| |
| |
| |
Hella S. Haasse
Een nieuwer testament
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Een nieuwer testament van Hella S. Haasse (*1918 te Batavia) verscheen in januari 1966 bij uitgeverij Querido te Amsterdam. Enkele maanden later volgde een herdruk. In 1971 werd de roman als nr. 292 in de Salamander-reeks opgenomen (herdruk 1975). De vijfde en tot dusver laatste druk is van 1984, toen Een nieuwe testament (opnieuw) als gebonden boek werd uitgebracht. Het totale aantal gedrukte exemplaren van de roman bedraagt naar schatting van de uitgever 40 000.
In de Salamander-editie beslaat Een nieuwer testament inclusief het voorwerk 156 bladzijden, verdeeld over drie hoofdstukken, waarvan de eerste twee ongeveer even lang zijn, maar het laatste veel korter is. De roman wordt voorafgegaan door een motto in het Latijn, gevormd door drie regels uit het gedicht Phoenix, van de Romeinse dichter Claudius Claudianus, een der hoofdpersonen van de roman. De drie regels zijn in de roman zelf (p. 48) als volgt vertaald:
Uit eigen as wiekt hij omhoog, de zoon uit de vader,
opvolger weer van zichzelf; tussen leven en leven
kortstondige kwelling, slechts even: een drempel van vuur.
In deze regels wordt een belangrijk motief uit de roman, de relatie tussen vader en zoon verbeeld.
Voorts gaan de volgende mededelingen van de schrijfster aan de eigenlijke tekst vooraf: ‘Claudius Claudianus, vermoedelijk afkomstig uit Egypte, data van geboorte en dood onbekend, laatste klassieke dichter van Rome, schreef en publiceerde in het Latijn van A.D. 394-404’ en ‘De handeling van de roman speelt zich af op de vijfde en de zesde juli A.D. 417 te Rome.’
| |
| |
| |
Inhoud
Zoals veel romans van Hella S. Haasse vertoont Een nieuwer testament een mozaïekstructuur: de geschiedenis wordt niet rechtlijnig verteld, maar wordt gepresenteerd met veel flashbacks en vanuit wisselend standpunt. Het gebeuren dat centraal staat is de confrontatie tussen Hadrianus, de stadsprefect van Rome onder christenkeizer Honorius, en de eens uit Rome verbannen, maar heimelijk teruggekeerde dichter Claudius Claudianus. Hadrianus zou de dichter, die met vijf andere personen is opgepakt in het huis van een heidense intellectueel, met de dood moeten bestraffen; hij laat hem echter tegen ieders verwachting in vrij en pleegt ten slotte zelfmoord - dat laatste staat niet meer in de roman, maar wordt alleen gesuggereerd. Het grootste deel van het boek geeft de achtergronden weer van deze dramatische beslissing.
Hadrianus en Claudianus komen beiden uit Egypte. De eerste maakt al carrière in Rome, als hij in dit land bij een Joodse landeigenaar, Eliezar, diens kleinzoon Klafthi ontmoet, de zoon van een Egyptische slavin. Hadrianus ontfermt zich over de jongen (die zijn ware afkomst niet kent), maakt hem tot zijn secretaris in Rome en stimuleert daar zijn dichterschap. Claudianus, die zijn naam heeft ontleend aan zijn eerste leermeester (een Griekse retor), wordt de hofdichter van keizer Honorius en schrijft vol bewondering over diens generaal Stilicho, evenmin als hij zelf een ‘echte’ Romein. Dit leidt tot verwijdering tussen Hadrianus en zijn protégé: de tot prefect opgeklommen Hadrianus kan de oprechte sympathie van Claudianus voor Stilicho niet accepteren. Hij uit zijn teleurstelling en woede door Claudianus op zijn heidense gezindheid aan te vallen; de dichter is namelijk de goden van zijn geboorteland nooit ontrouw geworden. Hadrianus bewerkstelligt dat Claudianus levenslang uit zijn geliefde Rome wordt verbannen.
Na een aantal jaren is Claudianus echter weer naar de stad teruggekeerd. In een periode van bezinning heeft hij ingezien dat zijn vroegere leven geestelijk armoedig was. Hij duikt nu onder in de Subura, de armenwijk van Rome, en stelt daar zijn grote kennis in dienst van de bevolking. In juli 417 komt Claudianus, die zich nu Niliacus noemt, in contact met Marcus Anicius Rufus, een belangrijk vertegenwoordiger van de heidense ‘oppositie’. Wanneer deze in zijn huis door mimespelers (onder wie de prostituée Urbanilla) een voorstelling laat geven van de door de christelijke overheid verboden liefdesdans van Dionysos en Ariadne en voorbereidingen treft voor een hanenoffer, valt de politie zijn huis binnen. De aanwezigen,
| |
| |
vooraanstaande patriciërs, maar ook de haveloze Niliacus, worden gearresteerd en voor de prefect geleid. Deze herkent onmiddellijk in Niliacus zijn vroegere vriend, de eens zo gevierde dichter - met deze herkenningsscène zet de roman in.
Hadrianus' zekerheden - hij is het type van de bekeerling met een overmaat aan geloofsijver - beginnen door deze ontmoeting te wankelen, zeker wanneer hij de op schrift gestelde memoires van Claudianus in handen krijgt (zij vullen het tweede hoofdstuk van de roman). Hadrianus daalt af naar de gevangenis, waar Claudianus is opgesloten. In een indringend gesprek met zijn gevangene onthult hij hem zijn ware afkomst. Claudianus vraagt zijn testament te mogen maken. Als Hadrianus hem toevoegt dat hij dat toch al heeft gedaan, namelijk door zijn dichtwerk aan Rome na te laten, zegt deze: ‘Aangezien ik toen in leven gebleven ben, wil ik die beschikking herroepen. Ik wil een nieuwer testament maken.’ (p. 143) Hadrianus staat hem dit toe en krijgt de volgende dag van zijn secretaris het testament overhandigd. Claudianus neemt hierin stelling tegen de idee van de voor zijn Vader buigende Zoon, zoals die in Rome wordt vereerd. Hij houdt een pleidooi voor de zelfstandige persoonlijkheid die kritisch staat tegenover alles en iedereen, zichzelf in de eerste plaats. Hij draagt dit testament op aan Eleazar met wie hij zich één weet, zonder diens gelijke te (willen) zijn. Op Hadrianus maakt dit testament een grote indruk. Hij toont zijn eigen onafhankelijkheid door Claudianus vrij te laten en de voor de gevangene bestemde gifflacon ter hand te nemen (en, naar wij mogen aannemen, leeg te drinken).
| |
Interpretatie
Titel
De meerduidige titel Een nieuwer testament kan men zeer wel als een afspiegeling van de gelaagdheid van de roman als geheel beschouwen. In de eerste plaats heeft hij betrekking op de dichter Claudianus, die in zijn cel een ‘nieuw testament’ schrijft; zijn dichtwerk kan men als zijn ‘oude testament’ beschouwen. De begrippen oude en nieuwe testament wijzen uiteraard in de richting van de bijbel, het handvest van de Christenen, dat een leer bevat die door de ‘overtuigde heiden’ Claudianus op essentiële punten bestreden wordt. Een nieuwer testament laat zich het best omschrijven als een historische ideeënroman, waarin de verwikkelingen tussen de hoofdpersonen een uitdrukking zijn van de evolutie, c.q. de behoefte aan metamorfose van de schrijfster.
| |
Thematiek
Als historische roman is Een nieuwer testament een ‘grens- | |
| |
geval’, in dubbel opzicht. Ten eerste omdat in de tijd waarin de geschiedenis wordt gesitueerd in Rome de heidense goden plaats moeten maken voor de éne God der Christenen. Hoofdfiguur van de roman is Claudianus, vanouds gekenschetst als een overgangsfiguur in de geschiedenis der Latijnse letterkunde. De Engelse latinist J.W. Mackail noemde hem ooit ‘the last of the classics, the earliest of the classicists.’ Ten tweede: als reconstructie van de ‘nadagen van Claudianus’ is de roman geheel een produkt van de fantasie van Haasse. Van de historische Claudianus is namelijk niets bekend na het jaar 404 en veelal wordt dan ook 405 als zijn sterfjaar beschouwd. De schrijfster heeft voor de wel eens geopperde mogelijkheid dat Claudianus nog jaren geleefd kan hebben zonder te publiceren aanknopingspunten gezocht bij diens eigen poëzie. In een van zijn gedichten vraagt hij aan Hadrianus zijn woede te matigen en hem ‘aan zichzelf terug te geven’. Op deze passage berust de veronderstelling van een in verbanning eindigend conflict tussen Hadrianus en Claudianus en een identiteitscrisis bij de dichter. Er is bovendien een frappante cyclus van negen epigrammen van Claudianus getiteld ‘De crystallo, cui aqua inerat’ (De kristal die een druppel water bevatte). Haasse heeft, zo blijkt ook uit commentaren op haar eigen werk (vooral Haasse 1967 en 1990), deze gedichten als een zelfportret geïnterpreteerd: ondanks de ‘bevroren’ buitenkant is de dichter innerlijk vol emotie en dus tot een metamorfose in staat. Uit deze opmerkingen over de achtergronden van de roman blijkt al dat de historische laag ervan misschien wel het meest in het oog springt, maar in feite het decor vormt voor een universele problematiek.
Daarmee komen wij op de psychologische aspecten van Een nieuwer testament. Het thema dat de roman beheerst is dat van het verwerven van geestelijke onafhankelijkheid, het vinden van een eigen identiteit of juist het ontbreken daarvan. Dat vinden we bij verschillende personages en op verschillende niveaus. Op een basaal niveau bijvoorbeeld bij de prostituée Urbanilla, die zich voor het eerst bewust wordt van een ‘ik’ wanneer zij Claudianus probeert te verleiden (p. 64-65) - haar naam laat zien dat zij een symbool is van een stervend en herrijzend Rome -, maar het meest uitgewerkt vinden we de thematiek bij de twee hoofdfiguren in hun verhouding tot elkaar en tot hun omgeving. Claudianus heeft zijn ik eerst opgeofferd aan zijn christelijke broodheren, maar herwint zijn zelfrespect door terug te keren naar Rome en te verdwijnen in een anonieme massa; hij wordt ‘Ignotus’ of ‘Pro se’ genoemd, waarmee zijn onafhankelijkheid van anderen fraai wordt geïllustreerd. Tekenend voor Claudianus' overwinning op zijn
| |
| |
verleden is dat hij stenen gooit naar zijn eigen standbeeld (p. 96). Lange tijd lijkt het of Hadrianus zijn absolute tegenpool is en de verstening symboliseert: hij heeft zich onbuigzaam en onbarmhartig tegenover zijn eens zo geliefde leerling betoond, en dreigt dat opnieuw te gaan doen. Maar zijn laatste daad is er wel degelijk een van zelfopoffering: hij brengt het flaconnetje met vergif (een dodelijke pendant van de ijspegel met de waterdruppel!) naar de mond en wordt daarmee de vader die zich opoffert voor de zoon: hij schrijft op zijn manier ‘een nieuwer testament’.
Terecht beklemtoonde Willem Brandt in zijn recensie van de roman dat het nieuwer testament (volgens hem van Claudianus, maar ten slotte, zoals uit het bovenstaande blijkt, dus ook van Hadrianus) verwijst naar een contemporaine religieuze (ideologische) problematiek. Het appelleert ‘aan de alom gevoelde en ook door velen uitgesproken behoefte om terug te keren tot de kern van het geloof, datgene wat Claudianus in zijn testament “de hoopvolle opstandigheid in het teken van de vis” noemt. Daartoe vraagt Claudianus: volwassenheid, zelfstandigheid en de moed tot lucide onderzoek [...]. De lezer, die zich enigszins van de kerkelijke en godsdienstige problematiek onzer dagen op de hoogte gehouden heeft, en [...] weet wat er in het twintigste eeuwse Rome van het concilie is omgegaan, zal bij dit “Nieuwe Testament” van het Rome der vijfde eeuw niet zonder begrip of herkenning naar Claudianus luisteren.’ (Brandt 1967, p. 191).
Gaf de schrijfster dus de lezer uit de jaren zestig een ernstige boodschap mee, op een bepaald niveau is de roman ook autobiografisch te noemen. Er zijn voor het merendeel waarschijnlijk onbewuste parallellen tussen Claudianus en Hella Haasse - de niet-Europese achtergrond; op p. 20 heet Egypte ‘het land van herkomst’! - maar belangrijker is uiteraard dat de behoefte aan metamorfose bij de dichter kenmerkend is voor de schrijfster zelf.
| |
Poëtica
Het nieuwe van haar ‘testament’ schuilt ook in de vorm die zij heeft gekozen voor deze nieuwe verkenning van het verleden (zie ook ‘Context’). Afgezien van het tweede hoofdstuk, dat de ‘memoires’ van Claudianus bevat, verspringt in de roman voortdurend het perspectief.
| |
Vertelsituatie
Gegevens over gebeurtenissen en personages worden al even vaak aangevuld en/ of bijgesteld. Ontegenzeggelijk krijgt het boek daardoor iets van een labyrint, waarin ongeoefende lezers het spoor bijster raken. Bij nader inzien is deze mozaïekvorm zeer functioneel, want illustratief voor de thematische aspecten van het boek: net als de hoofdfiguren moet de lezer zich een weg naar (zelf)inzicht banen.
| |
| |
| |
Context
Een nieuwer testament is de derde historische roman van Hella Haasse, die met eerdere specimina van het genre, Het woud der verwachting (1949) en De scharlaken stad (1952), veel succes had geboekt. Ten opzichte van beide eerdere romans is er een verschil in vorm, dat te maken heeft met een wijziging in de houding van de schrijfster ten opzichte van de mogelijkheden van het genre. Nog geheel ‘klassiek’, vanuit een alwetend standpunt, is Het woud der verwachting opgezet. In haar tweede historische roman heeft zij deze positie als vertelster duidelijk verlaten. De waarnemingen en overwegingen van de hoofdfiguur, Giovanni Borgia, ‘worden afgewisseld door gedeelten, die gewijd zijn aan de levens en belevenissen van de andere (historische) figuren in die zelfde periode: het “verhaal” loopt intussen door, de dingen worden echter telkens vanuit een andere gezichtshoek bekeken, en bovendien op een andere manier meegedeeld, in brief-vorm, dialoog, dagboek-vorm, derde persoon verleden tijd, derde persoon tegenwoordige tijd.’ (Haasse 1967, p. 62) Deze compositietechniek wordt in Een nieuwer testament nog verder voortgezet. Bovendien is de scepsis waarmee de mogelijkheden tot reconstructie van het verleden worden bezien duidelijk toegenomen. In haar ‘essay’ De tuinen van Bomarzo (1968) - een boekje dat men met evenveel recht een roman zou kunnen noemen - en de latere historische romans lijkt zij haar definitieve vorm gevonden te hebben.
Als roman over een overgangstijdperk met een hoofdpersoon die zijn overtuigingen trouw blijft en niet ‘meegaat met zijn tijd’ doet Een nieuwer testament sterk denken aan de Griekse romans van Simon Vestdijk. Het opstel dat Hella Haasse over deze romans schreef (daterend uit 1963, voor het eerst gebundeld in Leestekens [1965]), leert minstens evenveel over haar romans en speciaal die waarmee zij in de beginjaren zestig bezig was: Een nieuwer testament, als over die van Vestdijk.
Met de vierde ‘antieke roman’ van de Duivelskunstenaar, De nadagen van Pilatus (1938), heeft Een nieuwer testament in de eerste plaats gemeen dat de roman is gebouwd op veronderstellingen van ‘wat er gebeurd zou kunnen zijn, als...’ Voorts speelt in beide romans de confrontatie tussen heidenen en christenen een dominante rol. Een ander voorbeeld van zo'n ‘confrontatieroman’ binnen de Nederlandse literatuur is De komedianten (1917) van Louis Couperus. Buiten de Nederlandse literatuur, ten slotte, kan men in het kader van het ‘Nachleben’ van Claudianus wijzen op een drama in vijf be- | |
| |
drijven van de Duitse auteur Hermann Sudermann, getiteld Die Lobgesänge des Claudian (1913).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Toen Hella Haasse na het voltooien van Een nieuwer testament werd geïnterviewd, gaf zij te kennen naar eigen inzicht daarmee haar beste roman geschreven te hebben (De Ceulaer 1966, p. 59). Dat standpunt is zij blijkens latere uitspraken blijven huldigen.
Dat op het ogenblik door literatuurhistorici deze mening wordt gedeeld moge bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de roman voorkwam op de lijst van Anbeek, Bekkering en Goedegebuure, die in de zomer van 1990 zoveel beroering verwekte.
Bij verschijnen werd de roman overwegend positief beoordeeld, maar er waren wel degelijk ook negatieve reacties; kritiek werd uitgeoefend op de compositie, de psychologie en de stijl van Hella Haasse. De mozaïekstructuur van Een nieuwer testament viel vooral verkeerd bij C. Rijnsdorp (die, zoals men van deze voorman der reformatorische kritiek kon verwachten, evenmin veel op had met de voorstelling der christenen in de roman). Een rechtlijnig vertelde geschiedenis zou naar zijn mening veel beter zijn geweest en mogelijk zelfs voor een meesterwerk gezorgd hebben. Nu beoordeelde hij het geheel als ‘rommelig’ en hij had zelfs de indruk gekregen dat de schrijfster een veel omvangrijker manuscript op niet te handige wijze had bekort. Kritiek op de compositie, zij het in mindere mate, werd ook door Hans Warren geuit in een overigens lovende recensie.
Psychologische bezwaren kwamen vooral van de kant van de latere psychocriticus Huug Kaleis. In zijn Parool-recensie merkte hij op dat hij in de roman veel vaags en pseudo-diepzinnigs was tegengekomen en dat geen van de personages, op de deerne Urbanilla na, hem had kunnen overtuigen (dat wil zeggen als levensecht was voorgekomen). Vooral in de verleidingsscène vond hij het gedrag van Claudianus wereldvreemd en moeilijk te rijmen met de ‘bejahende’ levensvisie, zoals in het testament neergelegd. Ook Alfred Kossmann en M.L. Nijdam vonden van de overigens ‘knap’ genoemde roman de psychologische kanten duidelijk de zwakste.
Ten slotte werden hier en daar kritische opmerkingen over de stijl gemaakt. Kees Fens vond de nagestreefde beknoptheid in beschrijvingen problematisch. Als voorbeeld citeerde hij de eerste twee zinnen (‘De voorhang dichtgevallen achter de soldaten. Door de arrestanten herkend en met onbehagen veran- | |
| |
derd bevonden de nu besloten ruimte van de rechtszaal’), waarop zijn commentaar luidde: ‘Dat is eerder de opgave van een cryptogram dan een verhelderende mededeling.’ J. Schmitz-van Blankenstein had juist weer moeite met het te fraaie woordgebruik van Haasse, dat te weinig overeen zou komen met de soms allerminst verheven gebeurtenissen in de roman. (Dit verwijt is de schrijfster wel vaker gemaakt; Wam de Moor sprak naar aanleiding van De wegen der verbeelding van een zekere ‘mevrouwerigheid’.) Al deze bekritiseerde elementen van de roman zijn juist weer door andere besprekers als J. van Doorne en Clara Eggink uitbundig geprezen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Hella S. Haasse, Een nieuwer testament. Tweede [=derde] druk, Amsterdam 1971.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. van Doorne, Nieuwe Hella Haasse: Een nieuwer testament. In: Trouw, 29-1-1966. |
Alfred Kossmann, Roman van Hella S. Haasse over het Romeins keizerrijk. In: Het vrije volk, 5-2-1966. |
M.L. Nijdam, Een nieuwer en een ouder testament. In: De nieuwe linie, 5-2-1966. |
Clara Eggink, Historische roman van Hella Haasse: Een nieuwer testament. In: Nieuwe Rotterdamse courant, 12-2-1966. |
Hans Warren, Een nieuwer testament. In: Provinciale Zeeuwse courant, 19-2-1966. |
Paul Haimon, Roman als legpuzzel. In: Dagblad van Noord-Limburg, 23-2-1966. |
C.J. Kelk, Tweemaal Hadrianus. In: De groene Amsterdammer, 26-2-1966. |
C. Rijnsdorp, Een knappe misser. In: Nieuwe Haagsche courant, 26-2-1966. |
Kees Fens, De jongste roman van Hella S. Haasse: Een nieuwer testament. In: De tijd, 5-3-1966. |
Clare Lennart, Overtuigingen van vuur. In: Elsevier, 5-3-1966. |
Jos Panhuijsen, Een nieuwer testament: Hella S. Haasse vermomd als Claudius Claudianus. In: Het binnenhof, 5-3-1966. |
J. Schmitz-van Blankenstein, Een nieuwer testament. In: Hervormd Nederland, 5-3-1966. |
Rico Bulthuis, Een nieuwer testament: Integriteit is motief van trefzekere roman van Hella Haasse. In: Haagsche courant, 12-3-1966. |
Anton Deering, ‘Een nieuwer testament’, van Hella Haasse. In: Algemeen dagblad, 15-3-1966. |
José de Ceulaer, ‘Hella Haasse: bewust leven.’ In: Te gast bij Nederlandse auteurs. 's-Gravenhage/Rotterdam z.j. [1966], p. 57-62 (interview). |
Hella S. Haasse, Persoonsbewijs. Brugge/Utrecht 1967, p. 62-65 (commentaar op Een nieuwer testament). |
Willem Brandt, Pruik en Provo. Amsterdam 1967, p. 188-191. |
Paul de Wispelaere, Facettenoog. Brussel/Den Haag 1968, p. 76-82. |
Ed Popelier, Hella Haasse. Brugge 1977, p. 42-44 (korte monografie). |
M.J. ten Berge, Hella Haasse en de Historische Roman, een verkenning. In: Kleio, nr. 7, 1979, jrg. 20, p. 348-352. |
Hella S. Haasse, Lezing gehouden op de jaarvergadering van de vgn 4 april 1981. In: Kleio, nr. 7, 1981, jrg. 22, p. 1-5 (commentaar op eigen historische romans). |
Wim Hottentot, ‘Al schrijvende ben ik iets of iemand anders’. Een gesprek met Hella Haasse over de klassieke cultuur. In: Bzzlletin, nr. 155, 1988, p. 56-59. |
Jaap Goedegebuure, Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, p. 85-98 (over Haasse's historische romans). |
| |
| |
Hella S. Haasse, Het verleden als gangmaker van de verbeelding. In: Ons erfdeel, 1990, jrg. 33, p. 337-344. |
Hella S. Haasse, Phoenix en ijskristal. Uit het grensgebied tussen wetenschap en verbeelding. In: Etty Mulder (red.), Terugstrevend naar ginds. De wereld van Helene Nolthenius. Nijmegen 1990, p. 235-242 (over de historiciteit en thematiek van Een nieuwer testament). |
lexicon van literaire werken 12
november 1991
|
|