| |
| |
| |
Arnon Grunberg
Fantoompijn
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Fantoompijn van Arnon Grunberg (* 1971 te Amsterdam) verscheen in april 2000 bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar te Amsterdam. Een jaar later was het boek toe aan de zesde druk. In 2001 kwam het eveneens uit in de grootletter-reeks van Stichting Uitgeverij XL (nummer 709).
De roman telt 254 bladzijden en is opgedeeld in drie getitelde, romeins genummerde delen. Het eerste deel heeft met een omvang van twintig bladzijden het karakter van een inleiding. Het tweede deel, ‘Robert G. Mehlman. Het Lege Vat en andere parels’ beslaat ruim tweehonderd bladzijden en is opgedeeld in drie qua lengte vergelijkbare, getitelde hoofdstukken. Het afsluitende deel heeft een omvang van veertien bladzijden. Het veelvuldig gebruik van witregels, die soms extra worden gemarkeerd door een gedrukt rondje, draagt bij aan een verdere geleding van de roman in scènes en episodes. De tekst wordt gevolgd door een bibliografie van veertien titels: het oeuvre van de hoofdpersoon.
Fantoompijn werd bekroond met de AKO-Literatuurprijs 2000, een prijs voor het beste literaire prozaboek van het jaar. De auteur kwam de beloning niet zelf ophalen. In zijn motivering hiervoor schreef hij aan de jury: ‘Uw prijs maakt duidelijk dat alleen mijn boeken aanwezig hoeven te zijn; waar en wie ik ben, is onbelangrijk.’
| |
Inhoud
I Harpo
Bij het laatste bezoek van Harpo aan zijn vader, de doorgedraaide schrijver Robert G. Mehlman, verbleef de oude man in een hotel in het Italiaanse Amalfi. Hij was toen al jaren weg bij zijn vrouw. Harpo groeide op in New York. Vaak ging hij in die tijd met zijn vader naar de film of naar cafés en hotellounges, waar de man ontmoetingen had met andere vrouwen. Harpo heeft zijn opa niet gekend. Het was iemand die in de jaren dertig enige bekendheid genoot als tennisspeler en die
| |
| |
vervolgens zozeer in de ban van zijn verleden leefde, dat hij waarheid en verzinsel daarin niet meer van elkaar wist te onderscheiden. Zijn oma kwam een keer per jaar op bezoek in New York en bleef dan in een nabijgelegen hotel logeren; zij had overal meteen commentaar op, meestal afkeurend. Op de hotelkamer van Harpo's vader in het Italiaanse Sabaudia is behalve een hoop oude rommel ook een manuscript gevonden, ‘Het Lege Vat’ getiteld. Harpo's moeder, die werkzaam is in de psychiatrie en inmiddels samenleeft met een Rus die op zoek is naar een alternatieve geneeswijze voor schizofrenen, vindt dat haar zoon verschrikkelijk veel op zijn vader lijkt en Harpo weet na lezing van het gevonden manuscript niet of dat een compliment is.
| |
II Robert G. Mehlman. Het Lege Vat en andere parels
Prinses Sprookje. De in New York woonachtige schrijver Robert Mehlman bevindt zich naar eigen zeggen in het ‘kraslotentijdperk’ van zijn leven. Hij is iemand die de buitenwereld graag doet geloven dat het hem voor de wind gaat, ook al verkopen zijn boeken voor geen meter en bezit hij geen cent meer. Steeds vaker krijgt hij banken en creditcardbedrijven aan de lijn wegens wanbetaling, maar wat iets kost wil hij liever niet weten. Zijn vrouw is voor een paar dagen naar Wenen om een congres over dromen bij te wonen. Zij hebben elkaar ontmoet in de avondwinkel in Amsterdam waar hij vroeger werkzaam was. Zij studeerde psychotherapie in die tijd. Voor de krant moet Mehlman die dag een stuk over Svevo schrijven, maar dat lukt niet erg. Als welkome afleiding ontvangt hij een bericht van iemand die zegt voor hem een pakketje uit Nederland te hebben meegenomen en dat persoonlijk aan hem te willen overhandigen. Mehlman ontmoet de vrouw in kwestie, Rebecca, ook wel Het Lege Vat genoemd, in een café. Het pakketje blijkt een beeld van Mehlman te bevatten, gemaakt door een vriendin van Rebecca naar aanleiding van een Nederlands tv-optreden van de schrijver. Later die dag rijden zij in een limousine naar het casino in Atlantic City, waar ze die nacht duizenden dollars verspelen. Rebecca vertelt Mehlman dat zij een van zijn boeken heeft gelezen en dat het haar wel wat leek om een avond met hem uit te gaan.
De buschauffeur en zijn vrouw. De volgende dag zijn zij nog steeds in Atlantic City. Mehlman beschouwt Rebecca als een vreemd, wezenloos iemand in wie misschien een verhaal zit. Regelmatig denkt hij terug aan zijn affaire met Evelyn, de met een buschauffeur getrouwde serveerster van een koffiehuis bij hem in de buurt die zulke lekkere cappuccino kon maken. Met zijn eigen vrouw leeft Mehlman in staat van koude oorlog; ze hebben altijd ruzie en hij wil eigenlijk uit haar leven verdwijnen, maar hij kan niet besluiten om bij haar weg te gaan. Hij
| |
| |
voelt zich moe, heeft geen zin meer in deadlines en bemerkt dat de dingen hem door de vingers beginnen te glippen. Bij een Duitse uitgever heeft hij nog een contract voor het schrijven van een literair kookboek.
De Pools-joodse keuken in 69 recepten. Mehlman is niet zomaar van Rebecca af. De volgende dag stelt hij voor om haar naar New York te brengen, maar ze wil bij hem blijven. Omdat ze van sneeuw houdt, besluiten ze een auto te huren en naar het noorden te rijden. In Albany belanden ze die avond in de treurige suite van een duur hotel. De vrouw van Mehlman is inmiddels terug van het congres en als hij haar opbelt, zegt hij aan een verhaal te werken. Ook belt hij zijn Duitse uitgever, die het manuscript van het al twee jaar eerder toegezegde kookboek nu binnen vier weken wil zien. Mehlman legt eveneens contact met zijn vriend David aan wie hij vraagt om zijn vrouw te vertellen dat hij voor even verdwijnt, iets wat hij haar zelf niet kan vertellen. Zijn vriend raadt hem aan een dokter te bezoeken.
In plaats daarvan zet de schrijver een advertentie in The New York Times, waarin hij kenners van de Pools-joodse keuken oproept zich bij hem te melden. De reactie van mevrouw Fischer uit Yonkers, die een groot archief Pools-joodse recepten van haar moeder bezit, blijkt een schot in de roos. Mehlman rijdt met Rebecca naar Yonkers (bij New York), neemt zijn intrek in een nabijgelegen hotel, koopt een typemachine en in ruim drie weken schrijft hij op basis van het archief en de gesprekken met mevrouw Fischer zijn kookboek. Hij weet drie keer tienduizend dollar bij haar los te krijgen voor de oprichting van Karper in Gelei, de stichting die het archief zal gaan beheren, geld dat hij nochtans aanwendt om een deel van zijn schulden af te betalen. Zijn vrouw belt hij regelmatig met de boodschap dat hij bezig is bij haar weg te gaan, ook al mist hij haar. Hij beseft dat hij de controle over zichzelf dreigt kwijt te raken.
Het kookboek is bij verschijning in Duitsland onmiddellijk een groot succes. Er komen overal vertalingen uit en Mehlman is ineens een gevierd schrijver. Hij koopt huizen op Malta en de Bahama's, zijn schulden lost hij zonder problemen af en samen met Rebecca reist hij de wereld rond om zich te laten fêteren. Thuis in New York is hij echter bij zijn vrouw. Omdat hun huwelijk er niet beter op wordt, besluit Mehlman te doen wat hij altijd al wilde, namelijk voorgoed verdwijnen. Hij wil nog wel aan het laatste verzoek van zijn vrouw, een zoon met krullen, voldoen, maar daarna vertrekt hij in een limousine naar het noorden van Canada.
| |
III Wordt het nog vrolijk?
Na de geboorte van Harpo duurde het nog twaalf jaar voordat zijn ouders definitief uit elkaar zouden gaan. Mehlman is
| |
| |
vervolgens gaan zwerven en sprak steeds over zijn magnum opus dat in de maak was. Toen Harpo hem in Amalfi opzocht, was het boek bijna af, maar hij worstelde nog met het einde.
Drie weken later is Mehlman zwaaiend met een mes het strand bij Sabaudia opgestormd; na enkele mensen te hebben bedreigd is hij door de politie bij zijn arrestatie neergeschoten en in coma geraakt. Bij zijn ontwaken in een ziekenhuis in Rome blijkt hij grotendeels verlamd te zijn. Wanneer Harpo en zijn moeder hem bezoeken, doet de schrijver net of er niets is gebeurd. De moeder vertrekt na een dag weer, maar Harpo neemt zijn intrek in een nabijgelegen pension.
Als er na verloop van enige weken geen sprake is van vooruitgang en de schrijver zijn toestand evenmin lijkt te accepteren, vinden de artsen het maar beter om te vertellen dat er geen kans is op herstel. Harpo beseft dat hij niets meer met zijn vader deelt. Hij vraagt zich af wie de man is en gaat zelfs op zoek naar antwoorden bij diverse mensen die hem kennen, waaronder Het Lege Vat, maar uiteindelijk ziet hij in dat zijn vader een vreemde voor hem is. Harpo bedenkt dat hij niet in zijn vaders werkelijkheid wil leven. Graag zou hij werken met fotomodellen, een agentschap beginnen of iets dergelijks.
| |
Interpretatie
Thematiek
Fantoompijn richt zich op de dynamiek van waan en werkelijkheid. Het binnenverhaal van de roman schetst een beeld van een mentale crisis in het leven van Robert Mehlman, een schrijver die uiteindelijk ten onder zal gaan in de schizofrenie. Het door zijn zoon Harpo vertelde kaderverhaal voegt hieraan de problematiek van de vader/zoonrelatie toe. De tragikomische teneur van de roman als geheel relativeert het geval Mehlman en suggereert dat iedereen een verwrongen kijk op de werkelijkheid heeft en in een eigen, meer of minder gespleten realiteitsbesef bestaat. Maar de roman heeft niet toevallig een schrijver als held: het is met name de schrijver die zich tot de draaikolk van waan en werkelijkheid laat verleiden. Robert Mehlman is een fantast, iemand die het leven verzint, een ‘producent van waanvoorstellingen’. De werkelijkheid is voor hem als een boek of toneelstuk waarin hij zelf de hoofdrol speelt en de anderen figuranten zijn. Hij weet dat hij leeft in leugens en dat zijn bestaan bitter weinig voorstelt. Door dit besef kan zijn taak als schrijver slechts een grotesk belang vertegenwoordigen, maar dit is geen probleem zolang het hem lukt de werkelijkheid met zijn pen te bezweren, zolang hij tenminste op papier het leven aan zijn wetten kan laten gehoorzamen. Hij
| |
| |
krijgt echter steeds minder controle over zijn omgeving. Zijn mythomane manier van omgang met dingen en mensen heeft hem op zeker moment steeds minder te bieden. ‘De overlevingsstrategie die ik voor mijzelf had ontworpen, uitgevoerd en geperfectioneerd, was een succes, zo'n succes dat ik mijzelf overbodig had gemaakt’ (p. 207). Bij herlezing van zijn boeken bemerkt hij dat hij het liefst iedere zin zou veranderen. Na het ironische, wereldwijde succes van zijn ‘literaire’ kookboek weet hij de juiste toon niet meer te vinden en wordt hij bang voor de afloop van zijn eigen verhalen. Hij besluit dan ook met schrijven te stoppen en te verdwijnen. Het verhaal laat zien hoe hij zich verliest in zijn spel, er niet langer in slaagt de realiteit op afstand te houden, niet (meer) in staat is emotionele banden aan te gaan, geheel van de anderen vervreemd raakt en in een volstrekt isolement terechtkomt.
Mede door zijn vak zit Mehlman ingeklemd tussen twee domeinen: de alledaagse werkelijkheid en de taal, de grondstof voor zijn verzonnen werkelijkheid. Op de vraag of hij met een boek bezig is, antwoordt hij: ‘ik ben met de werkelijkheid bezig’ (p. 173). Zegt zijn vrouw dat hij zijn leven eens moet gaan vormgeven, reageert hij: ‘Dat is niet mijn taak, (...) ik geef zinnen vorm, hoofdstukken, verhalen’ (p. 234). Mehlman beschouwt zichzelf in de eerste plaats als een scheppend mens, als iemand die van lucht geld maakt en van papier boeken en zo zijn eigen mythe schept. Iets bestaat pas voor hem als het op de goede manier onder woorden is gebracht. Zonder taal is er volgens hem helemaal niets. Taal biedt hem de mogelijkheid om de werkelijkheid naar eigen inzicht in te richten. Terwijl voor zijn vrouw het leven geen boek is omdat je in het leven niet alles kunt controleren, hecht Mehlman aan de illusie van die mogelijkheid: ‘Iemand die zich bezighoudt met de juiste formulering heeft alles nog onder controle en ik wilde alles onder controle hebben, in ieder geval mijzelf’ (p. 206). Zijn verhaal laat zien hoe hij die controle kwijtraakt.
Het schrijven van Mehlman - het houvast dat hij aanvankelijk vindt in taal - impliceert dat hij nooit aan het heden toekomt, dat hij nooit op een directe, onmiddellijke manier in de tijd kan bestaan. Hij zit niet alleen voortdurend ingeklemd tussen taal en werkelijkheid, maar ook tussen verleden en toekomst. Zo is Mehlman iemand die niet loskomt van de gedachte dat zijn werkelijke leven nog moet beginnen. Moe van het wachten op het begin verlangt hij ernaar ‘om eindelijk in het nu te leven, niet meer met één voet in de dampende weemoed van een verleden dat nooit bestaan heeft en een andere voet in een bij elkaar gefantaseerde toekomst die nooit zal bestaan’ (p. 212). Hij wordt ziek van zijn eigen verzinsels: ‘In de
| |
| |
verhalen die ik al die dagen in mijn hoofd over Rebecca had geschreven, was zij het steeds geweest die op het eind alle houvast verloor en gek werd (...). Maar ik was het zelf’ (p. 219). In plaats van in zijn verbeelding op te gaan wil hij op zeker moment dat het zwijgt: hij verlangt dan naar stilte, naar de taalloze, ‘stomme film’ in zijn hoofd.
De anderen heeft hij aanvankelijk nodig om zelf de hoofdrol in zijn verzonnen wereld te kunnen spelen, maar zodra die zelfgeschapen wereld niet meer van belang is voor Mehlman, verliezen ook de anderen hun relevantie voor hem. Zich werkelijk geven aan de ander lukt hem vanzelfsprekend niet meer (vgl. p. 235), want normale emotionele banden heeft hij vanwege zijn leefstrategie nooit hoeven ontwikkelen. Mehlman begint op zeker moment te twijfelen of de anderen hem nog wel geloven. Zij maken deel uit van het spel waarvan hij de regie voert, ze zijn ‘inwisselbaar’, zoals ook blijkt uit de verstrengelde vorm waarin hij vertelt over zijn relaties met drie vrouwen (zijn vrouw, Rebecca en Evelyn). Maar aan het einde van zijn verhaal is hij voor zichzelf inwisselbaar geworden en dit houdt in dat zijn spel ten einde is: ‘Ik zie alles heel helder. Ik heb me van de mensen gedistantieerd en ik heb goede argumenten’ (p. 232).
Mehlmans spel met taal, de anderen en het onderscheid tussen waan en werkelijkheid heeft aan het einde van zijn verhaal geleid tot zijn volstrekte isolement. Hij neemt afscheid van zijn vrouw en verdwijnt in een limousine met chauffeur naar Canada, naar de sneeuw van het noorden. Daar komt hij tot het inzicht dat het door hemzelf geschapen isolement de essentie van zijn wezen is. Tegen zijn vrouw zegt Mehlman vlak voor zijn vertrek dat het leven feitelijk ‘flauwekul’ is en dat het misschien wel die visie is die zij delen, ‘maar flauwekul delen is kennelijk niet genoeg’ (p. 231). Uiteindelijk vindt hij in het volledig in zichzelf bestaan, in de waan van zijn eigen werkelijkheid, in het spel waarin hij alle rollen zelf vervult, zijn bestemming. De daarmee onlosmakelijk verbonden eenzaamheid is zijn ware kunstwerk, het magnum opus waaraan hij zo'n dertig jaar later, zoals zoon Harpo ons vertelt, ten onder zal gaan. Het valt te betreuren, zo vindt Mehlman, dat dit kunstwerk niet door de buitenwereld kan worden waargenomen: ‘jammer dat niemand het kon zien, het was zo mooi’ (p. 235).
| |
Thematiek / Titel
De crisis in het leven van Mehlman confronteert hem met een gevoel van leegte en gemis. De titel, die niet in het verhaal voorkomt en dus alleen metaforisch kan worden begrepen, verwijst naar de existentiële vervreemding die boven komt drijven als blijkt dat zijn manier van omgaan met de werkelijkheid niet
| |
| |
meer werkt. Diverse keren wordt hierop gezinspeeld. Wanneer Mehlman in gedachten erkent dat hij de anderen slechts gebruikt voor zover ze hem een verhaal en dus mogelijk geld opleveren, voegt hij toe: ‘Maar wat ik voel is niets, of beter gezegd, ik voel dat er iets ontbreekt op de plek waar ik iets zou moeten voelen’ (p. 125). Elders vraagt hij zich af of hij zijn eigen vrouw, dan wel een andere vrouw, mist: ‘Ik wist het niet. Ik wist alleen dat ik miste. Dat was wat ik deed, dat was de activiteit die ik uitoefende, missen, en op dat moment leek het alsof er niet aan dat missen te ontsnappen viel. Nu niet, in het verleden niet en in de toekomst al helemaal niet. Het zou alleen meer worden, tot het als een soort mist om me heen zou hangen, een ondoordringbare mist’ (p. 206). Een andere relevante passage in dit verband is wanneer hij een onderscheid maakt tussen pijn die wel en niet beschreven kan worden: ‘Pijn waarover geschreven kon worden was geen echte pijn. Echte pijn moest nog komen’ (p. 235). Het is zijn erkenning dat de werkelijkheid sterker is dan de verbeelding, dat woorden uiteindelijk tekortschieten als controlemiddel, dat het leven slechts tot op zekere hoogte verzonnen kan worden. Deze passages zijn ook vooruitwijzingen: aan het einde van zijn leven ligt Mehlman bijna geheel verlamd in het ziekenhuis en wordt er door de artsen daadwerkelijk gesproken over amputatie. Op dat moment is hij niet langer in staat het onderscheid tussen verzinsel en werkelijkheid te maken, maar in overdrachtelijke zin had hij al veel eerder last van fantoompijn - in zijn geval de pijn die hoort bij het besef te zijn afgesneden van de werkelijkheid.
| |
Opbouw / Vertelstructuur
De opzet van de roman als geheel berust op twee conventies: het gevonden manuscript en de raamvertelling. Het onvoltooide manuscript van Robert Mehlman behandelt in de eerste persoon op chronologische wijze een korte periode uit het midden van zijn huwelijk. De belangrijkste concrete gebeurtenissen zijn de ontmoeting met Rebecca en het schrijven en succes van zijn beroemde kookboek. Met behulp van flashbacks doet Mehlman bovendien verslag van zijn relatie met zijn vrouw en het ontstaan ervan, alsmede van zijn relatie met Evelyn. Uit zijn verslag blijkt dat hij zelf door heeft dat hij in deze periode zijn greep op de dingen aan het verliezen is, waarna hij besluit om te verdwijnen, al wil hij aan het laatste verzoek van zijn vrouw - een kind - nog wel voldoen. Dit hele verhaal is ingebed in een tweede ik-verhaal, dat van zijn zoon Harpo, degene die het manuscript heeft gevonden. In het eerste en laatste deel van de roman voorziet hij het verhaal van zijn vader van een context, onder meer door in te gaan op de familie waaruit hij afkomstig is en door te vertellen hoe het met zijn vader zal aflopen.
| |
| |
| |
Thematiek
De raamstructuur geeft bovendien vorm aan een tweede thema in de roman, dat van de relatie tussen vader en zoon. Harpo ontleent veelvuldig aan de brieven die zijn vader aan hem heeft geschreven. Hij wil de man beter leren kennen: ‘Wie ziet mijn vader als hij naar mij kijkt en wie zie ik, als ik naar hem kijk?’ (p. 253) Harpo gaat zelfs bij de belangrijkste personages uit het verhaal van zijn vader op bezoek, maar moet tot de conclusie komen dat zijn vader een vreemde voor hem is en altijd zal blijven. Hij geeft bovendien een morele draai aan het verhaal van de man door diens levensstijl af te wijzen: ‘Ik kan en wil niet in de werkelijkheid van mijn vader leven, omdat die werkelijkheid onleefbaar is’ (p. 252). Hoewel hij dus afstand van hem neemt, zijn er tevens aanwijzingen dat hij in een aantal opzichten niet wezenlijk van hem verschilt. Ook zijn vader hield zich uitgebreid beizg met zijn eigen vader (Harpo's opa), getuige de roman die hij aan diens tenniscarrière heeft gewijd. Net als de vader van Harpo verloor zijn opa zich in waanvoorstellingen. Harpo citeert bovendien maar al te graag uit een brief van zijn vader waarin hij schrijft dat alle Mehlmannen in een gekkenhuis opgroeien (p. 19), en ook zijn moeder zegt dat hij erg veel op zijn vader lijkt. Tot slot krijgt Harpo's eigen rol in de werkelijkheid allerminst duidelijke contouren. Aan het einde zegt hij iets met fotomodellen te willen doen, een agentschap beginnen of zo, en dat klinkt als ambitie al even mythomaan en onwerkelijk als de verzinsels van zijn vader.
| |
Stijl
De tragikomische toon fungeert als een filter op de verhaalstof en plaatst de beschreven gebeurtenissen in een weemoedig daglicht. Dit effect wordt onder meer bereikt door het op ongewone wijze naast of tegenover elkaar stellen van scènes, het steeds teruggrijpen op dezelfde elementen in de verhaalstof en het uitvergroten van details die er nauwelijks toe doen. De combinatie van deze technieken resulteert in een verhaalwerkelijkheid, waarin iedereen gek en eenzaam is. De vrouw van Mehlman zegt op zeker moment dat het ‘ziek’ is om alles als een spel te zien, wat bij hem de gedachte losmaakt: ‘Misschien had ze gelijk, maar ik sloot niet uit dat ik de werkelijkheid gewoon heel nauwkeurig had bekeken. Een tikkeltje onderkoeld misschien, maar daarom des te nauwkeuriger’ (p. 184). Het is vooral Mehlmans scherpe, onderkoelde blik die zijn in wezen trieste lot relativeert.
| |
Poëtica
Als roman relativeert Fantoompijn ten slotte ook zichzelf: de roman is zelf een waanwerkelijkheid. Mehlman zit als alle schrijvers gevangen in de dilemma's van het vak. Het schrijven is voor hem ‘het middel bij uitstek om niet te hoeven leven, en toch de illusie te hebben er middenin te staan, in het leven, het
| |
| |
in alle hevigheid mee te maken.’ (p. 40). Het leidt volgens hem echter evenzeer tot een armzalige eenzaamheid, een eenzaamheid met de ‘geur van rode cocktails die te lang in het glas hebben gestaan.’ De schrijver komt amper toe aan leven en handelen in het nu, gericht als hij is op het verzinnen van proza dat daar niet noodzakelijk direct op reageert of mee verbonden is. Zijn fixatie op de taal vergroot zijn vervreemding van de alledaagse werkelijkheid. De schrijver leeft in een van de buitenwereld afgezonderde ruimte - in de illusie van zijn zelfverzonnen wereld. Harpo heeft hierbij zo zijn bedenkingen. Al op de zesde bladzijde getuigt hij van zijn minimale respect voor schrijvers en literatuur. Het komt in dit verband evenmin als een verrassing dat zijn vader Robert Mehlman, onder meer schrijver van ‘Het Lege Vat en andere parels’, bij het horen van het woord ‘proza’ aan een ziekte moet denken.
| |
Context
Mehlman is een naaste verwante van diverse personages uit Grunbergs eerdere romans: de vader van Arnon Grunberg in Blauwe maandagen (1994) en de vader van Broccoli en mijnheer Berk in Figuranten (1997). Deze oudere mannen vervullen slechts een bijrol in beide romans, maar zijn door hun groteske karakterisering toch bijzonder geslaagd. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in Fantoompijn een vergelijkbaar personage de hoofdrol vervult. Als karakter vertoont Mehlman bovendien veel verwantschap met de moederfiguur in Marek van der Jagts De geschiedenis van mijn kaalheid (2000), mede omdat zij allebei vanuit het perspectief van de zoon worden belicht. Wat de genoemde personages met elkaar delen, is hun eigenzinnigheid, hun waanbeelden, hun weemoed, hun isolement. (Algemeen wordt aangenomen dat Marek van der Jagt een schuilnaam van Grunberg is.)
Gekte en psychiatrie staan eveneens centraal in verhalen van J.M.A. Biesheuvel (zoals in In de bovenkooi, 1972) en Jan Arends (Keefman, 1972). Fantoompijn is wel vergeleken met Being there (1973) van Jerzy Kosinski. Deze Amerikaanse roman handelt over een in zichzelf levende tuinman die beroemd wordt als politiek adviseur omdat de buitenwereld de met zijn vaktaal verbonden praktische adviezen metaforisch opvat. Op een vergelijkbare wijze wordt Mehlman op basis van het succes van zijn zogenaamde ‘literaire’ kookboek een morele autoriteit van wereldfaam.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
De belangrijkste dag- en weekbladen publiceerden direct na de verschijning van Fantoompijn een bespreking van het boek. Er zijn een paar afwijzende reacties tussen, zoals die van Thomas van den Bergh en T. van Deel. Zij signaleren vooral het gebrek aan spanning in de plot. Van den Bergh spreekt bijvoorbeeld van ‘een roman van aanloopjes, van doodlopende gesprekken en loze gebeurtenissen’. Er wordt eveneens diverse malen gewezen op het gevaar van herhaling, eentonigheid en voorspelbaarheid. Van Deel geeft bijvoorbeeld aan dat de gehanteerde vertelstijl een ‘maniertje’ dreigt te worden.
De meeste recensenten zijn echter van mening dat Fantoompijn Grunbergs beste roman is en er bestaat vooral overeenstemming over de kracht van zijn stijl en humor. Er wordt dan ook ruimschoots geciteerd uit de roman, waarbij het veelal gaat om voorbeelden van geestige uitspraken. Alle Lansu bewondert de ‘onvervreemdbare toon, de ‘kernachtige zinnen’ en de ‘ritmische alinea's’, terwijl Hans Warren vooral onder de indruk is van de speelse achteloosheid van Grunbergs ‘treffende zinnen’. Max Pam wijst op de hechte structuur en de uitgebalanceerde opbouw van het verhaal. Diverse recensenten vinden dat de roman een grotere emotionele lading bezit dan het eerdere werk van de auteur. Zo merkt Lansu op dat Fantoompijn ‘meer stille wanhoop’ bevat, Marja Pruis spreekt van Grunbergs ‘zwartste boek’ en Goedkoop ziet zelfs een breuk met Grunbergs eerdere romans in de zin dat er niet langer sprake is van leeg spel. Dit zou blijken uit het feit dat Mehlman zich overgeeft aan de illusie van de liefde en dat hierin zijn redding ligt; het is immers ‘een illusie die je niet isoleert, maar die je deelt’. Bovendien bezit de roman in Harpo's besef van zijn vaders onleefbare werkelijkheid volgens Goedkoop een ‘moraal’.
In uitgebreidere analyses gaan Bas Groes en Bart Vervaeck vooral in op de stijl, de opbouw en de thematiek van de roman. Hun oordeel sluit vooral aan bij dat van de hierboven gememoreerde afwijzende critici. Groes besteedt aandacht aan thema's als het gemis, het isolement en de vader/zoonrelatie en spreekt van ‘een leuke, maar lege stijloefening’. De verhaalstructuur bestaat naar zijn smaak te zeer uit een ‘slappe aaneenschakeling van associatieve gebeurtenissen’. Vervaeck gaat in op de gebruikte stilistische technieken, in het bijzonder de techniek van de herhaling (op woord-, zins- en verhaalniveau). Hij bekritiseert Grunbergs ‘wrijvingloze manier van schrijven’ en noemt de ‘cynische meta-uitspraken’ in de roman ‘doorzichtig’ en ‘eendimensionaal’. Fantoompijn is een geval van
| |
| |
‘cultuurindustrie’ omdat het geen eisen aan de lezer zou stellen (‘Alles wordt voor je gedaan in dit boek’).
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arnon Grunberg, Fantoompijn, Amsterdam 2000.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Marja Pruis, Oerschlemiel. In: De Groene Amsterdammer, 5-4-2000. |
Jim Schilder, Kogel van geluk. In: De Groene Amsterdammer, 5-4-2000. |
Hans Goedkoop, Een gedeelde illusie. Verrassende roman van Grunberg. In: NRC Handelsblad, 7-4-2000. |
Max Pam, Humor na Auschwitz. In: HP/De Tijd, 7-4-2000. |
Arjan Peters, Scheppen vanuit een loopgraaf. Arnon Grunberg speelt met een levensgroot talent voor doen alsof. In: de Volkskrant, 7-4-2000. |
Hans Warren, Hoera, alle illusies gaan eraan. In: Haarlems Dagblad, 7-4-2000. |
Thomas van den Bergh, Roman van aanloopjes. Arnon Grunberg blijft een meester in one-liners, maar zijn derde roman Fantoompijn ontstijgt de pagina niet. In: Elsevier, 8-4-2000. |
T. van Deel, ‘Als er een verhaal in je zit, zit er geld in je.’ In: Trouw, 8-4-2000. |
Jeroen Vullings, Een roman die de slappe lach opwekt. Onweerstaanbare portretkunst. In: Vrij Nederland, 8-4-2000. |
Menno Schenke, Koken na Auschwitz. Nieuwe roman Grunberg eerder melig dan leuk. In: Algemeen Dagblad, 10-4-2000. |
Eva Berghmans, Het kraslot. Grunbergs liefde voor de mislukking: het vervolg. In: De Standaard, 13-4-2000. |
Alle Lansu, Robert Mehlman, mythomaan. In: Het Parool, 14-4-2000. |
André Matthijsse, Grunbergs grote werk moet nog komen. In: Haagsche Courant, 22-4-2000. |
Jeroen de Preter, ‘Zolang je de schijn hooghoudt, ben je normaal.’ Arnon Grunberg over ‘Fantoompijn’, zijn pijnlijkste - en geestigste - roman tot nu toe. In: De Morgen, 19-4-2000. |
Mirjam van Hengel, Grunbergs gelogen intimiteit. De eenzaamheid centraal. In: Financieel Dagblad, 29-4-2000. |
Ronald Westerbeek, De zeepbel als bunker. In: Nederlands Dagblad, 12-5-2000. |
Bas Groes, Fantoompijn, weet u wel. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 1, 2001, jrg. 146, pp. 105-110. |
Bart Vervaeck, Gaat heen en vermenigvuldigt u! De clichés van Arnon Grunberg. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 1, 2001, jrg. 146, pp. 97-104. |
lexicon van literaire werken 54
mei 2002
|
|