volk (1974) gaf de auteur, nu ten vervolge op zijn populair-wetenschappelijk werk Ratten onder
| |
| |
eigen naam, een realistisch beeld van de kleine wereld der gereformeerden uit zijn jeugd in Maassluis. Hier hanteert hij wel degelijk in verschillende plaatsen de ironie. In de novelle Avondwandeling daarentegen, verschenen in 1976, herneemt hij de ernstige toon van de eerste twee romans, en deze vinden we ook in zijn derde roman, Een vlucht regenwulpen. Het thema van de zelfgekozen eenzaamheid dat in Avondwandeling als het ware wordt geëxploreerd, hield de auteur in deze periode nadrukkelijk bezig, getuige zijn essay ‘Het beste aller dingen’ over de eenzaamheid in het werk van Van Oudshoorn, later opgenomen in de essaybundel De som van misverstanden (1978). Maar Avondwandeling is ook gewaardeerd als beschrijving van de eeuwige strijd tussen de seksen, of het veelal vergeefs zoeken naar de partner om het leven mee te delen. Onmiskenbaar is daarvan ook in Een vlucht regenwulpen sprake. Dat 't Hart zich juist in deze jaren intensief bezighield met het werk van Vestdijk heeft zijn sporen achtergelaten in de wijze waarop zijn hoofdfiguur, net als Anton Wachter, zich openstelt, niet voor de geliefde zelf, maar voor het droombeeld dat hij zich van haar heeft gevormd. De roman verscheen in september 1978. Op dat ogenblik was 't Hart al uitgegroeid tot wat in de media herhaaldelijk ‘een fenomeen’ werd genoemd.
Behalve met Vestdijk is 't Hart wat deze roman betreft geassocieerd met Van Oudshoorn, met name voor wat betreft de wijsgerige keuze van de hoofdfiguur voor het solipsisme. Voor Van Oudshoorn bestond in de tijd dat Een vlucht regenwulpen uitkwam ten gevolge van diens pas herdachte eeuwfeest brede belangstelling. Toch zou een grondige vergelijking van Van Oudshoorns werk en de daarachter liggende biografie met deze eenzaamheidsstudie van 't Hart een groot onderscheid opleveren. Een zo innige band als de hoofdfiguur van Een vlucht regenwulpen heeft met zijn moeder ontbreekt bijvoorbeeld in Van Oudshoorns Willem Mertens' levensspiegel, waarmee meteen sprake is van een heel andere basis. De zwarte en sombere eenzaamheid van de personages domineert over hun incidentele ogenblikken van gelukservaring, van welke kwaliteit deze ook is. 't Hart kent, althans in deze roman, veel meer de integratie van geluk en pijn. Maar zeker komen beide auteurs overeen in hun waarneming van de natuur en het bevrijdende karakter daarvan voor het beklemde gemoed van hun hoofdpersonen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Een vlucht regenwulpen werd juist bij de critici die in het algemeen selectief zijn in hun waardering heel positief ontvangen.
| |
| |
Van Deel sprak van ‘een uiterst subtiel gecomponeerde roman’, waarin de verweving van natuur en cultuur de eenzaamheid van de hoofdfiguur accentueert. De roman is een hommage aan de moeder. Doodsangst, dwanggedachten, trouw, dat zijn elementen van betekenis. Bijna alle critici zien de roman als de revelatie in 't Harts ontwikkeling tot dan toe. Het sterkst komt dit naar voren in de reactie van Robert Anker. Deze geeft aan dat hij aanvankelijk niets ophad met het werk van 't Hart, de verhalenbundel Het vrome volk: ‘nog geen Mutatuliprijs waard’, maar wel al beter vond en Een vlucht regenwulpen ‘zeer veel beter: een zorgvuldig opgebouwde roman, voor alles eerlijk en daardoor sympathiek, indrukwekkend soms’, maar met nog te veel clichés en te weinig emotionele distantie. Anderen, zoals Aad Nuis en Wam de Moor, waarderen nu juist het boek om zijn oprecht vertoon van emoties. Nuis, die in een bloemlezing van het Nederlandse proza had opgemerkt dat alles wordt weggespot in ironie, stelde tot zijn tevredenheid vast dat 't Hart zijn Maarten volstrekt au sérieux neemt en zich ‘nooit uit in de zelfmisprijzende grapjes die zo kenmerkend zijn voor onze conversatie en onze literatuur, al of niet als keerzijde van de meest bandeloze ernst’. Daarom is het 't Harts beste boek.
Ook VN-criticus Carel Peeters toont onbekrompen waardering voor de ‘emotionele atmosfeer’ van het werk. Hij brengt, net als De Moor, de roman in relatie tot het solipsistische werk van Van Oudshoorn, bij wie eveneens de emoties worden opgeroepen door de waarnemingen van de personages. Een observatievermogen dat de waarnemer ‘isoleert van anderen’. Het boek ademt ook de sfeer van Vestdijks Anton Wachter-romans. Dat is ook de mening van anderen, een enkeling meent zelfs dat 't Hart Vestdijk geplagieerd heeft (De Jonge), een beschuldiging die overigens door niemand is overgenomen. Sommige critici leggen in hun waardering het accent op 't Harts vermogen om de alledaagse werkelijkheid van het leven in een gesloten, gereformeerde gemeenschap in taferelen op geestige wijze op te roepen, stukken, waarin de vader, de moeder, de bezoekende ouderlingen, de hoofdonderwijzer en zo veel anderen worden getekend.
Vrijwel meteen is de roman gezien als een werk dat blijft: ‘een echte, klassieke roman’, ‘een roman van allure, passend in een grote traditie’ (Ton Verbeeten). Een der recensenten is er heel épris van: ‘ik weet van gekkigheid niet welk superlatief ik moet bedenken om deze roman aan te prijzen.’ Aldus Johan Diepstraten.
Een duidelijk tegengeluid spreekt uit de recensies van Anthony Mertens, Henk Hoeks en Ab Visser. De laatste heeft het ‘zelfbeklag en jankerigheid’ en ‘de nogal melige luddevedu
| |
| |
waarin de hele roman gedrenkt is als een bitterkoekjespudding in zoete stroop’. Mertens hanteert het wapen van de ironie om de roman neer te spietsen. ‘Courths Mahler is er niets bij.’ Hoeks, nog gekend als een der ‘uiterst linkse critici’ (Nuis), wantrouwt de conventionele, burgerlijke literatuur en beschouwt ook deze roman als een product van vrijblijvendheid. In zijn spoor twijfelt Herman Leys over de kwaliteit van de roman. Tegen de achtergrond van de oorlog in Beiroet en Belfast valt het moeilijk je ‘reserveloos over te leveren aan een Martha die Schubert op de piano speelt’.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Anton Korteweg & Ad Zuiderent, In gesprek met Martin Hart. In: Maatstaf, nr. 4, april 1976, jrg. 24, p. 57-70. |
T. van Deel, Subtiele roman over de trouw. In: Trouw, 23-9-1978. |
Aad Nuis, Het ongeluk van de liefde. In: Haagse post, 23-9-1978. |
Carel Peeters, De emoties van de solipsist. In: Vrij Nederland (Boekenbijlage), 23-9-1978. |
I. Sitniakowsky, Maarten 't Hart legt schaamte af in bekentenisroman. In: De telegraaf, 23-9-1978. |
W. Hansen, Gelukkige eenzaamheid. Ontroerend mooie roman van Maarten 't Hart. In: NRC Handelsblad, 29-9-1978. |
Robert Anker, Leven in eenzaamheid. In: Het parool, 6-10-1978. |
Wam de Moor, Een vlucht regenwulpen. Maarten 't Hart op zijn best. In: De tijd, 6-10-1978. |
Wim Hazeu, Geloof, hoop en liefde bij Maarten 't Hart. In: Rotterdams nieuwsblad, 7-10-1978. Ook in: Alkmaarse courant, 24-10-1978. |
Ben Maandag, Ontroerend werk van Maarten 't Hart. In: Het vrije volk, 7-10-1978. |
Hans Warren, Vlucht regenwulpen nieuwe roman van Maarten 't Hart. In: Provinciale Zeeuwse courant, 7-10-1978. |
Jan Verstappen, Een vlucht regenwulpen: intiem, precair en somber. In: Het Binnenhof, 9-10-1978. |
Anthony Mertens, De peilloze diepten van Maarten 't Hart! Courths Mahler is er niets bij. In: De groene Amsterdammer, 11-10-1978. |
Everhard Huizing, Eenzaamheid, twijfel en jeugdliefde. In: Nieuwsblad van het Noorden, 12-10-1978. |
Ab Visser, Luddevedu. In: Leeuwarder courant, 12-10-1978. |
Johan Diepstraten, Geschiedenis van een isolement. In: De stem, 14-10-1978. |
Han Jonkers, Emotionele bindingen bij 't Hart. Een gevoelige terugblik in ‘Een vlucht regenwulpen’. In: Eindhovens dagblad, 14-10-1978. |
Wim Hazeu, Het geloof van Maarten 't Hart. In: Hervormd Nederland, 21-10-1978. |
Marisca Milliowski, Moet Maarten 't Hart een Reve worden?. In: De waarheid, 21-10-1978. |
Hugo Bousset, Het boek als alikruik [ook over Laatste zomernacht en De som van misverstanden]. In: Spectator, 28-10-1978. |
Rob Vooren, Een vlucht regenwulpen voortreffelijk. In: Leids dagblad, 28-10-1978. |
Willem Bulter, Maarten 't Hart: Een vlucht regenwulpen. In: Dagblad Tubantia, 1-11-1978. |
Herman Leys, Klassiek heimwee. In: De standaard, 3-11-1978. |
Ton Verbeeten, Een klassieke roman. In: De Gelderlander, 4-11-1978. |
| |
| |
Henk Hoeks, Ik en al het andere. Egocentrische roman van Maarten 't Hart. In: De volkskrant, 25-11-1978. |
Johan Diepstraten & Sjoerd Kuyper, Het nieuwe proza. Interviews met jonge Nederlandse schrijvers. Amsterdam 1978, p. 6-32. |
Wam de Moor, Luisteren naar de stem van 't Hart, maar vastgebonden aan de mast. In: Jan Campertprijzen 1978. 's-Gravenhage 1978. |
Albert van Hoeck, Maarten 't Hart, een Hollands fenomeen. Lezen en schrijven, liefde en vogels. In: Het volk, 11-1-1979. |
C.O. Jellema, De spiegel der natuur of een les in biologie. In: De revisor nr. 1, 1979, jrg. 6, p. 127-132. Ook in: Over Maarten 't Hart 1982, p. 175-180. |
Leo Geerts, Een vlucht regenwulpen. In: De nieuwe, 23-2-1979. |
Hans Werkman: Een vlucht regenwulpen. In: Nederlands dagblad, 28-3-1979. Ook in: Over Maarten 't Hart 1982, p. 144-151. |
B.M. Salman, Weerspiegeling in maagd-en-burger halve bollen. In: Streven, november 1979, p. 102-108. Ook in: Over Maarten 't Hart 1982, p. 168-174. |
Bzzlletin, nr. 71, december 1979, jrg. 8, (themanummer Maarten 't Hart), p. 1-68. |
F. Hiddema, Maarten in de ban van Oedipus. Baarn 1980. |
Maarten 't Hart, De zondige film. In: Haagse post, 21-2-1981. |
Henk ten Berge, Jeroen Krabbé in één spel voor twéé heren. In: De telegraaf, 20-2-1981. |
Peter van Bueren, Een vlucht regenwulpen, film die boek ontstijgt. In: De volkskrant, 20-2-1981. |
Pieter van Lierop, Een vlucht regenwulpen vrij maar goed verfilmd. In: Provinciale Zeeuwse courant, 20-2-1981. |
Joyce Roodnat, Onuitgewerkte motieven. Overbodige dubbelganger in Ate de Jongs Regenwulpen. In: NRC Handelsblad, 20-2-1981. |
Constant Wallagh, Verkwikkende vlucht regenwulpen. In: Algemeen dagblad, 20-2-1981. |
Elzeline van Amerongen, Dwanggedachten van een vereenzaamde man. In: Hervormd Nederland, 21-2-1981. |
Aldert Walrecht, Het klompje dat op het water dreef... Over Maarten 't Hart als bestsellerfenomeen. In: Ons erfdeel, januari-februari 1982, p. 84-90. |
Hans Werkman, Een calvinist leest Maarten 't Hart. Baarn 1982. |
Over Maarten 't Hart. Den Haag 1982. |
Aad Nuis, Maarten 't Hart. Amsterdam 1984. |
Bert Peene, Maarten 't Hart. Een vlucht regenwulpen. Apeldoorn 1984. |
Martin Ros (red. en samenst.), Maarten 't Hart. Uit en over zijn werk. Amsterdam 1985. |
Jaap Goedegebuure, Maarten 't Hart. In: Kritisch lexicon van de Nederlandse literatuur na 1945. |
| |
| |
Wam de Moor, Een Hollands orakel. Over Maarten 't Hart. Amsterdam/Antwerpen 1994. |
lexicon van literaire werken 39
augustus 1998
|
|