| |
| |
| |
Arnon Grunberg
Blauwe maandagen
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Bij verschijning in mei 1994 kreeg Blauwe maandagen, het romandebuut van Arnon Grunberg (1971, Amsterdam), onmiddellijk veel aandacht in de pers. Het boek, gepubliceerd door de Amsterdamse uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, werd in diezelfde maand driemaal herdrukt. Twee jaar daarna verscheen de twaalfde druk en tot op heden zijn er in totaal twintig drukken van op de markt gebracht. In vertaling is het boek inmiddels beschikbaar in diverse landen, waaronder Japan, Spanje, Zweden, Duitsland, Frankrijk, Engeland, Tsjechië, Italië, Denemarken en de Verenigde Staten.
De eerste druk van de roman omvat 271 bladzijden, onderverdeeld in vijf ongenummerde, getitelde delen. Het lange tweede en het vierde deel bestaan daarnaast uit respectievelijk tien en zes hoofdstukken. Vanaf de vijftiende druk is de tekst van de roman licht herzien en de meest in het oog springende ingreep betreft de inkorting van het vierde deel: het laatste hoofdstuk ervan, ‘Sandra’, vormt nu (met loslating van die titel) het begin van het slotgedeelte, waardoor dit de status van epiloog verliest en een volwaardig onderdeel van het geheel wordt. Als gevolg van deze wijziging is het vierde deel, aanvankelijk ongeveer de helft van de roman, bovendien minder topzwaar geworden, wat het evenwicht in de opbouw van het verhaal ten goede komt.
Zoals Grunberg in interviews heeft verteld, schreef hij Blauwe maandagen op aandringen van zijn uitgever. Voor een voorpublicatie uit de roman ontving de auteur de Rabobank Lenteprijs voor Literatuur 1994, terwijl de roman als geheel werd bekroond met het Gouden Ezelsoor, een prijs voor het best verkochte debuut van het jaar, en met de Anton Wachterprijs 1994.
| |
Inhoud
Ik heb nog twintig paarden in Berlijn
De naamloze hoofdpersoon, die vanaf het derde deel Arnon Grunberg blijkt te heten, haalt herinneringen op aan zijn vader, een Amsterdamse man van eenvoudige Duits-joodse af- | |
| |
komst die vermoedelijk in postzegels handelde. Als kleine jongen was het altijd bijzonder voor Arnon om voor een of twee dagen mee op zakenreis te mogen gaan naar steden als Brussel of Düsseldorf, al bleef steeds onduidelijk wat voor zaken zijn vader daar precies moest bespreken. De man is inmiddels overleden. Na zijn dood werden er inderdaad veel postzegels in zijn bankkluis aangetroffen en sinds 1965 bleek hij eveneens eigenaar te zijn van een paardenrijschool voor gehandicapten in Berlijn. Die rendeerde echter al jaren niet meer en die heeft de zoon met volmacht van zijn moeder dan ook maar verkocht.
| |
Rosie
In het midden van de jaren tachtig zit Arnon op het Amsterdamse Vossius Gymnasium. Hij vertelt over zijn leraren, zijn vrienden, zijn geringe aanpassingsvermogen, de werkweek in Someren en andere uitstapjes. Samen met vriendin Rosie bezoekt hij graag de duurdere Amsterdamse bars, voor zover zijn geld dat toelaat. Wanneer hij een paar dagen met haar in Antwerpen doorbrengt, toont hij zich tot haar ongenoegen niet bijster geïnteresseerd in haar lichaam. Ook gaat hij een keer op bezoek bij zijn zus, die in Israël woont en net haar eerste kind heeft gekregen. In die periode van zijn leven wil Arnon acteur worden en daarom heeft hij naar zijn mening niets aan de meeste schoolvakken. Hij verkoopt zijn schoolboeken dan ook, zodat hij nog eens in een restaurant kan komen. Zijn moeder vindt dat hij zijn familie te schande maakt door zijn eigenzinnige gedrag, maar aan zijn vader lijkt alles voorbij te gaan, die is vooral met zichzelf bezig. Arnon is iemand die bij voorkeur in het heden leeft, graag door de stad slentert en daarom regelmatig spijbelt; om op school zijn afwezigheid te verhullen scheurt hij naderhand de betreffende bladzijden uit het klassenboek. Door zijn wanprestaties wordt hij naar de schoolpsycholoog gestuurd, maar die weet niets met hem aan te vangen. Wanneer hij met Rosie mijmert over de saaiheid van alles, maken ze een afspraak om voor het eerst met elkaar naar bed te gaan. Die ervaring laat hem echter grotendeels onberoerd en korte tijd later heeft zij een andere vriend. Arnons kerstrapport is met slechts één voldoende een ramp. Voor zijn moeder is het falen van haar zoon een goede aanleiding om de psychiater nog eens te bezoeken, terwijl zijn vader de gelegenheid aangrijpt om een paar borreltjes extra te drinken. Later dat schooljaar wordt Arnon wegens het verspreiden van een obsceen blaadje geschorst en vervolgens van school verwijderd.
| |
Walk like an Egyptian
Arnon is inmiddels negentien, zo'n twee jaar van school en alweer een jaar voor halve dagen werkzaam bij een uitgever van adresboeken. Zijn vader is door een beroerte halfverlamd, kan niets meer zelfstandig doen en zal niet lang meer leven. Op zondagen neemt de zoon hem in een rolstoel mee naar een
| |
| |
kroeg in de Beethovenstraat, waar ze allebei stevig drinken. In beschonken toestand en regelmatig steunend op de rolstoel rijdt hij zijn vader naar huis. Met weemoed herinnert Arnon zich hoe zijn vader hem vroeger meenam naar de films van Chaplin en hoe hij toen besefte ook zulke kunst te willen maken. De verzorging van zijn vader vereist veel aandacht, zeker omdat hij zich regelmatig misdraagt tegenover de vrouwelijke hulpverleners, die zijn onbeschofte gedrag niet wensen te accepteren. De zoon neemt het steeds voor zijn vader op.
| |
De meisjes
Opnieuw een jaar of twee, drie ouder woont Arnon op kamers. Zijn vader is enige tijd geleden overleden en de relatie met zijn eenzame moeder verloopt stroef. Soms verdient hij wat met klusjes voor een uitgever en hij komt nog altijd graag in cafés en hotelbars. Op een dag besluit hij een bezoek te brengen aan een prostituee, zijn eerste seksuele contact sinds Rosie. Het seksuele ritueel met Tina laat hem grotendeels onverschillig, evenals zijn tweede avontuur bij Marcella en daarna met Natasja. Wel wil hij steeds weten hoe de meisjes in hun vak terecht zijn gekomen. Daarnaast blijft hij herinneringen ophalen aan zijn schooltijd, de korte periode waarin hij vergeefs heeft geprobeerd een uitgeverij op te zetten en zijn mislukte pogingen om aangenomen te worden op de Nederlandse toneelscholen. Na zijn bezoek aan Astrid begint hij te beseffen dat hij steeds onmiddellijk weer weg wil zodra hij bij een meisje is. Ze kunnen hem niet echt bekoren. Hij drinkt veel in die tijd en heeft verder alleen nog contact met zijn filosofische buurman Sergius. Hoewel hij ook de diensten van Litouwse Sandra gelaten ondergaat, blijft hij rondhangen in de wereld van de betaalde seks en meldt hij zich zelfs aan bij Blue Moon, een escortservice. Hij noemt zich Stephan en wil alleen werken voor vrouwen tot zeventig.
| |
In dienst van Blue Moon
Op maandagavond wacht Arnon op zijn eerste opdracht voor de escortservice, maar die hele avond gebeurt er niets. Sandra komt nog een keer langs, maar overmand door vermoeidheid valt hij naast haar in slaap. Morgen zal hij naar Blue Moon bellen, want hij heeft geld nodig om zijn schulden te betalen, en ja, misschien moest hij minder kieskeurig worden, dan zouden ze wel werk voor hem hebben.
| |
Interpretatie
Thematiek
Hoe Arnon Grunberg in de volwassen wereld valt, zo kan het onderwerp van Blauwe maandagen worden samengevat. Het verhaal laat zien hoe hij de besloten wereld van school, religie en gezin inruilt voor het anonieme leven van drank, de grote
| |
| |
stad en de betaalde seks. Hij laat zich kennen als iemand die al vroeg zijn eigen plan probeert te trekken, zich actief verzet tegen de betutteling in zijn omgeving en nieuwsgierig is naar nieuwe ervaringen, maar op zeker moment raakt hij ook in de ban van een passieve stuurloosheid en een groeiende eenzaamheid. Zijn pogingen om daden te stellen in de vrij toegankelijke ‘volwassen’ buitenwereld leiden allerminst tot succes en daarom is hij tegelijkertijd steeds meer geneigd om zich af te schermen van die wereld. Zijn ervaringen geven een indruk van de dilemma's die passen bij de adolescente levensfase, de periode waarin de kinderjaren definitief voorbij zijn en er voor het eerst werkelijk ruimte is voor eigen initiatieven en zelfstandige keuzes. Gaandeweg komt Arnon echter tot de ontdekking dat de speelruimte in het grote bestaan gering is, dat het leven weinig of niets betekent en dat de volwassen mens een uiterst beperkt en zelfs armzalig wezen blijkt te zijn.
| |
Opbouw
Het verhaal is opgebouwd uit een aaneenschakeling van anekdoten die in een min of meer chronologische lijn worden verteld, waarbij de nadruk ligt op Arnons ervaringen rond zijn zestiende, negentiende en tweeëntwintigste levensjaar. De roman biedt dus geen doorlopend verslag van zijn groei naar volwassenheid maar richt zich op een aantal episodes in dat proces. Daarnaast speelt in het verhaal de flashback een belangrijke rol: herinneringen aan voorvallen en gebeurtenissen uit Arnons eerdere leven zijn door de chronologische lijn heen geweven, waardoor zijn jeugd als geheel beter in beeld komt, zonder dat overigens een volledig overzicht van zijn verleden wordt gegeven. Het korte eerste deel, dat als proloog dienst doet, vormt een uitzondering op dit patroon voor zover het slechts betrekking heeft op de vroege jeugd van Arnon en deels over de dood van zijn vader gaat, een episode die chronologisch gezien tussen het derde en vierde deel past. Naarmate het verhaal vordert wordt de verteltrant losser en minder wervelend, wat samenhangt met de ontwikkeling van het hoofdpersonage, die in een matte en moeizame fase van zijn leven terechtkomt. Het einde kan dan ook beschouwd worden als een dood punt: Arnon heeft zich overtuigend losgemaakt van zijn verleden, maar verder nog weinig gepresteerd en zich zelfs in een situatie gemanoeuvreerd waarin hij gedoemd is om te wachten - wachten op een telefoontje van het escortbureau, opdat hij wat geld kan verdienen.
| |
Titel
In concrete zin verwijst de titel van de roman naar de naam van dit escortbureau, waar Arnon zich tegen het einde inschrijft om zijn diensten aan vrouwen onder de zeventig aan te bieden. ‘Blue Moon’ suggereert de valse romantiek van het in wezen holle wereldje van de commerciële seks. De eerste dag
| |
| |
dat Arnon klaar zit om aan de slag te gaan, maar niet wordt opgeroepen, is bovendien een maandag. In relatie tot het leven van Arnon verwijst de titel verder naar de talloze baantjes die hij sinds het verlaten van school steeds voor korte duur, voor een ‘blauwe maandag’ heeft gehad. Ten slotte roept de titel in relatie tot het verhaal als geheel een somber en melancholisch levensgevoel op, alsof alles vanaf de intrede in de volwassenheid nog slechts zal bestaan uit tot mislukken gedoemde bezigheden en uitzichtloze dagen. Een leven van blauwe maandagen stelt weinig voor, kent geen bezieling, heeft niet veel om het lijf, maar is wel het werkelijke leven, zo suggereert de roman.
| |
Thematiek
Dit besef van de onvolkomenheid en inhoudsloosheid van het leven ontwikkelt zich voor het eerst tijdens de adolescentie, de overgangsfase van jeugd naar volwassenheid. Arnon en zijn leeftijdgenoten hikken tegen een onzichtbare en door de meesten felbegeerde toekomst aan. Op het schoolkamp vertellen ze elkaar wat ze over tien jaar zullen zijn, dat ze man willen worden en alleen willen lijken ‘op die mannen die ze adoreerden’. Als pubers hebben ze slechts het verlangen om de belemmerende factoren van de jeugd achter zich te laten en het grote leven in te gaan. Arnon heeft echter al vroeg een scherp oog voor de dubbelzinnigheid van de wens om op te groeien en ouder te zijn. Het contract dat Rosie hem voorlegt, waarin zij afspreken om nooit volwassen te worden, ondertekent hij zonder tegensputteren (p. 28) en hij is een typisch voorbeeld van een vroegwijs kind: ‘ik was vijftien en ik wist alles al van deze wereld’ (p. 50). Maar vanaf het begin roept zijn verhaal de vraag op wat het precies betekent om ouder of volwassen te zijn en of het wel iets is om naar uit te zien. Uit de verhalen van leraren maakt Arnon op dat zij juist verlangen naar hun jonge jaren, zij willen ‘alleen maar lijken op degene die ze geweest waren of op degene die ze dachten ooit te zullen zijn, en ze adoreerden al heel lang niemand meer’ (p. 18).
In de roman staat aldus de spanning tussen jeugd en volwassenheid centraal. Het wordt uitgewerkt aan de hand van twee gelijktijdige maar tegengestelde processen in de ontwikkeling van het personage Arnon: het zich losmaken van de wereld van zijn jeugd en het zoeken naar een eigen, ‘volwassen’ bestaan. Het onthechtingsproces van Arnon wordt gedragen door zijn groeiende kritiek op autoriteit en zijn toenemende twijfel aan de vanzelfsprekendheid van respect. Hij heeft op zeker moment steeds minder reden om zich nog innig met zijn familie verbonden te voelen: zijn moeder is een neurotische en wanhopige vrouw die haar zoon in het gareel probeert te houden door hem te confronteren met zijn afkomst, zijn vader is een in zichzelf gekeerde man die veel drinkt en vooral met beurskoersen in de weer is en
| |
| |
verder aan alles lak heeft, terwijl zijn enige zus met een godsdienstige man naar Israël is verdwenen. Arnon heeft weliswaar een goede verstandhouding met zijn vader, voor zover beiden in een verwante vorm van afzondering bestaan en elkaar dus niet in de weg zitten, maar hun band wordt eerder bepaald door afstandelijkheid dan door innigheid. In zijn liefde voor vriendin Rosie, die zij aanvankelijk beantwoordt, vindt hij een zekere aansluiting bij de buitenwereld, maar ook tegenover haar kiest hij uiteindelijk voor een afstandelijke houding, waarop zij afhaakt. Op school laat Arnon zich op een gegeven moment alleen nog kennen als iemand die zich liever niet meer stoort aan het gezag van docenten en die bij voorkeur zijn eigen gang gaat. Na zijn verwijdering kan Arnon opgelucht ademhalen en niet voor niets heeft hij dan veel waardering voor de bekende songline van Bob Dylan, ‘I was so much older then. I'm younger than that now’, de slotzin van het tweede, naar Rosie vernoemde deel. Er valt een last van hem af wanneer hij zich verlost weet van de betutteling en saaiheid van de middelbare school en het soort mensen dat daar gekweekt wordt.
Het kost Arnon echter aanzienlijk meer moeite om zich los te maken van zijn joodse afkomst, een proces dat pas tegen het einde van het boek voltooid is. Uit menige flashback en herinnering wordt duidelijk dat hij tijdens zijn jeugd actief bij de joodse religie en cultuur betrokken is. Zo is hij als kind lid van de joodse jeugdvereniging, bezoekt hij de synagoge regelmatig, houdt hij zich aan de spijswetten, neemt hij deel aan de belangrijke rituelen en feestdagen (en ook een keer aan een misjna-festival in Zürich) en dreigt hij al vroeg gekoppeld te worden aan het joodse meisje Deborah. Maar vanaf de puberteit toont de jonge Arnon steeds meer gebrek aan respect voor zijn van huis uit meegekregen geloof. Als scholier spijbelt hij bijvoorbeeld regelmatig door te zeggen dat het die dag een joodse feestdag is, omdat hij weet dat ze op school gevoelig zijn voor dat argument. Dankbaar maakt hij gebruik van de aangeboden vrijheid om weg te blijven als op school de film ‘Shoah’ wordt vertoond. Wanneer hij als bezorger werkzaam is bij een joodse apotheker, maar alles op verkeerde adressen aflevert en terstond wordt ontslagen, verzucht zijn moeder ‘Jij wilt ons te schande maken voor de hele synagoge’ (p. 44). Later, als Arnon zijn haar rood heeft geverfd, ziet zijn moeder - ondanks haar schaamte om hem - toch liever dat hij meegaat naar de synagoge dan dat hij thuisblijft.
Naarmate Arnon ouder wordt, groeit zijn verzet tegen zijn joods-religieuze achtergrond en stuurt hij doelbewust aan op een breuk. Op feestdagen laat hij zich steeds minder vaak zien en om zijn gebrek aan eerbied te onderstrepen bezoekt hij tij- | |
| |
dens het joodse paasfeest ook voor de eerste keer een prostituee. Wanneer zij vraagt of hij nog veel doet aan zijn joodszijn, zegt hij ondeugend: ‘Nou, dat valt reuze mee’ (p. 136). En als zij hem vraagt of de Palestijnen een eigen staat zouden moeten hebben, antwoordt hij: ‘Geef ze vijfendertig staten (...) ik weet het niet, politiek interesseert me niet zoveel’ (p. 137). In een dronken bui noemt hij ‘gaskamersoep’ de ‘soep van de eeuw’ en hoewel hij refereert aan de kamptrauma's en de schuldproblematiek van zijn moeder, gaat hij er verder niet op in (p. 93, 129, 158). Uiteindelijk vertoont Arnon zich ook op Jom-Kippoer niet meer in de synagoge en komt hij tot een ondubbelzinnige afwijzing van zijn afkomst: ‘Straks moesten we weer appeltjes met honing eten. Alleen zonder mij. De warmte die je kon vinden tussen de appeltjes met honing, de kaarsen en de galles, de troost en de warmte die ze je beloofden als je maar deel wilde uitmaken van het uitverkoren volk, was een paar duizend keer valser dan de warmte die je kon krijgen van de eerste de beste straathoer zonder gebit’ (p. 256).
Het boek is in dit opzicht dus een ware afrekening en aan het einde heeft Arnon zich op overtuigende wijze losgemaakt van de wereld van zijn jeugd: van school, van zijn vriendinnetje, van zijn familie en van zijn religie. Maar zijn eerste schreden in het volwassen leven kunnen allesbehalve geslaagd genoemd worden. Dierbare relaties heeft hij niet opgebouwd, duidelijke toekomstplannen heeft hij niet weten te ontwikkelen en intellectuele ontplooiing lijkt hij evenmin te zoeken. Hij heeft geen baan gevonden die hem boeit, terwijl de betaalde seks die hij wel actief opzoekt hem eigenlijk amper opwindt. Er is sprake van een ontwikkeling naar een zekere eenzaamheid en nihilisme in zijn leven. Teruggeworpen op zichzelf, is Arnon aan het einde uitgeblust. Hij kan nergens in de stad meer drinken op de pof en heeft nog weinig ideeën over wat hij met zijn leven aan moet.
Het bereiken van deze nulgraad van het bestaan wordt gemotiveerd door de ontwikkeling van Arnons mensbeeld en zijn kijk op de wereld, een die ontdaan is van alle sentimentaliteit en verwachting. Op jonge leeftijd gelooft hij nog in de illusie van de verschillende ‘levens die je zou kunnen leven’ (p. 28), maar tijdens zijn adolescentie raakt hij steeds meer overtuigd dat niet een van die mogelijke levens meer de moeite waard is dan een ander, dat een groter verband ontbreekt en dat alles en iedereen inwisselbaar is. Op school, waar voortdurend over idealen moest worden gepraat, krijgt hij te horen dat hij zijn toekomst vergooit, maar hij voelt dan al intuïtief aan dat er niet veel te vergooien is. Over mensen die zeggen dat je in je leven kunt ingrijpen, meent hij dat zij dat zelf nooit hebben gedaan. Arnon neemt regelmatig een afstandelijke zo niet min- | |
| |
achtende houding aan, hij speelt een spel met de anderen omdat hij het gevoel heeft dat zij ook een spel met hem spelen; ze kunnen immers ‘maar niet genoeg krijgen van al die leugens die ze elkaar vertellen’ (p. 241). Met evenveel gemak kan hij daarentegen ook het ‘eigen armzalige leven’ opvatten als iets ‘dat al begonnen was te stinken nog voor het goed en wel begonnen was’ (p. 251). Het bestaan, zo ontdekt Arnon, is een ontluisterende aangelegenheid, mensen zijn in zijn ogen ‘zo vervangbaar als een plastic tas’ (p. 252) en al zijn hoop op ‘grote antwoorden op grote vragen’ is tegen het einde van zijn verhaal vervlogen (p. 256). In zijn groei naar volwassenheid peilt hij de diepte van het bestaan en komt tot de conclusie dat het weliswaar went om mens te zijn, maar dat hij net als iedereen volledig aan de grillen van het leven is overgeleverd. Er rest hem niets dan ‘de schaarse vrolijke momenten’ uit te buiten (p. 114).
| |
Poëtica / Vertelperspectief
Blauwe maandagen is een goed voorbeeld van een Bildungsroman. Grunberg zoekt aansluiting bij die verhalende traditie om verschillende aspecten van de ontwikkeling van zijn hoofdpersonage tijdens een cruciale levensfase in beeld te brengen: het verzet tegen gezag, het afscheid van school, de eerste sterke drank, de dood van de vader, de eerste seks, de loskoppeling van het van huis uit meegekregen gedachtegoed, de eerste baantjes en mislukkingen, de eerste zelfstandige stappen in de maatschappij, de vorming van een eigen wereldbeeld - het zijn de klassieke ingrediënten van de moderne Bildungsroman. In dit genre is de plot min of meer gegeven en daarom van ondergeschikt belang. Al is Blauwe maandagen deels gebouwd op een anti-Bildungsplot, de centrale rol van het hoofdpersonage blijft overeind. De beslissing om het belangrijkste personage dezelfde naam te geven als de auteur, terwijl dat personage bovendien het enige perspectief op de handeling geeft en het doen en laten van de andere personages volledig ondergeschikt blijft, suggereert bovendien de autobiografische inzet van het verhaal. Grunberg gebruikt de romanvorm niet om een spannende plot op te bouwen of om abstracte ideeën of een veelheid aan levensvisies te formuleren, maar om de ontwikkeling van een wereldbeeld te laten zien. Hoewel het er in dit verband nauwelijks toe doet of de ervaringen en visies van het personage Grunberg samenvallen met die van de auteur Grunberg, is het niettemin verrassend dat het personage Arnon aan het einde ineens actief lijkt te zijn als schrijver, als hij vertelt dat hij vroeger altijd een vriendin wilde ‘die alles geweldig zou vinden wat ik schreef’. Bovendien zegt hij ontdekt te hebben ‘dat alle schrijvers in het bezit zijn van vrienden en vriendinnen die al flauwvallen bij ieder lidwoord dat ze op papier zetten. Dat is goed te merken aan hun boeken’ (p. 268). Deze plaagstoot van
| |
| |
het personage Grunberg aan het adres van de collega's van auteur Grunberg bevestigt dat auteur, verteller en hoofdpersonage van Blauwe maandagen het goed met elkaar kunnen vinden, maar mede dankzij de zelfrelativering en het onthechte wereldbeeld in de roman zijn zij nergens al te innig met elkaar.
| |
Stijl
De ontnuchterende kijk op mens en wereld wordt in de roman bovendien verzacht door een milde en soms ook venijnige humor, die zelden langer dan een bladzijde op zich laat wachten. Het besef van uitzichtloosheid en de relativering ervan grijpen voortdurend, vaak bijna onzichtbaar in elkaar. De auteur bereikt dit effect door het gebruik van strategieën zoals contrast, ironie, woordspel, herhaling, overdrijving en vooral understatement. Het banale en het serieuze, het verontrustende en het grappige staan in de roman veelvuldig naast elkaar, waarbij de gekozen beeldspraak vaak een belangrijke rol vervult. Arnon voorziet de handeling regelmatig van naïef bespiegelend commentaar en de keuze voor dit afstandelijke vertelperspectief vergroot de geestigheid van de roman eveneens. De retrospectieve passages waarin Arnon vertelt over zijn belevenissen worden steeds afgewisseld met scènes en directe dialoog, wat de levendigheid van het proza ten goede komt. De belangrijkste spanning in het boek heeft dan ook niet zozeer betrekking op het verloop van de gebeurtenissen of de beschrijvingen van Arnons seksuele ervaringen, maar op de beheersing van de gehanteerde schrijftechniek. Vooral het eerste en derde deel, waarin de relatie tussen Arnon en zijn vader gestalte krijgt, vormen in dit opzicht een hoogtepunt.
| |
Thematiek
In Blauwe maandagen geeft de auteur op ongedwongen wijze uitdrukking aan het onvervulde leven dat volgt op de jeugd. Alles wat de jonge Arnon onderneemt blijkt te mislukken en er is weinig dat hem werkelijk boeit. Met name in de oudere, filosofisch ingestelde Sergius, die naast hem op kamers woont, vindt hij in het vierde deel een bondgenoot. Sergius brengt ook onder woorden waarom de eerste levensfase zo'n bijzondere, onbekommerde periode is: ‘Eerst experimenteer je met het leven, later experimenteert het leven met jou’, vertelt hij zijn vriend. ‘De jeugd is krankzinnig. Later ben je nog steeds krankzinnig, alleen zonder jeugd erbij’ (p. 250-251). De vrijheid van het jonge leven, zo suggereert Sergius, schuilt in de onbevangenheid en de nieuwsgierigheid naar de toekomst, terwijl de volwassen mens is overgeleverd aan het leven zelf. De roman laat zien dat dit inzicht zich aandient op het breukvlak tussen jeugd en volwassenheid. Daarnaast bekritiseert het boek in meer algemene zin de gangbare, al snel sentimentele visies op familie, liefde, ziekte, dood en collectieve identiteit. In zijn groei naar volwassenheid ontwikkelt de jonge antiheld van de roman vooral een gevoelig- | |
| |
heid en fascinatie voor het groteske karakter van het bestaan: ‘We zijn allemáál in de verkeerde tijd geboren’, weet Arnon (p. 141). Hiermee benadrukt hij de opvatting dat de mens in wezen een ontheemd en weerloos schepsel is.
| |
Context
Grunbergs romans, verhalen, beschouwingen, columns en andere geschriften vertonen een bijzonder hechte onderlinge samenhang. Ondanks de verscheidenheid aan genres, komt in dit werk vanuit een wisselende invalshoek steeds dezelfde mens- en wereldvisie tot uiting. Bestaat er in het werk van menig auteur een wezenlijke grens tussen fictie en non-fictie, tussen de ene roman en de andere, tussen het ene personage en het andere, in het geval van Grunberg zijn dit soort grenzen niet of nauwelijks relevant. Zo verwijst Blauwe maandagen bijvoorbeeld naar Arnons pogingen om op de toneelschool te worden aangenomen, een onderwerp dat in de tweede roman Figuranten (1997) als onderdeel van het leven van Ewald Krieg wordt uitgewerkt. Het personage Martin in het scenario Het 14e kippetje (1998) is van mening dat mensen net stofzuigerzakken zijn: ‘Er gaat een hoop viezigheid in, en er komt een hoop viezigheid uit, als je de zak leegschudt. En toch zijn ze best wel nuttig.’ Dit is uiteraard een idee dat met evenveel gemak door het personage Arnon zou kunnen zijn geformuleerd. En net als Arnon verhaalt het ik-personage in Liefde is business (1999), een kort verhaal in dichtvorm, over zijn contacten met een eenzame vrouw die in de seksuele dienstverlening actief is. Zoals in veel van Grunbergs werk wordt ook hier het menselijk bestaan afgeschilderd als niets meer en niets minder dan een ‘troostprijs / voor de / overlevenden’.
In formele zin past Blauwe maandagen zoals gezegd in de traditie van de ontwikkelings- of Bildungsroman. Een bekend Amerikaans werk in dit genre is The Catcher in the Rye (1951) van J.D. Salinger, een boek met een even eigenzinnig hoofdpersonage en een even levendige en persoonlijke stijl. Meer in het algemeen gaan erg veel romans over de adolescentie of aspecten daaruit. Het lijkt met name een geliefd onderwerp voor jonge auteurs die aan het begin van hun carrière staan en die zich sterk baseren op de wereld die ze uit eigen ervaring kennen. In dit verband is Blauwe maandagen wel met Reves debuutroman De avonden (1946) vergeleken, mede vanwege de natuurlijke stijl van vertellen en het in een aantal opzichten verwante levensgevoel. De houdgreep van Joost Zwagerman en Red ons, Maria Montanelli (1989) van Herman Koch gaan eveneens over adoles- | |
| |
cente milieus en de ontdekking van drank en seks, maar Grunberg werkt deze onderwerpen op een meer ingehouden manier uit. Er zijn ook raakvlakken tussen Blauwe maandagen en meer of minder gefictionaliseerde autobiografische boeken over de jeugd. Gedacht kan worden aan Gerrit Komrijs Verwoest Arcadië (1980), dat vrijwel dezelfde thematiek belicht, zij het in een meer subtiele, elliptische experimentele vorm.
Door de verwoording van een visie op de relatie met het joodse erfgoed kan Blauwe maandagen bovendien worden geplaatst in de literaire traditie waarin aspecten van de joodse identiteit aan de orde komen. Romans als Mendels erfenis (1990) van Marcel Möring en Twee koffers vol (1993) van Carl Friedman zijn in dit opzicht illustratieve tegenvoorbeelden, mede omdat hierin eveneens de Bildung van het joodse hoofdpersonage wordt belicht.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Blauwe maandagen behoort tot de succesvolste debuutromans van de jaren negentig, wat onder meer blijkt uit de aanzienlijke aandacht voor het boek in de vorm van recensies en interviews met de auteur. De besprekingen van het boek zijn overwegend positief en daarbij ligt vooral de nadruk op Grunbergs soepele schrijfstijl en zijn verfijnde gevoel voor de verweving van ernst en humor. Sommigen, zoals Doeschka Meijsing, getuigen van grote bewondering; zij noemt het boek ‘onbedaarlijk grappig’ en bewondert de vitaliteit, de aandacht, de ironie en het ‘werkelijk gevoel’ waarmee de auteur de verhaalscènes opzet en uitwerkt. Jaap Goedegebuure merkt op dat iedere zin ‘met het oog op effect’ is neergeschreven en ook Tom van Deel vindt sommige scènes ‘superieur geschreven’; ondanks het ontluisterende verhaalverloop gaat het volgens hem toch om een ‘liefdevol boek’. De belangrijkste kritiek heeft betrekking op de opbouw van het verhaal: de tweede helft van de roman wordt door verschillende recensenten aanmerkelijk zwakker gevonden en zelfs saai genoemd vanwege het veel minder geïnspireerde proza en de weinig interessante ontwikkeling van het verhaal. Jessica Durlacher schrijft bijvoorbeeld dat ‘alles zo lullig uitdooft’ en dat hierdoor ook het energieke proza uit de eerste helft van het boek wordt aangetast. Volgens haar is de roman daarom als geheel niet optimaal geslaagd, al zit er wel een ‘prachtig boek’ in verscholen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arnon Grunberg, Blauwe maandagen, Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gertjan van Schoonhoven, Tranen zijn niet te vertrouwen. Debutant Arnon Grunberg. In: NRC Handelsblad, 6-5-1994. |
Ronald Giphart, Weergaloos debuut van Arnon Grunberg. In: Het Parool, 6-5-1994. |
Arjan Peters, Vertellen met de twijfel op de hielen. De schrijver Arnon Grunberg is heel wat minder mesjogge dan die van papier. In: De Volkskrant, 13-5-1994. |
Daphne Meijer, ‘Uiteindelijk voel ik best tederheid voor mensen’. In: De Groene Amsterdammer, 18-5-1994. |
T. van Deel, ‘Je vader is een dweil, een dweil die denkt dat hij Heine is’. In: Trouw, 20-5-1994. |
Alfred Kossmann, Achter de clowns zit veel tragiek verborgen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 20-5-1994. |
Marc Reugebrink, Och och, tut tut, nou nou. In: Nieuwsblad van het noorden, 20-5-1994. |
Ed van Eeden, Succesdebuut ‘Blauwe maandagen’ is gepolijst en ruw tegelijk. In: Utrechts nieuwsblad, 21-5-1994. |
Frank van Dijl, Schelmenroman van debutant Arnon Grunberg. In: Algemeen Dagblad, 27-5-1994. |
Jaap Goedegebuure, Een bijzonder kind. In: HP/De Tijd, 27-5-1994. |
Ingrid Hoogervorst, Arnon Grunberg legt de lelijkheid bloot. In: De Telegraaf, 27-5-1994. |
Johan Diepstraten, Debutant Arnon Grunberg ratelt maar door. In: De Stem, 27-5-1994. |
André Mathijsse, Een wijsneus die flink koketteert. In: Haagsche Courant, 3-6-1994. |
Jessica Durlacher, Zonder zichtbare lach. In: Vrij Nederland, 4-6-1994. |
Ingrid Hoogervorst, [interview over Blauwe maandagen]. In: De Telegraaf, 17-6-1994. |
Doeschka Meijsing, Talent en toch humor. In: Elsevier, 18-6-1994. |
Gerrit Jan Zwier, Aan lager wal. In: Leeuwarder Courant, 29-7-1994. |
Antoine Verbij, Duet der onverschilligheid. In: De Groene Amsterdammer, 31-8-1994. |
Bart Vanegeren, Het verhaal van iedereen. In: Knack, 21-9-1994. |
Frans de Rover, [recensie], Ons Erfdeel, nr. 4, 1995, jrg. 38, p. 594-596. |
Nicole Bliek, ‘Ik heb de werkelijkheid afgezwakt.’ In: Algemeen Dagblad, 22-3-1996. |
Peter van Brummelen, [interview]. In: Het Parool, 23-3-1996. |
Ton Anbeek, De kunst van het stennis maken. Grunberg: een poëtica zonder poeha. In: Literatuur, nr. 2, 1998, jrg. 15, p. 70-74. |
Ton Brouwers, Arnon Grunberg. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur. Groningen, februari 1998, p. 1-10. |
Jos Wuijts, Serieuze poging tot een volledige bibliografie van de zelfstandige en verspreide geschriften van Arnon Grunberg. Amsterdam 1998. |
lexicon van literaire werken 47
augustus 2000
|
|