| |
| |
| |
Hella S. Haasse
Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter van Hella S. Haasse (* 1918 te Batavia) verscheen in 1978. De schrijfster was via het Bentinckarchief in Arnhem in aanraking gekomen met de geschiedenis van de achttiende-eeuwse regent Willem Bentinck en zijn vrouw Charlotte Sophie von Aldenburg en hun mislukte huwelijk.
Uit de publicaties die tot dan toe over beide echtelieden geschreven waren, kwamen ze naar voren als gecompliceerde persoonlijkheden. Willem Bentinck stond bekend als intelligent en bekwaam, maar ook als nors en hooghartig, een ware intrigant. Hij gaf zijn kinderen een uitstekende opvoeding, was geïnteresseerd in zowel exacte wetenschappen als beeldende kunsten en speelde klavier en viool. Charlotte Sophie Bentinck werd beschreven als grillig, nerveus, verwend en eigenzinnig, maar tegelijk als een intelligente, talentvolle en boeiende persoonlijkheid.
Haasse kreeg het gevoel dat het huwelijk van die twee door de historici te oppervlakkig behandeld was. Zij wilde daarom het hoe, wat en waarom van hun verbintenis blootleggen. Een boek over dat onderwerp zou bovendien reliëf geven aan het karakter van Bentinck en zou een beeld schetsen van een vrouwelijke emancipatie in het tijdperk van de Verlichting.
Al vrij spoedig kreeg de auteur het idee dit keer geen historische roman te schrijven, maar een boek te maken in de vorm van een collage van authentieke stukken, waar nodig aan elkaar geregen door verbindingsteksten. Hoe zij daarbij te werk ging, staat beschreven in de bespreking van het vervolgdeel: De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck.
| |
Inhoud
Charlotte Sophie von Aldenburg wordt geboren in 1715 als dochter van Anton, graaf von Aldenburg, en Wilhelmine Marie, prinses van Homburg. Het echtpaar heeft een pleeg- | |
| |
dochter, Charlotte, prinses van Nassau Siegen, in de wandeling Lottgen genoemd en dertien jaar als Charlotte Sophie geboren wordt. Het gezin bewoont het landgoed Varel, in het noorden van Duitsland. Het kasteel Doorwerth bij Arnhem hoort eveneens tot de bezittingen van de graaf.
Als kind valt Charlotte Sophie op door haar scherpe geest, maar ook door haar ontembare drift. Wanneer ze haar zin niet krijgt, kan ze spierwit worden, zelfs haar bewustzijn verliezen.
In 1730 huwt Lottgen de weduwnaar Albrecht Wolfgang, graaf zu Schaumburg-Lippe, een slanke man met een aantrekkelijk gezicht en innemende manieren. Vanaf de eerste kennismaking (in 1728, te Aken) was Charlotte Sophie buitengewoon van hem gecharmeerd. Ook na het huwelijk met haar stiefzuster blijft hij haar betoveren. Ondertussen heeft zich echter iets anders voorgedaan. De graaf van Wassenaer van Obdam te Den Haag heeft Charlotte Sophies vader een huwelijk voorgesteld tussen haar en zijn pupil Willem Bentinck. Willem is de zoon van Lady Portland en Hans Willem Bentinck, vertrouweling van stadhouder-koning Willem III. Zijn moeder heeft hem op veertienjarige leeftijd naar Nederland gestuurd, omdat ze meende dat hij daar meer carrièremogelijkheden had dan in Engeland. Zijn vader was toen al overleden.
De graaf von Aldenburg voelt wel voor het huwelijk, ook al is Bentinck niet van adel, want de financiële kant van de zaak lijkt aanlokkelijk. Emotioneel is er echter veel op tegen en raakt er voortdurend meer op tegen. In het najaar van 1731 brengen Lottgen en Albrecht Wolfgang een bezoek aan Varel. Hij en Charlotte Sophie komen elkaar dan steeds nader. Albrechts zoon noteert in 1768 dat zijn vader niet lang na zijn huwelijk ‘heel zijn liefde schonk aan gravin Bentinck, geboren Charlotte Sophie von Aldenburg.’ (p. 93)
Maar Bentinck zet door. In de zomer van 1732 arriveert hij op Varel en hij blijft daar tot januari 1733. Dan is de verloving eindelijk een feit. Charlotte Sophie gedraagt zich echter uiterst nukkig tegenover hem. Als ze hem een keer niet in haar kamer wil ontvangen, klopt hij tegen alle regels van de etiquette in op haar deur. Er ontstaat een scène waarbij zij haar bewustzijn verliest.
Niettemin: op 1 juni 1733 trouwen ze. Jaren later schrijft Charlotte Sophie dat ze een uitgesproken antipathie jegens Bentinck voelde en dat hij daarvan op de hoogte was voor ze huwden. ‘Maar zakelijke overwegingen wonnen het pleit. Ik verloor er mijn gezondheid en mijn gemoedsrust door.’ (p. 129)
In 1734 wordt hun eerste kind geboren; in Varel, waarheen het echtpaar gereisd is omdat Charlotte Sophie daar wilde bevallen. Zij kan in Den Haag totaal niet wennen. Ze doet alle
| |
| |
mogelijke moeite om met haar zwager Albrecht Wolfgang samen te zijn. Als een logeerpartij van hem en Lottgen in Den Haag of op Varel niet kan doorgaan, is ze nog geïrriteerder dan gewoonlijk. Maar in februari 1737 is zij in Doorwerth, op het kasteel van haar vader, terwijl ook Lottgen en Albrecht Wolfgang daar logeren. Bentinck is in Den Haag gebleven. Hij is pas benoemd tot lid van de Staten-Generaal en kan moeilijk weg. Tijdens die logeerpartij overschrijdt Charlotte Sophie een grens, zoals de schrijfster van de verbindingsteksten het noemt, en wel met de ‘verbijsterende medewerking’ van Lottgen (p. 176). In december bevalt Charlotte Sophie van een tweede zoon. Een korte periode is haar humeur enigszins gelijkmatig.
Dan, een halfjaar later, overlijdt graaf Anton von Aldenburg. Bentinck en zijn vrouw reizen onmiddellijk naar Varel. Charlotte Sophie schrijft keer op keer aan Albrecht Wolfgang en Lottgen dat ook zij moeten komen, maar het wordt september voor die twee arriveren. In 1743 schrijft Abraham Trembley, de gouverneur van Charlotte Sophies beide zonen, aan de moeder van Willem Bentinck: ‘Twee maanden na de dood van haar vader, toen het familielid tot wie zij in een zo intieme verhouding staat, de graaf z.S.L., in Varel verblijf hield, gedroeg zij zich al met hem op een manier die iedereen schokte.’ (p. 215)
Terug in Den Haag herhaalt zich het spel. In de loop van de winter komt Albrecht Wolfgang daar op bezoek en hij en Charlotte Sophie vertonen zich in de stad op een wijze die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat. Aldus opnieuw Trembley.
In het voorjaar van 1739 gaat Charlotte Sophie alleen naar Bückeburg, het kasteel van Albrecht Wolfgang. Haar man schrijft haar regelmatig en vraagt om haar terugkeer. Albrecht Wolfgang op zijn beurt organiseert allerlei festiviteiten om haar te amuseren. In september ontvangt Bentinck het bericht dat zijn vrouw niet naar Den Haag terugkomt. Ze gaat naar Varel. Ze is zwanger. Hij schrijft haar een ingetogen brief. Hij heeft medelijden met haar, hoopt dat zij gelukkig zal worden. Maar uit het epistel blijkt ook dat hij doodsbang is voor het verlies van zijn goede naam.
Eer en goede naam spelen overigens ook bij andere betrokkenen een rol. Charlotte Sophies moeder schrijft in augustus 1740 aan Albrecht Wolfgang: ‘Voor een vrouw is haar goede naam het belangrijkste, op haar zieleheil na.’ (p. 282) De kroonprins van Pruisen (de latere koning Frederik II, de Grote) minimaliseert zijn omgang met Albrecht Wolfgang vanwege diens liefdesaffaire. Maar Charlotte Sophie maalt niet om de openbare mening. Ze is er te trots voor. ‘Dezelfde trots die
| |
| |
mij belet heeft om hun goedkeuring te bedelen heeft het mij ook onmogelijk gemaakt hun weloverwogen zand in de ogen te strooien.’ (p. 264) In mei gaat zij van Varen naar Hannover, waar haar kind geboren wordt, dat achterblijft bij een min. Als Albrecht Wolfgang haar eind mei samen met zijn vrouw in Varel bezoekt, vertelt ze hem wat haar zogenaamde ziekte van de laatste maanden in feite betekende. Hij is ontroerd en beklemd tegelijk. Spoedig hierna gaat Charlotte Sophie weer naar Bückeburg waar ze onder andere Voltaire ontmoet die onder de indruk komt van haar esprit.
Als vrouwe van Varel kampt Charlotte Sophie in de hierna volgende jaren met velerlei moeilijkheden. Ze leeft te royaal en komt daardoor in botsing met Willem Bentinck die door het huwelijkscontract financiële belangen bij haar bezittingen heeft. Ze meent dat haar onderdanen haar met te weinig achting bejegenen en gedraagt zich daardoor despotisch. Maar haar levensstijl dwingt ook bewondering af. Katharina, de latere tsarina van Rusland, bezoekt haar in 1743 en is verrukt van haar. ‘Zij zat in het zadel als een man’, noteert ze (p. 316).
In april 1744 is ze weer in Bückeburg. Uit het journaal dat ze dan bijhoudt, blijkt dat de liefde van Albrecht Wolfgang bekoeld is. Hij heeft medelijden met haar, maar vernedert haar ook. Háár liefde is nog even sterk, maar haar temperament is evenmin veranderd: felle woordenwisselingen zijn het gevolg. Als hij onder haar ogen een amourette met een ander begint, vertrekt ze. In januari 1745 bevalt ze van een tweede kind van hem.
In mei 1745 komt er een einde aan de militaire carrière van Albrecht Wolfgang. Het is niet duidelijk of dat echec de oorzaak is van zijn achteruitgang. Maar als Charlotte Sophie hem in 1746 bezoekt, is hij nog maar een schim van de vroegere man. In 1748 sterft hij. Door zijn verkwistende leven is het familiebezit geruïneerd. Ook de zaken van Charlotte Sophie zijn hopeloos verward. De onenigheden met Bentinck stapelen zich op. Ze voelt zich tekortgedaan en reist in 1749 naar Berlijn, waar ze koning Frederik II om protectie wil vragen. Ze zal niet meer naar Varel terugkeren.
In september 1761 is ze in Den Haag en doet ze een poging haar twee zonen te zien. Bentinck zorgt ervoor dat ze de stad moet verlaten.
| |
Interpretatie
Zoals reeds in de paragraaf ‘Achtergronden en uiterlijke beschrijving’ is aangegeven, zag Haasse zelf het belang van haar
| |
| |
boek in drie aspecten ervan: een belichting van het huwelijk tussen Willem Bentinck en Charlotte Sophie von Aldenburg, een nuancering van het karakter van Bentinck, en een beschrijving van een proces van vrouwelijke emancipatie in de achttiende eeuw. Het ligt voor de hand het boek op die drie punten te onderzoeken en de samenhang ervan vast te stellen.
Nu doet zich hierbij een eigenaardigheid voor, inherent aan de vorm die Haasse voor haar boek gekozen heeft. Het bevindt zich op de grens van geschiedenisstudie en literaire fictie. Het heeft iets van een documentenverzameling en van een briefroman. Het is geen echte verzameling, want daarvoor is er te veel weggelaten en te opzettelijk gerangschikt. Het is geen echte briefroman, want daarvoor was Haasse te zeer gebonden aan bestaande documenten. In de inleidende en verbindende teksten geeft zij een enkele keer een karakterbeschrijving. Bijvoorbeeld van het meisje Charlotte Sophie: soms uitgelaten, vaak driftig, met een diabolische plaagzucht maar ook vertederend volgzaam en voor haar leeftijd uitermate geestig. Een andere keer noteert zij wat er door iemand heengaat. Zo wanneer Charlotte Sophie verloofd is en Albrecht Wolfgang op bezoek komt: ‘Elke gedachte aan Willem, elke consideratie met zijn gevoelens en wensen zijn als op slag uit Charlotte Sophies brein verdwenen.’ (p. 121) Maar de lezer ervaart dergelijke notities als interpretaties van niet opgenomen documenten. Wat van hem verwacht wordt, is dat hij de wel opgenomen documenten zelf interpreteert, zeker als de verbindende teksten schaarser worden. Dat betekent: veronderstellen wat er plaatsgevonden heeft, gissen naar motieven en inschatten hoe oprecht iemand is.
De documenten omtrent het huwelijksleven in Den Haag leggen zo goed als de gehele last van het mislukken bij Charlotte Sophie. Het meest bezwarende geschrift vormt een vijftal aantekeningen van haar vader over haar gedrag. Aan haar leven ontbreekt iedere orde en regelmaat. Ze gaat met de verkeerde mensen om. Ze is te gedecideerd in haar optreden. Ze oordeelt te lichtvaardig over haar medemensen. Enzovoort. Dan is er bovendien een ‘billet’ aan zijn dochter. ‘Nog dit: ik bezweer u nu toch uw huwelijksplichten na te komen jegens uw echtgenoot, die werkelijk van u houdt. U staat aan de rand van een afgrond. Als uw man elders troost zoekt, hebt u dat alleen aan uzelf te wijten.’ (p. 165) Abraham Trembley, de gouverneur, schreef aan Bentincks moeder: ‘Zij heeft nooit een werkelijk blijk van liefde en tederheid aan haar kinderen gegeven.’ (p. 216) Er is uit deze periode één briefje van haar aan haar echtgenoot. Dat begint zo: ‘Luister goed, ik heb maar een paar dingen te zeggen, maar die verdienen aandacht.’ Ze draagt hem
| |
| |
dan enkele boodschappen op en eindigt kort en bondig met ‘Bonjour’ (p. 160).
Een nukkige vrouw die alleen op haar eigen pleziertjes uit is, dat lijkt de onverbiddelijke conclusie. Maar er zijn andere citaten tegenover te stellen. In september 1735 schrijft Charlotte Sophie aan Albrecht Wolfgang, als hij iemand in haar gunst heeft aanbevolen: ‘Denk u eens in: een vrouw, die sinds vijf maanden geen voet buitenshuis heeft gezet behalve om naar de kerk te gaan, die er alleen een vaste visitedag op na houdt, waarop zij haar handen al vol heeft om de vier à vijf malle dames die bij haar komen te amuseren; die behalve dat een maandlang in voortdurende ongerustheid over haar zieke kind heeft doorgebracht en die hoe dan ook hetzij aan hoofdpijn lijdt, hetzij flauwvalt: ziedaar werkelijk een aangenaam vooruitzicht voor onze jeugdige vreemdeling!’ (p. 154, 155) Het citaat weerspreekt de bewering van Trembley: zo onverschillig als hij suggereert, stond Charlotte Sophie waarschijnlijk niet tegenover haar kinderen. Waarschijnlijk, want de toon van haar brief is ontegenzeglijk badinerend, en hoe ernstig moeten we dan haar bewering nemen? Aan de andere kant: die hoofdpijn en dat flauwvallen, ook ironisch ter sprake gebracht, waren reëel. Trembley zal overdreven hebben. Maar hoe de situatie precies was, valt moeilijk te zeggen.
Een fragment uit een brief van madame Schütz, een nicht van de vader van Charlotte Sophie, verduidelijkt de zaak enigszins. Zij prijst Willem Bentinck om zijn ‘bewonderenswaardige discretie en geduld’ en vervolgt: ‘Ik ben ervan overtuigd, dat die talloze ongesteldheden van haar uitsluitend voortvloeien uit een geestelijk lijden.’ (p. 256) Dat is de mening van een buitenstaander die in ieder geval de schijn van waarheid heeft. Ze maakt de schuld van Charlotte Sophie minder zwaar.
Daar komt nog iets bij. Uit de gekozen brieven en fragmenten komt Charlotte Sophie als nukkig en lastig te voorschijn en Willem als geduldig en discreet. Ging het om een roman, een fictioneel werk, dan was de situatie zo, want bij een roman bestaat er niets buiten wat er meegedeeld wordt. Maar ten aanzien van Mevrouw Bentinck kan de lezer zich met recht afvragen: hoe was de houding van die als autoritair bekendstaande Bentinck in de huiskamer? Zijn discretie zal wel voortgekomen zijn uit angst zijn goede naam te verliezen. Was hij binnen de muren van zijn huis ook zo geduldig?
Daarmee dient zich het tweede punt van de interpretatie aan: wat Haasse de nuancering van Bentincks karakter noemde. Inderdaad, in handboeken en encyclopedieën wordt Bentinck getekend als autoritair en eigenzinnig, terwijl de brieven in Haasses boek hem van een andere kant laten zien. Pas ver- | |
| |
loofd, schrijft hij haar tedere liefdesbrieven (‘Het enige dat aan mijn geluk ontbreekt is bij u te zijn’, p. 119) en ook als ze getrouwd zijn, houdt hij dat vol (‘Al mijn verlangens zullen vervuld worden! Binnenkort zie ik u weer!’, p. 149). Maar bij de lezer dringt zich de vraag op: hoe oprecht is dit geschrijf, hoeveel berekening steekt erachter? Die vraag is natuurlijk niet te beantwoorden, maar hij mag zeker gesteld worden. Want Bentinck wist waaraan hij begon. Zij hield niet van hem, hij was haar zelfs antipathiek en ze stemde alleen in een huwelijk toe omdat ze (zeventien jaar!) haar ouders wilde gehoorzamen. Onthullend is wat Bentinck aan zijn moeder schrijft als hij eindelijk, na vier maanden op bezoek te zijn geweest, met Charlotte Sophie over het delicate onderwerp gesproken heeft. ‘Voortdurend legde zij de nadruk op die gehoorzaamheid aan haar ouders. Ik zette dit gesprek niet verder voort, omdat zij zo slecht op haar gemak was dat haar stem geleidelijk steeds zwakker werd.’ (p. 109) Met verbazing vraagt men zich af waarom iemand een dergelijke verloving doorzet. Het is de achttiende eeuw, het zijn aristocratische en hoge burgerlijke kringen: liefde in een huwelijk kwam op de tweede, misschien wel derde of vierde plaats. Maar dit begin is toch wel heel schril. Hier is al wat met liefde en verliefdheid te maken heeft, opgeofferd aan zakelijke belangen. Het geeft de lezer op zijn minst het recht aan de oprechtheid van Bentincks liefdesbetuigingen te twijfelen.
Oprechtheid! Uit de samenvatting van de inhoud is al gebleken hoeveel waarde iedereen hechtte aan een goede naam, aan de schijn voor de buitenwereld. Op dit punt dient zich het derde aspect van de interpretatie aan: het proces van een vrouwelijke emancipatie. Want het belang van het optreden van Charlotte Sophie ligt ongetwijfeld in de moed waarmee ze tegen de publieke moraal en conventie inging. Let wel, haar vader had het heel natuurlijk gevonden als haar man elders troost had gezocht. Zo schreef hij in zijn ‘billet’. Haar zou hij een dergelijk ‘troost zoeken’ hoogst kwalijk hebben genomen. Maar het is dit ‘mannenrecht’ dat Charlotte Sophie voor zichzelf opeiste. Meer dan dat: zij zocht de liefde bij de man die ze al liefhad voor ze Willem Bentinck ontmoette. Helaas voor haar bleek deze oppervlakkige rokkenjager haar opofferende liefde niet waard.
In een brief aan de broer van Albrecht Wolfgang legt Charlotte Sophie jaren na haar affaire verantwoording af van haar gedrag. Het is een principiële verklaring. Ze schrijft dat ze zich nooit heeft kunnen onderwerpen aan overgeleverde denkbeelden, alleen om het feit dat die door iedereen aanvaard werden. Ze heeft de moed gehad haar eigen weg te gaan. Wat men voor
| |
| |
zijn geweten kan verantwoorden, hoeft men niet voor anderen verborgen te houden. Dat zou neerkomen op angst voor kritiek en heeft niets met liefde voor het goede te maken. (p. 264) Deze denkbeelden zijn natuurlijk een rechtvaardiging achteraf voor haar verliefde gedrag van destijds. Maar het is een rechtvaardiging die op nadenken en moreel oordelen berust en die haar ‘mannelijk’ gedrag een zekere allure geeft.
| |
Context
Mevrouw Bentinck is een boek in het grijze gebied tussen de wetenschappelijke biografie en de historische roman die het leven (of een fase uit het leven) van een historische figuur beschrijft. Aan de ene kant dus een studie als Zonder vaandel, Belle van Zuylen 1740-1805 (1993) van Pierre H. en Simone Dubois, aan de andere kant een roman als Haasses Het woud der verwachting (1949) over de middeleeuwse dichter Charles d'Orleans, of De filosoof en de sluipmoordenaar (1961) van S. Vestdijk, over de achttiende-eeuwse filosoof Voltaire, die, zoals in Mevrouw Bentinck te lezen is, onder de indruk was van Charlotte Sophies esprit. De wetenschappelijke studie zoekt, zo objectief als mogelijk is, de historische waarheid en legt verantwoording af van bevindingen en beweringen. De roman geeft ruimte aan de verbeelding en verantwoordt niets.
Haasses boek bevat twee elementen: inleidende en verbindende teksten én documenten. Het eerste element neigt naar de vie romancée, een genre dat voor de Tweede Wereldoorlog populair was. In Goethe (1920) van Emil Ludwig komen gedachtes van en gesprekken tussen personen voor die in een wetenschappelijke biografie zouden ontbreken, omdat ze niet te verantwoorden zijn. Zover gaat Haasse niet. Maar zij schrijft bijvoorbeeld wel dat de onthullingen van Charlotte Sophie, Albrecht Wolfgang ontroeren en beklemmen (p. 277). Dat hoeft niet aan haar verbeelding ontsproten te zijn. De bron is wellicht een niet opgenomen brief. Maar zij verantwoordt haar bewering niet.
Als documentenverzameling heeft Mevrouw Bentinck veel weg van uitgaven van briefwisselingen tussen historische personen, zoals die in de reeks Achter het boek van het Nederlands letterkundig museum en documentatiecentrum. Maar Haasse beperkt zich niet tot twee personen. De brieven en brieffragmenten zijn meestal ook geen antwoord op elkaar. Bovendien zijn er andersoortige teksten (aantekeningen, zelfportretten) opgenomen. Al met al gaat het Haasse duidelijk om de ontwikkeling van een verhaal, niet om een zo getrouw mogelijke
| |
| |
weergave van een correspondentie. Door die benadering lijkt haar boek toch op een briefroman, het in de achttiende eeuw zo populaire genre.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de besprekingen van Mevrouw Bentinck ging het vooral over de vorm van het boek en over het karakter van Charlotte Sophie Bentinck. Dat lag voor de hand: de vorm was nieuw en de figuur naar wie het boek genoemd is, was een intrigerende persoonlijkheid.
J.J. Peereboom velde een hard oordeel over de gekozen vorm. Zijn grootste bezwaar was dat de lezer geen helder zicht krijgt op de figuren. De lezer zou ‘meer moeten weten dan er in dit boek staat.’ Ook Jacques Kruithof had bedenkingen, al was hij milder in zijn oordeel: de lezer blijft hangen tussen de rol van historicus en die van romanlezer. Aad Nuis was ronduit lovend. Het boek heeft alle eigenschappen van een goede roman. Er is een ‘rest van raadselachtigheid die maakt dat de personages je ook na afloop blijven bezighouden.’ Het valt op dat de drie critici in feite precies hetzelfde effect bij de lezer (bij zichzelf in dit geval) constateerden; alleen: de één beviel dat, de ander minder en de derde helemaal niet.
Ook ten aanzien van Charlotte Sophie zijn de reacties van de recensenten tot drie categorieën te herleiden. Wim J. Simons citeerde een opmerking van haar moeder (‘een kwaaie meid’) en constateerde instemmend dat haar houding verre van aangenaam was. Jan van der Vegt kwam tot eenzelfde oordeel, maar omdat hij het karakter van Charlotte Sophie probeerde in te voelen, was zijn formulering vriendelijker: ‘Een gevaarlijke persoonlijkheid ook, omdat er in haar jeugd een breuk tussen emotie en werkelijkheid is ontstaan, waardoor zij tegelijkertijd zeer onafhankelijk en zeer onvolwassen reageert.’ Kees Fens was zonder meer positief. Om twee redenen: een literaire en een persoonlijke. Hij stelde dat Charlotte Sophie in Haasses boek ‘de enige werkelijk levende en ook aannemelijke figuur’ is. Met andere woorden: Haasses ‘creatie’ was in dit opzicht geslaagd. Maar Fens vond ook dat Charlotte Sophie haar tijd vooruit was in opvattingen, gedrag, zelfbewustzijn en oordelen, en daarom wekte ze zijn begrip en sympathie.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hella S. Haasse, Mevrouw Bentinck. Onverenigbaarheid van karakter en De groten der aarde, vierde druk, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Kees Fens, Oorspronkelijkheid kent geen tijd. In: de Volkskrant, 12-6-1978. |
J.J. Peereboom, Geen Haagse mevrouw. In: NRC Handelsblad, 16-6-1978. |
Jacques Kruithof, Een scharlaken dame. In: Vrij Nederland, 24-6-1978. |
Mark Salverda, Pruikentijd-feministe. In: Het parool, 15-7-1978. |
Jan van der Vegt, Hella S. Haasse: Mevrouw Bentinck. In: De nieuwe linie, 19-7-1978. |
Aad Nuis, Een dwarse dame. In: Haagse post, 22-7-1978. |
Wim J. Simons, Hella Haasse tekent een kwaaie meid. In: Amersfoortse courant, 29-7-1978. |
Leo Geerts, Een historische dokumentaire. In: De Nieuwe, 11-8-1978. |
Hella S. Haasse, De moderne historische roman. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde 1981-1982, Leiden 1983, p. 17-34. |
Jaap Goedegebuure, Verhaal en waarheid in Hella S. Haasse's historische romans. In: Nederlandse literatuur 1960-1988, Amsterdam 1989, p. 85-98. |
lexicon van literaire werken 60
november 2003
|
|