| |
| |
| |
Rose Gronon
De ramkoning
door J. Smeijers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman De ramkoning van Rose Gronon, pseudoniem voor Marthe Bellefroid (*1901 te Antwerpen - †1979 te Antwerpen), verscheen in 1962 bij Boekengilde De Clauwaert (Leuven) en beleefde in 1982 een twaalfde druk. De oorspronkelijke editie beslaat, inclusief het voorwerk, 267 bladzijden en telt zeventien hoofdstukken. Latere edities werden compacter gezet: de jongste uitgave beslaat 219 bladzijden. De tekst werd niet gewijzigd.
| |
Inhoud
Klytaimnestra, de koningin van Mykene, bekijkt zichzelf in de spiegel en voelt zich oud. Zij verwacht haar man Agamemnon terug: Ilion is na tien jaar oorlog gevallen, dank zij het met krijgers gevulde houten paard dat door de Grieken, op voorstel van de sluwe Odysseus, aan de stad was geschonken (hoofdstukken 1, 2, 3 en 4). Zij herinnert zich hoe in haar geboortestad Sparta de cultuur van de Moeder heerste. Klytaimnestra's moeder was de echte koningin; vader mocht alleen maar naast haar staan. Toen kwam er een haveloze vreemdeling - een vermomde god? -, die de eredienst van Zeus herinvoerde en wellicht de vader was van Helena, de zus van Klytaimnestra (hoofdstuk 4).
In afwezigheid van haar man heeft Klytaimnestra ook in Mykene de eredienst van de Moeder ingevoerd. Zij schenkt de jaarlijkse spelen, de rituelen dansen en, op midzomer, de ramkoning. Die mag slechts één jaar regeren, wordt daarna altijd op een ram het woud ingejaagd en komt daar om. Nu, bij de naderende terugkeer van Agamemnon, leeft zij met de nieuwe ramkoning, Aigist. Haar dochter Elektra haat haar daarom (hoofdstukken 4, 5 en 6).
Lang geleden, toen zij nog aan het hof van haar vader verbleef, waren Agamemnon en Menelaos, zijn broer - beiden een zoon van Atreus, die in een bloedige en lange vete zijn
| |
| |
broer Thyestes de troon van Mykene betwistte -, naar Sparta gekomen om in deze twist de gunst van Zeus af te smeken (hoofdstuk 7). Agamemnon bezocht haar in het geheim en toen Tantalos, de oude koning van Pisa, haar hand kwam vragen, weigerde zij en geloofde Agamemnon toen hij beloofde haar te komen ontvoeren. Hij kwam zijn belofte echter niet na en bleef zelfs helemaal weg. Schandelijk werd zij door haar vader weggejaagd en het was de oude Tantalos die zich over haar ontfermde. Klytaimnestra was niet ongelukkig bij Tantalos, in Pisa, en baarde hem een zoon. Toen kwam Agamemnon, die koning van Mykene was geworden nadat Thyestes, zijn oom, verslagen was, belegerde Pisa, veroverde het en nam Klytaimnestra mee naar Sparta, waar hij zich met haar vader verzoende en haar huwde. Menelaos trouwde met Helena. Klytaimnestra volgde Agamemnon naar Mykene: om haar mee te krijgen gaf hij haar het beeld van de Moeder en beloofde hij haar er in zijn stad een heiligdom voor te bouwen (hoofdstukken 9 en 10).
Met de terugkomst van haar man voor ogen, besluit Klytaimnestra zelf koningin van Mykene te blijven. Zij zal Aigist, die de zoon van Thyestes is en dus de neef van Agamemnon, bij zich houden en haar man doden: zijn ontrouw, zijn tienjarige afwezigheid, de herinnering aan haar dochter Iphigeneia, die hij in Aulis aan de goden offerde om van hen een gunstige wind voor de vloot af te smeken, zijn slaafs ingaan op het gekonkel van Odysseus: het zijn even zovele argumenten die haar stijven in haar moordplan. Dan keren haar gedachten terug naar de tijd toen Agamemnon zijn macht en die van Mykene vergrootte en de stad uitbouwde. Haar werden vier kinderen geboren: Iphigeneia, Elektra, de zwakke, angstige Crysothemis, en Orestes, haar oogappel. Toen werd Helena geschaakt door Paris, de zoon van de koning van Ilion, hetgeen een tienjarige oorlog inleidde. In Aulis kwam de vloot bijeen en voegde Achilleus met zijn Thessaliërs zich bij de Grieken. Daar ook, in Aulis, had Klytaimnestra drie dagen lang voor het leven van haar dochter gevochten. Maar Iphigeneia was bereid geweest haar leven te geven voor de eer van haar vader en de priester Kalchas had toen snel het offer voltrokken. Vol haat tegen haar man werd Klytaimnestra naar Mykene teruggezonden (hoofdstukken 12 en 13).
Later had zij bezoek gekregen van Nauplios, de oude koning van Argos. Hij was in het gezelschap van Aigist, had het kamp van de Grieken bezocht en vertelde over hun strooptochten, de buit en de vrouwen die ze meebrachten, en over de onderlinge twisten die de macht van de Grieken verzwakten (hoofdstuk 14).
| |
| |
Bij het vertrek van Nauplios had Aigist gevraagd te mogen blijven. Hij had het vervolg van het verhaal verteld: Agamemnon had zijn buit, de blanke Chryseis, de weduwe van een gedode koning, weer moeten afstaan en had ter genoegdoening de slavin Briseis van Achilleus opgeëist. Het gevolg daarvan was geweest dat Achilleus niet meer wilde vechten, zodat de dappere Hektor, de oudste zoon van de koning van Ilion, vrijuit de Grieken te lijf kon gaan. Toen hij Briseis terug had gekregen, doodde Achilleus Hektor echter. Paris doodde vervolgens Achilleus.
Toen midzomer kwam, had Aigist de waanzinnige beslissing genomen de nieuwe ramkoning te worden. Hij maakte zich onmisbaar in Mykene en had de liefde van Klytaimnestra verworven. Dat zag Elektra. Zij haatte Aigist en haalde Orestes, die zich als speelkameraad aan hem gehecht had, van hem weg, zodat Klytaimnestra haar zoon met de herders naar de weiden had moeten sturen (hoofdstuk 15).
Heel de winter hebben Aigist en Klytaimnestra hun wanhopig geluk gedronken, en gewacht op de terugkeer van Agamemnon. Met het wachten is de onzekerheid gekomen, de aarzeling ook betreffende elkaars bedoelingen. Ook de stad wacht. Vroegere trouw en dankbaarheid zijn verdwenen; men vreest de toorn en de wraak van de koning, of men kruipt weg van angst.
Aigist rijdt zijn neef Agamemnon tegemoet. Elektra wacht op haar vader en heeft een bode naar de herders gestuurd om Orestes terug te brengen. Klytaimnestra is alleen. Zij maakt zich mooi om haar man te begroeten. Die komt aan, met naast zich zijn nieuwe buit, de zwangere Kassandra. Terwijl hij zich baadt, doodt Klytaimnestra hem met de heilige dubbele bijl. Zij laat Kassandra opsluiten in het graf van de dode koning. Orestes is niet teruggekeerd. De bode is met hem verdwenen en niemand weet waar ze zijn... (hoofdstuk 16).
| |
Interpretatie
Thematiek
Uitgaande van de bekende gegevens uit de sagenwereld van Homeros - door de schrijfster in een viertal bladzijden samengevat en aan het slot van haar roman als een aparte tekst opgenomen -, heeft R. Gronon gepoogd te beschrijven en te motiveren hoe de vrouw Klytaimnestra ertoe wordt gedreven haar man Agamemnon te vermoorden. Veel meer dan een historische roman is De ramkoning dan ook een psychologische roman, veel meer dan de roman van een ‘ramkoning’ is hij de roman van een vrouw.
| |
| |
De romans en novellen van R. Gronon zijn vaker in een historisch kader gesitueerd, wat niet betekent dat haar oeuvre ‘een vlucht in het verleden’ - de typische ontsnappingsdrang als een van de kenmerken van de romantiek - zou zijn. Het teruggrijpen naar het verleden is veeleer het resultaat van haar grote belangstelling voor geschiedenis en vooral van haar vele reizen. Nogal wat van haar werk is ontstaan tijdens en na een bepaalde reis, is gegroeid vanuit de ervaring en beleving van een stad, een landschap - zo is de inspiratie tot De ramkoning gekomen tijdens een reis naar Griekenland -, zodat een roman of een novelle dikwijls tegelijk het epische verhaal is van een stad of streek én het relaas van een menselijk drama.
In een interview met L. Scheer zei R. Gronon: ‘Dat is het eigenlijk wat zo fascinerend is: achter de starre, goddelijke figuren van Homeros de mens te zoeken, met al de schakeringen van zijn geest en zijn gevoel. Dat heb ik willen doen in al mijn historische verhalen: de mens zoeken zoals die altijd en overal dezelfde blijft’ (R. Gronon, De Roodbaard, schooleditie, Leuven, 1968, p. 75). Men zou er aan willen toevoegen: ook de mens zoeken die zijzelf is. In een ander interview bekende ze: ‘Eigenlijk is Klytaimnestra de vrouw die ik had willen zijn. Ik had haar moed willen hebben, haar manier van handelen, haar zelfverzekerdheid; de manier waarop ze haar lot vastgrijpt en doorzet. (in: Moritoen, nr. 3, 1972, jrg. 1)
Het mensentype dat haar voorkeur heeft, is de gedoemde, de miskende, de door het lot getekende, die zich hardnekkig verzet en intens naar geluk en goedheid verlangt. Het liefst projecteert ze dit type in vrouwen die superieur zijn aan hun mannelijke tegenspelers door hun innerlijke sterkte, hun karakter en persoonlijkheid. Naar het woord van B. Kemp is het oeuvre van R. Gronon ‘de emanatie van een fundamenteel matriarchaal levensgevoel’. Dat levensgevoel krijgt in De ramkoning zelfs een concrete, objectieve gestalte in de voorstelling van het matriarchaat als de oorspronkelijke regeringsvorm in de Griekse stadstaten. In de inleiding tot haar roman verwijst de schrijfster in dat verband naar een werk van de dichter, romancier en essayist Robert Graves (bedoeld is zijn door klassieke filologen wel betwiste The Greek Myths uit 1955), waarin gesteld wordt dat ‘het oude Griekenland geen goden kende, maar wel één godin: de Moeder, de Aarde’. Parallel daaraan regeerde in de vroege Griekse steden een koningin, die ieder jaar huwde met de koning die naast haar slechts één jaar lang regeerde en dan ritueel gedood werd.
De zelfbevestiging van de vrouw vindt in het werk van R. Gronon haar uitdrukking in een koppige trots en een uiterlijke koelheid, die isoleert en eenzaam maakt. Tegelijk wordt ze
| |
| |
verteerd door een innerlijk vuur, een hunkering naar liefde, moederlijkheid, zachtheid en goedheid, die haar soms weerloos en kwetsbaar laat. Het zijn wezenstrekken die zeker ook voor Klytaimnestra gelden. De koningin komt zeer zelfbewust over, overtuigd van eigen waarheid en waarde. Haar taal klinkt hard, verbitterd soms, en als ze over de Grieken en hun oorlog praat, komen spot en schimp haar woorden kleuren. Maar ze kan ook zacht zijn - tegenover Tantalos bijvoorbeeld -, ze vergoelijkt haar halfzus Helena, al is ze erg jaloers op diens uitzonderlijke schoonheid, ze lijdt onder de houding van haar dochter, ze heeft medelijden met de jonge ramkoning in zijn wanhoop om de dreigende rituele dood en ze kan de geborgenheid bij Aigist niet missen. ‘Haar lot is het lot van de vrouwen uit alle tijden, die door de echtgenoot verlaten worden, jaren lang. Hij gaat de oorlog en het avontuur tegemoet, zonder zich heel veel om zijn huisgezin te bekommeren. Zij kunnen het huis en het vuur bewaken, de kinderen grootbrengen, de gedachtenis aan de afwezige held hoog houden, en aan alle moeilijkheden het hoofd bieden.’ (R. Gronon, De vrouw in de mythologie, in: De Vlaamse Gids, nr. 6, 1972, p. 27)
De tweespalt in het wezen van de vrouw krijgt in het oeuvre van R. Gronon een pendant in een andere, telkens weer opduikende tweespalt: de liefde van de vrouw (of de man) aarzelt, moet kiezen tussen twee mannen (of vrouwen). In De ramkoning is dat de keuze tussen Agamemnon en Aigist. Tegenover Agamemnon is liefde haat geworden: hij heeft haar voortdurend vernederd, haar eerste echtgenoot en haar eerste kind vermoord, haar dochter Iphigeneia aan zijn ijdelheid geofferd, met andere vrouwen geleefd en boven haar de nieuwe, jongere en mooiere koningin geprezen die hij in triomf naar de stad meevoerde. Aan haar haat- en wraakgevoelens tegenover Agamemnon is de houding van haar vader, die haar als kind en meisje vernederd heeft - ‘hoe dat lelijk mormel een dochter van mij kan zijn...’ (p. 14) -, niet vreemd. Zijn beeld en dat van Agamemnon schuiven in de loop van haar verhaal (en haar leven) over elkaar, worden één ‘walgelijk wangedrocht... dat aan mijn gedachten knaagt, en me geen rust meer laat’ (p. 53). Door haar man te doden zal zij zich ook op haar vader wreken en sluit zich de cirkel van haar haat (ook het vader-dochterthema is een constante in Gronons oeuvre).
De keuze vóór Aigist is een keuze vanuit haar eenzaamheid. Haar liefde voor hem is veeleer een vriendschap als van man tot man, als van wapenbroeders (p. 229), zij zijn ‘gezellen die samen een tocht hebben ondernomen’ (p. 50). Hun relatie is er een van wederzijds erkennen. Hij is haar gelijke, geeft haar ingeboren vrouwelijkheid en tederheid - die er was, maar
| |
| |
die telkens gekwetst werd - de kans zich te uiten. Aanvankelijk meent zij nog hem te kunnen behandelen zoals de zes andere ramkoningen, zijn voorgangers, maar reeds stelt zij voor zichzelf vast: ‘Het is hard te beslissen,’ (p. 49). Met het besef van hun beider lotsverbondenheid groeit de aarzeling. ‘Beslis voor mij, Aigist,’ vraagt zij hem tijdens een nachtelijk gesprek (p. 82). En terwijl de uren vorderen weet zij: ‘Ik zal hem niet kunnen laten gaan.’ (p. 229) Ook al heeft zij geleerd dat hij listig kan zijn en argwanend en al weet zij dat hij na zijn aanstelling tot ramkoning ambitieus geworden is, toch verdwijnen die gebreken achter de herinnering aan zijn tederheid. Eigenlijk is Klytaimnestra's relatie met de oude Tantalos, hoe kortstondig ook, de meest harmonische en zachte, al is die ook vanuit agressiviteit begonnen. Bij hem vindt ze de geborgenheid die ze bij haar vader niet vond.
Dat alles stempelt haar tot een heel andere figuur dan alleen maar tot een misdadigster, de vrouw die in blinde wraak de koning, haar echtgenoot, vermoordde. Zij lijkt wel - met Tantalos - de enige humane persoonlijkheid in een primitieve maatschappij, waar het recht van de sterkste, ruwheid en sluwheid, wreedheid en eerzucht heersen, waar mannen tegenover vrouwen, vaders tegenover hun kinderen, neven tegenover neven staan. Klytaimnestra spreekt met een soort koude minachting over dit voor-klassieke Griekenland, dat gedomineerd wordt door bloed en haat en wapens en door de spotlach die wil overbluffen en de anderen kleineren.
Een zelfde houding neemt ze aan tegenover de Olympische godenwereld - ‘ik geloof niet aan die wrede, wispelturige, glimlachende goden van de Grieken’ (p. 184) - en het herstellen van de eredienst van de Moeder is meer een daad van staatsmanschap dan een godsdienstig gebaar. Ook in haar religieuze ervaring staat ze voorop in haar omgeving: twee maal verwoordt zij haar geloof in het bestaan van de éne, onnoembare, oneindige God: eenmaal in het korte hoofdstuk 5, dat in zijn anderhalve bladzijde één geloofsbelijdenis is; een tweede maal in het eerste fragment van hoofdstuk 11. Ondertussen heeft ook Tantalos haar verteld over een volk dat, ‘ergens, in een groot vlak land, aan trage stromen’, de God van Alle Dingen aanbidt (p. 109), en, na de aanstelling van de eerste ramkoning, alleen in de nacht, ervaart zij lijfelijk de aanwezigheid van een god zonder naam of gelaat, die alleen licht was (p. 212).
| |
Vertelsituatie
De roman gebruikt het ik-vertelprocédé. Bij het begin van het eerste hoofdstuk spreekt Klytaimnestra haar eigen beeltenis toe, zoals die haar uit de spiegel aanstaart. De tekst groeit uit tot één ‘monologue intérieur’. Tegelijk is hij ook één lange flash-back, die vanuit een zenuwknooppunt - Agamemnons
| |
| |
naderende terugkeer - de vertellijnen laat vertrekken en een heel verleden tot leven wekt. Op die manier is het eindpunt van in het begin intens aanwezig. De steeds kleiner wordende tijdsruimte tussen het cruciale ogenblik van de confrontatie en het verhaal over het verleden verhoogt de spanning gestaag, ook omdat de aanvankelijke vastbeslotenheid van Klytaimnestra om de moord te voltrekken, naarmate de tijd dringt en het beslissende moment onafwendbaar wordt, door steeds grotere twijfel ondermijnd wordt.
| |
Opbouw
De schrijfster heeft er in het al aangehaalde interview in Moritoen op gewezen dat het stramien van het boek eigenlijk gepland was voor een novelle, waarvan het crisispunt voor haar lag in de keuze van Klytaimnestra tussen Agamemnon en Aigist. Het waarom van die keuze, de verklaring voor Klytaimnestra's aarzeling, bleek echter achteraf de omvang van een roman te vereisen.
De novelle-structuur is typisch voor veel werk van R. Gronon. Het conflict wordt daardoor geconcentreerd in het moment waarop de veer het meest gespannen staat, het personage zich voor een dwingende en dringende beslissing bevindt. De flash-back is daarbij een structureel element: hij brengt de gegevens aan die de intensiteit en de explosieve kracht van de innerlijke crisis moeten verklaren en trekt door het telkens toevoegen van nieuwe elementen - het procédé van het uitstellen, dat hier met een groot raffinement wordt toegepast - de spankracht van de veer aan. Door het dramatische gebeuren op een crisismoment samen te trekken en door tegelijk de eenheid van plaats (het paleis van Klytaimnestra) en de eenheid van tijd (zie hierna) te bewaren, herinnert de verhaalstructuur van de roman bovendien aan de structuur van de klassieke tragedie.
De stroom van herinneringen die Klytaimnestra beroert, is ingebed in een tijdsverloop van twee nachten en twee dagen: van de avond (hoofdstuk 1) via de nacht (vanaf hoofdstuk 4) naar zonsopgang (hoofdstuk 9) en een tweede avond (hoofdstuk 14), de tweede nacht (15) en ‘de opengaande morgen’ (hoofdstuk 16) van de dag waarop de moord plaats heeft. Het laatste hoofdstuk (17), dat nauwelijks meer dan één pagina beslaat, staat buiten dit tijdsbestek: het moet een viertal dagen later gesitueerd worden en is het korte, door Klytaimnestra verhaalde relaas van de moord (‘Ja, zo is het gebeurd’). Die herinneringsstroom wordt onderbroken door veeleer korte momenten waarin Klytaimnestra zich over het heden - wat te gebeuren staat en wat rondom haar gebeurt - bezint: de naderende terugkeer, het doen en laten van Aigist en Elektra, het angstige huichelen van hofhouding en omgeving. Ieder hoofdstuk begint op die wijze in het heden, behalve hoofdstuk 3 dat
| |
| |
ermee eindigt en hoofdstuk 4 waarin dit heden ontbreekt. Vier hoofdstukken hebben uitsluitend het actuele gebeuren tot onderwerp: hoofdstuk 5 formuleert Klytaimnestra's visie op de Griekse goden en op de haar onbekende God, in hoofdstuk 6 praat zij met haar dochter Elektra, hoofdstuk 8 omvat een gesprek met Aigist, hoofdstuk 16 verhaalt de laatste uren van wachten op de komst van haar man. Op dit laatste hoofdstuk na zijn de andere drie erg kort gehouden (nauwelijks een tweetal bladzijden), en dat vormt een opvallende tegenstelling met de overige hoofdstukken waarin het verleden uitvoerig, in telkens grote, op zichzelf een geheel vormende fragmenten - van één tot vier, naargelang van het hoofdstuk - aan bod komt.
De herinneringsbeelden cirkelen rond twee polen - het persoonlijke leven van Klytaimnestra en de oorlog van Troje - en beginnen ‘in medias res’: in hoofdstuk 2 en 3 vertelt Klytaimnestra over de geheime ontmoeting van Odysseus en Helena en over zijn plan om het houten paard binnen de muren van Troje te halen. Hoofdstuk 4 brengt het korte relaas van de inneming van de stad en het verhaal over de zwangerschap van Klytaimnestra's moeder en de geboorte van Helena. Van dan af aan volgt Klytaimnestra's terugblik een chronologische lijn en worden de geschiedenis van de oorlog - ontstaan, verloop en afloop - door haar levensverhaal heen verweven. Zo vertelt Klytaimnestra dus de geschiedenis en haar geschiedenis. Of juister: haar geschiedenis in de geschiedenis. Zij is protagoniste en getuige, acteur en commentator.
| |
Stijl
Die verwevenheid krijgt in de verwoording ervan een echo: een soms schampere, bittere toon, een verbeten, hartstochtelijke verteltrant wisselen af met klassieke taalelementen die de sfeer van de Griekse epen oproepen. Zo zijn er de homerische vergelijkingen, de stereotiepe wendingen (‘het kantelen van de seizoenen’; ‘de bark van de maan zeilde majestatisch naar het westen’), de archaïserende samenstellingen (donkergelokt, schuimomrand, spitsboegige schepen), de beeldenrijkdom (‘de woorden vallen, één voor één, als keitjes’; ‘de angst bijt plots... onder mijn borst: een vlugge, scherpe adderbeet’), de poëtische taal (nukkige winden, de gebochelde maan, het tin-kleurige water).
In De ramkoning is een diepgekwetste, temperamentvolle vrouw aan het woord die innerlijke bewogenheid en intense gevoeligheid tot uitdrukking brengt en tegelijk in toom houdt in een sierlijke, plastische, klassieke taalvorm. M. Janssens sprak in dat verband van ‘bedwongen voornaamheid’.
| |
| |
| |
Context
Rose Gronon heeft meermaals thema's uit de Griekse sagenwereld als stof voor haar werk gekozen: behalve De ramkoning zijn er de novellen De Roodbaard (1965) en Pentheus (1969). Veel van haar oeuvre is overigens in het verleden gesitueerd: in het bijbelse verleden (Ishtar, 1974), het Spaanse (onder meer De man die Miguel heette, 1963), het Duitse (Ik, Hasso van Bodman, 1966), Italiaanse (Orso, 1954), Vlaamse verleden (onder andere Sarabande, 1957).
De ramkoning hoort thuis in een reeks van werken die in dezelfde periode verschenen en waarin in een klassiek (of bijbels) wereldbeeld een eigentijdse, moderne visie wordt geprojecteerd: De belofte aan Rachel (Hubert Lampo, 1952), Ik was een kristen (Maria Rosseels, 1957), De verloren zoon (Gerard Walschap, 1958), Xanthippe (Paul Lebeau, 1959).
Als actualisering van de Griekse sage staat De ramkoning in de lijn van het werk van buitenlandse auteurs die zich erdoor lieten inspireren. Zo schreef J. Giraudoux in 1935 het toneelstuk La Guerre de Troie n'aura pas lieu en koos J.P. Sartre de wraak van Elektra op haar moeder en Aigist als thema om in zijn drama Les mouches (1943) onderhuids de houding van de officiële Franse regering in de Tweede Wereldoorlog te hekelen (Elektra is ook het hoofdpersonage in het drama Elektra van H. von Hofmannsthal, dat door Richard Strauss in 1908 tot opera werd bewerkt).
| |
Waarderingsgeschiedenis
In het Winkler Prins Lexicon van de Nederlandse Letterkunde (1986) wordt De ramkoning een ‘succesrijke roman’ genoemd: de twaalf herdrukken tot nog toe rechtvaardigen ongetwijfeld die omschrijving. Reeds bij verschijnen werd hij geprezen als ‘een roman van grote betekenis’ (M. Rosseels), ‘een merkwaardige schepping’ (P. Lebeau), ‘een kostbare aanwinst waarmee we allen gelukkig moeten zijn’ (J. Daisne). ‘Gronon voert een aangrijpende, huiveringwekkende, ja, onweerstaanbare daemonische vrouwenfiguur ten tonele’ (H. Lampo) en schetst tegelijk ‘een indrukwekkend beeld van de vóór-kristelijke wereld’ (P. Hardy).
In het Vlaamse onderwijs behoort het boek mede als een introductie tot de wereld van de Griekse en Homerische sage, tot het vaste leespakket. In Nederland heeft de roman weinig weerklank gevonden. In Het Parool van 7 juli 1962 wijdde Raymond Brulez er een lovende recensie aan.
| |
| |
Voor haar roman kreeg de schrijfster de Literatuurprijs voor het scheppend proza van de Provincie Antwerpen (1966).
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Rose Gronon, De ramkoning, Leuven, 1962.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H. L(ampo), Klytaimnestra vertelt zelf. In: Volksgazet, 15-2-1962. |
P. Hardy, Rose Gronon: De ramkoning. Roman van een ambitie. In: Gazet van Antwerpen, 25-2-1962. |
V. Van de Voorde, De ramkoning. In: De Standaard, 17-3-1962. |
B. Kemp, Ontmoeting met Klytaimnestra. In: De Linie, 4-5-1962. |
M. Rosseels, Meesterlijke evokatie. In: Periodiek, 1962, jrg. 5, p. 123-125. |
R. Brulez, De ramkoning: tragedie van het matriarchaat. Nieuw boek van Rose Gronon, roman over het lot der Atrieden. In: Het Parool, 7-7-1962. |
P. Hardy, [De Ramkoning]. In: Boekengids, 1962, jrg. 40, p. 121-122, p. 149. |
L. Scheer, De Griekse sage herverteld. In: Dietsche Warande & Belfort, 1962, jrg. 107, p. 651-657. |
Th. Govaart, [De Ramkoning]. In: Kultuurleven, 1962, jrg. 29, p. 601-602. |
J. De Ceulaer, Rose Gronon. In: Te gast bij Vlaamse auteurs. Deel 4, Antwerpen, 1964, p. 52-59. |
G. Adriaansen, [De Ramkoning]. In: Streven, 1965-1966, jrg. 19, p. 705. |
B. Kemp, Twee romancières. Rose Gronon en Maria Rosseels. In: Dietsche Warande & Belfort, 1968, jrg. 113, p. 32-42. |
J. Florquin, Rose Gronon. In: Ten huize van.... Deel 6, Leuven, 1970, p. 107-148. |
F. Mollet en P. Elsen, Interview. In: Moritoen, nr. 3, 1972, jrg. 1. |
D. Duys, Het verband tussen de Ramkoning, Roodbaard en Pentheus van Rose Gronon. Proefschrift, Leuven, kul, 1972. |
W. Lebeau, Constanten in het werk van Rose Gronon. Proefschrift, Leuven, kul, 1972. |
M. Grootaert, De vrouwenfiguur in de werken van Rose Gronon. Proefschrift, Leuven, kul, 1974. |
K. Huygh, De vrouwenfiguur in de werken van Rose Gronon. Proefschrift, Antwerpen, Universitaire Instelling, 1976. |
M. Janssens, Freestrede Rose Gronon. In: M. Janssens, Woorden en waarden. Essays over literatuur. Brugge, 1980, p. 267-282. |
M. Geens, De Ramkoning - Xanthippe. Een vergelijkende studie. Proefschrift, Leuven, kul, 1980. |
lexicon van literaire werken 6
mei 1990
|
|