| |
| |
| |
Hella S. Haasse
Heren van de thee
door Erica van Boven
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Heren van de thee van Hella S. Haasse (*1918 te Batavia) verscheen in 1992 bij uitgeverij Querido te Amsterdam. Hij kwam uit tijdens de Boekenweek, die dat jaar ‘'t Prachtig rijk van Insulinde’ als thema had. Inmiddels zijn er 27 drukken verschenen en werden er (in twee en een half jaar) circa 210 000 exemplaren verkocht. Het grote enthousiasme waarmee de lezers deze roman hebben ontvangen, blijkt onder meer ook uit de toekenning van de Publieksprijs 1992. Italiaanse, Franse en Duitse vertalingen worden voorbereid en de Indonesische krant Kompas heeft het boek gepubliceerd als feuilleton.
De roman berust op archiefmateriaal dat sinds 1983 in een stichting is ondergebracht: ‘Het Indisch thee- en familie-archief’, beheerd door nakomelingen en bloedverwanten van de personages in de roman. Deze stichting stelde het materiaal aan Hella Haasse ter beschikking. Het archief bevat foto's, schilderijen en documenten, waaronder een paar duizend brieven van de hand van Rudolf Kerkhoven, de hoofdpersoon van de roman. Aan de literaire bewerking van dit omvangrijke materiaal besteedde Haasse ongeveer zeven jaar, waarvan drie volledig.
De tekst wordt voorafgegaan door twee motto's: een fragment uit een brief van Bertha de Rijck van der Gracht-Kerkhoven, de jongste dochter van Rudolf Kerkhoven, die als personage in de roman voorkomt, en een citaat van de Franse schrijver Philippe Labro. Achterin is een verantwoording opgenomen, een woordenlijst en een overzicht van de theeondernemingen die de familie Van der Hucht/Holle/Kerkhoven in de negentiende eeuw bezat; bovendien geven twee landkaarten de ligging van deze plantages aan in het bergland van de Preanger, aan de zuidwestkant van Java. De roman is opgedragen aan W.H.J. Haasse, de broer van de auteur.
Heren van de thee beslaat 302 bladzijden en is verdeeld in zes hoofdstukken van ongelijke omvang. Het geheel bestrijkt de periode 1869-1918. Het eerste en het laatste hoofdstuk beslaan elk één dag; in de tussenliggende hoofdstukken wordt steeds een aantal jaren behandeld.
| |
| |
| |
Inhoud
Gamboeng, de eerste dag 1 januari 1873
De nog naamloze 24-jarige hoofdpersoon neemt Gamboeng in ogenschouw, een verwilderde koffieplantage in een afgelegen vallei in het oerwoud. Hij wil deze gronden opnieuw in cultuur brengen en hier zijn leven doorbrengen.
| |
Taferelen van voorbereiding 1869-1873
De 21-jarige Rudolf Kerkhoven is student te Delft. Zijn ouders hebben zich twee jaar geleden op Java gevestigd; al in 1845 was een grote groep bloedverwanten onder leiding van Rudolfs oudoom Jan-Pieter van der Hucht daarheen vertrokken. Verschillende familieleden, ook Rudolfs ouders, bezitten inmiddels thee-ondernemingen; Rudolf verwacht na zijn studie door zijn vader als diens rechterhand te worden aangesteld. Ter voorbereiding van zijn vertrek heeft Rudolf een gesprek met zijn oudoom Van der Hucht te Santpoort, die hem veel informatie verschaft.
Rudolf studeert af, maar zijn ouders zwijgen over zijn komst naar Java. Uiteindelijk vangt hij op 28 maart 1871 toch de lange zeereis naar Batavia aan. Bij aankomst blijkt dat hij niet bij zijn ouders wordt verwacht. Hij moet het theevak gaan leren op de plantage Sinagar van zijn oom Eduard. Het stelt hem teleur dat er door de familie over hem wordt beschikt. In Batavia ziet hij zijn zusters Bertha en Cateau terug en ontmoet hij andere familieleden; hij bemerkt hoe invloedrijk zijn familie is, in de planterswereld, de handel en de financiële wereld, in het binnenlands bestuur en de Nederlandse koloniale politiek. De onzekerheid over zijn toekomst hindert hem. Uiteindelijk vertrekt hij naar Parakan Salat, de onderneming van neef Adriaan Holle. Daar ziet hij voor het eerst theetuinen en hij krijgt uitleg over de theecultuur. Hij ontmoet hier ook neef Karel Holle, die hem uiteenzet volgens welk idealistisch systeem zijn eigen plantage Waspada wordt geëxploiteerd.
Na een bezoek aan de onderneming Sinagar van zijn oom Eduard Kerkhoven vertrekt hij dan toch naar zijn ouders, die hem vriendelijk, maar terughoudend ontvangen. Op hun plantage Ardjasari is geen werk voor hem; zijn vader heeft tot Rudolfs teleurstelling een opzichter aangesteld. Tijdelijk neemt hij het beheer van Sinagar over. Hij raakt thuis in de theecultuur maar zijn strakkere aanpak wekt misnoegen bij de Holles. Hij bemerkt dat hij in een sociaal isolement belandt. Hij wordt buiten familieaangelegenheden gehouden, zoals de verloving van zijn zuster Cateau. Bovendien hindert het hem dat hij nog steeds geen vooruitzicht heeft op een vaste werkkring; op Ardjasari is opnieuw een opzichter aangesteld en ook Adriaan Holle passeert hem. Hij bezichtigt stukken land die voor pacht zijn vrijgegeven. De afgeschreven koffieplantage Gamboeng bevalt hem.
| |
| |
| |
De ontginning 1873-1876
Rudolf heeft zich op Gamboeng gevestigd. Hij raakt ervan overtuigd dat Gamboeng geschikt is voor de theecultuur. De financiering moet deels van zijn vader komen; daarover durft hij hem echter niet aan te spreken. Wanneer Bertha na de geboorte van haar derde kind overlijdt, neemt Rudolf tijdelijk het werk op Ardjasari over. Als zijn vader daar terugkeert, blijken de financiële problemen voor Gamboeng opgelost.
Rudolf werkt hard aan de ontginning van Gamboeng. De erfpacht wordt verleend in 1876. Te Ardjasari wordt een overeenkomst getekend: Gamboeng zal worden geëxploiteerd voor gezamenlijke rekening van Rudolf, zijn vader en Van Santen.
| |
Het paar 1876-1879
Rudolf logeert bij Cateau, waar hij de 17-jarige Jenny Roosegaarde Bisschop ontmoet. Haar moeder is een kleindochter van de beruchte Gouverneur-Generaal Daendels, van wie haar nerveuze temperament afkomstig zou zijn. Rudolf is verrukt van Jenny. Voor hij naar Gamboeng teruggaat, spreken zij de wens uit elkaar te leren kennen. Cateau biedt aan als tussenpersoon op te treden. Zij stelt Jenny voor haar haar dagboek te laten lezen, zodat zij in brieven aan Rudolf over haar kan vertellen.
Het hoofdstuk vervolgt met fragmenten uit Jenny's dagboek. Zij lijdt onder een vervloeking die een oude vrouw heeft uitgesproken over de nakomelingen van Daendels, die de postweg over Java heeft laten aanleggen waarbij veel doden vielen. Jenny tracht haar angst te bezweren door haar taken in huis nauwgezet te vervullen. Zij heeft last van stemmingen. Volgens haar meer wereldwijze zuster Marie zitten geweld en zinnelijkheid in het Daendels-bloed.
Wanneer Rudolf en Jenny elkaar in Batavia weer ontmoeten, vraagt zij zich af wat hij van haar dagboek-ontboezemingen denkt. Jenny's vader, die aanvankelijk Rudolf weigerde contact met zijn dochter te zoeken, geeft uiteindelijk toestemming voor het huwelijk. Jenny hoort van Cateau dat deze haar dagboek slechts gedeeltelijk aan Rudolf heeft overgebracht. De stemmingen, angsten en sombere gedachten heeft ze verzwegen. De verloving wordt bekendgemaakt en Jenny zal bij haar aanstaande schoonouders op Ardjasari gaan logeren. Het huis op Gamboeng valt haar tegen. De bergtoppen stemmen haar angstig en somber, net als het pad naast het huis dat het duistere oerwoud invoert.
| |
Het gezin 1879-1907
Rudolf en Jenny leven op Gamboeng. Gedurende deze dertig jaren vinden vele familiegebeurtenissen, familievetes en zakelijke twisten plaats; daarnaast voltrekt zich de ondergang van Jenny.
Er worden zes kinderen geboren: Rudolf (Ru) in augustus 1879, daarna een meisje dat spoedig sterft en begraven wordt
| |
| |
bij de plek waar het tuinpad in het donkere oerwoud verdwijnt. In december 1881 wordt de tweede zoon Eduard (Edu) geboren en in oktober 1883 de derde, Emile. In april 1887 volgt Karel en in 1888 een meisje, Bertha. Jenny gaat gebukt onder het primitieve leven op de afgelegen onderneming en de voortdurende zwangerschappen. Zij respecteert Rudolf, maar twijfelt aan haar liefde voor hem; zij meent dat hun temperamenten verschillen. Na de geboorte van Karel schrijft zij haar schoonmoeder dat zij onder de voortdurende zorgen langzamerhand al haar levenslust verloren heeft.
Rudolf is gelukkig op Gamboeng. Het steekt hem echter dat zijn ouders de jongere broer August als administrateur op Ardjasari aanstellen wanneer zij in 1879 repatriëren. Hij stoort zich aan de manier waarop August het beheer van Ardjasari voert; er ontstaan wrijvingen tussen de broers. Het is voor Rudolf en Jenny moeilijk te accepteren dat August op Ardjasari ruimer en gemakkelijker kan leven; vooral Jenny is jaloers op de mondaine vermaken van August. Rudolf schrijft zijn ouders zich niet te laten verbitteren door de scheve verhouding tussen August en hem; hij meent niet jaloers te zijn.
Rudolf bereikt veel met zijn onderneming, maar wordt door zijn vader en zwagers in zijn handelen beknot. Hij produceert nu ook kina, hetgeen riskant, maar winstgevend is. Het hindert hem dat door de familie niet wordt gewaardeerd wat hij tot stand brengt. Men verwijt hem, niet met zijn tijd mee te gaan. Wanneer Rudolfs vader sterft, in 1890, blijkt deze in de veronderstelling te hebben geleefd dat de bevordering van de kina-cultuur op Java de verdienste van August was; van Rudolfs rol hierin was hij niet op de hoogte. August laat zich tot Rudolfs ergernis het voordeel en de onterechte lof graag aanleunen.
In brieven aan zijn moeder in 1890 en 1891 eist Rudolf de eer op een pioniersrol in de kinateelt te hebben vervuld. In brieven uit 1894, 1895 en 1896 aan diverse familieleden doet hij pogingen om eigenaar te worden van het aandeel van Gamboeng dat nu in handen is van de Erven R.A. Kerkhoven. De waarde van dit aandeel wordt echter door de erfgenamen te hoog geschat. Jenny schrijft een bittere en wanhopige brief aan haar schoonmoeder. Rudolf besluit onafhankelijk van de erfgenamen een nieuwe onderneming te beginnen, Malabar. In 1899 en 1902 volgen nog de ondernemingen Negla en Taloen.
Portretten uit de eerste jaren van de twintigste eeuw tonen Rudolf als succesvol planter en Jenny als verbitterde vrouw. De verbeteringen op Gamboeng zijn voor haar te laat gekomen. Rudolf is van zijn familieleden verwijderd en vervreemd. Men heeft hem verweten achterbaks en onbetrouwbaar te zijn,
| |
| |
een inhalige hypocriet. Dit grieft hem zeer; hij is ervan overtuigd altijd eerlijk en te goeder trouw te hebben gehandeld. Jenny's nervositeit verergert; uiteindelijk gedraagt zij zich voortdurend eigenaardig en onberekenbaar.
Na een periode waarin haar zenuwachtige rusteloosheid toeneemt, sterft zij in 1907. Zij wordt aan de bosrand begraven, naast haar dochtertje. Bertha verneemt wat verder alleen haar vader, Emile en de oude baboe Engko weten: dat haar moeder vergif heeft genomen.
| |
Gamboeng, de laatste dag 1 februari 1918
Rudolf neemt afscheid van Gamboeng. Hij woont inmiddels met Bertha in Bandoeng. Bij het graf van Jenny overdenkt hij zijn leven. Hij heeft iets blijvends tot stand gebracht: Gamboeng. Maar hij ziet in dat Jenny in hun huwelijk niet gelukkig is geweest en overdenkt zijn eigen rol daarin. Zijn grote ambitie om in familiekring geëerd en bemind te worden is niet vervuld. Hij geeft te kennen op Gamboeng, naast Jenny, begraven te willen worden.
| |
Interpretatie
Thematiek
Heren van de thee is te karakteriseren als een historische roman, een Indische roman, een familieroman, maar misschien in de eerste plaats als een biografische roman: de levensbeschrijving van Rudolf Kerkhoven. In dat opzicht kan Heren van de thee geïnterpreteerd worden als een roman over de verbondenheid van een man met zijn land, een verbondenheid die sterker is dan al het andere en hem tenslotte isoleert van de mensen om hem heen. Rudolf Kerkhoven jaagt zijn ambities koppig na. Pas wanneer hij heeft verwezenlijkt wat hem voor ogen stond, komt hij tot het tragische besef dat hij daaraan het waardevolste heeft opgeofferd. De plantage Gamboeng vormde de zin van zijn leven, het bewijs van zijn gelijk. Daarvoor heeft hij ontberingen geleden en offers gebracht. Zijn inspanningen worden uiteindelijk beloond met succes, macht en rijkdom. Hij bereikt alles wat hij zich ten doel stelde, maar dat is ten koste gegaan van zijn vrouw, zijn huwelijk en de band met zijn familie. Aan het einde van zijn leven dringt dit alles tot hem door. Dan beseft hij wat zijn diepste drijfveer is geweest: de liefde en waardering van zijn naaste familieleden te verwerven. Juist daarin, en in de verhouding tot zijn vrouw Jenny, heeft hij gefaald. Daarom heeft de balans van zijn leven een tragische uitkomst.
| |
Opbouw
De cyclische opbouw van de roman wijst in de richting van deze interpretatie. Het eerste en het laatste hoofdstuk spiegelen elkaar en dragen parallelle titels. In beide bevindt Rudolf
| |
| |
zich op Gamboeng; aanvankelijk vol wilskracht en idealisme, tenslotte met inzicht en berusting. Bovendien is de beginzin van de roman vrijwel gelijk aan de slotzin: ‘“Hier!” zei hij hardop.’ en: ‘“Hier!” zei hij halfluid. “Hier.”’ Deze opbouw maakt duidelijk waar het om draait: Rudolf en Gamboeng, de verbondenheid tussen een man en zijn land. Maar de cirkelstructuur drukt tevens de beperking van Rudolfs streven uit: hij is gevangen in zijn ambities en ziet niets buiten Gamboeng. Hij ziet niet dat zijn koppige volharding hem vervreemdt van zijn familie en dat Gamboeng voor Jenny iets anders betekent dan voor hem. Hij heeft er geen oog voor dat zijn ambities haar veroordelen tot een geïsoleerd, eentonig en afhankelijk leven dat tenslotte haar ondergang wordt. Rudolf voelt zich op Gamboeng, afgezonderd in ‘de omarming van het oerwoud’, op zijn plaats en geborgen. Jenny ervaart diezelfde omarming als eenzaam, beklemmend en bedreigend. Ook daarnaar verwijst de cyclische opbouw van de roman.
| |
Motieven
De roman biedt overigens ruimte voor verschillende, zowel historische als meer eigentijdse interpretaties van de neergang van dit huwelijk en Jenny's tragische einde. Er wordt een tegenstelling opgeroepen tussen de ‘Indische’ Jenny en de Hollands-nuchtere Rudolf, die onder meer vorm krijgt in de vervloeking waarvan in Jenny's dagboek wordt gesproken en in andere duistere voortekenen die het huwelijk begeleiden. Het herhaalde motief van het pad dat in het duistere oerwoud verdwijnt, is zo'n teken dat naar Jenny's lot verwijst. Daarnaast komt ook de negentiende-eeuwse visie van erfelijke belasting aan bod: Jenny's aanleg, haar Daendelsbloed, zouden de oorzaak zijn van haar ‘angsten en chimères’ en haar uiteindelijke ondergang. Maar Jenny kan ook worden gezien als het type van de begaafde, ontwikkelde en geïnteresseerde vrouw die ten onder gaat aan de beknotting en afhankelijkheid, de vele zwangerschappen en de gebondenheid aan huis die het toenmalige vrouwenleven kenmerkten. Dat Rudolf, met zijn traditionele opvattingen en sterke geldingsdrang, Jenny dwong tot een rol waarin zij zich niet kon schikken, wordt door nicht Boscha in haar memoires vermeld.
In Heren van de thee wordt niet alleen een literaire thematiek vormgegeven. Er is ook een historische doelstelling. Daarnaar verwijst het eerste motto: het gaat ook om een beeld van de ‘toen heersende toestanden’ en ‘gangbare opvattingen’. Ook de verantwoording rept van een ‘roman-aanpak’ èn een historische benadering. Door middel van de geschiedenis van Rudolf en Jenny op Gamboeng wordt een beeld gegeven van de manier van leven en denken van een groep planters op Java, in de periode die bekend staat als ‘tempo doeloe’. Haasse han- | |
| |
teert hiertoe een in de Indische letterkunde beproefd procédé: we volgen de nieuwkomer Rudolf Kerkhoven op zijn reis naar Indië, zijn verblijf in Batavia, zijn tocht langs verschillende familie-ondernemingen en zijn dagelijks leven op het afgelegen Gamboeng.
Door deze opzet kan veel informatie op natuurlijke wijze worden overgedragen. Dat gebeurt overigens niet vanuit één visie. Kenmerkend voor deze roman, waarin tal van brieven en documenten zijn verwerkt, is juist de verscheidenheid van standpunten en visies. Veel gradaties van koloniaal leven komen in beeld: de Holles passen zich aan aan de plaatselijke, Soendanese gewoontes en gebruiken, terwijl de ouders van Rudolf zoveel mogelijk vasthouden aan de Hollandse leefwijze. Rudolf zelf neemt een tussenpositie in; hij leert Soendanees en houdt zich aan verschillende plaatselijke gebruiken, maar blijft toch in veel opzichten een oud-Hollands gedrag vertonen. Rudolf maakt kennis met verschillende methoden van theecultuur die zijn familieleden hanteren, zoals de idealistische benadering van Karel Holle en de wetenschappelijke van Eduard Kerkhoven. ‘Thee’ vormt een belangrijk element in de roman; de informatie over theesoorten, over de verschillende technieken van kweken, planten, plukken, drogen, bewerken, proeven en verpakken is opvallend levendig verwerkt. In het gedeelte waarin Rudolf en Jenny op Gamboeng wonen is het dagelijks leven op zo'n geïsoleerde plantage van heel nabij te volgen. Ook dat gebeurt vanuit verschillende perspectieven. Voor Rudolf is het dagelijks werk op de plantage een bron van vreugde en bevrediging. Jenny voelt zich opgesloten met haar kinderen in het kleine, primitieve huis en lijdt onder het isolement en de beklemming van het oerwoud. Vooral zij gaat gebukt onder de gewoonte om kinderen voor hun schoolopleiding naar Holland te sturen. De kinderen leiden op de onderneming te midden van de natuur een vrij leven vol spannende bezigheden.
De natuur vormt overigens een belangrijk element van Heren van de thee: door de hele roman heen staan passages waarin de weelderige natuur, het groen, de gloed, de kleuren, de lichtval op een zeer zintuiglijke manier worden opgeroepen.
Ook historische gegevens en koloniale opvattingen zijn in de roman verwerkt. De familie Kerkhoven/Holle vormt een wijdvertakt netwerk van planters en financiers op Java, machtig door relaties bij het Gouvernement en in de Nederlandse koloniale politiek. De familie komt naar voren als vooruitstrevend, zelfs idealistisch. Over het geheel genomen steken houding en gedrag van deze familie gunstig af bij het meer gangbare beeld van de Hollandse koloniaal in Indië. Aan bot gedrag
| |
| |
of grof materialisme maken de Kerkhovens en Holles zich niet schuldig; dat hoort bij de ‘geminachte kolonialen’ die eerder in de rubber, suiker of de tabak te vinden zijn. De Kerkhovens en Holles gedragen zich waardig. Ze respecteren de adat en de islam, behandelen de inlandse arbeiders rechtvaardig en lijken niet uit te gaan van de gebruikelijke vooroordelen over de gemakzucht en luiheid van de inlander. Kennis van de Soendanese taal en cultuur achten zij van belang en ze voelen, hoewel niet allen in even sterke mate, een verantwoordelijkheid tegenover de bevolking; naar hun mening moet het koloniseren van Indië vooral dienen om het welzijn van de plaatselijke bevolking te bevorderen. Zij weten overigens hun idealisme goed te verenigen met hun eigen belangen; hun inspanningen ten behoeve van de bevolking gaan allerminst ten koste van de winsten van hun ondernemingen.
| |
Vertelsituatie
Bij het beeld dat de roman van de familie biedt, past als kanttekening dat het uitsluitend op basis van de brieven en documenten van de familie zelf tot stand komt. De enige keer dat er, indirect, een visie van een buitenstaander aan bod komt, is die heel anders: volgens de concurrerende theeplanter Baud bestaat de familie uit ware vampiers, uit op eigen gewin. Ook wat de koloniale houding betreft, geeft de roman overigens geen eenduidig standpunt weer. Hoewel de familie op buitenstaanders overkomt als een hechte clan, waarvan de leden elkaar bevoordelen, zijn er onderling toch wel verschillen. Karel Holle drijft zijn idealisme het verst door. Hij ziet zijn taak in de Preanger als een roeping en spreekt van een ‘ereplicht’ tegenover de bevolking. Rudolf daarentegen heeft het over ‘filantropie’ die hij zich niet kan veroorloven.
| |
Thematiek
De periode 1869-1918 is bijzonder geschikt voor een beeld van het plantersleven. Het tijdvak wordt begrensd door koloniale veranderingen. De afschaffing van het cultuurstelsel, waarmee het tijdperk aanvangt, betekent meer ruimte voor het vrije initiatief van particuliere ondernemers. Een eerst geleidelijke, dan snelle bloei van de economie is daarvan het gevolg. Dat leidt tot een toename van het aantal Europeanen in Indië. De leefwijze wordt meer Europees en er vinden tal van veranderingen plaats. Dat proces is in de roman goed te volgen: zeilschepen worden vervangen door stoomschepen, spoorlijnen komen tot stand, de telefoon doet in 1896 zelfs op Gamboeng zijn intrede en rond de eeuwwisseling verschijnen de eerste auto's in Batavia. Tenslotte bestaat de oud-Indische leefwijze nog slechts in de binnenlanden en buitengewesten. Deze ontwikkeling markeert het einde van ‘tempo doeloe’ en het begin van de periode waarin Haasse zelf opgroeide; zij laat de roman eindigen één dag voor haar geboorte in Batavia. Zo geeft zij
| |
| |
aan dat deze geschiedenis raakt aan die van haarzelf, en brengt zij tegelijkertijd een scheiding aan tussen het tijdperk dat in de roman wordt beschreven en de periode die zij zelf kent.
| |
Titel
De titel ‘Heren van de thee’ vormt een treffende karakterisering van de theeplanters in de Preanger en vat vele inhoudelijke aspecten van de roman samen. De Kerkhovens en Holles zijn ‘heren’ in alle betekenissen van het woord. Zij zijn beschaafd en wellevend, gewichtig en aanzienlijk, maar zij zijn ook autoritair en patriarchaal. Patriarchaal gedrag vertonen zij tegenover hun werknemers, hun jongere familieleden, en niet in de laatste plaats tegenover hun echtgenoten. Als patriarchale landheer staat Rudolf tegenover de opgezetenen van Gamboeng, en als patriarchale echtgenoot tegenover zijn vrouw Jenny. De titel impliceert bovendien dat de beschreven theecultuur een mannenaangelegenheid is.
| |
Poëtica
Het tweede motto van Heren van de thee luidt in vertaling: ‘Een werk van fictie vermengt naar believen waarheid en leugen, het beleefde, het herdichte, het imaginaire, de biografie.’ Dit motto verwijst naar de werkwijze die Haasse hier heeft toegepast en die tot een roman met een bijzondere opbouw heeft geleid. ‘Heren van de thee is een roman, maar geen fictie’, zo opent de verantwoording. Het gaat hier om een mengvorm van literatuur en geschiedschrijving: ‘De stof is [...] niet verzonnen, maar wél geselecteerd en gearrangeerd volgens de eisen die een roman-aanpak stelt’ (p. 297). Om die reden wordt het boek op de kaft aangeduid als roman.
| |
Opbouw
Die benaming is terecht; Heren van de thee bevat vele kenmerken van een roman. Zo is er één individu centraal gesteld, historisch gezien niet de meest interessante, maar juist voor een roman bijzonder geschikt. Er is een afgerond verhaal, met een duidelijke verhaallijn of plot. Er is een centrale thematiek en er zijn literaire motieven, terwijl een cyclische opbouw de thematiek ondersteunt. Voor die opbouw is de chronologische lijn doorbroken, terwijl die in een historische benadering bij voorkeur zou worden aangehouden. Daarnaast berust het boek toch deels op fictie.
Niet alleen is de verbeelding natuurlijk te hulp gekomen om van de fragmentarisch overgeleverde personen uit de brieven en documenten, levensechte personages te maken, en om karakters en gebeurtenissen te interpreteren, maar ook zijn verzonnen fragmenten toegevoegd. Het archiefmateriaal bleek onvoldoende gegevens te bevatten over Jenny, het mislukken van haar huwelijk met Rudolf, haar ongeluk en zelfmoord, terwijl in een roman dergelijke gebeurtenissen een motivering nodig hebben. Haasse heeft daarom fictieve dagboekfragmenten van Jenny ingevoerd. Die hebben een typisch literaire functie.
| |
| |
Ze bieden informatie over Jenny waarvan Rudolf niet op de hoogte is. Zo ziet de lezer Jenny's ware aard en de doem die bij voorbaat over dit huwelijk hangt, terwijl Rudolf in de waan blijft verkeren dat hij een gelukkig huwelijk met een gelijkmatig meisje tegemoet gaat. Alle onheilspellende voortekenen die dit huwelijk begeleiden, blijven voor Rudolf verborgen. Daardoor, en door een noodlotsdreiging op te roepen die met de zelfmoord van Jenny wordt ingelost, brengt dit dagboek spanning in de roman aan. Dit alles past meer bij een literaire dan bij een historische doelstelling.
Uit de roman is overigens niet af te leiden dat het geen historisch dagboek betreft; de informatie daarover is afkomstig uit interviews. Haasse stelt daar dat de inhoud van het dagboek historisch te verantwoorden valt.
Opvallend is dat de historische documenten waarop de roman berust, voor een deel in de roman zijn opgenomen. In het eerste en laatste hoofdstuk is dat overigens niet het geval. In het tweede en derde zijn enkele brieffragmenten van Rudolf verwerkt. Het vierde hoofdstuk bevat, behalve brieven van Rudolf, ook dagboekfragmenten van Jenny. Het vijfde hoofdstuk biedt een heel ander aanblik. Dit bevat eerst vooral brieven van Rudolf, maar ook van Jenny, en verderop van Rudolfs zwager Joan Henny, Eduard Kerkhoven, Ru Kerkhoven en Emile Kerkhoven; bovendien is een fragment uit de memoires van Carmen Erdbrink-Bosscha opgenomen en worden er vier familiefoto's beschreven.
Ook in andere opzichten valt dit vijfde hoofdstuk uit de toon. Het is veel langer dan de andere (het beslaat meer dan een derde van het boek) en bestrijkt bijna dertig jaar, terwijl de andere een periode van drie of vier jaar behandelen. De toon is afstandelijker; panoramisch vertelde gedeelten wisselen de meer scenische af. Vergeleken met de eerst vier hoofdstukken, die meer de vorm hebben van een traditionele roman, maakt dit hoofdstuk een losse, collage-achtige indruk.
| |
Vertelsituatie
Ook in de vertelwijze zien we veranderingen. In de eerste helft van het boek kiest de vertelinstantie uitsluitend voor het perspectief van Rudolf; de vertelsituatie is deels personaal, deels auctoriaal. Halverwege het boek wordt de exclusieve focus op Rudolf doorbroken; in het vierde hoofdstuk wordt ook vanuit Jenny's perspectief verteld en zijn er ook fragmenten uit haar dagboek ingelast. Het vijfde hoofdstuk brengt nog sterkere afwisseling in de vertelwijze, doordat via de ingelaste documenten meer gezichtspunten aan bod komen; de vertelinstantie houdt zich in dit deel meer op de achtergrond en treedt minder scheppend en sturend op dan in de eerste hoofdstukken.
| |
| |
| |
Thematiek
De veranderingen in het vijfde hoofdstuk vormen geen willekeurige stijlbreuk. Ze dragen op twee manieren bij aan de interpretatie van de roman. Ten eerste maken ze op impliciete wijze iets duidelijk over het bijzondere karakter van een historische roman, dat wil zeggen over de verhouding documentroman, historie-verbeelding, werkelijkheid-fictie. De eerste vier hoofdstukken roepen in dat opzicht geen vragen op. Daarin wordt een coherent werkelijkheidsbeeld gepresenteerd dat zonder meer als werkelijk kan worden aanvaard.
In het vijfde hoofdstuk verbrokkelt dat beeld. Door de veranderingen in de vertelwijze, de sprongen in de tijd, de ingevoegde documenten en de afstandelijke beschrijvingen van groepsportretten, wordt de werkelijkheidsillusie verstoord. Daardoor wordt de lezer gedwongen zich te realiseren dat dit een roman is op basis van historische stof, over personen die echt hebben bestaan. Vooral de groepsportretten hebben tot effect dat de personages uit de eerste hoofdstukken worden teruggebracht tot historische personen. Tegelijkertijd voeden deze portretten het besef dat van deze personen weliswaar gegevens voorhanden zijn, maar dat ze toch niet volledig kenbaar zijn. Ze vormen hier het materiaal voor een roman die deels op werkelijkheid berust, maar toch ook deels verbeelding is. Dat besef leidt ertoe dat met terugwerkende kracht ook het verzonnen karakter van de eerste vier hoofdstukken wordt benadrukt. Heren van de thee stelt dus door zijn opbouw enkele fundamentele aspecten van de historische roman aan de orde. De collage-vorm van het vijfde hoofdstuk beeldt bovendien uit hoe ‘de geschiedenis’ wordt overgeleverd: onvolledig, in brokstukken en fragmenten.
In de tweede plaats heeft dit hoofdstuk een belangrijke functie voor de interpretatie van de hoofdpersoon Rudolf Kerkhoven en diens gelijk of ongelijk tegenover de verwijten van zijn familieleden. De vraag naar Rudolfs gelijk is een centraal gegeven; daarop geeft de roman echter geen antwoord. Evenmin is het mogelijk tot een eenduidig oordeel te komen over Rudolfs karakter; hij blijft een ambivalente, zelfs tegenstrijdige persoonlijkheid.
Het beeld van Rudolf is gebaseerd op drie bronnen: op de informatie die hijzelf geeft in brieven, op datgene wat de vertelinstantie over hem zegt en op de uitlatingen van familieleden. Deze bronnen bevatten echter een tegenspraak die niet wordt opgelost, zodat er geen coherent psychologisch portret tot stand komt. Uit zijn eigen brieven en aantekeningen komt Rudolf naar voren als wat ouwelijk, zwaar op de hand en principieel, maar ook rechtvaardig, plichtsgetrouw, ijverig, vol doorzettingsvermogen en vervuld van goede bedoelingen. Dat
| |
| |
beeld wordt ondersteund door de vertelinstantie, die zich weliswaar neutraal opstelt, maar blijkens enkele passages op Rudolfs hand is. Dit beeld van Rudolf domineert in de eerste hoofdstukken, hoewel daarin zo nu en dan al naar voren komt dat familieleden hem minder gunstig gezind zijn. De familie vindt hem onder meer hard, achterbaks en betweterig. Die andere, negatieve visie krijgt meer ruimte wanneer in het vijfde hoofdstuk verschillende gezichtspunten aan bod komen. Rudolf wordt opnieuw achterbaks genoemd, slinks, hypocriet en inhalig; anderen noemen hem weer rechtschapen, betrouwbaar, nobel en genereus. De familie keert zich steeds meer van Rudolf af, en deze blijft in het duister tasten over de werkelijke redenen daarvan. Ook de lezer krijgt daarover geen duidelijkheid.
De roman bevat wel de berichten en tekenen van Rudolfs kwalijke eigenschappen, maar die eigenschappen worden niet bevestigd door het inzicht dat in Rudolfs persoon wordt geboden of door een vertellersoordeel. De tegenspraak blijft in stand en de vraag naar Rudolfs gelijk blijft open. Men zou tot de conclusie kunnen komen dat de integratie tussen document en roman op dit punt niet geslaagd is. Maar deze tegenspraak kan ook op een andere manier, meer in lijn met het voorafgaande, worden geïnterpreteerd. Haasse toont in Rudolf een persoon wiens tragiek erin bestaat, dat zijn zelfbeeld niet strookt met het beeld dat anderen van hem hebben. Eerst wordt het zelfbeeld gepresenteerd en vervolgens komen de uiteenlopende visies van anderen aan bod. Een beslissend oordeel wordt niet gegeven. Met deze strategie wordt nogmaals de onmogelijkheid van een objectieve historische reconstructie uitgedrukt; het lukt niet om echt greep te krijgen op een historische persoon. Maar dat geldt niet alleen voor het verleden. Deze opzet drukt meer in het algemeen ook de visie uit dat ieder mens zijn eigen waarheid heeft; er zijn alleen persoonlijke waarheden en het is niet mogelijk tot ‘de’ waarheid te geraken. Die visie strookt met de standpunten over historie en verbeelding die hierboven zijn besproken.
| |
Context
Heren van de thee is Haasses zestiende roman, haar achtste historische roman en, na Oeroeg (1949), de tweede die tot de ‘Indische letterkunde’ kan worden gerekend. Naast de roman beoefende zij tal van andere genres: biografie en autobiografie, reisverslag, essay, brievenboek, toneel. Het verleden, de historische roman domineert haar oeuvre; kenmerkend is verder haar voorkeur voor mengvormen tussen roman, essay, (auto)- | |
| |
biografie en historisch document, zoals we ook in Heren van de thee aantreffen. Veel van haar historisch werk onttrekt zich daardoor aan een duidelijke genre-aanduiding; zo heet bijvoorbeeld Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter ‘een ware geschiedenis’, De groten der aarde ‘een geschiedverhaal’, Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern ‘kroniek van een leven’ en Heren van de thee een roman.
Heren van de thee past in de ontwikkeling die in Haasses historisch oeuvre zichtbaar is. Aanvankelijk, in haar jeugdwerk Woud der verwachting (1949), gaf zij het verleden weer op de manier van de traditionele historische roman: een exact en betrouwbaar historisch beeld in de vorm van een afgerond en samenhangend verhaal, gepresenteerd door een alwetende verteller. Maar al in De scharlaken stad (1952) ontbreekt een eenduidig standpunt; het verhaal wordt vanuit diverse gezichtspunten verteld en de vraag naar de kenbaarheid van het verleden en de mogelijkheid de waarheid te achterhalen speelt een centrale rol. Dergelijke vragen zijn in het gehele historische oeuvre aanwezig. Uit opzet en inhoud van de opeenvolgende werken spreekt steeds het besef dat het verleden niet volledig te kennen of te reconstrueren is. Geschiedschrijving, of die nu literair is of niet, is naar Haasses opvatting steeds een vermenging van werkelijkheid en verbeelding; niet zelden speelt zij daarmee een gecompliceerd spel, zoals dat ook in Heren van de thee gebeurt.
In Haasses werkwijze is een verschuiving zichtbaar. Aanvankelijk gebruikt zij voor haar historische fictie de romanvorm: het verleden zet dan haar verbeelding aan het werk. Vanaf Mevrouw Bentinck (1978) kiest zij voor een andere aanpak: zij zet de historische personen en gebeurtenissen veel minder naar haar hand en laat het verleden zelf spreken door het historische materiaal rechtstreeks te tonen. Zo ontstaat de documentaire vorm die haar latere historische werk karakteriseert. In Heren van de thee komen beide werkwijzen samen: de historische documentaire en de romanvorm zijn geïntegreerd.
Ook thematisch gezien sluit Heren van de thee op tal van punten aan bij het eerdere historische werk. Een problematische vader-zoonverhouding is ook een belangrijk element van Woud der verwachting, Een nieuwer testament en Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern. De problematische hoofdpersoon is eveneens een constante; Haasse heeft een voorkeur voor karakters vol innerlijke tegenstrijdigheden, waarvan de duiding wordt bemoeilijkt doordat een totaalvisie of eenduidig standpunt ontbreekt. Wat dat betreft past Rudolf Kerkhoven in de lijn Giovanni Borgia, Charlotte Sophie Bentinck en Joan Derk van der Capellen.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Heren van de thee is kort na verschijning besproken in zowel de grote landelijke en regionale dagbladen als de belangrijkste weekbladen; in totaal verschenen er veertien recensies en diverse interviews. De kritiek reageerde over het algemeen lovend op het beeld van het koloniale leven en denken, op de manier waarop het plantersleven op Java wordt opgeroepen en op de natuurbeschrijvingen. Daarnaast werd in kritieken veel aandacht besteed aan Haasses werkwijze, aan de manier waarop documenten in de roman zijn verwerkt, aan de compositie van het vijfde deel en de roman als geheel, en aan de vraag in hoeverre hier van een roman gesproken kan worden. De verantwoording wordt vaak geciteerd: ‘Heren van de thee is een roman, maar geen “fictie”’; regelmatig wordt er verband gelegd met eerder documentair en biografisch historisch werk als de Bentinck-boeken en Appeltern. Op dit punt kunnen twee visies in de literaire kritiek worden onderscheiden. Een aantal critici is van mening dat het lange vijfde deel met zijn afstandelijke toon en collage-vorm afbreuk doet aan de roman. Het archiefwerk neemt hier te veel de overhand; het lijkt er volgens deze critici op dat het materiaal de auteur te machtig is geworden. Meijsing acht Heren van de thee eerder een ‘nijvere documentaire’ dan een roman, Oomens noemt Haasse een ‘plichtmatige kronikeur’. Ook anderen vinden dat Haasse zich uiteindelijk te veel als historica, te weinig als romancière opstelt. Het laatste gedeelte van het boek maakt de indruk alsof de auteur inderhaast nog veel informatie kwijt moest (Mulder). Het boek zou volgens Van Deel onevenwichtig zijn, naar het einde toe uit balans raken. Met name de psychologische kant van de roman zou hieronder te lijden hebben: karakter en geest van Rudolf blijven vlak (Van Deel), de personages worden verdrongen door het
documentaire-achtige karakter van het boek (Meijsing). Deze groep is dus niet onverdeeld positief; naast lovende opmerkingen staan bovendien karakteriseringen als conventioneel, keurig en nijver.
Lijnrecht hiertegenover staan Fens en Noordervliet, die juist het bewust-vernieuwende van deze roman benadrukken. Voor Fens lijdt het geen twijfel dat Heren van de thee in alle opzichten een roman is. Het documentaire karakter doet daaraan niets af. Het fragmentarische, weinig expliciete, dat het gevolg is van de opname van documenten, maakt dit boek tot een ‘heel moderne roman’, een breuk met de romantraditie, een bewuste poging tot vernieuwing. De portrettering van Rudolf als ‘een nooit volledig opgelost raadsel’, die volgens andere critici afbreuk doet aan de roman, vormt voor Fens het be- | |
| |
wijs dat Haasse hier ‘geen auteur van historisch werk, maar een echte romanschrijver’ is. Die portrettering en de documentaire opzet van het boek als geheel tonen de onkenbaarheid van de werkelijkheid; het verleden lijkt dichterbij gehaald te worden, maar verdwijnt tenslotte verder dan ooit uit het zicht.
Ook naar de mening van Noordervliet spreekt uit de roman het bewustzijn dat geschiedschrijving niet meer is dan een spel met mogelijkheden; dat spel met historie en fictie, document en verbeelding wordt in Heren van de thee met ernst en inzet gespeeld.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Hella S. Haasse, Heren van de thee. Eerste en tweede druk, Amsterdam 1992.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Hella S. Haasse, De moderne historische roman. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1981-1982. Leiden 1983, p. 17-34. |
Johan Diepstraten, Historische romans. In: Hella Haasse, een interview. Den Haag 1984, p. 78-108. |
Hella S. Haasse, Vandaag schrijven over gisteren. Amsterdam 1984-1985. |
Jaap Goedegebuure, Verhaal en waarheid in Hella Haasse's historische romans. In: Nederlandse literatuur 1960-1988. Amsterdam 1989, p. 85-98. |
L. Oomens, Plichtmatige kroniek van een theeplantersfamilie. In: Algemeen dagblad, 20-2-1992. |
Reinjan Mulder, Documentaire roman van Hella Haasse. Hoe hoog is de ideale theestruik? In: NRC Handelsblad, 21-2-1992. |
T. van Deel, Uit het Indisch thee- en familie-archief. In: Trouw, 27-2-1992. |
Kees Fens, Vreemdelingen tussen natuur en cultuur. In: De volkskrant, 16-3-1992. |
Doeschka Meijsing, Documentaire roman van Hella Haasse. In: Elsevier, 25-4-1992. |
Joris Gerits, Leven naast het oerwoud. In: De morgen, 22-5-1992. |
Nelleke Noordervliet, De bittere hartstocht voor een plek. In: Vrij Nederland, 14-3-1992. |
Herman Leys, Eertijd op Java. Hella Haasses roman indrukwekkend. In: De standaard, 16-5-1992. |
Jaap Goedegebuure, Een tuin in het oerwoud. In: HP/De tijd, 5-2-1993. |
Kees Snoek, ‘Een vreemde in het land van mijn geboorte’. Over Hella S. Haasse en Indië/Indonesië. In: Ik maak kenbaar wat bestond. Leven en werk van Hella S. Haasse. Amsterdam 1993, Schrijversprentenboek 35, p. 16-38. |
Aleid Truyens, Hella S. Haasse. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945. Groningen, augustus 1994. |
lexicon van literaire werken 26
mei 1995
|
|