| |
| |
| |
Wessel te Gussinklo
De opdracht
door Jaap Grave
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De opdracht, de tweede roman van Wessel te Gussinklo (9 januari 1941, Utrecht), verscheen in 1995 bij uitgeverij J.M. Meulenhoff bv. De tweede druk kwam in 1996 uit. Voorpublicaties publiceerde Te Gussinklo in 1991 en 1993 in De Revisor.
Voor De opdracht kreeg Te Gussinklo in 1996 de Lucy B. en C.W. van der Hoogt-prijs en de F. Bordewijk-prijs, in 1997 de ECI-prijs voor Schrijvers van Nu.
| |
Inhoud
De opdracht begint met de fietstocht van de veertienjarige Ewout Meyster naar een zomerkamp voor kinderen van mensen uit het verzet en hele of halve oorlogswezen. Hij neemt voor de vijfde keer deel aan het tiendaagse kamp, dat dit jaar - halverwege de jaren vijftig - voor het laatst zal plaatshebben. Daar wil hij aantonen dat hij van een zenuwachtige in een zelfbewuste jongen is veranderd. Hij beseft dat hij zijn leven een wending moet geven: in de loop van de roman blijkt dat hij enkele keren van school is gestuurd en na de zomervakantie naar een internaat zal moeten.
Ewout heeft zich zorgvuldig op het kamp voorbereid: hij heeft abstracte woorden en uitdrukkingen uit zijn hoofd geleerd en nieuwe houdingen ingestudeerd. Met deze enscenering van zichzelf wil hij indruk maken op de anderen en door vriendschappelijk, toegevend optreden als hun leider worden geaccepteerd. Slaagt hij erin zijn opdrachten juist uit te voeren, dan zal iedereen van hem houden en hem bewonderen.
Als hij in het kamp aankomt, staat hem een teleurstelling te wachten. In plaats van de glorieuze intocht die hij zich had voorgesteld, letten de anderen nauwelijks op hem. Bovendien wordt hij ingedeeld in het kamp met de oudere kinderen, waar hij de jongste is. In zijn naïviteit denkt hij er geen moment aan zijn plannen te wijzigen.
Te Gussinklo beschrijft in de roman een aantal scènes die
| |
| |
elkaar spiegelen: de fietstocht en aankomst in het kamp staan tegenover het vertrek uit het kamp; de maaltijd met boterhammen tegenover Ewouts corvee; het volgens Ewout positieve gesprek met Hugo vindt een weerspiegeling in een gesprek waarin Hugo hem laat weten dat hij genoeg heeft van zijn aandacht en publieke bewondering; en de scène waarin de anderen onder zijn leiding zingen, staat tegenover de aandacht die hij trekt als hij in meisjeskleren naar het kamp wordt teruggebracht. Tussen die scènes in wordt veel gewandeld.
Er zijn in de roman enkele namen en personages die een voorbeeld voor of juist een tegenstelling tot Ewouts ontwerp zijn. Allereerst charismatische persoonlijkheden uit de geschiedenis en de Bijbel: Churchill, Roosevelt, Hitler, Napoleon en Jezus. De eerste twee hebben volgens Ewout net als hijzelf in hun jeugd veel moeilijkheden ondervonden. Doordat ze in hun eigen kwaliteiten zijn blijven geloven, hebben ze hun doel toch bereikt. Jezus is hem vertrouwd uit zijn christelijke opvoeding en symboliseert een leider die geen concessies heeft willen en hoeven doen.
Ook kampgenoten als Hugo, Vic en Ko verwijzen naar een mogelijke ontwikkeling van Ewout. In Hugo meent Ewout een lotgenoot te herkennen. Tegen Hugo durft hij zijn opvatting over het leven te vertellen: dat alle mensen egoïstisch en alleen zijn, God niet bestaat en iedereen huichelt. Anderen helpen je volgens Ewout alleen om je afhankelijk van hen te maken. Hij beschouwt Hugo als een charismatisch leider die de positie al heeft bereikt die hij zelf ook wil innemen. Tijdens hun eerste gesprek lijken zij volgens Ewout op uitverkorenen.
Ko is een ander personage met wie Ewout veel te maken heeft. Ko is vrijwel altijd alleen en duikt onverwacht in Ewouts buurt op. Vaak maakt hij obscene gebaren of beledigende opmerkingen. Ewout karakteriseert Ko onder meer als ‘ondier’ en ‘beestmens’. Ko is onberekenbaar en probeert Ewout op agressieve wijze te verleiden. Maar seksualiteit en zinnelijkheid staan in eerste instantie ver van de hiërarchische, logische wereld waarnaar Ewout verlangt. Echte begeerte is hem vreemd: seksualiteit is voor hem een rationele en geenszins aangename taak die nu eenmaal bij zijn toekomstige rol als heteroseksuele man hoort. Zijn voorstelling ervan is ontbloot van genot: ‘Alleen een helder en koel vrijen, een nobel en zuiver neuken, dat waardig zou zijn, met een meisje dat ook kalm en waardig was, stelde hij zich voor.’ Hardheid en viriliteit staan in zijn rationele wereldbeeld tegenover alles wat zacht en vloeibaar is. Zijn leeftijdsgenoten - zijn vriendje Bernard, Vic en Ralf - experimenteren met hun seksualiteit. In eerste instantie met elkaar hoewel ze zich van homoseksualiteit distantiëren. Ewout, die
| |
| |
hun experimenten afkeurt, heeft daarentegen agressieve seksuele fantasieën over oudere, volwassen vrouwen.
In veel andere scènes speelt Vic een centrale rol. Ewout kijkt met jaloezie naar het gemak waarmee Vic de aandacht van anderen weet te verkrijgen. Voor het feit dat Ewout wordt geplaagd, heeft Vic een verklaring: ‘Omdat je altijd zo gek doet en je zo opdringt. Daar houden die oudere jongens niet van.’ De andere jongens accepteren niet dat Ewout met zijn afwijkende gedrag en taalgebruik aandacht wil trekken en zoveel bewondering voor Hugo heeft. Ze pesten of mijden hem. Dat laatste geldt uiteindelijk zelfs voor zijn kamergenoot Rini, een volgens Ewout domme boerenjongen, die zegt dat hij niet meer met hem om wil gaan uit angst geïsoleerd te raken.
Doordat Ewout pas laat begrijpt dat Hugo een projectie van zijn eigen opvattingen is, blijft hij zich lang troosten met de gedachte dat in elk geval de interessantste jongen van het kamp zijn opvattingen deelt. Pas als hij 's nachts op de wc toevallig een brief van Hugo's vader aan zijn zoon leest, begint hij te vermoeden dat zijn grote voorbeeld een heel gewone jongen is. Dat Hugo Ewouts publieke bewondering niet op prijs stelt (Ewout vergelijkt hem met Jezus en Hitler en pleit ervoor dat hij de leiding van het kamp krijgt) komt vooral tijdens Ewouts corvee tot uitdrukking. Niet alleen blijkt dat Hugo Ewouts opvattingen aan de anderen heeft doorverteld maar hij maakt ook misbruik van Ewouts verering door hem voor een glaasje water naar de keuken te sturen. Ewout voelt zich verraden door Hugo
Nu hij het gevoel heeft dat zijn opdracht tijdens het zomerkamp mislukt, geeft Ewout zich over aan zijn grote verlangen. Hij gaat in een roesachtige toestand naar de meisjesbarak en trekt een meisjesonderbroekje en petticoat aan. Als hij door de komst van enkele meisjes wordt gestoord, vlucht hij met achterlating van zijn kleren het bos is. Hij wordt in de struiken gevonden en naar het kamp teruggebracht. Niemand weet raad met de pijnlijke situatie. Chef Claude stuurt Hugo naar Ewout toe. Hugo durft Ewout nauwelijks aan te kijken en raadt hem aan niet over moeilijke dingen na te denken maar te gaan sporten of de natuur in te gaan. Nu blijkt dat Hugo dezelfde raad geeft als de volwassenen, verliest Ewout zijn respect voor hem. In zijn vertwijfeling denkt hij erover na om naar zee te gaan, naar het vreemdelingenlegioen of zelfmoord te plegen. Hij besluit te blijven en brengt de twee laatste dagen in het kamp vrijwel alleen door, gemeden door de anderen.
Uiteindelijk heeft Ewout zijn visie over macht en populariteit gewijzigd. Een leider moet niet populair zijn, luidt zijn conclusie, maar slecht. Van de voorbeelden die hij aan het be- | |
| |
gin van het zomerkamp had, blijft alleen Hitler over: ‘Hitler had toch gelijk! Vals als een rat moest je zijn! [...] Vriendelijk, aardig waren alleen de zwakken, de laffen; die waren braaf om je te temmen, je om te kopen.’ Na afloop van het kamp wacht hij in een berm tot de anderen weg zijn en fietst alleen naar huis, naar zijn moeder, aan wie hij zeker niets over de gebeurtenissen in het kamp zou zeggen: ‘Misschien zou hij zijn moeder nooit meer iets vertellen.’
| |
Interpretatie
Titel
De titel van de roman verwijst naar de taken die Ewout zichzelf oplegt, waarvan de belangrijkste het verwerven van macht en populariteit is. Indirect verwijst de titel naar de twaalf opdrachten die de Griekse held Heracles moet uitvoeren. Eén van die opdrachten is, zoals voor Ewout de confrontatie met Ko, de krachtmeting met een ‘ondier’. De oorzaak van boetedoening wordt omgedraaid: terwijl Heracles de opdrachten moet uitvoeren omdat hij zijn kinderen heeft gedood, neemt Ewout de opdrachten op zich omdat zijn vader is vermoord. De weg van Heracles en Julien Sorel uit Stendhals roman Le rouge et le noir (een belangrijke bron voor De opdracht) wordt gekenmerkt door een tweesprong: ze moeten zich voegen in de bestaande orde (een keuze voor de deugd) of geven zich over aan de wellust. Ewouts weg is een driesprong: allereerst eist de maatschappij van hem dat hij zich in de bestaande structuren voegt, vervolgens geeft hij zich na momenten van diepe vernedering over aan zijn fetisjisme (de wellust), en ten slotte wil hij macht uitoefenen over anderen om zijn orde aan hen op te leggen.
| |
Thematiek
Te Gussinklo analyseert in zijn literaire werk en essays aan de hand van opposities als macht en onmacht en sterk en zwak de verhouding tussen een personage en de hem vijandig gezinde maatschappij. Ewout Meyster is op zoek naar het paradijs van zijn jeugd waaruit hij op jonge leeftijd en op voor hem onbegrijpelijke wijze is verdreven. Zijn vader en enkele ooms zijn in de Tweede Wereldoorlog vermoord en hij kan zijn moeder niet beschermen. Zijn wereldbeeld is uit zijn voegen geraakt. De wijze waarop hij het paradijs terug wil veroveren, is de moeilijkste, namelijk door de hele wereld te veroveren. Als dat niet goedschiks gaat, zoals zijn plannen aan het begin van het kamp luiden, dan kwaadschiks.
Grote invloed op Te Gussinklo's werk (zoals vooral blijkt uit Aangeraakt door goden) heeft het existentialisme van Sartre (in het bijzonder L'être et le néant, 1943). In De opdracht gaat het
| |
| |
daarbij om drie belangrijke motieven: het bestaan als ‘ding’, de blik en het atheïsme.
De wijze waarop Vic en de anderen zich gedragen en bewegen vergelijkt Ewout met een ‘bijenzwerm’, een motief dat al te vinden is in Bernard de Mandevilles The Fable of the Bees, or Private Vices, Public Benefits (1714-1729). Ook de metafoor ‘[g]elijk als bladeren van dezelfde boom’ maakt duidelijk dat de jongens elkaars gedrag imiteren en daarmee tevreden zijn: ‘Zonder beschaamdheid waren ze, zonder wanhoop terwijl ze toch wisten dat Churchill en Roosevelt hadden bestaan en Napoleon en Hitler en Jezus.’ Ewout maakt hen tot ‘dingen’, tot mensen die hun vrijheid verloochenen. Ze laten hun identiteit door anderen bepalen en kiezen daarmee voor de gemakkelijkste weg. Maar Ewout ondervindt ook dat anderen hem tot ‘ding’ maken, een proces waarop zijn gedrag geen invloed heeft. Zo stelt hij tijdens de boterhammenscène vast: ‘Niet naast hem waren ze, en met hem; maar tegenover hem als tegenover een ding [...].’
Dit heeft, nog steeds in overeenstemming met Sartres filosofie, te maken met de blik: wie naar een ander kijkt, maakt hem tot een ding. Dat dit een belangrijk aspect voor Te Gussinklo is, blijkt ook uit het motto van Emil Ludwig. Degene die wordt bekeken, weet dat hij vervreemd is: ‘Je was zoals zij het zagen’, denkt Ewout. Om zichzelf weer terug te vinden, moet hij de ander aankijken en ‘objectiveren’. In zijn pogingen een vriendelijke indruk te maken, doet hij de volgende ervaring op: ‘Ze zagen wat ze verkozen te zien, niet wat hij wenste.’ Daarom wil hij de anderen veroveren, zodat ze zien wat hij wil. Later scherpt Ewout zijn blik; hij wil een ‘oog als een camera’, ‘strak en koel’.
Hugo vormt een uitzondering op Ewouts theorie over de blik: zijn blik brengt de dingen tot leven, aan hem hebben ze hun kleur te danken. Hugo is in zijn ogen een geseculariseerde Jezus, een Übermensch en verlosser, een jongere uitvoering van Churchill en Roosevelt. Daarom accepteert hij zijn autoriteit. Dankzij Hugo ‘gebeurden dingen, hadden dingen belang, bestonden ze [...]’.
Opmerkelijk in Sartres filosofie is dat in diens atheïsme het subject de plaats van God heeft ingenomen. Ook die opvatting is in de roman terug te vinden: bij Ewouts interpretatie van Hugo's blik, maar duidelijker nog in Ewouts ontwikkeling. Al voor hij naar het zomerkamp gaat is hij van zijn geloof gevallen. Door bewuste overtredingen van christelijke taboes legt hij daar tegenover de anderen getuigenis van af. Daarbij is in het bijzonder de relatie tussen Jezus en God - ook een zoon en een vader - belangrijk. De rol van het lichaam is hier centraal:
| |
| |
Christus is de belichaming van Gods woord. God is in Ewouts wereldbeeld een metafoor voor onbeperkte macht en een kille blik op de anderen.
Tijdens de eerste gezamenlijke maaltijd weet Ewout de aandacht op zich te vestigen door een groot aantal boterhammen te eten. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om zijn onverschrokkenheid te demonstreren: hij durft te vloeken en de schok bij de anderen wordt groter als hij na het smeren van een boterham zegt: ‘Het is volbracht’, Jezus' uitspraak vlak voor zijn dood. Ewout voelt zich tijdens deze maaltijd onkwetsbaar. Deze scène is een toespeling op de wonderbare broodvermenigvuldiging in de Bijbel en op Jezus' viering van een rituele maaltijd met brood, Jezus' lichaam. Het lijkt erop, vooral gezien Ewouts almachtsfantasieën, dat hij Jezus tijdens deze maaltijd symbolisch doodt om diens plaats in te nemen, in overeenstemming met zijn voornemens om een nieuw mens te worden en de anderen zijn orde op te leggen. Als hij 's avonds in bed ligt, is hij gelukkig over zijn eerste voltooide opdracht. Sterker nog, hij voelt zich God: ‘Het was de wereld, het was hijzelf vormbaar naar zijn wil [...].’
De stijl in het zesde en zevende hoofdstuk van De opdracht ondersteunt Ewouts hybris: net als in Genesis beginnen veel zinnen met het woord ‘En’. De laatste gebeurtenis tijdens welke Ewout zich godgelijk voelt, heeft plaats op de avond van de derde dag. Ewout houdt een toespraak en dirigeert voor de zingende kinderen. Alleen tegenover een menigte kan hij zich als leider profileren. Opvallend zijn opnieuw de overeenkomsten met de scheppende God in Genesis: ‘hij zei iets en alles werd zoals hij gezegd had’. Zijn gevoel van macht is ongewoon groot: ‘Hij hoefde maar te verschijnen en te spreken, en iedereen veranderde onmiddellijk: alsof ze met draadjes aan hem vastzaten [...].’ Ewout neemt niet alleen de wil of het bewustzijn van de anderen over, maar ook hun lichaam vervloeit met dat van hem. Er ontstaat ‘één bewustzijn zich voegend naar zijn wil, hem steunend, hem dragend, wat hij ook deed [...]’. Ewout heeft het hoogtepunt van zijn machtsgevoel bereikt: hij bevindt zich als het ware in een reusachtig lichaam dat hem beschermt en gehoorzaamt. Maar hij realiseert zich niet dat hij dan zelf als individu niet meer bestaat.
| |
Vertelsituatie
Te Gussinklo kiest voor een auctoriële verteller die Ewouts handelingen beschrijft zonder erover te oordelen en die Ewout tot in de verste uithoeken van zijn gedachtewereld volgt. Er bestaat geen afstand tussen de verteller en Ewout en de verteller ver- of beoordeelt Ewouts handelingen niet. Dat heeft twee consequenties: de lezer moet allereerst zelf beslissen welke gebeurtenissen in de roman hij als reëel accepteert en welke hij
| |
| |
beschouwt als fantasieën of dagdromen van Ewout. Vervolgens zal de lezer op een gegeven moment vaststellen dat Ewout de hem omringende werkelijk niet altijd juist interpreteert.
| |
Poëtica
In Aangeraakt door goden - een voortzetting van en commentaar op De verboden tuin en De opdracht - schrijft Te Gussinklo met een variatie op de laatste stelling van Wittgensteins Tractatus: ‘waarover men niet spreken kan, juist daarover moet men hakkelen, stotteren, want daar zit het geheim, het raadsel: het ene en onzegbare dat alles verzoent’. Enkele regels eerder in de Tractatus staat echter een uitspraak die zijn literatuuropvatting preciezer beschrijft: ‘Es gibt allerdings Unaussprechliches. Dies zeigt sich, es ist das Mystische.’ In de vertaling van Willem Frederik Hermans: ‘Er bestaan stellig onuitsprekelijke zaken. Dit toont zich, het is het mystieke.’
Als mysticus definieert Te Gussinklo zich in Aangeraakt door goden. In zijn werk gaat het concreet om beschrijvingen van momenten waarop de personages een gevoel van vrijheid beleven, vrij zijn van de eisen die zij aan zichzelf stellen en die de omringende wereld aan hen stelt. In De opdracht komt dat als volgt tot uitdrukking: weliswaar gaat Ewout ervan uit dat zijn geluk verbonden is met het bereiken van een doel in de toekomst, maar hij ervaart het ook op onverwachte momenten. Die momenten hebben een aantal overeenkomstige kenmerken: ze komen plotseling en Ewouts besef van tijd en ruimte is opgeheven of sterk gereduceerd. Bovendien ondergaat hij deze geluksmomenten lichamelijk en veroorzaken ze een groot lustgevoel. Verder zijn zijn verstand en zijn wil tijdelijk opgeheven. Ten slotte is het opvallend dat deze geluksmomenten op het gebied van seksualiteit en geweld liggen, beide domeinen buiten het verstand.
Al deze kenmerken worden geïllustreerd door Ewouts onbewuste handelingen na Hugo's ‘verraad’ tijdens het corvee. Allereerst valt zijn blik op de meisjes in de zaal en ondergaat hij een sterke lichamelijke reactie: ‘En steeds als zijn oog hen vond, was het of iets opensprong, en als een slag midden in zijn gezicht, door zijn oog heen, hem raakte met volle kracht. [...]. Meer dan zichtbaarheid was het wat zich voordeed: iets als een buitelen, een naar voren vallen bij wat hij zag. En tegelijk een overweldigend, verblindend opschieten van iets achter zijn rug vandaan [...] - zo overweldigend, zo verblindend dat hij niets anders meer kon zien.’ Vervolgens valt hij uit de ruimte: ‘Het beven was er al, en het zachte dromerige wegdrijven - een verglijden in hemzelf, koesterend en als was hij omwolkt.’ En als hij ten slotte de meisjeskleren aantrekt, ervaart hij voor één ogenblik vrijheid, waarvoor Te Gussinklo het begrip ‘aanwezigheid’ gebruikt: ‘Duizelingwekkende aanwezigheid! Niets
| |
| |
anders bestond. [...] Niets deed er nog toe. [...] Een gevoel van razernij, van woest geluk [...].’ Verleden en toekomst vallen weg, de eisen die anderen aan hem en die hij aan anderen stelt tellen niet meer, alleen het genot van het geluk: ‘Een bevend, koortsachtig geluk. Niets anders was bestaanbaar [...]. Er was geen verleden, geen toekomst.’ Zijn voornemen om populair te worden tijdens het kamp, valt in het niet bij deze ervaring: ‘Gering was het, onbelangrijk, naast deze dingen van volheid, van wonderbaarlijke warmte, naast deze handelingen die alle ruimte vulden en geen plaats voor iets anders overlieten - gering was het.’
De begrippen ‘aanwezigheid’, ‘volheid’ en ‘wonderbaarlijke warmte’ beschrijven Ewouts geluksmomenten. Doordat Te Gussinklo juist deze momenten een centrale betekenis in de roman geeft, geeft hij een specifieke invulling aan het genre van de Bildungsroman en sluit hij aan bij de ontwikkeling ervan in het modernisme. Kenmerkend is allereerst dat de meestal negatieve helden de wereld de rug toekeren. Het gaat niet om het toekomstige, geplande geluk (zoals bij de traditionele Bilsungsroman) maar om de gelukservaring in individuele ogenblikken. Na die momenten, die ook als extase worden beleefd, is de eenzaamheid van de personages groter dan voorheen omdat ze beseffen dat het geluk buiten de orde van de wereld ligt.
Het besef van de nietigheid van de mens en de doelloosheid van het bestaan, betoogt Te Gussinklo in Aangeraakt door goden, dringt met een gevoel van ‘onbehagen en schrik’ tot ons door. De eenheid of almacht - in Te Gussinklo's woorden: ‘het machtige weten, de totale illuminatie’ - waarnaar de mens toch streeft, kan alleen tijdens sensaties worden beleefd. ‘Het is het terrein van de mystiek en de religie’, schrijft hij, ‘om die twee tegengestelden te verzoenen - en die moderne variant van het geloof: de ideologie - én het terrein van de kunst.’
| |
Opbouw en stijl
De opdracht bestaat uit vier delen en tweeënvijftig hoofdstukken. In de reeks scènes waaruit de roman bestaat volgt de climax vrij snel (na het dirigeren is Ewout gelukkig) waardoor De opdracht een lange dalende handeling kent en een even lange catastrofe. In de tweede helft van de roman volgt gedoseerd de informatie over de moord op Ewouts vader en Ewouts problematische puberteit waardoor zijn gedrag wordt verklaard.
De beschrijving van de gebeurtenissen is niet chronologisch. De breuken verhogen niet alleen de spanning maar geven ook veel ruimte aan Ewouts dagdromen en interpretatie van die gebeurtenissen. Kenmerkend zijn ook de uitvoerige, naar precisie strevende omschrijvingen van Ewouts gemoedstoestand. Die leiden tot herhalingen, opsommingen, uitbrei- | |
| |
dingen en nevenschikkingen. Verder is het gebruik van substantiveringen en abstracte begrippen typerend voor de stijl, bijvoorbeeld al in de eerste alinea's van de roman: ‘een rond en mollig opdringen’, ‘een streepachtig bewegen’. Ten slotte zijn begrippen als ‘het’, ‘iets’ en ‘aanwezigheid’ in veel gevallen een synoniem voor het onzegbare.
| |
Thematiek
Aan het eind van de roman lijkt het erop dat Te Gussinklo de geboorte van een monster heeft beschreven. Maar in de schaduw van Ewouts ontwikkeling wordt nog een andere lijn zichtbaar die essentieel is voor zijn toekomst. Die hangt nauw samen met de oorzaak van zijn streven naar onkwetsbaarheid én zijn daarmee verbonden zelfoverschatting: de dood van zijn vader. Ewout kan niet begrijpen dat zijn vader is vermoord en concludeert daaruit dat deze zwak moet zijn geweest. Maar tijdens de tien dagen in het kamp ontwikkelt hij begrip voor zijn vader. Door een nauwkeurige observatie van bijvoorbeeld chef Claude leert hij uiteindelijk dat persoonlijkheid niet alleen afhangt van iemands uiterlijk en gedrag. Opvallend is dat hij deze inzichten niet alleen rationeel ontwikkelt, maar dat er ook structurele overeenkomsten zijn tussen de gebeurtenissen die tot de dood van zijn vader hebben geleid en de ontdekking van zijn eigen fetisjisme in het kamp.
Zijn vader had tijdens de Tweede Wereldoorlog thuis onderduikers verborgen. Na de plotselinge komst van Duitse soldaten die hun huis doorzoeken, is hij gevlucht en heeft zich in de struiken verborgen. Daar wordt hij doodgeschoten. Deze stappen - plotselinge ontdekking, vlucht in de struiken, nieuwe ontdekking - ondergaat Ewout ook. Hij wordt in de barak betrapt en vlucht na het aantrekken van meisjeskleding het bos in en wordt in de struiken gevonden. De beschrijving van de wijze waarop Ewout wordt gevonden, meegenomen en in het kamp wordt ontvangen, komt overeen met de arrestatie van een ontsnapte gevangene door soldaten. De twee jongens die Ewout vinden, dragen uniforme kleding en bewegen zich machinaal: ‘twee langzame jongens in doffe grauwe kleren die hem van opzij over het pad naderden, hun armen ietsjes van hun lichamen vandaan - ieder van een andere kant’. Zij brengen hem terug naar het kamp waar iedereen buiten staat als bij een appèl. Wat volgt is zijn laatste grote optreden: ‘In slagorde stonden ze [de andere kinderen en de leiding van het kamp] opgesteld bij de barakken [...]’.
Ewout heeft zich onbewust in de situatie van zijn vader gemanoeuvreerd, in de rol van een slachtoffer. Als de angst die hij ondervindt rationeel tot hem doordringt en hij erin slaagt het begrip ‘zwak’ te relativeren in situaties waarin iemand tegen een overmacht staat, zou dat uiteindelijk kunnen betekenen
| |
| |
dat hij beseft dat zijn streven naar onkwetsbaarheid voortkomt uit angst. Te Gussinklo laat het in het midden of de hemelbestormer die door overmoed naar beneden lijkt te donderen, zijn val in de onderwereld nog bij kan sturen. De geplande derde roman over Ewout Meyster zou daar uitsluitsel over moeten geven.
| |
Context
De opdracht is het tweede deel van een geplande trilogie (of tetralogie) waarvan het derde deel nog niet is verschenen, al kan Aangeraakt door goden (2003) als zodanig worden beschouwd. De opdracht volgt op De verboden tuin (1986). Ewout Meyster in De opdracht is zo'n vier jaar ouder. In Aangeraakt door goden beschrijft Te Gussinklo de achtergronden van de autobiografische gebeurtenissen die in De opdracht centraal staan.
De essayistische roman Aangeraakt door goden is een essentieel werk voor een beter begrip van Te Gussinklo's werk. Daarin gaat hij aan de hand van zijn fascinatie voor het werk van Sartre en Mulisch uitgebreid in op zijn eigen literatuuropvatting. Bij zijn bewondering voor Sartre gaat het hem vooral om diens beschrijving van de ‘uitgeklede, de kale mens, vrijwel zonder de vaste kaders van cultuur en vanzelfsprekendheden’. Die fascinatie is terug te vinden in De opdracht, waarin Te Gussinklo alle automatismen tijdens de socialisatie van een jong personage als keuzes voorstelt. Mulisch beschouwt hij als een ‘magiër’ die in zijn werk door middel van ‘beelden, formules, gelijkenissen’ heldere inzichten in de werkelijkheid beschrijft, en minder aandacht besteedt aan de chaotische onderstroom (‘de ruwe gewaarwording’, ‘de kantige weerbarstigheid’) die zich achter die helderheid verbergt.
Als Bildungsroman staat De opdracht in een lange traditie. Bekende voorbeelden van deze traditie zijn Stendhals Le rouge et le noir (1830), Gustave Flauberts L'éducation sentimentale (1869) en Charles Dickens' David Copperfield (1849-1850). Nederlandse Bildungsromans zijn E. du Perrons Het land van herkomst (1934), De verboden tuin (1986) van Wessel te Gussinklo en De Wetten (1991) van Connie Palmen.
Enkele Bildungsromans hebben duidelijk invloed op De opdracht van Te Gussinklo gehad. Allereerst Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796) en Wilhelm Meisters Wanderjahre (1821): net als Wilhelm Meister streeft Ewout Meyster ernaar zich van zijn kleinburgerlijke afkomst te bevrijden. Voorts heeft Ewouts ambitie om zelf richting aan zijn leven te geven
| |
| |
raakvlakken met de immorele wijze waarop Julien Sorel in Stendhals Le rouge et le noir een positie in de wereld wil veroveren. Het sterkst verwant is De opdracht aan Musils Die Verwirrungen des jungen Zöglings Törleß (1906). Musil en Te Gussinklo beschrijven achtereenvolgens de zoektocht van een jong, mannelijk personage naar een rol in een van de maatschappij geïsoleerde ruimte (een internaat respectievelijk zomerkamp), de druk die de maatschappij op hen uitoefent om niet buiten de gangbare paden te treden, experimenten met hun seksuele identiteit, hun gevoel tussen twee werelden verscheurd te zijn, en hun verlangen een meisje te zijn.
De personages in de twintigste-eeuwse Bildungsromans zijn, als gezegd, veelal negatieve helden die voor de wereld vluchten, waarmee impliciet kritiek op de maatschappelijke orde wordt uitgeoefend. Reves Werther Nieland kan hier als voorbeeld gelden. De maatschappijkritiek in De opdracht (en De verboden tuin) richt zich op het zwijgen over de dood van Ewouts vader en het feit dat de maatschappij, in het bijzonder het instituut school, niet alleen geen antwoord heeft op de problemen die deze gebeurtenis bij Ewout teweegbrengt maar ze zelfs negeert. Te Gussinklo thematiseert zodoende in beide romans ook de problemen van de tweede generatie oorlogsslachtoffers waar de maatschappij in de jaren vijftig geen oog voor had.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In het algemeen is De opdracht door de kritiek in dag- en weekbladen positief ontvangen. De recensenten roemen het bijzondere taalgebruik (‘fijngevoelige zintuiglijkheid’ en synesthesieën) en de stijl. Ook over het genre zijn zij het vrijwel eens: het is een Bildungsroman of psychologische roman. Te Gussinklo's roman wordt in de nabijheid van uiteenlopende auteurs geplaatst: Vestdijk, Bordewijk, Couperus, Thijssen (Kees de jongen), Gombrowicz en Ouwens. Vervaeck (1995) wijst in zijn recensie op de verwantschap met opvattingen van Sartre en Heidegger. Ook over de strekking van Ewouts ontwikkeling heerst grotendeels consensus: Te Gussinklo beschrijft de ‘initiatie van een fascist’ (Meijsing) en De opdracht is een ‘verhaal over de fascistische verering van een leider’ (Vervaeck 1995).
Van Deel speelde een belangrijke rol als gangmaker en promotor van de roman. Hij noemt De opdracht een tragedie en Ewout een tragische figuur door zijn ‘onmacht om naar buiten te brengen wat in hem leeft’. Verder zijn er diverse essays verschenen waarin De opdracht ter sprake komt. Wilhelm en Vul- | |
| |
lings (2000) gaan in op Te Gussinklo's stijl, Vervaeck (2006) beschrijft de verschillen tussen macht en autoriteit, de ‘zelfvernietigende strategieën’ van Ewouts taal en thematiseert ten slotte de stijl van de verteller waarbij hij gebruikmaakt van Te Gussinklo's opvattingen uit Aangeraakt door goden.
Terwijl Vervaeck in de roman een neutrale verteller ziet, gaat Vitse in op de ironische distantie van de verteller. Verder neemt Vitse de begrippen magiër en mysticus - die Te Gussinklo in Aangeraakt door goden gebruikt - als uitgangspunt voor een onderzoek naar Te Gussinklo's poëtica, waarbij hij tevens het ‘ideale ik’ in De opdracht, de ruimte en het autobiografisch schrijven thematiseert. Ook Missinne stelt de vraag naar het autobiografisch schrijven aan de hand van Te Gussinklo's Aangeraakt door goden, en besteedt eveneens aandacht aan zijn beide eerste prozawerken. Grave beschrijft De opdracht als Bildungsroman en de overeenkomsten tussen Te Gussinklo's literatuuropvatting en die van enkele schrijvers uit het interbellum.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Wessel te Gussinklo, De opdracht, eerste druk, Amsterdam 1995.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Arjan Peters, Geitebreiers met sandalen op de Veluwe: Wessel te Gussinklo meet zich met het populairste cliché in de Nederlandse roman. In: de Volkskrant, 31-3-1995. |
Doeschka Meijsing, Kruiperige etterbuil: sterke tweede roman van Wessel te Gussinklo. In: Elsevier, 6-5-1995. |
T. van Deel, Het leven als een voortdurend gevecht om macht, om liefde en bewondering. In: Trouw, 19-5-1995. |
Filip Devos, Alles moet anders: Het dwingende proza van Wessel te Gussinklo. In: De Standaard, 26-5-1995. |
Jeroen Vullings, Anton Wachter op zomerkamp. In: Vrij Nederland, 27-5-1995. |
Bart Vervaeck, Allemachtig, een dik boek: Wessel te Gussinklo. ‘De opdracht’. In: De Morgen, 7-7-1995. |
Gerrit Jan Zwier, Een raar ‘lulletje’. In: Leeuwarder Courant, 7-7-1995. |
Janet Luis, Slapen met de kaak vooruit. Vitale roman van Wessel te Gussinklo. In: NRC Handelsblad, 28-7-1995. |
Yves van Kempen, Macht moet je hebben! Macht! In: De Groene Amsterdammer, 16-8-1995. |
Aukje Holtrop, De weerbarstigheid van Wessel te Gussinklo. De autobiografie als kapstok. In: Vrij Nederland, 21-9-1996. |
Janet Luis, Ewout en de anderen. In: Harry Bekkering & Ad Zuiderent (red.), Jan Campert-prijzen 1996, Nijmegen 1996, p. 77-90. |
Ellen de Jong-de Wilde, Het voortdurend herscheppen van het weerbarstig aanwezig zijn. Een gesprek met Wessel te Gussinklo. In: Kreatief, nr. 1, maart 1997, jrg. 31, p. 34-41. |
Ira Wilhelm, Tegen het origineel aanschreeuwen. In: Filter, nr. 2, 1999, jrg. 6, p. 12-18. |
Jeroen Vullings, De afgrond kijkt ook in jou. In: De Revisor, nr. 5, 2000, jrg. 27, p. 23-34. |
Kester Freriks, Onbeschut op de Veluwe. In: NRC Handelsblad, 5-7-2002. |
R.P. Zweedijk, Wessel te Gussinklo. In: Kritisch Lexicon van de moderne Nederlandstalige Literatuur, Groningen, mei 2004. |
Arnold Heumakers, Autobiografie, stijl en plaatsvervangende schaamte. Over Wessel te Gussinklo. In: Ons Erfdeel, nr. 5, 2005, jrg. 47, p. 671-677. |
Ilja Leonard Pfeijffer, Elke korrel hagelslag. In: NRC Handelsblad, 23-12-2005. |
Bart Vervaeck, Wessel te Gussinklo. De stijl als opdracht. In: De Revisor, nr. 3, 2006, jrg. 33, p. 11-18. |
Sven Vitse, Als het handelen faalt. Schrijven als kijken in ‘De opdracht’ en ‘Aangeraakt door goden’ van Wessel te Gussinklo. In: De Revisor, nr. 3, 2006, jrg. 33, p. 19-26. |
Jaap Grave, Ewout Meysters via dolorosa. Aspecten van de bildungsroman in Wessel te Gussinklo's roman ‘De opdracht’. In: De Revisor, nr. 3, 2006, jrg. 33, p. 27-35. |
| |
| |
Lut Missinne, De authenticiteit van de leugen. Over Wessel te Gussinklo, ‘Aangeraakt door goden’. In: De Revisor, nr. 3, 2006, jrg. 33, p. 36-43. |
lexicon van literaire werken 74
mei 2007
|
|