| |
| |
| |
Hella S. Haasse
Het woud der verwachting
Het leven van Charles van Orléans
door Guido Goedemé
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De zevende publicatie van Hella S. Haasse (* 1918 te Batavia, Nederlands-Indië), Het woud der verwachting. Het leven van Charles van Orléans, verscheen in 1948 bij Em. Querido te Amsterdam. Deze eerste historische roman van haar hand is omvangrijk: de twintigste en voorlopig laatste uitgave als Singel Pocket (Querido) bevat 796 bladzijden.
Het was aanvankelijk Haasses bedoeling een toneelstuk te schrijven over het leven van de Franse hertog, politicus en dichter Charles van Orléans (1394-1465). De middeleeuwen boeiden haar reeds in haar jeugdjaren en toen al had ze zijn gedichten ontdekt. In de hongerwinter van 1944 begon ze aan een in dialoogvorm geschreven versie met als werktitel Het woud van lang verwachten. Haar inspanningen resulteerden in een eenakter die een dichtwedstrijd en een ingebeeld gesprek tussen Charles van Orléans en de dichter-misdadiger François Villon dramatiseert. Al vrij snel ging zij verder met haar opzet en schreef een tweedelige roman, waarin ze de eenakter verwerkte. In de uitgave van 1997 bevat hij respectievelijk 368 en 297 bladzijden, voorafgegaan door een voorspel van 128 bladzijden.
Het eerste boek gaat over Charles' jeugd; het bevat drie onderdelen: ‘Louis van Orléans, de vader’, ‘Valentine van Milaan, de moeder’ en ‘Bourguignons en Armagnacs’. Het tweede boek draagt als titel ‘De weg naar Nonchaloir’, het land van de behaaglijke geborgenheid, ‘van de wijsgerige berusting, kalme, koele gelatenheid’ (p. 715) en heeft twee onderdelen: ‘Ballingschap’ en ‘Het gedachtenboek’. De roman is opgedragen aan Haasses overleden dochtertje Chrisje. De literatuurlijst die bij het boek hoort, wijst uit dat de schrijfster zich historisch heeft gedocumenteerd. In 1972 werd de roman samen met De scharlaken stad en De ingewijden in één cassette uitgegeven.
Drie gedichten van Charles van Orléans die in de roman voorkomen, zijn vertaald door J.H. Leopold en van Gabriel Smit, D.A.M. Binnendijk en P.C. Boutens is telkens één gedicht opgenomen. De vertaling van het gedicht dat de roman voorafgaat, is van de schrijfster zelf.
| |
| |
Deze historische roman is in veel vertalingen gepubliceerd: in het Duits (S. Fischer Verlag, 1957 en Rowohlt Verlag, 1993), in het Engels (Academy Chicago Publishers, 1989), waarvoor de auteur in 1989 een promotietoer in Amerika ondernam, en bij Britse uitgevers (Hutchinson, 1990 en Arrow Books, 1991), in het Frans (Editions du Seuil, 1991), in het Italiaans (Rizzoli, 1991), in het Spaans (Edhasa, 1992) en voorts in het Welsh, het Maleis en het Hongaars.
| |
Inhoud
Hella S. Haasse volgt de levensloop van Charles van Orléans en zijn familiale voorgeschiedenis strikt chronologisch. Ze vertelt wat over hem en zijn tijd bekend is. De grote verhaallijn wijkt daar niet van af. De historische gegevens vult ze aan met haar fantasie die uitgaat naar de figuur van de hertog, naar zijn entourage en zijn levensomstandigheden. Het verloop van Orléans' leven wordt bepaald door de interne strijd in Frankrijk tussen de huizen van Bourgogne en Orléans en de honderdjarige oorlog met Engeland. Na de moord op zijn bewonderde en dominante vader wordt Charles ongewild het hoofd van het geslacht Orléans. Hij trouwt met Bonne van Armagnac, in wie hij een lieve en bekoorlijke vrouw vindt, ‘hij, die in zijn leven nog niet anders gekend had dan zorg en rouw’ (p. 459). Hij wordt gevangen genomen tijdens de slag bij Azincourt en verblijft ongeveer een kwart eeuw als persoonlijke gijzelaar van de Engelse koning in enkele Britse kastelen. Bij zijn terugkeer naar Frankrijk is hij een oude man, wiens politieke rol is uitgespeeld, zo hij die ooit heeft gehad. Voor de tweede maal wordt hem een huwelijk opgedrongen, ditmaal met Marie van Kleef. Wezenlijk gaat de roman over zijn innerlijke ontwikkeling: vooral zijn ballingschap leidt hem tot zelfonderzoek en zelfaanvaarding, een evolutie die hij in zijn poëzie verwoordt.
In het voorspel, ingeleid door een citaat van Antonio Astesano met de melding van de geboorte van Charles van Orléans ‘in het jaar onzes Heren 1394’, wordt de aanzet tot het verhaal gegeven en worden de belangrijkste protagonisten voorgesteld. In de doopstoet lopen de geestelijk gestoorde Charles vi, de koning, en Isabeau, de koningin, zijn broer Louis, de hertog van Orléans en vader van het kind, de ooms Philippe, hertog van Bourgogne en de hertogen van Berry en Bourbon. De kunstzinnige Valentine Visconti, de moeder van de jonge prins, ligt nog verzwakt te bed. Haar medelijden gaat uit naar de zwakzinnige koning; zij weet dat Isabeau daarom treurt, maar zij beseft evenzeer dat de koningin bekwaam de organisa- | |
| |
tie van het hofleven op zich neemt en dat zij de hertog van Bourgogne, ondanks een zeker wantrouwen, niet belet staatszaken te behartigen. Zich ervan bewust dat de koning niet in staat is te regeren, dat de dauphin zwak is, dat zij alleen staat, stelt ze alles in het werk om haar belangen te vrijwaren in de turbulentie van de slepende oorlog met Engeland en de rivaliteit tussen de huizen van Bourgogne en Orléans.
De beide huizen worden geconfronteerd met het schisma van Avignon en de politieke verwikkelingen daaraan verbonden. Na het overlijden van zijn vader ervaart Charles moeilijkheden bij het bittere verbond met de brutale en sluwe hertog van Armagnac, dat hem meer ellende dan voordeel bezorgt. Het is de bedoeling van Bourgogne een wig te drijven tussen het huis van Orléans en de koninklijke familie. De hertog van Bourgogne gaat uit eigenbelang zo ver dat hij een huwelijk tot stand brengt tussen de Engelse koning en Isabelle, de koningsdochter. Deze ontwikkeling zal de fundamentele verhouding tussen Frankrijk en Engeland echter niet wijzigen. Louis van Orléans, de nobele, hoofse edelman, trouw aan de koning, verzet zich daar vergeefs tegen. Hij wil zich echter niet verlagen tot intrigerende manipulaties. Hij is een edele ridder, een dichter en denker die zijn vrouw liefheeft en eerbiedigt, maar ook felle geneugten kent in de armen van hofmeisjes. De bastaardzoon, Dunois, zal later de trouwe broer worden van Charles en tijdens zijn ballingschap aan de zijde van de Maagd van Orléans strijden.
In zijn vader vindt Charles een kunstminnaar die open staat voor edele waarden en die houdt van het literaire werk van Bernard de Ventadour, Jean de Meung, Christine de Pisan en van de Roman de la Rose. Wat in de vader sluimerde, zal een vollere resonans krijgen in het leven van Charles zelf. Op een meer uitgesproken wijze zal hij zich aan de poëzie wijden en zoekt hij het gezelschap van kunstenaars, onder wie Villon.
| |
Interpretatie
Titel
De titel suggereert de dualiteit van een donkere beslotenheid en de hoop daaraan te ontkomen. Door in de ondertitel de naam van de hertog te vermelden doet hij vermoeden dat deze historische figuur in de hoop leeft te ontgroeien aan een belastende innerlijke onzekerheid en een politieke en maatschappelijke verwarring.
| |
Thematiek
De roman handelt over de innerlijke ontwikkeling van een figuur die bewust leeft, denkt en voelt in een bewogen tijd waarop hij vrijwel geen greep heeft: de herfsttijd der middel- | |
| |
eeuwen, een kruispunt van evoluties waarin zich politieke, maatschappelijke en sociale veranderingen aandienen. De historische gegevens van deze bewogen tijden waarin het oude afsterft en het nieuwe zich opdringt, vormen het kader, de achtergrond voor de zoekende verwachting van Charles van Orléans. In hem sluimert een persoonlijkheid die hij aanvankelijk zelf niet kent, niet kan duiden: de beschouwelijke mens, de filosoof en de dichter. Hij kent onzekerheid, onrust en groeiende vertwijfeling ten overstaan van het intrigerende hofleven en is wel eens getormenteerd door zijn verantwoordelijkheidsbesef dat hij vaak niet kan waarmaken - ‘bekneld in het pantser van eigen linksheid’ (p. 272). Gedreven door een diep besef van de menselijke waarde doorloopt hij echter geleidelijk en vooral in en door zijn gedwongen ballingschap - een leven op afstand, een gedachtewereld - een bewustwordingsproces, een innerlijke bevrijding in de ontplooiing van zijn dichterschap waardoor hij de eigen identiteit en creativiteit, en het inzicht daarin, meer en meer ontdekt en weet te bevestigen.
Door alle wisselvalligheden heen dringt zich aan de hertog de ervaring op dat het leven een verwachtingsvolle tocht is door een donker, raadselachtig woud. Het wordt bepaald door vragen als: wie ben ik, waar kom ik vandaan, waarheen ga ik? De hele roman wordt gedragen door de klassieke metafoor van het woud en de verwachting. Op de belangrijkste momenten in het verhaal wordt ze expliciet verwoord. Reeds Louis d'Orléans, de vader, speelt deze vergelijking uit; in de roman wordt trouwens aangegeven dat de metafoor oorspronkelijk van zijn vader komt: ‘Vindt u niet dat het er veel op lijkt dat wij allen [...] verdwaald zijn in een nachtelijk bos, vol wolven en sluwe vossen? De duisternis bergt talloze gevaren, wij zijn aan ons zelf overgelaten, zonder beschermend fakkellicht. [...] Wij zijn verloren in het Woud van Lang Verwachten, een wildernis, zonder uitzicht.’ (p. 108) Die suggestie is historisch echter niet exact. De metafoor verwierf reeds bekendheid als de eerste regel van Dantes Divina Commedia. In de roman wordt het beeld voor het eerst vermeld in het gedicht van Charles van Orléans dat de roman voorafgaat: ‘In het Woud van Lang verwachten / te paard op pad, dolenderwijs, / zie ik mijzelf dit jaar bij machte / tot Verlangens' verre reis.’ De roman wordt ook afgesloten met dit beeld. Bij het overlijden van Charles lost de donkerte van het woud op in bevrijdend licht: ‘Aan het einde van het smalle, groene pad zag hij, verblindend, de blanke lucht. Daar is het - dacht hij ademloos, daar is het. Met een schreeuw van vreugde en verlossing stortte hij zich vooruit, het licht tegemoet.’
In deze historische roman geeft Hella S. Haasse een eerste
| |
| |
duidelijke aanzet tot de thematiek die in al haar werken aan bod komt: de mens die zich geplaatst weet voor keuzes: het leven versus de kunst, het aardse tegenover het oneindige, de harmonie in conflict met de chaos, het streven naar orde en rechtvaardiging. Voor de hertog van Orléans bestaat de levenskunst erin de waarheid, de diepere werkelijkheid te ontdekken achter de waarneembare feiten, achter de ‘banaliteiten’ van elke dag, die grotendeels worden bepaald door menselijke verhoudingen. In zijn levensavond formuleert hij dat expliciet: ‘Ik ben er mij van bewust, dat wat ik tot nog toe voor werkelijkheid hield - niet de werkelijkheid ís. De wereld waarin men groot en machtig en gevreesd wil zijn, úw wereld, sire, is een drogbeeld. [...] Ik heb mijn leven niet tevergeefs geleefd... als ik eenmaal... een glimp van de werkelijke wereld mag zien.’ Uiteindelijk wordt de schijnbare leegte van Orléans' bestaan opgelost in de bevrijding van een zingevend licht. Ook zijn leven is ‘een leven in de diepte’, zoals Haasse het in haar Zelfportret als legkaart (1954) aangeeft: met behulp van momentopnamen iets reconstrueren van de grotere tijds- en groeieenheden waarvan de individuele en tijdsgebonden mens slechts een onderdeel is.
Hanneke van Buuren licht nog iets verder de thematiek toe. In deze roman fungeert de beschreven ruimte ‘als verheviging van iemands psychische situatie en als verwijzing naar een achterliggende werkelijkheid in twee aspecten: tijd en landschap der ziel’. Het gaat dan niet om de tijd van het individu, maar om die van de collectiviteit, waarvoor Charles als hertog verantwoordelijk is en die zijn gedachten en gevoelens bepaalt. Geleidelijk zal de onrust in het hart van de gijzelaar verstillen en zijn dood, bevolkt met allen die hij in zijn leven heeft ontmoet, die hem vergezellen èn loslaten, sluit een levensruimte af ‘die wij ervaren als het landschap van voor de geboorte en na de dood’.
De thematiek had, zeker bij de publicatie van het boek, ook een actualiteitswaarde. Er zijn parallellen tussen de beschreven periode en de tijd waarin Haasse de roman schreef, vooral tijdens de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog. Zowel de schrijfster als haar hoofdpersoon had te lijden van en werd geteisterd door oorlogsgeweld. Beiden leefden in ballingschap: Orléans in Engeland, Haasse afgesneden van haar familie en van haar eerste vaderland Nederlands-Indië. Ze leefden in het besef van vergankelijkheid, in de angst en de vragen hun opgedrongen door een uitzichtloze toekomst. Charles èn Haasse trachtten hun leven en de waarde ervan te vrijwaren door hun ervaringen te transponeren in een nieuwe, onverwoestbare werkelijkheid waar ze zich veilig konden voelen. Door hun schrijven probeerden ze zich te verplaatsen in een andere werkelijkheid dan die van het hier en nu.
| |
| |
| |
Poëtica
In Zelfportret als legkaart stelt de schrijfster zelf dat het haar bedoeling was een werkstuk te maken ‘waarin juist het ernstig bestuderen van en met respect en inzicht toepassen van de geschiedenis voorwaarde werd tot het vinden van een bepaalde gelijkenis, een nieuwe bijdrage in het zoeken van zijn werkelijkheid’ (p. 98). Zij gelooft dat alle historisch onderzoek iets aan dat verleden bijdraagt. Het verleden verandert onophoudelijk door de interpretaties ervan. De eigen tekening van de figuur van deze hertog en de inkleuring van de tijdsomstandigheden illustreren deze stelling duidelijk. Naarmate Charles van Orléans evolueert, worden de krachten die in de maatschappij, in de politiek en algemeen menselijk eerder negatief werken door een tegengestelde positieve levenshouding scherper geprofileerd. Het wezenlijke van een nieuwe werkelijkheid dringt zich op, daardoor vervagen grenzen tussen heden en verleden. Ook in Orléans en zijn tijd leeft Haasse en haar tijd.
| |
Vertelsituatie/Stijl
De epische verteltrant is duidelijk auctorieel bepaald. Haasse neemt de lezer bij de hand en leidt deze door de historische omgeving en het historische gebeuren zoals zij die interpreteert en beleeft. Ze informeert de lezer volledig en biedt een breedvoerig en chronologisch verteld relaas van bekende historische feiten, opgesmukt met grote aandacht voor details, die echter niet altijd relevant zijn en te vlot worden verruimd door vele terzijdes. In feite gaat het om een geromantiseerde biografie, een navertellen van de geschiedenis op een persoonlijk beleefde manier. Zonder de waarde van de historische gegevens te ontkrachten, vult Haasse die aan met haar fantasie, waardoor zij de leesbaarheid van het verhaal opvoert.
De romanschrijfster heeft zich niet laten verdringen door de geschiedenis. Wat de historicus heeft achterhaald, breidt ze uit. Zij creëert personages met hun eigen verlangens en hartstochten, hun mogelijkheden, waarden en tekorten. De evolutie van haar verhaal wordt niet in de eerste plaats bepaald door de politieke ontwikkelingen, maar door de conflicten in het botsen van karakters. Zij zoekt menselijke drijfveren achter de geschiedenis. Zij ontwikkelt geen visie op de geschiedenis, maar leeft zich grotendeels uit in de minutieuze beschrijving van de praal en de pracht aan de hoven en in het personifiëren van historische personages. Zij geeft de geschiedenis een gezicht; ze bewerkt ze. Net als zij zelf is Charles van Orléans een schrijver, een dichter. Naarmate zijn queeste naar de eigen identiteit vordert, zal de schrijfster in de roman meer ruimte geven aan het poëtische werk van de hertog: hoogtepunten waarop hij de bevestiging van zichzelf vindt. In deze ‘naiëf-historische’ roman leeft zij zich met haar fantasie uit in de gedachten, gevoelens van personages en hun omgeving.
| |
| |
De stijl en het taal- en beeldgebruik zijn romantisch-retorisch te noemen. Het zorgvuldig uitgebalanceerde taalgebruik getuigt van een bedachtzame, overwogen creativiteit die wel eens vastloopt in een wat gezwollen, plechtige toon.
| |
Context
Haar eerste historische roman schreef Hella S. Haasse in een navertellende stijl, eigen aan de negentiende-eeuwse historische romans die zij als kind had verslonden. Reeds vanaf haar tweede historische roman, De scharlaken stad (1952), en sterker nog in haar derde, Een nieuwer testament (1966), volgt ze andere narratieve technieken: dagboekvormen, briefwisselingen, dialogen, interne monologen en personale vertelmomenten. In de eerste schikt ze die nog in duidelijk gescheiden onderdelen, in de tweede echter lopen die in elkaar over, waardoor die roman een hechtere structurele eenheid vormt. Ondanks deze duidelijke verteltechnische verschillen vertonen de drie romans ook grote overeenkomsten. Ze handelen over bewogen tijden: de nadagen van de middeleeuwen, die van de renaissance en de spanningen in de vijfde eeuw binnen het keizerlijke christendom en Rome, met de tegenstelling jodendom-christendom. In de drie werken gaat het bovendien om een bewustwordingsproces en in en door hun historische situering komt ook de existentiële en ethische problematiek van de moderne mens aan bod. Waar Hella S. Haasse in Het woud der verwachting haar fantasie aanwendde om het verhaal aantrekkelijker leesbaar te maken, benutte zij die in de twee volgende romans strikter om de open plekken in het leven van haar personages historisch exacter op te vullen. Van deze drie historische romans ligt de nadruk in de eerste op het historische, in de beide volgende op het literaire aspect. In haar latere historische werken blijft die tweespalt tussen historiciteit en fictie grotendeels voelbaar.
Met Het woud der verwachting sloot Hella S. Haasse de eerste fase in haar schrijversloopbaan af. Deze fase werd grotendeels bepaald door zintuigelijke indrukken, door beschrijvingen, door de persoonlijke beleving van de geschiedenis, door de manier waarop Haasse historische personages tekende en profileerde. Toch reveleert ze ook in deze roman reeds de menselijke drijfveren achter de geschiedenis, wat ze in latere historische romans nog sterker benadrukt. In Het woud der verwachting geeft ze de geschiedenis een gezicht; ze ontwikkelt echter geen visie op de geschiedenis. Hier is zij een schrijfster die zich met haar fantasie volkomen uitleeft in de gedachten en gevoelens en om- | |
| |
geving van historische figuren. In de volgende fases van haar carrière als schrijfster verdrongen de ideeën over menselijk gedrag zelfs langzaamaan de beschrijving van de feiten. Het woud der verwachting behoort tot de eerste fase: traditionele vertelkunst vanuit een romantische zelfprojectie. In latere fases opteerde de schrijfster voor vormtechnische en structurele procédés en gaf ze meer ruimte aan de symboolwaarde.
Jaap Goedegebuure typeerde Het woud der verwachting als een specimen van de historische roman in de lijn van Walter Scott: ‘de alwetende verteller die de tijd neemt voor een panoramisch overzicht dat hier en daar tot in detail wordt ingevuld’. Het hoofdpersonage wordt de lezer voorgehouden als een authentiek historisch personage. Maar dat is in feite een illusie die wordt voorgetoverd met behulp van data, feiten en couleur locale. Haasse geeft een versie van de gebeurtenissen zoals die zich hadden kunnen afspelen. Dertig jaar later bleek ze het roer radicaal te hebben omgegooid. In de Bentinck-romans bijvoorbeeld heeft de alwetende verteller die open plekken invult met gefingeerde gesprekken, overwegingen en gebeurtenissen plaats gemaakt voor de ‘arrangerende tekstbezorger’. Maar ook dan nog getuigen haar romans van een persoonlijk standpunt en een persoonlijke fantasie, door Goedegebuure dimensies van het romanuniversum genoemd, die in de postmoderne literatuur haast per definitie zichtbaar worden gemaakt. ‘Van Scott naar het moderne postmodernisme: aan de hand van die spanningsboog vallen de historische fictie en de romandocumentaire waaraan Haasse zich een leven lang heeft gewijd, te karakteriseren.’
Hella S. Haasse is moeilijk te plaatsen in een stroming of richting in de Nederlandse literatuur. Als auteur van historische romans en in de evolutie die zij daarbij doormaakte, staat ze alleen, is ze uniek. Aleid Truijens (1994) wees op enige verwantschap met auteurs die iets als ‘synchroniciteit’ in hun romans proberen te bereiken. Volgens haar komt Haasses literaire opvatting aardig overeen met wat A.F.Th. van der Heijden in zijn trilogie De tandeloze tijd het ‘leven in de breedte’ noemt: beiden bedoelen zij met deze termen het waarnemen met geladen bewustzijn. Ze reiken verder dan de enkelvoudig gegeven werkelijkheid. Een vergelijkbare houding is ook bij Cees Nooteboom waar te nemen. Aleid Truijens gaat zelfs zover ook enige overeenkomst te zien met de veel realistischer F.B. Hotz.
Naar Hella S. Haasse zelf in een interview met Joos Florquin aangaf, is ze in dit breed uitgeschreven boek beïnvloed door auteurs die ze in haar jeugd las: Jacob van Lennep, Oltmans, Charles Dickens, Honoré de Balzac en de Brontës.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Hella S. Haasse, die nu, zeker bij het grote lezerspubliek, algemeen wordt erkend als een van de grote nog levende Nederlandse auteurs, kreeg ook van de critici vanaf de publicatie van Oeroeg (1948) en ook bij van die van Het woud der verwachting welwillende, zij het wat laatdunkende aandacht die haar de reputatie opleverde van een vakbekwaam, maar zeker niet vernieuwend auteur, traditioneel in formeel en thematisch opzicht, niet geëngageerd in de veranderende naoorlogse maatschappij, een klassiek vertelster. Met de succesvolle en zeer geprezen publicatie in Amerika verwierf ze in 1989 internationale roem. De aanvankelijke waardering van deze roman is te danken aan haar vermogen tot precies en beeldend beschrijven en zich vlot verplaatsen in een andere tijd en een andere cultuur waarin ze op een eigen wijze menselijk bewogen historische figuren oplicht. Daaraan werd de kritiek gekoppeld dat ze de greep op haar verhaal wel eens verloor door een wat esthetiserende en plechtige stijl. Dat heeft niet belet dat deze roman een overweldigend succes kende, wat zeker in de jaren negentig, ook internationaal, nogmaals werd bevestigd.
S. Vestdijk oordeelde vrij streng over de roman. In zijn recensie wijst hij op formeel en tot op zekere hoogte ook inhoudelijk iets minder geslaagde aspecten die ook anderen wel eens aanwijzen: ‘Ik houd het ervoor, dat de romanvorm hier een façade is, en dat we in wezen te doen hebben met een “histoire romancée”, een geromanceerde biografie subs. kroniek, die grotendeels reeds in standaardwerken lag verscholen.’ Hij geeft wel toe dat daardoor de leeswaarde niet wordt verkleind, maar wel de verdiensten van de schrijfster, van wie hij na de novelle Oeroeg, die hij haar debuut noemt, iets anders had verwacht ‘dan dit nauwelijks op originaliteit aanspraak makende “navertellen” der geschiedenis’.
De historicus Chris van der Heyden reageerde op de kritiek van Vestdijk, die hij onterecht noemt. Hij valt Vestdijk bij waar die wijst op het kroniekachtige van het boek. Het historische relaas wordt inderdaad op enkele uitzonderingen na, bijvoorbeeld de ontmoeting met Villon, op de voet gevolgd. In de opbouw van de roman domineert de historica. Dat zij op dat vlak niet ‘origineel’ is, vindt Van der Heyden echter niet negatief. Dat bezwaar wordt volgens hem immers grotendeels gecompenseerd door haar vermogen tot beeldvorming. De talrijke ‘open plekken’, ‘waar de historicus een vraagteken moet zetten en er het zwijgen toe doen’ weet de schrijfster verantwoord en overwogen, zij het fictief, te verbeelden. Dan is de literator Hella S. Haasse aan het woord.
| |
| |
Ook de vertalingen hebben reacties losgemaakt. Bij de publicatie in Amerika loofde de criticus van Booklist ze als ‘a masterful European bestseller, four-star historical fiction’. De vertaler, een Amerikaans beambte op een postkantoor, raakte wild enthousiast voor het boek, leerde Nederlands en werkte nauwgezet aan een vertaling die na zijn dood werd voltooid door Anita Miller. ‘Het is een anekdote die feilloos past in een van Haasses romans: bezeten raken van een onderwerp na er even aan geroken te hebben, een zoektocht naar een totaal onbekende auteur, zoals Haasse er vele ondernomen heeft, bijvoorbeeld naar Charles van Orléans’ (zie Truijens 1997, p. 59).
In de Times literary supplement keerde de recensent Savkar Altinel zich echter grotendeels tegen de roman. Hij ziet wel ‘a few vivid scenes [...] a glimpse of fifteenth-century life which sharply reminds the modern reader that some things never change’, maar fulmineert toch ook vrij losjes met termen als ‘a tedious account [...] no real sense of any of the characters emerge [...] a dutifully assembled collection of tapestries, harps, greyhounds and falcons’.
Bij de Franse vertaling prees Alain Salles in Le Monde het boek dan weer om de levendige en complete wijze waarop het leven van Charles van Orléans gestalte werd gegeven.
In veel beschouwingen bij de werken van Hella S. Haasse wordt beklemtoond dat de onderscheidingen die haar werden toebedeeld mogen worden beschouwd als een vorm van waardering na een aanvankelijk te geringschattende erkenning. Alleszins is in deze roman de schrijf- en verteltrant van de schrijfster authentiek. Zij is in die roman aanwezig door een thematiek van identificatie en identiteit, door een stijl die zich richt op de rijke en kleurige verbeelding van de beschreven tijd, die zelfs een dichterlijke vlucht neemt. Reeds in Het woud der verwachting heeft zij vorm kunnen geven aan wat ze zelf in een lezing voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde formuleerde: ‘het ontdekken en blootleggen van samenhang en betekenis van voorbije levens, karakters, gebeurtenissen onderling en van het verleden als verloren gewaande maar herwonnen tijd - waardoor altijd een relatie tot de eigen tijd zichtbaar wordt die juist ten aanzien van dat verleden verhelderend kan zijn -: daarom is het, dunkt me, ieder te doen die zich creatief met geschiedenis bezighoudt.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hella S. Haasse, Het woud der verwachting. Het leven van Charles van Orléans. Twintigste druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Annie Romein-Verschoor, Over historische fantasie en werkelijkheid. In: Critisch bulletin, 17-6-1950, p. 250-255. |
S. Vestdijk, Het woud der verwachting. In: Het parool, 1-7-1950. |
Bibeb, Woekeren met alles wat je hebt. In: Vrij Nederland, 15-12-1951 (interview). |
Fernand Auwera, Schrijven of schieten? Utrecht 1969, p. 211-218. |
Margaretha Ferguson, De meester van de Neerdaling. In: Het vaderland, 8-12-1973. |
Hansmaarten Tromp, Dat imago van vertelster ben ik eigenlijk nooit kwijtgeraakt. In: De tijd, 9-7-1976 (interview). |
Joos Florquin, Hella S. Haasse. In: Joos Florquin, Ten huize van... Twaalfde reeks. Leuven 1979, p. 125-163 (interview). |
Myrle Tjoeng, Hella S. Haasse: Schrijven als bijdrage tot bewustwording. In: Literama, 12-5-1977, p. 194-202. |
Frank van Dijl, Ik wil de verhoudingen tussen mensen laten zien. In: Het vrije volk, 17-6-1978. |
Hanneke van Buuren, ‘Zij liep naar de deur, maar die was op slot’. In: Ons erfdeel, 1980, nr. 2, p. 199-209. |
Kees Fens, Een ‘gevaarlijk’ schrijfster. In: De volkskrant, 2-10-1981. |
Johan Diepstraten, De ‘gewaarwording van het verleden’ is voor mij iets onmisbaars. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 91, december 1981, p. 33-37 (interview). |
Chris van der Heyden, Elckerlyc in Kleio's kleed. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 91, december 1981, p. 39-45. |
Angenies Brandenburg, Hella Haasse. Gewoon een ‘klassieke’ vrouwelijke schrijver. In: Bzzlletin, jrg. 10, nr. 91, december 1981, p. 55-58. |
Johan Diepstraten, Hella S. Haasse. Een interview met een bibliografie van de werken van Hella S. Haasse samengesteld door Charlotte de Cloet en van de secundaire literatuur door Aloys van den Berk. 's-Gravenhage 1984. |
Jan Louter, Amerikaanse editie roman Haasse. Vertalersdroom verwezenlijkt. In: NRC Handelsblad, 17-10-1989. |
Rudi Wester, Hella Haasse. De muze van de geschiedenis en de muze van de schrijfkunst zijn tweelingszusters. In: Trouw, 19-10-1989 (interview). |
Dirk van Ginkel, De literaire koningin. In: Haagse post, 21-4-1990. |
Savkar Altinel, Hella S. Haasse. In a Dark Wood Wandering. Translated bij Lewis C. Kaplan. In: Times literary supplement, 6-7-1990. |
Remco Meijer, ‘Ik maak kenbaar wat bestond’. De stoïcijnse verwondering van Hella S. Haasse. In: Elsevier, 19-12-1992 (interview). |
Rudi van der Paardt, Dolen door een labyrint. Over de vroege historische romans van van Hella S. Haasse. In: Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Amsterdam 1993, p. 72-86. |
| |
| |
Aleid Truijens, Hella S. Haasse. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, aflevering 54, augustus 1994. |
Jan Hein Furnée, Hella Haasse en de historische ervaring. In: De gids, 1994, nr. 10, p. 795-805. |
Aleid Truijens, Hella S. Haasse. Draden trekken door het labyrint. Amsterdam 1997. |
Jaap Goedegebuure, Hella Haasse brengt een bezoek aan de tuinen van Bomarzo. In: M.H. Schenkeveld-van der Dussen (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis. Amsterdam 1998, p. 769-776. |
lexicon van literaire werken 44
november 1999
|
|