| |
| |
| |
Hella S. Haasse
De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck.
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In 1976 wees rijksarchivaris G.J. Mentink de schrijfster Hella S. Haasse (* 1918 te Batavia) op een collectie documenten in het Rijksarchief Gelderland over Charlotte Sophie, gravin Bentinck, geboren Aldenburg. Het bleek te gaan om een grote hoeveelheid papieren (brieven, akten, pamfletten, rekeningen, aantekeningen, enzovoort) waarin Haasse al lezend de namen van enkele hooggeplaatste en geleerde personen tegenkwam. Later vertelde zij over haar onderzoek: ‘Uit de stukken steeg een ondefinieerbare en voor mij onweerstaanbare geur van vervlogen tijd op. Mijn speurzin ontwaakte. Ik was verloren, toen ik een uiterst curieuze verzameling geschreven portretten en zelfportretten vond van die incrowd van gereformeerde Noordwest-Duitse aristocraten; voorts een pakje onbeholpen maar roerende minnebrieven van de jonge Willem Bentinck aan zijn kennelijk onwillige bruid Charlotte Sophie; en tenslotte, op halfvergaan papier, een getekende rebus van allegorische voorstellingen betreffende een turbulente liefdesverhouding.’
Haasse las vervolgens alles wat zij over Willem en Charlotte Sophie Bentinck en hun achtergronden kon vinden; bovendien boeken over tijdgenoten en algemene werken over de Verlichting, de culturele sfeer waarin de Bentincks leefden. Ze kreeg de ingeving een boek te maken in de vorm van een collage van de authentieke stukken, zette een paar lijnen uit en ging terug naar het archief om het materiaal dat daarbij paste bij elkaar te zoeken. De geschiedenis die zij op het spoor was (het mislukte huwelijk van Willem en Sophie Bentinck en haar liefdesrelatie met een Duitse edelman) vertoonde echter nog veel leemtes, en onderzoek in archieven in onder andere Bückeburg in Duitsland en Londen was nodig. Voor ieder van de belangrijkste personages maakte Haasse een dossier. Tenslotte legde zij die stukken op de vloer in chronologische volgorde en verstrengelde op die manier de verschillende levensdraden. Natuurlijk moest zij veel materiaal weglaten: allerlei, vaak boeiende kleinigheden die de aandacht al te zeer van de hoofdzaak zouden afleiden.
| |
| |
In 1978 verscheen Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter, ‘Een ware geschiedenis’. Het boek bevat inderdaad veel documenten en naarmate de geschiedenis vordert, worden de verbindende teksten van de auteur korter en minder in aantal. Charlotte Sophie, gravin van Aldenburg, wordt als jong meisje verliefd op de man van haar nicht (en pleegzusje) Lottgen: de zeventien jaar oudere Albrecht Wolfgang, graaf zu Schaumburg-Lippe. Op aandrang van haar vader, maar eigenlijk tegen haar zin, trouwt ze met Willem Bentinck, telg uit een regentenfamilie en wonend in Den Haag. Zij krijgen twee kinderen. Het huwelijk wordt echter een mislukking en na zeven jaar (in 1740) verlaat Charlotte Sophie haar man. Albrecht Wolfgang wordt openlijk haar minnaar; diens vrouw Lottgen berust verbitterd in de situatie. Charlotte Sophie krijgt nog twee zonen die zij in pleeggezinnen onderbrengt. In 1748 sterft Albrecht Wolfgang; Charlotte Sophie is aanvankelijk ontroostbaar. Maar in 1749 verlaat zij haar graafschap en gaat ze naar Berlijn om daar bij koning Frederik protectie te zoeken in haar strijd met Willem Bentinck om de erfgoederen. Het boek eindigt in 1761 wanneer Charlotte Sophie nog eenmaal, en tegen de afspraken in, Den Haag bezoekt in de hoop de jongste van haar twee zonen Bentinck te zien.
In 1981 verscheen De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck, ‘Een geschiedverhaal’. Ook dit boek bevat veel documenten, maar de inleidende en verbindende teksten van de auteur zijn uitgebreider dan in Mevrouw Bentinck. Het boek is weliswaar een vervolg op Mevrouw Bentinck, maar het kan zonder dit eerste deel toch met goed begrip gelezen worden.
| |
Inhoud
De groten der aarde bestaat uit twee delen (‘Willem Bentinck 1740-1750’ en ‘Charlotte Sophie Bentinck-von Aldenburg 1750-1761’), gevolgd door twee korte hoofdstukjes waarin de ontmoeting tussen de twee Bentincks in 1761 in Den Haag beschreven wordt.
| |
Deel I
Het eerste deel begint met een samenvattend overzicht van de voorgeschiedenis, geschreven vanuit het perspectief van Willem Bentinck. Dan komt de controverse tussen de twee Bentincks ter sprake die het hele boek door een rol zal blijven spelen. Het is een financiële kwestie: Willem Bentinck heeft indertijd borg gestaan voor de vader van Charlotte Sophie; hij moet nu diens schulden afbetalen en zij moet hem daarom ieder jaar een bedrag overmaken uit de opbrengst van de domeinen. Omdat ze niet officieel gescheiden zijn, alleen van
| |
| |
tafel en bed (zij heet dan ook nog steeds gravin Bentinck), behoren de domeinen ook Bentinck toe en heeft hij recht op een deel van de inkomsten. Zij betaalt hem echter niet, integendeel, ze maakt steeds meer schulden en hij is bang dat de goederen uiteindelijk zo zwaar belast zullen zijn, dat zijn (en haar) kinderen niets zullen erven.
Een belangrijk gedeelte van dit eerste hoofdstuk gaat over Bentincks politieke carrière. Hij is bang voor de macht van Frankrijk en is dus voortdurend in de weer om een anti-Franse politiek gestalte te geven. Daarbij heeft hij veel tegenstand te overwinnen, want nogal wat Nederlandse regenten willen een verzoenende houding tegenover Frankrijk innemen. Bentinck verwezenlijkt daarom een ‘omwenteling’: hij ziet kans de Friese stadhouder Willem tot stadhouder van het gehele land te maken. Van deze Willem IV gaat echter weinig uit.
De twee lijnen van dit deel komen samen als Bentinck naar Wenen vertrekt. Officieel gaat hij daarheen om keizerin Maria Theresia te vragen of ze de Oostenrijkse hertog Brunswijk-Wolfenbüttel af wil staan, zodat deze opperbevelhebber van het leger van de Republiek kan worden. Maar hij benut zijn reis ook om zijn persoonlijke zaken te regelen bij het Hoge Keizerlijke Gerechtshof. Deze rechtbank is de hoogste instantie die uitspraak kan doen in het geschil dat hij met zijn vrouw heeft. Als hij in het najaar van 1750 naar Den Haag terugkeert, weet hij zich van de steun van dit hof verzekerd.
| |
Deel II
Het deel over Charlotte Sophie is ruim twee keer zo lang als dat over Willem Bentinck; ook dit deel begint met een overzicht van de voorgeschiedenis, nu vanuit het perspectief van de gravin. Een jaar na de dood van haar minnaar gaat zij naar Berlijn, hoofdstad van Pruisen, waar koning Frederik II resideert. Van hem verwacht ze hulp in haar conflict met haar echtgenoot. Deze Frederik (in de geschiedenis bekend als Frederik de Grote: een krijgshaftig man, goed organisator, maar ook een liefhebber van kunst, vooral muziek) heeft juist in die tijd de beroemde Franse schrijver Voltaire uitgenodigd. Met beide heren komt Charlotte Sophie in contact. Voltaire raakt erg op haar gesteld en de koning belooft zijn medewerking. Charlotte Sophie komt echter steeds met nieuwe moeilijkheden en gaat op geen enkele oplossing in. Frederik II krijgt spijt van zijn bemoeienis. Tenslotte komt het tot een schikking: in ruil voor een jaargeld doet Charlotte Sophie afstand van haar domeinen; het is dan inmiddels 1754.
In het vroege voorjaar van 1755 verlaat de gravin Berlijn en vestigt ze zich met haar beide zoontjes Charles (van Donop) en Guillaume (Weisbrod), de twee kinderen uit haar verhouding met Albrecht Wolfgang, te Leipzig. (Er zijn nog andere men- | |
| |
sen in dit gezelschap: pupillen, verzorgsters, bedienden; de schrijfster duidt ze aan met het woord ‘kolonie’ - met aanhalingstekens).
In januari 1756 doet zich dan een gelegenheid voor de overeenkomst van 1754 bij het Hoge Keizerlijke Gerechtshof aan te vechten. Charlotte Sophie brengt haar ‘kolonie’ onder bij een pleeggezin (dat van de dichter Johann Christoph Gotsched) en vertrekt naar Wenen. Daar komt ze in aanraking met graaf Kaunitz (in deze tijd staatskanselier en leider van de Oostenrijkse buitenlandse politiek) en via deze met keizerin Maria Theresia; 6 januari 1758 wordt zij in privé-audiëntie ontvangen. Ook daarna blijft zij bij de keizerin in de gunst. In de zomer van dat jaar maakt ze een reis door Italië, onder anderen in gezelschap van haar zoon Charles. Haar ‘kolonie’ vestigt ze dan in Tübingen, zelf gaat ze weer naar Wenen. Ze is weliswaar door het Hoge Keizerlijke Gerechtshof in het ongelijk gesteld, maar ze ziet nog wel kansen voor zichzelf. In Wenen woont ze nog enkele jaren, maar als ze uit geldgebrek het hofleven vermijdt, valt ze in ongenade: de keizerin verbant haar uit Wenen.
Ze vertrekt naar Jever, een kasteel van een van haar kennissen in Noord-Duitsland, en reist via Den Haag waar zij vergeefs probeert haar zoon Albert Jean te spreken te krijgen. Het is dan oktober 1761; het boek eindigt in dezelfde maand en met dezelfde gebeurtenis als het eerder verschenen Mevrouw Bentinck.
| |
Interpretatie
Titel
De titel De groten der aarde of Bentinck tegen Bentinck is een handvat voor de interpretatie. De strijd tussen Charlotte Sophie en Willem Bentinck om de zeggenschap over de domeinen loopt als een rode draad door het boek. Maar die strijd is niet de hoofdzaak, hij komt op de tweede plaats. Hoofdzaak is het optreden van de ‘groten der aarde’: Frederik II, Voltaire, graaf Kaunitz, keizerin Maria Theresia. Naar hen is het boek in de eerste plaats genoemd. De tweevoudige vraag is dan: hoe worden deze groten getekend en wat is hun betekenis ten opzichte van de Bentinckgeschiedenis?
| |
Vertelsituatie
Om een antwoord op die vragen te vinden, moeten we ons eerst bezighouden met de verteller van het verhaal, die we wel met de auteur Haasse mogen vereenzelvigen. De genre-aanduiding van het boek luidt: ‘Een geschiedverhaal’. Er is dus in strikte zin geen sprake van een roman. Wat verteld wordt, is waar gebeurd en de tekst suggereert dat voortdurend. Er wordt bijvoorbeeld een beroep gedaan op de bronnen: ‘Er is op grond
| |
| |
van het voorhanden archiefmateriaal alle reden om aan te nemen [...]’ (p. 583). Of de auteur geeft toe het niet te weten; zo verzucht ze een keer over Charlotte Sophie: ‘God mag weten wat zij gehoopt heeft, welke onmogelijke projecten zij toen weer ontwierp.’ (p. 608) En dan zijn er natuurlijk de opgenomen brieven en dagboekfragmenten, al zijn die naar verhouding niet zo talrijk als in Mevrouw Bentinck. Slechts een enkele keer krijgt het boek de allure van een roman, zoals bij de beschrijving van een gesprek tussen Charlotte Sophie en Voltaire aan een kleine ronde tafel bij het haardvuur (p. 488-490). (Dit gesprek heeft Haasse samengesteld uit brieffragmenten, maar dat wordt in het boek zelf niet vermeld). Eén keer treedt de auteur naar voren, als Charlotte Sophie bij de Brandenburgse poort van Berlijn arriveert: ‘Even wil ik toegeven aan de verleiding alle beelden die zich nu voor mijn geestesoog verdringen, ook te beschrijven: [...].’ (p. 459) Maar juist doordat ze de lezer erop attendeert dat wat nu volgt fictie is, verbeelding, maakt ze duidelijk dat al het andere aanspraak maakt op waarheid.
| |
Opbouw / Thematiek
Nu doet zich een merkwaardigheid voor. Het gaat om een waarheidsgetrouwe geschiedenis over de groten der aarde; men zou dus kunnen verwachten dat die groten geplaatst worden in het grote gebeuren van hun tijd. De periode die het boek beschrijft (1740-1760), was een woelige fase in de Europese geschiedenis waarin ingrijpende gebeurtenissen plaatsvonden. Dit is in het kort waar het om gaat. In 1740 was in Oostenrijk Maria Theresia haar vader opgevolgd. Frederik II van Pruisen, ook pas sinds dit jaar koning, greep die gelegenheid aan en veroverde Silezië op Oostenrijk. Er ontstond een Europese oorlog, de Oostenrijkse Successieoorlog, die van 1741 tot 1748 duurde en waarin de voornaamste partijen waren: Oostenrijk, Engeland en Rusland tegenover Pruisen en Frankrijk. Bij de vrede van Aken behield Pruisen het veroverde Silezië. Toch gaf Oostenrijk de moed niet op dit gebied terug te krijgen. De diplomaat Kaunitz zocht toenadering tot Frankrijk en het gelukte hem met dat land tot overeenstemming te komen: men spreekt van de ‘omkering der allianties’. In 1756 breekt dan de Zevenjarige Oorlog uit; dit keer stonden Pruisen en Engeland tegenover Oostenrijk, Rusland en Frankrijk.
Nu gaat De groten der aarde hier en daar wel op deze gebeurtenissen in (op p. 401 bijvoorbeeld, waar de auteur de aanval op Silezië behandelt), maar ze vormen allerminst de hoofdzaak. En in het tweede deel waarin de groten echt ‘optreden’, gaat het niet in de eerste plaats om de grote politieke krachten en de verlichte ideeën, maar om kleine intriges en allerhande beuzelarijen: Frederik II die zich bezighoudt met een financiële regeling voor gravin Bentinck (p. 498) of bang is dat Voltaire in
| |
| |
Parijs kwade praatjes rond zal strooien (p. 510); Voltaire die een hulpsecretaris voor bedrieger uitmaakt (p. 492), enzovoort. Het gaat over van alles behalve over de grote geschiedenis. De groten der aarde mag dan een waarheidsgetrouw geschiedenisverhaal zijn, het tekent de koninklijke en keizerlijke hoogheden, de briljante filosofen en geslepen diplomaten niet in hun wezenlijke betekenis, maar in hun perifere, nietige beslommeringen.
| |
Personages
Wat is de zin daarvan? Of, anders gezegd, hoe functioneert deze tekening binnen de geschiedenis die in het boek verteld wordt? De groten hebben vooral een spiegelfuncie. Natuurlijk zijn er ook passages waarin ze om zichzelfs wil uitgebeeld worden (Voltaires commentaar op Frederik II bijvoorbeeld, p. 489), maar doorgaans dienen ze slechts als een verschijning waarin het karakter der twee Bentincks reflecteert: hun reacties op de Bentincks of de reacties van de Bentincks op hen. Het gaat niet om Frederik II, de koning, veroveraar, kunstliefhebber, het gaat om Frederiks houding tegenover Charlotte Sophie, een houding die duidelijk moet maken wat voor soort vrouw zij is. Een goed voorbeeld vinden we op pagina 544, waar de auteur zich afvraagt of Charlotte Sophie de minnares van graaf Kaunitz is geweest. Alles wat zij dan over de graaf vertelt, is eigenlijk een schets van Charlotte Sophie: vrouwelijke charme, originaliteit van karakter, geestig, maar ook hevig in haar persoonlijke relaties en vooral vasthoudend. Als Willem Bentinck door keizerin Maria Theresia ontvangen wordt, weerspiegelt de beschrijving van haar uiterlijk zijn indrukken: hij vindt dat zij iets heeft van Charlotte Sophie, haar figuur vindt hij te zwaar maar haar gezicht aantrekkelijk en haar hoepelrok te wijd en te kleurig naar zijn smaak (p. 451).
Ook het verschillende karakter van de beide Bentincks reflecteert in hun houding tegenover de groten, in ieder geval voor een deel. Als Willem Bentinck hoort dat hij door de keizer en keizerin ontvangen zal worden en men hem inlicht over het ceremonieel, staat er: ‘Hij weigerde categorisch om op zijn knieën te gaan liggen en slippen van keizerlijke kledingstukken te kussen.’ (p. 449) Als hij daadwerkelijk ontvangen wordt, volstaat hij dan ook met een buiging. Maar Charlotte Sophie, die door de keizerin ontvangen is, schrijft aan een vriendin: ‘Toen ik Hare Majesteit dat hoorde zeggen, moest ik me geweld aandoen om niet neer te knielen en haar voeten te kussen [..].’ (p. 557) Geen van beiden heeft geknield, maar hun instelling tegenover de keizerin verschilt hemelsbreed: het is de stugge burgerheer tegenover de licht geëxalteerde adellijke dame. De uitdrukking ‘de groten der aarde’ is dan ook afkomstig uit de brieven van de gravin: zij gaat er prat op te midden van hen
| |
| |
geleefd te hebben (p. 572) en ze beklaagt zich erover dat ze te hoog staan om zich de zorgen van hun onderdanen te kunnen indenken (p. 599). Ook deze opmerkingen zeggen meer over het karakter van Charlotte Sophie Bentinck dan over Frederik II of Maria Theresia.
| |
Context
Het historische werk van Hella S. Haasse is veelzijdig: zij creëert steeds andere vormen om de periode die zij beschrijven wil, te verbeelden. Haar eerste historische roman, Het woud der verwachting (1949), over het leven van de middeleeuwse dichter Charles d'Orleans, is nog traditioneel: een alwetende verteller vertelt de geschiedenis waarin historische en fictieve feiten voor de argeloze lezer onontwarbaar met elkaar verbonden zijn. De scharlaken stad (1953) is experimenteel: de lezer ziet de gebeurtenissen afwisselend door de ogen van zeven personages. De roman bevat geen verhaal in de gewone zin van het woord, hij geeft, juist door het wisselend standpunt, een zo objectief mogelijk beeld van het Italië der zestiende eeuw en van de gebeurtenissen die tot de verwoesting van Rome in 1527 leidden.
Een nieuwer testament (1966) bestaat uit drie delen; het eerste en derde deel zijn neutraal verteld, het middendeel is geschreven vanuit de ik-vertelsituatie. Het verhaal speelt zich af tijdens twee zomerdagen van het jaar 417 te Rome. Het onderwerp is de confrontatie van twee mannen die elkaar in hun jonge jaren hebben gekend en het thema (in Haasses eigen woorden) ‘de letterlijk onbeschrijflijke verstrengeling van heden en verleden.’ Een experiment dus om in de vertelde gebeurtenissen uit te beelden hoe de verhouding is tussen de (hedendaagse) auteur en zijn (historische) roman. Heel bijzonder is Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven (1976), een fictieve briefwisseling tussen de markiezin Merteuil (een figuur uit de beroemde roman van Laclos, Les liaisons dangereuses, uit 1782) en een hedendaagse schrijfster. Op het oog een roman, is het boek toch eerder een essay, onder andere over achttiende-eeuws vrouwenleven. Als zodanig sluit het nauw aan bij de twee Bentinck-romans.
Nog een ander punt doet zich voor. Een centraal thema in het werk van Haasse, zowel in haar contemporaine als in haar historische romans, is de onzekerheid, in het bijzonder omtrent de eigen identiteit. ‘Wie ben ik eigenlijk?’ is de vraag die in allerlei variaties steeds in haar boeken terugkomt. In het historische werk vertaalt die onzekerheid zich onder andere in de twijfel omtrent de historische waarheid van de beschreven situ- | |
| |
atie of gebeurtenissen. Haasse is ervan doordrongen dat in een dergelijke beschrijving altijd het levensbesef van de eigen tijd meespeelt, dat dus zoiets als een historische waarheid niet bestaat, maar dat we altijd te doen hebben met een subjectieve ‘waarheid’. Die zienswijze heeft ze vooral verwoord in haar verhalend essay De tuinen van Bomarzo (1968), maar heeft ongetwijfeld ook een rol gespeeld bij de conceptie van de twee Bentinck-romans en de beslissing die als een collage op te zetten. Dat procédé heeft ze later nog een paar keer toegepast, onder andere in Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern (1989), een boek over de achttiende-eeuwse patriot Joan Derk van de Capellen. De titel alleen al verbeeldt de kwestie waar het hier om gaat. Haasse noemt haar boek ‘Kroniek van een leven’; het gaat dus nadrukkelijk niet om een roman, maar om een waarheidsgetrouwe kroniek. Aan de andere kant heet het boek niet voor niets ‘Schaduwbeeld’: de beschreven mens is gereduceerd tot een silhouet, iets anders (meer leven, meer werkelijkheid) lijkt niet mogelijk.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de besprekingen van De groten der aarde kwamen voornamelijk drie punten aan de orde: 1. een vergelijking met het voorafgaande Bentinck-boek, 2. een beoordeling van de eenheid van het boek en 3. een beoordeling van de personages, in het bijzonder Charlotte Sophie Bentinck.
Dat De groten der aarde veelvuldig met Mevrouw Bentinck vergeleken zou worden, lag voor de hand: de beide boeken gaan niet alleen over hetzelfde onderwerp, maar zijn ook op ongeveer dezelfde manier opgezet. Soms viel de vergelijking neutraal uit. Goedegebuure constateerde (net als de meeste andere recensenten) dat De groten der aarde sterker de sporen der verbeelding draagt (een duidelijker arrangement, meer commentaar), maar hij verbond daaraan geen waardeoordeel, veronderstelde slechts dat dit nodig was om de eenheid van het boek te bewaren. Kruithof verbond aan eenzelfde constatering wel een waardeoordeel: ‘Dat de schrijfster nu duidelijk de touwtjes in handen houdt, maakt er een eenheid van, wat ik ten opzichte van het hybride Mevrouw Bentinck als winst beschouw.’ Merkwaardig genoeg kwam Peereboom in zijn vergelijking tot een gelijk positief oordeel, maar juist op grond van een door hem geconstateerde minder strakke eenheid: ‘De algemene indruk van dit boek is beter dan van het eerste. De hoofdzaak wordt minder uitgesponnen, en er is meer leven en afwisseling in de bijzaken.’
| |
| |
Het punt van de eenheid van De groten der aarde kwam als vanzelf voort uit de vergelijking met het voorafgaande boek, wat blijkt uit de hierboven geciteerde opmerkingen. De recensenten die dieper op de zaak ingingen, wezen op twee aspecten: het verband tussen de algemene geschiedenis en die van de twee Bentincks enerzijds en dat tussen de twee delen van het boek anderzijds. Goedegebuure ging vooral op het eerste aspect in en oordeelde zeer genuanceerd. De lijn van de algemene geschiedenis was volgens hem ‘meer aangestipt dan in extenso nagetrokken’ en dat gaf het boek iets brokkeligs. Maar hij erkende dat bij een andere aanpak de geschiedenis van de Bentincks te veel op de achtergrond zou zijn geraakt. Fens was veel negatiever. Het boek wekt de indruk, stelde hij, dat er te veel vaderlandse en algemene geschiedenis in is verwerkt. Waaruit ontstaat die indruk? Volgens Fens omdat het ‘niet mogelijk (is) relaties te leggen tussen het vele aangedragen materiaal.’ Bovendien is het nauwelijks mogelijk ‘een zo brede binding aan te brengen tussen deel een en deel twee, dat die twee ten opzichte van elkaar functioneren.’
Veel recensenten spraken een oordeel uit over de twee hoofdpersonen. Het boek nodigt daar ook toe uit: de erin optredende personen zijn historisch en presenteren zich met al hun goede en minder goede eigenschappen. Maar een dergelijk oordeel blijft natuurlijk zeer persoonlijk. Charlotte Sophie Bentinck is niet interessant, niet innemend, niet briljant (Warren); ze is belangwekkender dan Bentinck, maar toch ook ietwat mallotig (Kossmann); ze heeft een onmogelijk temperament en altijd het hoogste woord (Peereboom). Tegenover deze negatieve kwalificaties staat het genuanceerde oordeel van Smeyers, die haar ziet als ‘een zelfbewuste, vrijmoedige, ambitieuze, wat naïeve, wat te lichtgelovige, charmante en romaneske vrouw’, maar die ook erkent dat deze kwaliteiten in haar nadeel werken.
In Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993) komen de Bentinck-romans ter sprake. In het hoofdstuk over de historische roman in de twintigste eeuw worden ze genoemd als een keerpunt in het historische werk van Hella S. Haasse.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hella S. Haasse, Mevrouw Bentinck. Onverenigbaarheid van karakter & De groten der aarde, vierde druk, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Kees Fens, Het gevaar van het niemandsland. In: de Volkskrant, 7-12-1981. |
J.J., Peereboom, De beste families: Hella Haasses tweede boek over de Bentincks. In: NRC Handelsblad, 11-12-1981. |
Alfred Kossmann, Charlotte Sophie Bentinck en hoe het haar verder ging. In: Het vrije volk, 18-12-1981. |
Jacques Kruithof, Achter de raampjes van de postkoets. In: Vrij Nederland, 19-12-1981. |
Jaap Goedegebuure, Een spiegel van de achttiende eeuw. In: Haagse post, 26-12-1981. |
Hans Warren, Nieuwe belevenissen van een intrigante. In: Provinciale Zeeuwse courant, 2-1-1982. |
Anton Deering, Hella Haasse vervolgt Bentinck-geschiedenis. In: Algemeen dagblad, 8-1-1982. |
Rob Schouten, Op weg naar een historische roman. In: Trouw, 20-2-1982. |
Ab Visser, Verleden en heden. In: Leeuwarder Courant, 27-2-1982. |
Wim J. Simons, Hella Haasse bewandelt eigen weg tussen historie en roman. In: Utrechts nieuwsblad, 4-3-1982. |
Ronald Soetaert, De groten en de kleinen der aarde. In: De morgen, 13-3-1982. |
Hella S. Haasse, De moderne historische roman. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde 1981-1982, Leiden 1983, p. 17-34. |
Jaap Goedegebuure, Verhaal en waarheid in Hella Haasse's historische romans. In: Nederlandse literatuur 1960-1988, Amsterdam 1989, p. 85-98. |
Jos Smeyers, Een leven als een roman. In: De standaard, 16-2-1991. |
Jaap Goedegebuure, 5 augustus 1964: Hella Haasse brengt een bezoek aan de tuinen van Bomarzo. De historische roman in de twintigste eeuw. In: M.A. Schenkeveld-van der Dussen e.a. (red.), Nederlandse literatuur, een geschiedenis, Groningen 1993, p. 769-776. |
lexicon van literaire werken 57
februari 2003
|
|