| |
| |
| |
Arnon Grunberg
De asielzoeker
door Suzanne Fagel
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De asielzoeker van Arnon Grunberg (* 1971 te Amsterdam) verscheen in juni 2003 bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar. Een sticker op de kaft van de vijftiende druk (oktober 2005) meldt dat van de roman op dat moment inmiddels meer dan 100.000 exemplaren zijn verkocht. In december 2010 verscheen een goedkope pocketuitgave (de 21e druk) die voor een (zeer) tijdelijke opleving van de verkoop zorgde.
Het boek telt 352 pagina's en is onderverdeeld in 14 genummerde hoofdstukken. De hoofdstukken tellen tussen de 19 en 34 pagina's; alleen het laatste hoofdstuk is met 11 pagina's significant korter dan de overige en fungeert daardoor als een soort epiloog. De asielzoeker is Grunbergs eerste roman in de derde persoon, ‘waardoor een afstand geschapen wordt die uiteindelijk toch weer ouderwets Grunbergiaans beklemmend wordt’ (Peters 2003). De literaire kritiek ziet dit boek als een keerpunt in het werk van Grunberg: hij zou de ironie voorbij zijn en in een ‘ongekend serieuze stijl’ schrijven.
Het boek draagt de opdracht ‘Voor Marianne’. Marianne Koeman is een van Grunbergs ex-vriendinnen. Hij verhuisde samen met haar in 1995 naar New York en hoewel hun relatie geen stand hield, houden zij en Grunberg tot op de dag van vandaag contact. In 2003 woonde Koeman in Bolivia en was zij verloofd met een Boliviaan. Grunberg werd in 2004 peetvader van Mariannes kind Mayu, dat in New York geboren werd. De asielzoeker werd bekroond met de AKO Literatuurprijs 2004 en de F. Bordewijkprijs 2004 en is inmiddels vertaald in het Duits, Frans, Spaans, Italiaans en Hebreeuws.
| |
Inhoud
Fase 1: De ontmaskeraar
In het leven van de veertiger Christian Beck, de hoofdpersoon van De asielzoeker, zijn drie fasen te onderscheiden. Ooit, lang geleden, toen hij nog in Nederland woonde, was Beck een schrijver van duistere verhalen. Hij zag zichzelf als een rationele ontmaskeraar van alle illusies en zelfbedrog. Beck liet niet na
| |
| |
zijn vrienden en familie in uitgebreide brieven te wijzen op hun tekortkomingen en gebreken. Hij beschouwde het als zijn taak om alles wat waardevol en zinvol geacht wordt in het leven te ontmaskeren als illusie. Daarmee vervreemdde hij zich van zijn vrienden: ‘Hij had preventief gedood met zijn woorden, verjaagd met zijn opmerkingen; zijn blikken en stiltes hadden ervoor gezorgd dat zelfs de meest loyale vriend niet naar hem wilde terugkeren. Ja, dat moest het zijn, daarom was het zo stil en uitgestorven in zijn wereld.’ Deze periode in Becks leven gaat vooraf aan de feitelijke verhaalhandeling; in korte passages wordt naar dit verleden verwezen.
| |
Fase 2: De gelukszoeker
De tweede fase in Becks leven valt samen met de periode dat hij met zijn vriendin Vogel - die hij zijn vrouw noemt - in het Israëlische Eilat woont. Deze episode wordt in het boek in uitgebreide flashbacks beschreven. Met schrijven is Beck gestopt. Niet alleen omdat men hem vroeg om ‘lichtere’ verhalen te schrijven, maar ook omdat de ‘duistere bron’ waaruit hij putte voor zijn schrijverschap hemzelf beangstigde. Met het ontmaskeren van zelfbedrog gaat hij nog steeds door, maar de wijze waarop hij dat doet, verandert. De focus van de ontmaskering ligt nu meer bij hemzelf. Beck wil ook zijn eigen zelfbedrog ontmaskeren, vooral het bewustzijn en gevoelens van liefde moeten het ontgelden. Lichamelijk genot wil hij losmaken van de geestelijke noties als ‘liefde’ en ‘verliefdheid’. Mede daarom bezoekt hij dagelijks het bordeel, zijn vrouw raakt hij niet meer aan: ‘Daar in Eilat was nog maar één toekomstvisioen levensvatbaar: een orgie, een langgerekte orgie. De definitieve overwinning van het lichaam op de geest, de Endsieg van het lichamelijke. Zijn denken had hem verraden, zijn bewustzijn had hem in een val gelokt, uit wraak had hij besloten alleen nog maar lichaam te zullen zijn.’
| |
Fase 3: De illusieloze
Door een cruciaal incident in het bordeel - Beck steekt met een schroevendraaier de Oost-Europese prostituee Sosha een oog uit; hij voelt zich verantwoordelijk voor dit ongeluk, maar wordt niet veroordeeld, de politie acht het incident niet de moeite waard - vindt er een ommekeer plaats in Becks denken. Hij stelt vast dat het nastreven van de eigen verlangens alleen maar tot onheil leidt: ‘Wie zichzelf gelukkig probeert te maken komt op een verroest zijspoor terecht, het nastreven van eigen geluk komt neer op het binnendringen van de hel.’ De politie was van mening dat hij geen gevaar vormde voor de samenleving en sluit hem niet op, maar Beck ziet dat anders en besluit: ‘Als hij van mening was dat hij opgesloten diende te worden, moest hij dat zelf doen’. Beck besluit om zijn emoties te bedwingen en ‘volkomen illusieloos’ te worden. Hij wil vanaf dit moment onzichtbaar zijn. Zijn enige doel wordt nu, in deze
| |
| |
derde fase van zijn leven, te leven voor zijn vrouw en háár geluk na te streven: ‘Hij leeft om haar te zien leven, om dicht bij datgene te zijn wat hij zelf niet kan: leven. Leven is voor hem: ernaar kijken.’
Je zou kunnen zeggen dat Beck een ontwikkeling doorloopt van een nietzscheaans streven tot vernietiging aller illusies naar een stoïsche gelatenheid en acceptatie van het leven. Net als de stoïsche filosofen wil Beck zich niet laten meeslepen door zijn emoties. Maar Beck drijft dit principe tot het uiterste door. Hij wist ook zijn eigen persoonlijkheid uit: hij wil onzichtbaar zijn en meet zich een onopvallende en formele levensstijl aan. Het derde deel van de roman, waarin deze illusieloosheid centraal staat, speelt zich af in het verhaalheden, in het Duitse Göttingen, waarheen ze zijn verhuisd omdat zijn vrouw er een aanstelling kon krijgen aan de universiteit. Beck vindt er werk als vertaler van gebruiksaanwijzingen, geheel in lijn met zijn streven naar onopvallendheid. In Göttingen ontrolt zich het finale drama van Becks leven: zijn vrouw krijgt een ongeneeslijke ziekte. Het is haar laatste wens om met een asielzoeker te trouwen, Raf, zodat die een verblijfsvergunning kan krijgen. De asielzoeker trekt bij hen in en in de laatste maanden van het leven van de Vogel trekken ze gedrieën naar een geitenboerderij in Frankrijk, vanwege de wens van Vogel om geitenkaas te leren maken. Daarna gaat het snel bergafwaarts met de Vogel. De asielzoeker en Beck ontvoeren haar nog uit het ziekenhuis, zodat ze thuis kan sterven.
Na de dood van Vogel brengt Beck een kort bezoek aan Amsterdam, waar hij uitgenodigd is voor een Barend-en-Van-Dorpachtige talkshow op de televisie. De aanleiding daarvoor is de relatie tussen een verhaal dat hij jaren geleden schreef, en een gebeurtenis in de werkelijkheid. In het korte verhaal De kinderen van Yab Yum beschreef Beck een bomaanslag in het Amsterdamse bordeel Yab Yum. Kort nadat dit verhaal herdrukt werd, werd er daadwerkelijk een bomaanslag gepleegd op dat bordeel. De tv-journalisten roepen Beck ter verantwoording en achten hem schuldig als aanstichter van het geweld. Becks pogingen om zich te verweren door zich te beroepen op de scheiding tussen literatuur en werkelijkheid halen niets uit. Beck vlucht terug naar Göttingen. De asielzoeker verlaat hem om terug te keren naar Algerije en daar te vechten voor zijn volk. Beck verschijnt uiteindelijk niet meer op zijn werk en loopt op een dag in het nachthemd van zijn vrouw het huis uit. Op een bankje in het park gaat hij zitten, hij wacht tot ‘verpleegkundig personeel’ hem zal komen ophalen. En in de regen die stroomt, ziet hij eindelijk ‘alles wat hij heeft verloren’.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek / Motieven
‘De meeste idealen die werkelijk serieus worden nagevolgd hebben catastrofale consequenties’, zegt Grunberg in een interview over Becks streven naar ontmaskering van illusies (Goud 2010). Daarmee heeft hij het grondthema van De asielzoeker in één zin samengevat. In Christian Beck heeft Grunberg de menselijke neiging tot het vasthouden aan idealen uitvergroot en grotesk gemaakt, om daarmee des te sterker de noodlottige consequenties van dat streven aan de lezer te tonen.
De ook bij Dostojevski zo centrale begrippen ‘schuld’ en ‘straf’ vormen een belangrijk thema in het boek. Dit komt in twee episoden het nadrukkelijkst naar voren. In Eilat, na het incident met de schroevendraaier in het bordeel, voelt Beck zich schuldig, ook al heeft hij in de ogen van anderen geen misdaad gepleegd: de politie weigert hem te straffen. Omdat hij zichzelf wél schuldig en gevaarlijk acht, neemt hij het besluit zichzelf te straffen: dit leidt tot zijn poging alle emoties uit zijn leven te bannen. In een latere episode in het boek is Beck juist onschuldig, terwijl er een misdaad is gepleegd: de aanslag op Yab Yum in Amsterdam was gebaseerd op het verhaal dat hij had geschreven, maar hij probeert de tv-interviewers hardnekkig maar tevergeefs uit te leggen dat hij geen schuld draagt voor deze gebeurtenis. Ook op andere momenten speelt schuldgevoel een rol, zoals in de gedachte die Beck al op de eerste pagina's van het boek overvalt: dat hij Vogel ziek heeft gemaakt, dat hij verantwoordelijk is voor Vogels ziekte.
Een tweede belangrijk thema is het ‘naast het leven staan’ van Beck. Dit is een direct gevolg van het feit dat Beck zijn emoties heeft verbannen. Uit diverse passages wordt duidelijk dat Beck zichzelf als het ware buiten het leven heeft geplaatst: ‘Het is onmogelijk gelukkig te zijn én midden in de wereld te leven.’ Onopvallend zijn en geen aanstoot geven horen bij de invulling van dit streven. Dit zijn nieuwe drijfveren die in schril contrast staan met de illusieaanwijzende kritische schrijver die Beck vroeger was. Als vertaler van gebruiksaanwijzingen is Beck ongevaarlijk; zijn werkgever en collega's kennen hem als een beleefde, doch afstandelijke man. Beck heeft beleefdheid tot levensprincipe verheven, wat zich uit in de regels en clichés die hij volgt en waarmee hij zich uitdrukt. Ook in de omgang met Vogel blijft hij formeel. Hij praat zelfs binnenshuis Duits, hoewel dit niet zijn moedertaal is. Hun heftige ruzies behoren tot het verleden, en in plaats van haar genadeloos op haar slechte adem te wijzen, zoals hij vroeger zou doen, geeft Beck Vogel nu zwijgend een pepermuntje. Ook zijn in- | |
| |
williging van haar laatste wensen (trouwen met de asielzoeker, het bezoek aan de kaasboerderij) past in deze lijn. Hij onderdrukt opkomende gevoelens van woede tot het uiterste, maar op de geitenboerderij in Frankrijk worden de scheuren in zijn systeem steeds duidelijker zichtbaar. Dit streven naar zelfloosheid en beleefdheid is een direct gevolg van Becks zelfopgelegde straf: ‘Hij die vroeger iedereen met de typemachine wilde vermoorden is nu bereid de mensen aardig te vinden. Als het moet zelfs reuze aardig. Er is weinig meer wat hem stoort aan de mensen.’
In principe zijn het lovenswaardige doelen die Beck nastreeft: hij streeft geluk na, en hij wil zijn vrouw gelukkig maken. Uit het verhaalverloop wordt duidelijk dat Beck een proces van ontmenselijking doormaakt: ‘Soms lijkt het alsof hij bezig is aan een oefening. Van hoeveel kun je afscheid nemen voor leven ophoudt leven te zijn?’ Alleen voor Vogel leven houdt hem nog op de been. ‘Hij leeft om haar te zien leven, om dicht bij datgene te zijn wat hij zelf niet kan: leven. Leven is voor hem: ernaar kijken.’
| |
Personages
Beck en de Vogel zijn elkaars tegenpolen. De Vogel streeft naar het goede, ze wil de minderbedeelden in de samenleving helpen, ze trekt zich het leed van de wereld aan. Door kleding in te zamelen en weg te geven, door in een asielzoekerscentrum te werken, maar ook: door af en toe een ‘verworpene’ (zo noemt Beck ‘de mannen van zijn vrouw’) mee naar huis te nemen en uiteindelijk een asielzoeker te trouwen zodat hij een verblijfsvergunning kan krijgen. Beck begrijpt de motieven van zijn vrouw niet. Hij probeert ze te interpreteren als ruil, als eigenbelang, als streven om voor haar dood nog iets goeds gedaan te hebben of na te laten op aarde. Maar de vogel handelt spontaan. Beck verzet zich tegen haar uitingen van goedheid en liefde, die hij als illusie ziet. Dat hij ondanks zijn levensinstelling bij zijn vrouw blijft, is ook voor hemzelf in wezen onbegrijpelijk. Beck wil elke vorm van betrokkenheid tot de ander uitbannen. Het enige waar hij geen afstand van kan doen, is de liefde voor zijn vrouw.
De mismaakte Simon - zijn gezicht is verminkt bij een bomaanslag - is de eerste in een stroom van ‘verworpenen’ die zijn vrouw in huis haalt. In reactie hierop kiest Beck in het bordeel de meest geteisterde hoer uit, Sosha (het tegenbeeld van Simon), om zo te proberen de beweegredenen van zijn vrouw beter te begrijpen. Spiegeling is een terugkerend motief in De asielzoeker: Sosha en Simon spiegelen elkaar, maar ook Sosha en de Vogel: het rood getekende, volgens Sosha bebloede keukenpapier waarmee ze zich heeft schoongemaakt en waarmee ze Beck ervan beschuldigt dat hij haar verwond heeft,
| |
| |
roept herinneringen op aan bloed dat in het eerste hoofdstuk tussen de benen van de vogel stroomde toen ze Beck wekte met de mededeling ‘De vogel is ziek’.
| |
Intertekstualiteit
Becks voornaam maakt van hem een Messiasfiguur, en ook zijn leeftijd in de tijd dat hij in Eilat woont (drieëndertig jaar) draagt daaraan bij. Ook Vogel heeft trekken van een Christusfiguur. Ze doet aan liefdadigheids- en vrijwilligerswerk en omschrijft haar reden om de mismaakte Simon in huis te halen met de Bijbels aandoende formulering ‘Wat is mijn pijn vergeleken met de zijne?’ Een van Becks voornaamste bezigheden - het bordeelbezoek daargelaten - is wandelen door de stad. Daarmee ontstaat een referentie naar de legende van de wandelende jood, Ahasverus. De schoenmaker Ahasverus maakte deel uit van de menigte die om Jezus' kruisdood riep, en wanneer Christus later op zijn kruistocht het huis van de schoenmaker passeert, verhindert die hem even rust te zoeken en verjaagt hem. Jezus vervloekt hem: Ahasverus zal voor straf altijd moeten voortgaan over de aarde, en hij kan niet sterven tot Jezus terugkeert. In rouw en spijt zwerft Ahasverus sindsdien over de aarde.
| |
Vertelperspectief / Stijl
De vertelstijl van De asielzoeker wordt gekenmerkt door een auctoriële vertelinstantie. Er wordt in de derde persoon verteld over Beck, zonder dat de verteller zich expliciet manifesteert in het boek. Grunberg zelf geeft aan dat de derde persoon hem in staat stelde meer afstand te creëren (Hakkert 2003). Maar opvallend is dat die afstand juist niet gecreëerd wordt doordat de vertelinstantie veel commentaar levert op het handelen van Beck. Integendeel, de vertelinstantie blijft zeer dicht bij de gedachtewereld van hoofdpersoon Beck, waardoor het boek sterke gelijkenis vertoont met een personale vertelsituatie. Slechts één keer laat de vertelinstantie een afwijkend perspectief doorschemeren: ‘Wat hij niet wist, wat hij niet kon weten, en wat ook de vogel niet wist, was dat hij nooit meer alleen gelaten zou kunnen worden.’ De afstandelijkheid wordt veroorzaakt door het gebruik van aforismen. Ze zijn in heel Grunbergs oeuvre te vinden, maar in De asielzoeker stelt de derdepersoonvertelstijl hem in staat algemene levenswijsheden te berde te brengen zonder dat die expliciet aan een personage gekoppeld worden. In een ik-verhaal is de zin ‘Te veel hoop is levensgevaarlijk’ een mening van het ik-personage; in een verhaal dat in de hij-vorm verteld wordt, is het echter een universele uitspraak die niet alleen op Beck maar op de hele mensheid betrekking heeft.
In De asielzoeker bezien we de wereld enkel vanuit het perspectief van Beck. Hoe andere personages over hem denken, moeten we uit hun gedrag afleiden. Zo kijken de asielzoeker en
| |
| |
de Vogel Beck soms hoofdschuddend of vreemd aan, of lacht de Vogel om wat Beck zegt, maar die reageert vol onbegrip over het gedrag van zijn huisgenoten. Door de centraliteit van Becks gezichtpunt krijgen we ook geen inzicht in Vogels beweegredenen om Beck niet alleen te laten nadat hij haar bekend heeft dat hij een notoir bordeelganger is en dat hij het oog van prostituee Sosha heeft uitgestoken. ‘Ik kan je nu niet alleen laten’, is haar verklaring wanneer Beck voorstelt dat ze maar uit elkaar moeten gaan.
| |
Thematiek
Hoewel het nergens expliciet gezegd wordt, kunnen we dit keerpunt in de roman interpreteren als het punt waarop ook Beck definitief een ‘verworpene’ is geworden over wie de Vogel zich in haar goedheid ontfermt. Dat het Beck niet lukt om zich van haar los te maken, moeten we zien als het falen van zijn streven naar volledige illusieloosheid. Dat wordt duidelijk in de slotpassage, waarin hij de dode Vogel aanroept: ‘“Ik heb het geprobeerd, vogel,” zegt hij, “ik heb geprobeerd je alleen te laten. Ik heb mijn best gedaan je met rust te laten, maar het is niet gelukt. Ik kan je niet alleen laten, ik heb het geprobeerd, ik heb alles gedaan wat ik kon, maar het gaat niet. Dat moet je toegeven, dat het niet gaat. Dat zie je toch?”’ Uit deze passage blijkt, in de woorden van Erik Borgman, de onuitroeibaarheid of de ‘wraak van de liefde en de hoop’.
| |
Stijl
Bijzondere stijlkenmerken in Grunbergs werk zijn het gebruik van herhalingen, als-vergelijkingen, definities, aforismen. In alinea's is vaak sprake van letterlijke woordherhalingen: ‘Hij geeft de hoop niet op, hij weet niet hoe dat moet. Als er iets krankzinnig in hem is, is het zijn hoop, daarom heeft hij besloten die te onderdrukken, te veel hoop is levensgevaarlijk.’ In een aantal gevallen wordt er in de herhaling stilgestaan bij het gebruik van het woord zelf, zodat er sprake is van een metatekstuele of definiërende functie: ‘In het begin beleefde hij een sardonisch plezier aan de verkrachting van zijn eigen verlangens, maar het woord “verkrachting” zou verkeerde associaties kunnen oproepen. Hij verkrachtte zijn eigen verlangens niet zozeer, hij negeerde ze, hij had ze afgezworen als een slechte gewoonte.’ In dit laatste citaat is te zien dat ook het gebruik van als-vergelijkingen (‘als een slechte gewoonte’) aansluit bij deze definiërende tendens in het werk van Grunberg. Begrippen of situaties worden nader gedefinieerd of omschreven door gebruik te maken van metaforen of vergelijkingen: ‘Liefde is je reinste discipline, net als massamoord en fabrieksarbeid.’ Grunberg gebruikt opvallend veel verwijzingen naar (seksueel) geweld en oorlog in zijn beeldspraak. Het concentratiekamp is nooit ver weg.
| |
| |
Herhalingen, definities en vergelijkingen/metaforen komen vaak in elkaars nabijheid voor: ‘Als ieder mens heeft hij herinneringen, veel zelfs, maar hij doet moeite om ze niet op te roepen. Becks herinneringen zijn nachtmerries, vijanden van het kleine geluk dat nu steeds kleiner wordt, dat onder zijn ogen verkruimelt.’ Deze stijlkenmerken culmineren in Grunbergs gebruik van aforismen en levenswijsheden die het boek doorspekken en die vaak gebruikt worden om een alinea af te sluiten. De inzet van aforismen versterkt de zwartgalligheid en onontkoombaarheid van Becks levensvisie. Tegelijk is zijn stijl grotesk te noemen: op een onderkoelde manier beschrijft Grunberg absurde dialogen en situaties, waardoor het schrijnende en het humoristische in een nauw verband komen te staan.
De generaliseringen, die in de roman niet alleen in de vorm van definities en aforismen voorkomen, maar ook als leefregels, clichés en algemene uitspraken, helpen mee om Becks karakter ook stilistisch uiting te geven. Zo is het tekenend dat maar zeer weinig personages eigennamen krijgen. Zij worden voornamelijk met functienamen - ‘asielzoeker’, ‘de vertalers op het vertaalbureau waar hij werkt’, ‘collega's’, ‘doktoren’, ‘leidinggevenden’, ‘de mismaakte’ en zelfs: ‘de Vogel’ - aangeduid. Beck weigert de mismaakte bij zijn naam te noemen, ook al roept Vogel uit ‘Hij heet Simon!’. Ook de asielzoeker wordt nooit door Beck bij zijn eigennaam (Raf) genoemd. Ook op andere gebieden is de roman ‘afstandelijk’: het onderzoek van Vogel betreft taalverwerving bij dieren, maar meer komen we hierover niet te weten. Beck en zij praten ook eigenlijk nauwelijks met elkaar. De Vogel is ‘ziek’, maar welke ziekte ze heeft, wordt niet vermeld. Deze stijlkenmerken benadrukken dat Beck niet echt meer leeft; hij observeert slechts. Dit komt eveneens tot uiting in een gering handelingsverloop. De stijl van De asielzoeker drukt daarmee twee belangrijke inhoudelijke kenmerken van Becks karakter en leven uit: ‘stilstand’ (Beck participeert niet in het leven, hij staat ernaast), en ‘afstand’ (zijn formele, beleefde karakter).
| |
Titel
De titel van het boek verwijst in eerste instantie letterlijk naar de Algerijnse asielzoeker Raf, die de man wordt van Becks stervende vrouw. Maar metaforisch is de term ook toepasbaar op Beck zelf, een interpretatie die door Becks overpeinzingen bij het huwelijk van zijn vrouw en de asielzoeker plausibel lijkt: ‘Beck beschouwt asielzoeker zijn als een beroep. Zijn grootouders waren het, zijn ouders, zelf heeft hij toevallig, langgeleden alweer, een ander beroep gekozen, maar die beroepskeuze is hem fataal geworden. Misschien moet je het beroep kiezen dat van nature het beste bij je past.’ Beck is de eeuwige asielzoeker,
| |
| |
de wandelaar die bij niemand thuis is of rust vindt, een eeuwige buitenstaander.
| |
Poëtica
Diverse critici zien in de scène van het tv-interview, waarin Beck wordt aangesproken op het feit dat zijn verhaal tot een daadwerkelijke bomaanslag heeft geleid, een pleidooi van Grunberg over nut en realiteitswaarde van de literatuur, zonder dit overigens te overgieten met een moraliserend vernisje. Beck stelt in dat interview: ‘Woorden beelden de werkelijkheid niet uit, maar zijn de olie waarmee die werkelijkheid als een zetpil in je reet kan worden geduwd.’
De mengeling van afkeer en empathie die de lezer voelt voor de antiheld Beck is een effect dat Grunberg bewust heeft nagestreefd: ‘Ik heb ook wel eens gezegd dat het eigenlijk veel interessanter is om te proberen de lezer te verleiden tot identificatie met iets grotesks, iets monsterlijks, dan met hoe hij zich idealiter ziet.’ (Goud 2010)
Grunberg zet de groteske, de vermenging van het tragische en het komische, in om iedere vorm van menselijke moraal en zingeving onderuit te halen, waarmee paradoxaal genoeg de onuitroeibare neiging van de mens tot het hebben van een moraal wordt benadrukt.
| |
Context
De asielzoeker werd gepubliceerd na de reeks boeken die Grunberg onder de naam Marek van der Jagt deed verschijnen. Schrijven als Van der Jagt heeft Grunberg naar eigen zeggen geholpen in de overgang van autobiografisch naar meer afstandelijk schrijven. De asielzoeker verscheen na Gstaad 95-98 en is als gezegd Grunbergs eerste boek in de derde persoon. Ook inhoudelijk is er een ommekeer aan te wijzen. De asielzoeker wordt gezien als Grunbergs ‘donkerste’ boek, de slapstick is verdwenen: ‘Ik had gewoon genoeg van dat soort boeken, niet eens om ze te lezen, ik begon het vooral saai te vinden ze te schrijven. Ik geloof ook wat minder in het troostend effect van de slapstick en een bepaald soort grappen. Het ergst zijn komisch bedoelde redevoeringen en cabareteske grappen, die komen me tegenwoordig wel héél levenloos voor. Ik vrees dat er in De asielzoeker hier en daar nog ironie opduikt, en dat de absurditeit van bepaalde situaties naar slapstick neigt. Daar kan ik niks aan doen; ik heb het niet gezocht, het kwam er vanzelf bij.’ (Vanegeren 2003)
In De asielzoeker zet Grunberg de groteske lijn voort die hij was ingeslagen met de Marek van der Jagt-romans. Schrijven als Van der Jagt stelde hem in staat meer ‘afstand’ in zijn werk
| |
| |
te creëren, wat zich in De asielzoeker onder meer uit in het gebruik van de derde persoon in plaats van een ik-verteller.
Christian Beck is een typisch grunbergiaanse antiheld. De drie mannelijke hoofdpersonen uit Grunbergs romans De asielzoeker, Tirza en Onze oom vertonen opvallende overeenkomsten. Ze hebben hun idealen en opvattingen zó ver doorgedreven dat ze nauwelijks meer mensen van vlees en bloed lijken te zijn. Het zijn alledrie mannen die hun leven in dienst hebben gesteld van één leidend principe, en die in hun gedrag gekenmerkt worden door een gereserveerde, afstandelijke houding. Een principe dat in eerste instantie positief lijkt te zijn: Jörgen Hofmeester handelt uit (een verstikkende) liefde voor zijn dochter, majoor Anthony adopteert een kind en Christian Beck heeft als enig doel zijn vrouw gelukkig te maken. De mannen leven in de volle overtuiging dat zij het goede doen. Het onbegrip is dan ook groot als de naasten van deze hoofdpersonen niets van hun liefde en goede bedoelingen willen weten en met weerzin en afkeer reageren. Het conflict wordt veroorzaakt doordat er iets fundamenteel mis is met de principes die deze antihelden hanteren. Doordat zij opgesloten zitten in hun eigen hoofd en voor een deel hun realiteitszin al hebben verloren, zien zij dit zelf niet in.
Wesemael wijst op parallellen tussen de levensvisie die uit Grunbergs werk spreekt en het nihilisme van Michel Houellebecq. Hans Groenewegen herkent in de politiebureauscènes in Eilat een groteske verdraaiing van Kafka's Der Prozess: ‘Waar Franz K. wordt opgeslokt in het gigantische labyrint van het apparaat waaraan hij poogt te ontkomen, doet Beck verwoede pogingen om in het justitiële apparaat binnen te komen. Tevergeefs. De bureaucratie spuugt hem uit. Franz K. is de onschuldige over wie het “schuldig” is uitgesproken. Christian Beck is de schuldige wiens schuld niet tot boete leiden mag.’ Ook de openbare veroordeling in het tv-interview roept de wanhopige onschuld van Franz K. in gedachten.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De asielzoeker wordt door velen gekarakteriseerd als de meest illusieloze en zwarte roman van Arnon Grunberg: ‘De komediant in Grunberg [wordt] stilaan overvleugeld door een inktzwarte en onvermoeibaar redenerende moralist’ (Peters). Het boek wordt gezien als een keerpunt in Grunbergs oeuvre: ‘Schrijnde in de vroege romans onder de humor de tragiek, nu lijkt het veeleer andersom te zijn’ (Blom). Serdijn stelt het als volgt: ‘Zag je in Blauwe maandagen en Figuranten het gebrek
| |
| |
aan illusies als resultaat van een ontwikkeling, in De asielzoeker is het een basisgegeven, het uitgangspunt. Om die reden valt er misschien ook minder hardop te lachen dan in Grunbergs vorige romans’. ‘Treurigheid troef’, zo omschrijft Thomas van den Bergh het, en ook: ‘Minder vrijblijvend vermaak [...] dan voorheen’. Ondanks de vele komische situaties en Grunbergs onderkoelde, haast opgewekte stijl, wordt De asielzoeker gezien als een boek waarin niet veel valt te lachen, waarin Grunberg de ironie heeft afgezworen: ‘Grunberg heeft zijn ironie grotendeels ingeruild voor een spijkerhard cynisme’. De vertelstijl wordt ‘kaal’ genoemd, ‘buitengewoon beklemmend’, een stijl die als passend wordt gezien voor ‘de onontkoombare waarheid: er is geen hoop’ die Grunberg in dit boek presenteert (Pruis). Ook de verandering van vertelperspectief valt de recensenten op: ‘Voor het eerst schrijft Grunberg in de derde persoon enkelvoud, waardoor een afstand geschapen wordt die uiteindelijk toch weer ouderwets Grunbergiaans beklemmend wordt’ (Speet).
Vullings noemt Grunberg een ‘moralist’. Hij licht dat oordeel toe door te wijzen op Grunbergs veelvuldige gebruik van ‘aforistische “waarheden” over abstracta als het leven of geluk, [dat dient om] alle illusies over de menselijke conditie te knakken’. Diverse recensenten beschrijven de gevoelens van afkeer die Grunbergs ontluisterende beschrijvingen oproepen: Een ‘boek als een stomp in je maag, zo'n douw waar je even flink misselijk van wordt’, waarbij meteen opgemerkt wordt: ‘de boeken die je een onbehaaglijk gevoel geven, zijn vaak de beste en blijven je het langst bij’ (Speet). Sana Valiulina leest de roman in het licht van het failliet van de kapitalistische hedonistische postmoderne levensstijl, een thematiek waarin zij Grunberg als verwant ziet aan Michel Houellebecq. En ook Rob Schouten ziet in De asielzoeker een verhaal waarin de ‘burgerlijke waarden van onze maatschappij voortdurend [worden uitgekleed]’.
De AKO-jury las de roman eveneens als een beschrijving van ‘de moderne mens’: ‘Een prachtige, schokkende roman over de (on)verantwoordelijkheid van de mens. De asielzoeker is een soms ontluisterend boek over de willekeur van onze moraal en over modderige menselijke impulsen. Maar het is ook ontroerend en geestig omdat het de absurditeit van het menselijk handelen verbeeldt. Grunberg combineert in De asielzoeker de losse toon uit zijn vroegere boeken met de geobsedeerde wereld in zijn Marek van der Jagt-boeken tot een nieuw hoogtepunt’. Ook Borré, Vaessens en Van Dijk lezen Grunberg in het licht van deze ‘morele provocatie, die het de lezer onmogelijk maakt onverschillig te blijven’ (Borré).
| |
| |
Het oordeel van de recensenten is overwegend positief, maar kritiek is er ook: Hoogervorst noemt het verhaal te dun en langdradig door ‘ellenlange monologen’ en ‘te ver uitgerekte dialogen’ waarin hetzelfde ‘eindeloos herkauwd’ wordt. Ook Janet Luis heeft aanmerkingen op de lengte: ‘Als geheel maakt [de roman] een wat sleperige indruk: te veel bordeelscènes, te veel geitenboerderij, te veel zelfgeperst vruchtensap voor de doodzieke vriendin, te veel geredeneer over illusie en ontmaskering, schuld en medelijden, geluk en pech, leegte en vervulling’. Wel veel waardering is er voor de ‘komische treurigheid’ van de beschreven episodes (Luis), de ‘Pinteriaanse dialogen’ en ‘het broodnuchter registreren van surrealistische situaties en gedachten’ (Peters) en voor het groteske karakter van de roman.
Bewondering is er voor het feit dat Grunberg in staat is om ons, ondanks onze afkeer van de hoofdpersoon, toch met hem te laten meevoelen: ‘Grunberg weet diepe sympathie op te wekken voor een uiterst ongebruikelijk en eigenlijk afschuwelijk mens’ (Serdijn). Yra van Dijk (2010) wijst op de rol van de toch altijd nog aanwezige liefde en hoop: ‘Wat De asielzoeker wrang maakt en uiterst ontroerend is dat mensen, hoe kapot ze ook zijn, zich blijven vastklampen aan hoop en vooral: aan liefde. Zelfs Beck’. Marja Pruis zegt: ‘Boven alles is De asielzoeker het portret van een huwelijk’. Thomas van den Bergh noemt het boek ‘navrant: pijnlijk bedroevend, hartverscheurend’. En ook Goedegebuure (2010) en Speet wijzen op de tegenstrijdige gevoelens van empathie en distantie die Grunberg voor zijn hoofdpersoon weet op te roepen bij de lezer.
Het vermogen ‘even weergaloos grappig als troosteloos’ (Truijens) te zijn, was reeds een bekend en alom geprezen aspect van het schrijverschap van Grunberg. Dat Grunberg in De asielzoeker in staat blijkt bij de lezer tegenstrijdige emoties van afstand en ontroering, afkeer én sympathie voor de hoofdpersoon op te wekken, is voor de literaire critici alleen maar extra bewijs voor zijn onmiskenbare virtuositeit als schrijver.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Arnon Grunberg, De asielzoeker, vijftiende druk, Amsterdam 2005.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ingrid Hoogervorst, Grunberg langdradig. In: De Telegraaf, 11-6-2003. |
Onno Blom, Grimmige roman van Arnon Grunberg: De onschuldzoeker. In: De Standaard, 12-6-2003. |
Janet Luis, De afgrond in zonder vangnet. In: NRC Handelsblad, 13-6-2003. |
Arjan Peters, Beck en zijn stervende vogel. Angstaanjagende grappen in ‘De asielzoeker’ van Arnon Grunberg. In: de Volkskrant, 13-6-2003. |
Daniëlle Serdijn, Niets minder dan een meesterwerk. In: Het Parool, 13-6-2003. |
Thomas van den Bergh, Maskers af. In: Elsevier, 14-6-2003. |
Bart Vanegeren, Geluk is sadistisch van aard. In: De Groene Amsterdammer, 14-6-2003. |
Max Pam, De ongekende ander. In: HP/De Tijd, 14-6-2003. |
Marja Pruis, Scènes uit een huwelijk. In: De Groene Amsterdammer, 14-6-2003. |
Rudie Kagie, Een briljant rotjoch. In: Vrij Nederland, 21-6-2003. |
Rob Schouten, Ook een viezerik heeft principes. Grunberg kleedt de burgerlijke waarden uit. In: Trouw, 21-6-2003. |
Jeroen Vullings, Gek zijn is niet overleven. In: Vrij Nederland, 21-6-2003. |
Wim Vogel, Gevangen in de werkelijkheid. In: Haarlems Dagblad, 23-6-2003. |
Jaap Goedegebuure, Het woord als zetpil. In: Haagsche Courant, 27-6-2003. |
Fleur Speet, Een stomp in de maag. In: Het Financieele Dagblad, 5-7-2003. |
Jos Borré, Een geslagen hond, ‘De asielzoeker’ van Arnon Grunberg. In: De Morgen, 6-8-2003. |
Wim Noordhoek, De hoofdpersoon en de hoer, Een tweegesprek over het lot van de schrijver. Interview met Arnon Grunberg. In: Hollands Maandblad, nr. 670, augustus-september 2003, jrg. 45, p. 10-11. |
Joris Gerits, Boekhouder van het verrotte. In: Ons Erfdeel, nr. 5, november 2003, jrg. 46, p. 777-779. |
Arnon Grunberg: Boek 2003: De asielzoeker. Interview. In: Arjen Fortuin e.a. (red.), Magazijn, Amsterdam 2004, p. 69-72. |
Manu van der Aa, Over Arnon Grunberg, ‘De asielzoeker’. In: Streven, nr. 8, september 2004, jrg. 71, p. 761-762. |
Jaap Goedegebuure, Roependen in het riool, Over spraakmakende boeken. In: Spraakmakende boeken, Groningen 2004, p. 13-34. |
Aleid Truijens, Een kolossaal en tegendraads literair talent. Arnon Grunberg is eigenlijk maar met een schrijver te vergelijken: de jonge Gerard Reve. In: de Volkskrant, 23-10-2004. |
Hans Groenewegen, Overleven als schuld en boete. In: Koen Hilberdink en Jos Joosten (red.), Jan Campert-prijzen 2004, Nijmegen 2004, p. 74-121. |
| |
| |
Sana Valiulina, ‘De asielzoeker’. De onttoverde wereld van Grunberg. In: De gids, nr. 3, maart 2006, jrg. 169, p. 250-256. |
Lucie Sedláčkova, Kosmopolitisme in hedendaags Nederlands proza, representaties hiervan in de romans ‘Phileine zegt sorry’ van R. Giphart en ‘De asielzoeker’ van A. Grunberg. In: Zdenka Hrnčiřová e.a. (red.), Handelingen van het Regionaal Colloquium Neerlandicum van Midden-Europa aan de Karelsuniversiteit te Praag op 20, 21 en 22 september 2007, Praag 2008, p. 337-346. |
Yra van Dijk, Spelen tegen het spel in. Blanchot en Grunberg. In: Dossier: De as van de literatuur. Speciaal nummer van Parmentier, nr. 1, maart 2009, jrg. 18, p. 26-33. |
Thomas Vaessens, De geblokkeerde schrijver en de ontwaarding van de literatuur: Joost Zwagerman, Arnon Grunberg. In: Thomas Vaessens, De revanche van de roman. Literatuur, autoriteit en engagement, Nijmegen 2009, p. 119-158. |
Yra van Dijk, De asielzoeker - Arnon Grunberg. In: De Groene Amsterdammer, 4-3-2010. |
Jaap Goedegebuure, Nihilistische cultuurkritiek. Arnon Grunberg en het groteske. In Dossier: After postmodernism. Speciaal nummer van Parmentier, nr. 3, september 2010, jrg. 19, p. 47-54. |
Wim van Anrooij, Vertaler Rainer Kersten: ‘Aan het einde van “De asielzoeker” moest ik echt huilen’. In: Blauwe maandagen, nr. 1, 2010, jrg. 1, p. 50-55. |
Suzanne Fagel, Gruwelen met Grunberg. Een stilistische analyse van tijd en aspect in ‘De asielzoeker’. In: TNTL, nr. 3, 2010, jrg. 126, p. 242-263. |
Sabine van Wesemael, Tegen de wereld, tegen het leven. Over de verwantschap tussen Michel Houellebecq en Arnon Grunberg. In: TNTL, nr. 3, september 2010, jrg. 126, p. 282-305. |
Geert Buelens, Aforismen na Auschwitz. Over de ironie, ernst en overtuigingskracht van Arnon Grunberg en Marek van der Jagt. In: Johan Goud (red.), Het leven volgens Arnon Grunberg. De wereld als poppenkast, Kampen 2010, p. 13-38. |
Jaap Goedegebuure, Distantie en empathie bij Van der Jagt en Grunberg. In: Johan Goud (red.), Het leven volgens Arnon Grunberg. De wereld als poppenkast, Kampen 2010, p. 65-73. |
Erik Borgman, De onontkoombaarheid van de hoop, Grunberg lezen als geestelijke oefening. In: Johan Goud (red.), Het leven volgens Arnon Grunberg. De wereld als poppenkast, Kampen 2010, p. 105-125. |
Johan Goud, ‘De toekomst is niets dan leegte: Wat zal ik eens gaan doen?’ Een gesprek met Arnon Grunberg. In: Johan Goud (red.), Het leven volgens Arnon Grunberg. De wereld als poppenkast, Kampen 2010, p. 126-147. |
lexicon van literaire werken 92
november 2011
|
|