| |
| |
| |
Maarten 't Hart
De kroongetuige
door Peter Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het ontstaan van De kroongetuige van Maarten 't Hart (*1944 te Maassluis) gaat terug tot het jaar 1963, toen jaargenoten van hem een film maakten met de titel ‘Moord in het Museum’. Dat betrof een aantal biologiestudenten; hun opnamen maakten zij in het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden. Er ging toen ook het gerucht dat er ooit een lijk verborgen zou zijn geweest in een van de grote potten met alcohol, maar dat verhaal bleek bij navraag niet op waarheid te berusten. Een en ander was echter voldoende om het idee voor een roman te doen ontstaan, al bleef de verbeelding sluimeren tot de zomer van 1979, toen de auteur eindelijk het werk aanvatte. In het voorjaar van 1980 legde hij het manuscript terzijde, om het pas in de zomer van 1982 af te ronden en uit te typen.
Het verhaal is bedacht, maar verschillende elementen eruit gaan op de werkelijkheid terug. De figuur van Lambert is geïnspireerd op het uiterlijk en de manier van doen van NRC-redacteur K.L. Poll, Lamberts assistent heeft het uiterlijk van de recensent Reinjan Mulder. Ook sommige lokalisaties zijn ‘echt’; zo is 't Hart voor de beschrijving van de bibliotheek uitgegaan van de oude openbare bibliotheek Reuvens aan de Breestraat te Leiden.
De roman verscheen in januari 1983 bij De Arbeiderspers, in de serie Grote ABC (nr. 437). Op de omslag staat een reproduktie van een schilderij van Chardin, dat ook in het verhaal ter sprake komt (p. 84); het is destijds gekozen op suggestie van de auteur. Het boek telt 212 bladzijden en is verdeeld in vijf hoofdstukken. Hoofdstuk II bevat een briefwisseling, hoofdstuk III heeft de vorm van een dagboek. Er zijn tot op heden (augustus 1988) circa 100 000 exemplaren van de roman verkocht; in Zweden werkt de cineast John Lindström aan een verfilming ervan.
| |
Inhoud
Hoofdstuk I
Leonie en Thomas Kuyper hebben een kinderloos huwelijk. Vooral Leonie lijdt daaronder. Eind juli logeert ze een week bij
| |
| |
haar moeder om een beroemde gynaecoloog uit haar geboortestad te consulteren. In die week gaat Thomas veel uit met Jenny Fortuyn, een meisje uit de bibliotheek met wie hij daarvoor al kennis gemaakt had. Na hun laatste gezamenlijke avond verdwijnt zij spoorloos. Kuyper krijgt op het laboratorium (hij doet daar dierproeven) bezoek van de inspecteurs Lambert en Meuldijk. Later komt Lambert ook bij hem thuis. De aanwijzingen van Kuypers betrokkenheid stapelen zich op en het politieonderzoek eindigt met zijn arrestatie. Men vermoedt, dat hij Jenny gedood heeft en door de ratten heeft laten opeten.
| |
Hoofdstuk II
In een brief bekent Thomas aan Leonie zijn verliefdheid op het meisje; hij zegt dat hij vooral onder de indruk was van haar spiegelbeeld. Hij vertelt, dat hij op haar kamer boven de bibliotheek ook haar vriend Robert ontmoet heeft. Deze kwam afscheid nemen, omdat hij naar Amerika vertrok. Leonie, die overtuigd is van Thomas' onschuld, veronderstelt in een antwoordbrief, dat Jenny met Robert is meegegaan.
| |
Hoofdstuk III
In een dagboek noteert Leonie haar wedervaren sinds Thomas' arrestatie. Ze wil bewijzen, dat haar man niets met de moord te maken heeft, en gaat daartoe zelf op onderzoek uit. Daarbij wordt ze voortdurend gepijnigd door de gedachte, dat Thomas wellicht met Jenny naar bed is geweest. Ze kan dat nauwelijks accepteren. Ze bezoekt de man die tegenover het laboratorium woont en die beweert, dat Thomas en Jenny die nacht samen naar binnen zijn gegaan en dat hij alleen naar buiten gekomen is. Ze komt in aanraking met Jenny's vriendin, die vertelt, dat Jenny met iedereen vrijde op wie ze maar een beetje viel. Echt dol was ze echter op Robert. Met Thomas was ze zeker niet naar bed geweest, maar ze wilde wel iets van hem; ze kon hem ergens voor gebruiken. Leonie ontdekt tijdens dit bezoek aan de vriendin ook dat inspecteur Lambert Jenny al gekend moet hebben voor het onderzoek naar haar verdwijning begon. Hierna heeft ze een gesprek met de oude buurvrouw van Robert en diens vrouw, die volhoudt, dat het sneeuwde, toen de twee vertrokken. Tijdens een gesprek met Lambert - hij deelt haar mee, dat de kleren van Jenny in het laboratorium teruggevonden zijn - moet ze opeens denken aan een filmpje dat Thomas vroeger met zijn jaargenoten gemaakt heeft: ‘Moord in het museum’. Naar aanleiding daarvan gaat ze de volgende dag in het laboratorium op onderzoek uit. In een grote pot waarin twee zeekoeien - dieren die een wonderlijke gelijkenis met mensen vertonen - op alcohol worden bewaard, bevindt zich ook het lichaam van de vrouw. Leonie moet nu wel aannemen, dat Thomas schuldig is.
| |
Hoofdstuk IV
Tijdens het proces blijkt het getuigenis van de kroongetuige - de man tegenover het laboratorium - op niets te berusten.
| |
| |
Thomas wordt een paar weken later dan ook vrijgesproken.
| |
Hoofdstuk V
Eenmaal thuis hoort hij van Leonie over de vrouw in de pot. Hij bezweert haar, dat ze zich vergist moet hebben. Dat blijkt niet zo te zijn, maar het lichaam is niet dat van Jenny, maar van de vrouw van Robert. Robert en Jenny hebben haar omgebracht en haar lijk tussen de zeekoeien verborgen. Daarna zijn ze waarschijnlijk samen naar Amerika vertrokken. Aan het eind van de roman zijn veel raadsels opgelost: Thomas' voortdurende zwijgen, Lamberts betrokkenheid bij Jenny, de ‘sneeuw’ in augustus, datgene waar Jenny Thomas voor nodig had. Toch is niet ieder detail tot klaarheid gekomen. Op het psychologische vlak blijven er genoeg raadsels om van een min of meer open einde te kunnen spreken.
| |
Interpretatie
Opbouw
De kroongetuige is een misdaadroman. Als zodanig staat het dicht bij de detective. Toch is het boek allerminst een klassieke speurdersroman. André Jolles heeft indertijd de vertelkunst ingedeeld in een aantal ‘oervormen’ (Einfache Formen, Halle 1930), waarvan het raadsel er één is. Men zou kunnen zeggen, dat De kroongetuige, net als het detectivegenre, tot deze vorm te herleiden is. Het is dus wel aan het genre verwant, maar het behoort er niet echt toe.
Het raadsel van de detective berust op de volgende compositie: de schrijver speelt de lezer in de loop van het verhaal een massa gegevens toe; de laatste moet daaruit de relevante feiten halen en door die te combineren de oplossing ontdekken; aan het eind van het boek presenteert de auteur zelf de ware toedracht, doorgaans bij monde van zijn speurder, vaak in de vorm van een reconstructie. Essentieel voor het spel is, dat inderdaad alles wat ter zake doet, bekend is en dat er geen vragen overblijven.
| |
Vertelsituatie
Het eerste hoofdstuk van De kroongetuige wordt verteld door Thomas Kuyper, de verdachte. Hij deelt mee wat hem in de nacht van het misdrijf is overkomen, maar houdt ook bepaalde informatie achter, waardoor het onmogelijk te beoordelen is, of de beschuldigingen aan zijn adres juist zijn. Die opzet is in strijd met de ‘eisen’ van het genre. Via een korte briefwisseling schakelt de roman over op een ander perspectief: Leonie, de vrouw van Thomas, is nu de vertelster. In het derde hoofdstuk onderzoekt zij de haar beschikbare gegevens om te proberen Thomas' onschuld te bewijzen. Dit gedeelte van de roman lijkt nog het meest op de traditionele detective-story. Aan het eind meent zij de gebeurtenissen te hebben achterhaald; haar re- | |
| |
constructie berust echter meer op een toevallige ontdekking dan op redeneerkunst. De compositie van de roman tot op dit punt is symmetrisch: op grond van een reeks gegevens besloot de politie, dat Thomas schuldig was (hoofdstuk I); op grond van een serie andere gegevens weet ook Leonie dat Thomas de moord begaan heeft (hoofdstuk III). De lezer mag vermoeden, dat het toch anders zit: ten eerste zijn nog niet alle geheimzinnigheden verklaard, ten tweede is het patroon van het (verwante) genre doorgaans op die manier opgezet: oplossingen die halverwege geboden worden, blijken aan het eind niet te deugen. Het zit ook anders. Maar de afwikkeling (hoofdstukken IV en V) is niet ‘eerlijk’: tot op het laatst komen nieuwe feiten op de proppen en bovendien weet Leonie (en met haar de lezer) aan het slot nog niet in hoeverre Thomas bij het misdrijf betrokken is geweest. Trouwens, ook de rol van politie-inspecteur Lambert blijft duister.
Meer in detail komt het raadselkarakter hierop neer, dat ‘men’ het meest voor de hand liggende over het hoofd ziet en daardoor aan de dingen een andere betekenis geeft dan ze eigenlijk hebben. Dat geldt voor feitelijkheden als het bloed op de jas van Thomas en de onbestaanbare sneeuw in augustus (waarvan het eerste meteen en het tweede pas tegen het eind worden verklaard), dat geldt ook voor psychologische reacties als Lamberts gebetenheid op Kuyper en Leonie's gissingen omtrent Thomas' gedrag. De auteur heeft dit thema bovendien verbreed. Voorvallen buiten de intrige om moeten het illustreren (Thomas' baas en diens vrouw die de dia's van hun eigen stad niet herkennen). Een citaat uit Nietzsche geeft er als het ware een filosofisch fundament aan. (‘De direct voor de hand liggende dingen worden door de meeste mensen zeer slecht gezien en er wordt zelden op gelet.’ (p. 152))
| |
Thematiek
Uit deze twee gegevens (het niet-beantwoorden van sommige vragen en de verbreding van het raadselkarakter) kan men, zij het voorlopig, de idee van de roman afleiden. Deze zou men dan als volgt kunnen formuleren: ieder mens is voor de ander een raadsel, niemand kent iemand anders echt, ook niet de dichtstbijzijnde. Dat het boek geen zuivere detective kon worden, is nu wel begrijpelijk: het raadsel mens is niet op te lossen. Juist de afwijkingen van het genre maken dat duidelijk.
Het misdrijf, in de traditionele detective slechts aanleiding tot een rationeel spel, heeft in De kroongetuige een veel bredere en diepgaandere betekenis. Het is een teken van de agressiviteit die aan alle leven eigen is. Allerlei uitweidingen en schijnbare bijkomstigheden wijzen daarop: het (door de mens opgeroepen) kannibalisme van de ratten, de sperwer die een jonge spreeuw van een tak wegplukt, het decapiteren van de dieren, het in- | |
| |
droevige geluid van het bij zijn moeder weggehaalde resusaapje. Er zijn genoeg uitspraken van romanfiguren die op dit verband wijzen. Lambert: ‘(...) je wilt dus ratten tegen elkaar opzetten, je wilt er een soort mensen van maken.’ (p. 55) Leonie (over de muizentorensagen: verhalen over door muizen en ratten opgevreten veroordeelden): ‘Wat mij hierbij opvalt is dat een gruwelijk verhaal altijd grif geloof vindt. Blijkbaar sluit het aan bij iets in ons binnenste dat heimelijk naar zoiets vreselijks verlangt.’ (p. 71) Ook om deze reden is het beter De kroongetuige een misdaadroman te noemen; die aanduiding is ‘wijder’ dan ‘detective’ en doet aan de zin van het verhaal meer recht.
De kroongetuige is ook een huwelijksroman. Het huwelijk van Leonie en Thomas is kinderloos; vooral Leonie trekt zich dat erg aan. Zij bezoekt gynaecologen en houdt temperatuurgrafieken bij waaruit ze kan aflezen wanneer de ovulatie plaatsvindt. Thomas moet met haar vrijen terwille van het nageslacht, en dat gaat hem ontzettend tegenstaan. Zelf verlangt hij niet meer naar kinderen, zegt hij (p. 18), maar daarmee bedriegt hij zichzelf, want hij droomt van zijn zoontje (p. 29), en een krantebericht over de eerste reageerbuisbaby knipt hij uit (p. 211). Misschien is deze huwelijkssituatie medeoorzaak van Thomas' verliefdheid op Jenny Fortuyn; hijzelf ziet het in ieder geval zo.
Thomas heeft dus weinig zelfkennis. Dat is het eerste van enige nevenmotieven die direct aansluiten bij het ‘raadselkarakter’ van de roman. Hij is geneigd de zaken op te sieren; zo ziet hij zijn verliefdheid voor Jenny als een liefde voor haar spiegelbeeld - een fraaie metafoor voor de onbereikbaarheid van de geliefde - maar het tegenperspectief van Leonie's nuchterheid zorgt hier voor correctie: ze noemt het een literair verhaal (p. 82). Overigens is haar oordeel ook niet helemaal betrouwbaar: ze is jaloers en dus geneigd Thomas' verhouding tot Jenny tot heel aardse proporties terug te voeren. Die jaloersheid is het tweede nevenmotief: het gaat Leonie er vooral om te achterhalen of Thomas met Jenny naar bed is geweest. Dat ze dat niet weet, verdraagt ze niet. Dat Thomas de belangrijkste informatie waarover hij beschikt (hij heeft Jenny uit het laboratorium zien komen), achterhoudt (het derde nevenmotief), staat hiermee in verband: hij wilde haar daarmee chanteren en haar dwingen alsnog op zijn wensen in te gaan. Maar degene die dit suggereert, is Lambert, die ook tevergeefs naar Jenny's gunsten heeft gedongen en nu wel een kansje bij Leonie wil wagen. Thomas heeft een heel andere verklaring, minder plausibel, doch niet onacceptabel. De ware reden blijft duister: voor Thomas zelf misschien, voor de lezer in ieder geval en ook voor Leonie, die haar man meende te kennen. In dit kluwen van motieven, voorwendsels en schijnbewegingen past ook Leonie's houding te- | |
| |
genover het misdrijf: eerst gelooft ze, dat Thomas onschuldig is, nadat ze het lijk ontdekt heeft, is ze overtuigd van het tegendeel. Dát neemt Thomas haar dan weer kwalijk, want ze had toch moeten weten, dat hij tot zoiets niet in staat is. Alle in de roman gesponnen draden lopen uit op dit kernidee: de mens is een ondoorgrondelijk wezen.
| |
Titel
De verbondenheid van het detective- en huwelijksniveau van de roman blijkt al uit deze korte analyse. In wezen gaat het bij beide om dezelfde vragen. Die innerlijke samenhang heeft de auteur nog eens extra aangegeven met allerlei uiterlijke tekenen. De duidelijkste daarvan is de titel. Deze slaat op het detectiveaspect (de kroongetuige is het mannetje dat tegenover het laboratorium woont (p. 170)) èn op dat van het huwelijk: het kind is, volgens Nietzsche, in de meeste huwelijken de ongewenste kroongetuige (p. 144).
| |
Stijl
Over de stijl van de roman nog een korte opmerking. Maarten 't Hart streeft naar een taal die dicht bij de spreektaal ligt; hij wil zo natuurlijk en verstaanbaar mogelijk schrijven. Literaire opsiering is hem vreemd. Thomas' neiging tot verfraaiing staat haaks op het ideaal van de auteur. Een korte uitspraak kan dat illustreren. Thomas noemt het leven: ‘Een tijdelijk oponthoud van een zonnestraal onderweg naar het heelal’ (p. 7), het vrome buurvrouwtje van Robert zegt: ‘(...) het leven is maar een malle omweg naar de dood.’ (p. 198) De laatste zin, die vanzelfsprekend in de eerste plaats het vrouwtje moet typeren, is niettemin kenmerkend voor de stijl van 't Hart: de schijnbare eenvoud ervan is in wezen veel kunstiger dan de gecompliceerdheid van de ‘verliteratuurde’ taal. Uiteraard zijn ook hier ontsporingen mogelijk: de ‘schijnbare eenvoud’ vervlakt dan tot een al te dagelijks niveau. Aan dit gevaar ontkomt 't Hart niet altijd.
| |
Context
De plaats van De kroongetuige te midden van de detectives is in de ‘Interpretatie’ al aangegeven. Hier wil ik er nog op wijzen, dat het idee van het ‘voorbijzien van de voor de hand liggende dingen’ dicht bij de oorsprong van het genre ligt. Edgar Allan Poe (1809-1849) geldt als de eerste auteur van detectiveverhalen. Zijn verhaal ‘The Purloined Letter’ is eveneens op het principe van ‘de onachtzaamheid voor het gewone’ gebaseerd. Ook de schrijfster Patricia Highsmith heeft mogelijk enige invloed op de conceptie van De kroongetuige gehad. 't Hart heeft aan haar een essay gewijd, dat hij opgenomen heeft in zijn bundel Het eeuwige moment. Daarin wijst hij als kernmotief in haar romans de driehoeksverhouding aan; deze gaat bijna altijd gepaard met ja- | |
| |
loezie, haat en moord. Die elementen vinden we in De kroongetuige terug, zij het dat ze anders gerangschikt zijn dan dat bij Highsmith doorgaans het geval is.
't Hart heeft, tot nog toe, geen andere ‘detectives’ geschreven. Toch is De kroongetuige geen uitzonderlijk boek in zijn oeuvre. Ook Ik had een wapenbroeder is in zekere zin een misdaadroman, al liggen hier de accenten meer op de psychologische achtergrond van de doodslag. Op het niveau van het huwelijk heeft de roman ook een pendant: De droomkoningin verbeeldt een zelfde soort problematiek als De kroongetuige. Maar van wezenlijke betekenis is, dat in De kroongetuige de centrale thema's van 't Hart aan de orde zijn. Zijn schrijverschap wordt gekenmerkt door de innerlijke spanning van een aantal essentiële tegenstellingen: geloof en ongeloof, droefheid en monterheid, overgave en teruggetrokkenheid, liefde en agressie. Dit alles vinden we in De kroongetuige terug: karikaturen van het feminisme, wanhopige notities in Leonie's dagboek, scherpe observaties van agressiviteit, humoristische dialogen.
| |
Waardering
De kritiek reageerde in 1983 verdeeld op de roman. Typerend is de recensie van Carel Peeters, met als ondertitel Het tweeslachtige schrijverschap van Maarten 't Hart. De roman zit als detective goed in elkaar, maar dat Thomas geen contact met de buitenwereld mag hebben, is een ‘kunstgreep’, ‘een gat in de plot’. Veel figuren spreken hun eigen taal, maar ‘Leonie denkt en schrijft als Thomas’. Peeters eindigt met deze zinnen: ‘De kroongetuige is even knap als onhandig, even ambitieus als mislukt. Een vreemde hybride.’
De andere toonaangevende critici waren aanmerkelijk milder. Jaap Goedegebuure noemde de roman ‘een redelijk geslaagd amalgaam van psychologische roman en thriller’; Wam de Moor wees op de ‘wisselende stroom van beschreven gebeurtenissen en in beelden gevangen emoties’ en concludeerde: ‘Een levendig, spannend boek dus’: Aad Nuis typeerde De kroongetuige als ‘een boeiend en bij vlagen briljant boek’; de bladzijden aan het eind van hoofdstuk III (als Leonie het lijk ontdekt heeft) vond hij de beste. Leonie's ongelukkigheid is op den duur niet meer van gelukzaligheid te onderscheiden: ‘In het voelbaar maken van zulke gemengde en ingewikkelde, maar intense emoties toont de schrijver zich ook nu weer een meester.’
Bezwaren tegen de roman zoals die in sommige besprekingen naar voren komen (‘de knarsende stijl’, René Appel), ‘gedateerde ideeën over het feminisme’ (August Hans den Boef), ‘gro- | |
| |
te onwaarschijnlijkheid’ (Rob Schouten), ‘karikaturale vertekening’ (Hans Werkman) worden in andere recensies niet genoemd. Soms prijst men het betreffende gedeelte of aspect zelfs. De scènes in het vrouwenhuis, bijvoorbeeld, die Den Boef en Peeters zo irriteerden, noemt De Moor ‘functioneel’ (ze karakteriseren immers de vertelster ervan: Leonie) en Goedegebuure: ‘de meest komische (...) van De kroongetuige’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Maarten 't Hart, De kroongetuige, 13e druk, Amsterdam 1984.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Carel Peeters, Een detective met ambitie. In: Vrij Nederland, 29-1-1983. |
Wim Sanders, Een ijl verhaal verteld met aanstekelijk plezier. In: Het Parool, 2-2-1983. |
Hans van Straten, Detectiveroman als navrant eerbetoon aan een vrouw. In: Utrechts Nieuwsblad, 3-2-1983. |
J. Huisman, Trouw als een kauw. Onhandig boek van Maarten 't Hart. In: Algemeen Dagblad, 4-2-1983. |
Jaap Koopmans, ‘Ik wilde zo graag eens een spannend boek schrijven’. In: Alkmaarse Courant, 5-2-1983 (Interview). |
Ivan Sitniakowsky, Maarten 't Hart nu in misdaad. In: De Telegraaf, 5-2-1983. |
Jaap Goedegebuure, De vrouw als speurneus. In: Haagse Post, 5-2-1983. |
Hans Warren, Maarten 't Hart ‘De kroongetuige. Een detective’. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-2-1983. |
Rob Schouten, Rattenvanger of vrouwenmoordenaar. In: Trouw, 10-2-1983. |
René Appel, Een deel vlees en een deel vis. In: NRC Handelsblad, 11-2-1983. |
Wim Vogel, Detective vol schijn en wezen. In: Haarlems Dagblad, 11-2-1983. |
Graa Boomsma, De blunders van Maarten 't Hart. In: De Waarheid, 15-2-1983. |
Wam de Moor, Maarten 't Hart als de tovenaar die de lezer blijft boeien. In: De Tijd, 18-2-1983. |
Wim Hazeu, Op afstand zijn man en vrouw dichter bij elkaar dan ooit. In: Hervormd Nederland, 19-2-1983. |
August Hans den Boef, Gedateerde ideeën en te veel clous in De kroongetuige. In: de Volkskrant, 25-2-1983. |
Aad Nuis, Moord. In: Intermagazine, januari-februari 1983, nr. 2, p. 43-44. |
Fred Braeckman, Het toverstokje van Maarten 't Hart. In: De Morgen, 5-3-1983. |
Hans Werkman, Zeekoeien, kauwen en het kind. In: Boekopener, Barneveld 1985, p. 42-46. |
lexicon van literaire werken H
januari 1989
|
|