| |
| |
| |
Irina van Goeree
Andreas en het vuur
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Irina van Goeree (pseudoniem van Maria-Frieda de Keuster, geboren te Antwerpen in 1924) publiceerde de roman Andreas en het vuur in 1978. Dat was al haar zesde roman. Tot 1990 was zij lerares psychologie aan het Hoger Instituut voor Verpleegkunde St.-Berlindis te Antwerpen. Zij heeft een groot stuk van de wereld bereisd. Andreas en het vuur begint met herinneringen aan een verblijf in Mexico, zoals in de vorige roman, Languit rillen in de zon, een reisverslag over Zweden is verwerkt. Zij is goed vetrouwd met het reilen en zeilen in Zuid-Amerika, waar zij het herhaalde malen over heeft in Andreas en het vuur. Ook in verband met die problematiek demonstreert zij haar anti-burgerlijke betrokkenheid.
Haar echtgenoot Herman Huygh, een bekend architect, overleed in 1977. Zijn dood wordt in de laatste zinnen van Andreas en het vuur vermeld. De ontstaansgeschiedenis van de roman, waarin echtelijke relaties een zo belangrijke rol spelen, heeft zeker iets te maken met het overlijden van haar man.
Andreas en het vuur verscheen eerst bij Standaard Uitgeverij. De tweede druk (1981) verscheen bij dezelfde uitgever, de derde in 1987 bij Uitgeverij Hadewych (Schoten/Baarn). De roman werd in het Frans vertaald als Andréas et le feu, uitgegeven door La Renaissance du Livre in Brussel, met een heruitgave in de verzameling La pie sur le gibet bij La Longue Vue in Brussel (in 1989). Een Hongaarse vertaling verscheen in 1993 onder de titel Andreas és a tüz (bij uitgeverij Gloria in Koloszvar).
| |
Inhoud
Een vrouwelijke ikverteller van middelbare leeftijd, die we later als Irina leren kennen, is onlangs uit Mexico naar haar woonplaats in de buurt van Antwerpen teruggekeerd. Ze heeft een beeldje uit vulkanisch gesteente van de vuurgod uit Mitla in de zuidelijke Siera Madre mee naar huis gebracht. De vuurgod, die je volgens de Mexicanen niet mag uitdagen, heet Xiu- | |
| |
tecuhtli. Een vriend, Azureliano Estrada, die zij in Mexico ontmoette, vertelde haar dat de vuurgod ook een ander ik in de bezitter van zo'n beeldje kan branden (wat in de loop van de roman gaat gebeuren). Zelf heeft ze geen kinderen, ze koestert een speciale affectie voor haar buurjongetje Manfred. Ze leeft ‘in zichzelf’, heeft er moeite mee om haar gedachten te ordenen en schermt de cirkel van haar eigen wereldje met alle middelen af. Voor Manfred bracht ze een Taube, een oldtimervliegtuigje, als geschenk mee. Van zijn vader en zijn stiefmoeder Mandy kreeg ze daar geen bedankje voor. Ook met zijn zus Carolyn heeft ze weinig contakt. Irina is gehuwd met Herman.
Irina leeft zich volkomen in in Manfreds moeder Manuela, die zij als een alter ego echt gaat ‘beleven’. Zo leren we de tweede ikverteller, Manuela, kennen. Die is gehuwd met de altijd druk bezige zakenman Walter. Ze ontmoet professor Andreas K. in een antiquariaat Boliber, waar ze op donderdag elkaar nog een aantal keren zullen zien, met inachtneming van een zekere afstandelijkheid. Manuela zou die wel willen verdrijven, maar Andreas K. leent zich niet tot toenadering op sentimenteel vlak. Andreas K., professor in de communicatiewetenschappen, vertrekt naar de universiteit Oruro in Bolivia. Irina groeit inmiddels steeds dichter naar Manfred toe, die zij beschouwt als haar eigen kind.
Manuela, die ‘van twee mannen houdt’, leeft in twee werelden. Ze is lerares in economie en biologie (zoals de echte Irina van Goeree lerares is geweest). Manuela wil leven buiten het ééndimensionale burgerlijke leven (waarvan haar man het prototype is), zoals de eerste ikverteller ook een meer avontuurlijk bestaan najaagt én toch binnen de cirkel van haar gevestigde conditie blijft voortpiekeren, door het huwelijk gebonden aan haar man.
Manuela is omgekomen in een verkeersongeval. Zij vertelt (binnen de spiegelconstructie die Irina met zichzelf en met Manuela heeft opgebouwd), dat Andreas zich in Bolivia gaat inzetten voor een humaner bestaan van de Indio-mijnwerkers. Hij schrijft een lange brief uit Bolivia naar Manuela. Op het eind vertelt hij zelf (als derde ikverteller) over die ervaringen in de Derde Wereld van Zuid-Amerika. De eerste ikverteller Irina ontmoet Andreas K. ook in het antiquariaat. Het vuurgodje is van haar schrijftafel verdwenen. Ze meldt de dood van haar man, die ze levenloos aan zijn tekentafel vindt.
| |
| |
| |
Interpretatie
Het centrale probleem in Andreas en het vuur is de omschrijving van de cirkel rond het ik van een gehuwde kinderloze vrouw van middelbare leeftijd in een welgesteld milieu, en het doorbreken van die cirkel. De metafoor ‘de cirkel rondom mij’ komt het meest voor in de ikvertellingen van Irina en van de ‘stand-in’ Manuela. Irina wenst geen indringer in haar privé-domein, waar ze zich veilig voelt, ondanks de bekoringen om daaruit te treden. Zij zal de cirkel ontsluiten door Manuela te worden in haar spiegel die haar ik verdubbelt. Irina identificeert zich met haar alter ego, de moeder van Manfred. Manuela is verliefd op professor Andreas K., die slechts om de week kort in haar leven verschijnt, in een ouderwets antiquariaat. Hij heeft ook iets van een vaderfiguur. Manuela breekt de cirkel kortstondig open. Tot de dood toeslaat.
Irina wil haar burgerlijk routinebestaan, gedomineerd door een behoudende ratio, doorbreken door zich, zij het in haar verbeelding en bij de genade van de schrijfact, over te geven aan de impulsen van het hart, zoals zij die in het bestaan van Manuela projecteert. Dankzij die projectie kan zij haar levenskring doorbreken en even een harmonisch samengaan van ratio en hart ervaren in de zalige momenten van de opgeschreven verbeelding. Zij kapselt zich in een ander ik in, én realiseert toch op die wijze haar verlossende dromen.
Andreas en het vuur behandelt aldus de identiteitsproblematiek in de tweespalt van veilige behoudzucht én het verlangen naar ontsnapping. Op de dramatische scheidingslijn tussen die twee verlangens ligt een speciale beleving van de liefde: binnen de huwelijksband of op de ontsnappingsroute van het avontuur. De eerste ikverteller Irina wil de cirkel rondom zich bewust afgrendelen en toch ontsnappen in de Manuela-fictie, maar de dood treedt op als ultieme afgrendelaar.
Via Andreas K. doorloopt ze een bewustwordingsproces dat heel andere horizonten opengooit. Zo dringt de problematiek van de Derde Wereld in haar bewustzijn binnen. Ze vraagt zich af of haar privé-cirkel niet te eng en te egoïstisch uitvalt in het licht van het onrecht in Bolivia. De figuur van Andreas K. levert niet de verlossing op sentimenteel vlak voor de traditoneel gebonden en in haar ik vastgemetselde Irina, maar hij verruimt wel op ideëel vlak het engagement aanzienlijk. De feministische trekken van de ikverteller kunnen aldus met een attitude van sociale betrokkenheid aangevuld worden. Er blijkt nog een even dwingende realiteit in de wereld te bestaan naast haar egocentrische projecties.
Andreas en het vuur beweegt zich tussen droom en daad, tus- | |
| |
sen projecties in de droom en de realiteit van alle dag. De beveiliging van het eigen ik wordt via Andreas K. afgewogen tegen het welvaren van de (onderdrukte) anderen. Een burgerlijk bekrompen leventje verschraalt in de schaduw van de problematiek van ontvoogding aan het andere eind van de wereld. Naast de individualist dient zich de idealist aan. Het idealisme van Andreas K. rukt de individualistische ikverteller van vóór haar intimistische spiegels los uit haar sociale, familiale en psychische ‘inbedding’. De Mexico-ervaring en meer nog de missie naar Bolivia creëren de gewenste emotionele en intellectuele afstand ten opzichte van een vrij burgerlijk afgebakende ‘affluent society’ in West-Europa. Naast de conservatieve stem van Herman/Walter horen de ‘twee’ vrouwen de lokroep van een andere variante van Bevrijding.
| |
Thematiek
Het belangrijkste thema van Andreas en het vuur is het project van zelfrealisatie van de vrouwen Irina en Manuela. Daarop worden andere thema's geënt. Die liggen meestal in de buurt van het ‘engagement’ uit de jaren 1970. Irina, pas terug uit Mexico, vraagt zich af of we ons in het postindustriële Westen niet te vrijblijvend indekken in de welvaartsstaat. Kunnen wij ons blijven verschuilen in ‘een uitgehold of alleszins de berg afhollend Westen, dat niet wil beseffen dat het aftakelt’? Daarin als welgesteld burger geboren worden, is geen schande, schrijft zij, maar het welvaren in onze villawijken legt ons verplichtingen op ten aanzien van het welzijn van onderontwikkelde gebieden. De revolutionaire uitbarsting die in potentie aanwezig was in het eerste deel van de roman, wordt dankzij het engagement van Andreas K. een niet zomaar gedroomde, maar een dwingende realiteit. Andreas leert ons dat we niet mogen vastlopen ‘in systemen’. Mexico en Bolivia vertegenwoordigen een beschaving van de oorsprong, waarvan het overgeciviliseerde Westen nog heel wat kan opsteken. De centrale figuur zoekt boeken over die beschavingen op. Haar cultuurhistorische belangstelling fungeert als horizontverruiming in haar ommuurde wereldje. Ze wil alleen zichzelf beveiligen én toch een ‘Alvrouw’, een ‘Al-moeder’ zijn, dus haar potentie ter beschikking stellen van de Andere. Aldus tracht zij de kloof tussen de enorme sociale en politieke achterstelling van de Derde Wereld en de affectieve egotripperij van de welgestelde klasse in het Westen te overbruggen. Andreas en het vuur is een signaal om een daadwerkelijke verlichting van die tegenstelling tot stand te brengen.
Een gelijkaardige problematiek verbindt Irina met de aanleg van de autostrade tegen haar achtertuin. Zij vermeldt herhaaldelijk het geraas van bulldozers, graafmachines, kranen, betonmolens, vrachtwagens, allemaal iconen van de op profijt en gemak beluste Westerse consumptiemaatschappij.
| |
| |
Dichter bij de schrijftafel betrekt zij het schrijfproces bij haar vertelling (in de trant van de experimentele ‘nouveau roman’-poëtica van de jaren 1960 en 1970). De schrijfster zegt dat zij ervoor terugschrikt dat ze te veel met haar ik bezig is, maar ze buigt zich voortdurend over de act van het schrijven zelf. Ze voelt (en voedt) een onweerstaanbare lust om het hele gebeuren vanaf haar thuiskomst uit Mexico op te schrijven. De gedachten duiken zo onstuimig in haar op, dat ze wel moet gaan zitten schrijven. Is het verwaandheid dat ze alles op blanke vellen papier tot leven wil brengen? Met de vuurgod Xiutecuhtli op haar schrijftafel geeft zij zich over aan de eredienst van het woord, al mogen zoveel woorden - als liefde, genegenheid, trouw en dergelijke - smadelijk vermorzeld zijn. Zij wil die woorden in ere herstellen, wars van alle schijnheiligheid. Vandaar haar concentratie op de schrijfact, met als resultaat een verhaal over het schrijven of een roman-in-de-roman.
De lezer wordt ingelicht over het ontstaan, het project, de vorderingen en de voltooiing van de roman. Irina was van plan een optimistisch boek te schrijven, maar ongemerkt sluipen woorden van verdriet en verwarring, ‘misschien ook wanhoop’ haar schriftuur binnen. Ze is ook voortdurend bezig met de relatie tussen fictie en realiteit - ook een aspect van het reflexieve schrijven-over-het-schrijven.
| |
Opbouw
Andreas en het vuur bevat geen hoofstukken. Wel wordt soms een witregel gelaten tussen de episodes van de ikvertellingen. Globaal gezien bestaat de roman uit één lange ikvertelling van een vrouw die later Irina blijkt te heten. Het schrijfmoment wordt versluierd aangegeven. De schrijfster is kennelijk recent teruggekeerd uit Mexico en noteert haar belevenissen blijkbaar in de zomer na het dodelijk ongeval met Manuela, van wie de man inmiddels met Mandy is gehuwd. In haar vertelling laat ze ‘de wisselwerking tussen realiteit en fictie’ de vrije loop, hoe verwarrend die wisselwerking ook is. Concrete zaken wisselt zij af met projecties en wensdromen. Het verhaal wordt allesbehalve chronologisch rechtlijnig opgebouwd. De schrifturen van Irina verzinken vaak in bezinningmomenten, waar zij realia druppelsgewijs in mengt. De reconstructie van de chronologie is niet haar eerste oogmerk.
De eerste ikvertelling blijkt van de hand van Irina zelf te zijn. Na twintig bladzijden wordt ze Manuela en projecteert zij haar eigen ik in de psychologie en de leefwereld van de buurvrouw. Van blz. 34 tot 44 is zij weer ik-Irina. Dan is zij opnieuw gedurende dertig bladzijden als ik-Manuela aan het woord. Zo kantelt de opbouw van eerste ik naar tweede ik: ik-Irina van blz. 75 tot 85, ik-Manuela als alter ego weer van blz. 85 tot 124. Daarin staat de lange brief van Andreas uit Boli- | |
| |
via (blz. 112-116). Binnen het laatste fragment van ik-Irina komt ook een derde ikverteller - Andreas - aan het woord, met zijn relaas over Bolivia (blz. 124-126). In de slotbladzijden van ik-Irina wordt ‘de cirkel hermetisch afgesloten’.
Ik-Manuela vervult overduidelijk een spiegelfunctie ten opzichte van ik-Irina. Wat Irina niet kan of mag beleven in een relatie met iemand als Andreas, waar zij voor terugdeinst, projecteert zij buiten zich in Manuela. Die heeft ook het kind waar Irina zo naar verlangd heeft. De Andreas-figuur, drager van ‘het vuur’, en de ontmoetingsplaats in het antiquariaat verbinden de twee ikverhalen, maar allerbelangrijkst is de overdracht van de psychologische problemen van ik-1 naar ik-2. Irina kan alleen leven binnen haar cirkel. Welnu, ze breekt die beknelling open door haar cirkel over te planten in Manuela. Ik word Manuela, zegt ze zonder meer. Wat zij in het begin vluchtig over haar Mexicaanse vriend Azureliano Estrada liet vallen, wordt via het verbeelde ik van Manuela uitvergroot tot een heuse vuurervaring. Haar ééndimensionale burgerlijke bestaan rukt zij open door Manuela te worden. Zij wordt haar ingebeelde zelf ‘door over een andere te schrijven’. Aldus bepaalt de introspectie de spiegelstructuur van de roman.
Er komen ook opvallend weinig dialogen in de roman voor. Hij is één lange monoloog vóór een schrijfblad van een in zichzelf gekeerde ziel. Andreas en het vuur is een intiem gewetensonderzoek voor een biecht bij zichzelf.
| |
Vertelstandpunt
Technisch gezien komen drie onderscheiden ikfiguren aan het woord en wordt de vertelfunctie dus verdeeld over drie personen, maar in feite zijn er maar twee vertelstandpunten: dat van Irina (de echte én de echte in de gespiegelde) en dat van Andreas. De vrouwelijke ikpersoon belicht ook Andreas, en die krijgt dan ook nog twee keer een eigen gezichtspunt toebedeeld in kortere fragmenten. In feite komt alle informatie voort uit de blik van Irina, die elke uiting kleurt met haar eigen ego. De berichtgeving door Andreas over het oproer in Bolivia komt wat meer reportageachtig over, maar in de context van de spiegelfuncties dient zij toch ook vooral de centrale psychologische en gevoelsmatige problematiek. De invalshoek van Irina domineert het hele schrijfproces.
| |
Stijl
Andreas en het vuur wordt niet verteld met een epische dynamiek. Voortdurend staande vóór de spiegel, verkiest de schrijfster een meer reflexieve en ingehouden schriftuur. Haar stijl is reflexief en introvert. Ook de lezer wordt verzocht zich in te leven in dat analytische verhaal. Spectaculaire gebeurtenissen, opgedist met stilistische bravoure, moet men niet verwachten. Feitelijke gegevens registreert zij meestal met schaarse woorden. Daarin gaat zij dan heel zakelijk te werk.
| |
| |
Toch komen uitvoerige opsommingen vrij vaak voor. Bijvoorbeeld: ‘Liefde en genegenheid zijn altijd welkom, zoals de kleuren en de taal van goudenregen, van pikante glycinen, van wufte rozen, van trotse tulpen en van de bohémiens onder de paardebloemen, de boterbloemen, de rode papavers, de wilde kruiden met hun vaak streng bewaarde geheimen (‘“ma princesse bohémienne”, zegt Herman, mijn man, soms’). Of over Bolivia: ‘je moet het zien: de treurige armoede, zoals in het Westen van Bolivia, en je moet het ervaren uit cijfers, de cijfers van de internationale combine-economie, de politieke cijfers, de geldcijfers van tinmijnen, van aardolie, wolfram, zink, anemoon, bismuth, kwik, van bodemrijkdommen, van concessies en afspraken, waarbij men de mens uitcalculeert’. In dergelijke opsommingen investeert de schrijfster, zelf lerares psychologie, een erudiete kennis, die zij met het oog op dit boek met allerhande lectuur encyclopedisch heeft uitgebreid. Anderzijds wordt de stijl bij de vermelding van de meeste realia heel laconiek gehouden. Bijvoorbeeld: ‘Ik slaap niet meer.’ (dat is een hele alinea...), of: ‘Het is een namiddag zoals de andere.’ (zoals gebruikelijk een heuse alinea met informatie op het vlak van de chronologie, uiterst beknopt gesnoeid), of: ‘Ik heb mezelf de winter ingeschreven.’ Met die snedige directheid komt de verwoording vaak in de buurt van het aforisme of de oneliner: ‘Ik sluit niet alleen de cirkel om mij heen, ik grendel hem af.’ Heel karakteristiek zijn de slotzinnen over de dood van de echtgenoot, de architect: ‘Wild de deur van zijn kamer openrukken, een koud landschap ervaren. Versplinterd worden: hij ligt stil, gebogen over zijn tekentafel, zijn slanke mooie handen blijven roerloos.’
| |
Titel
De titel van de roman is een veelvuldig opgeladen symbool. Het woord ‘vuur’ komt voortdurend met verschillende betekenissen terug. Het symbool wordt al geïntroduceerd via het beeldje van de Mexicaanse vuurgod uit Mitla, dat Irina altijd bij zich droeg in Mexico. Omdat de buurjongen een afkeer van het vuur heeft, keert zij het godje met zijn gelaat van zich af en op het eind verwijdert zij het van haar schrijftafel. Dat gebeurt op het ogenblik dat de ikverteller Irina hoopt te mogen herleven ‘voordat de cirkel nu hermetisch afgesloten wordt voor koude, ook voor de vuurgod, die door welke onbekende macht ook werd verjaagd’. (Zij anticipeert op de vermelding van de dood van haar man.) De vuurgod mag brandstichten in een miljoenenstad als Antwerpen, schrijft zij. Zo wordt vuur met verbranding geassocieerd. En zij illustreert dat met een paar incidenten: een kerstboombrandje, het afbranden van de Sint-Pauluskerk in Antwerpen, tv-beelden van een brand op de Kalmthoutse heide. Vuur wordt ook verbonden met verdor- | |
| |
rende droogte in de tuin. Er is sprake van een brand in een snackbar en van een brandlucht op de werf van de autoweg.
De symbolische waarde van het vuur blijkt verder uit bekentenissen als: ‘Van vuur heb ik altijd gehouden, omdat het mij tot waakzaamheid aanzet’. Het vuur heeft haar ‘instinctieve angst voor vuur’ losgemaakt. Of: ‘Vuur komt dikwijls als straf, als wraak’. Daarmee wordt vanaf het begin een symboolwaarde aangeboord, die over het hele boek in diverse varianten zal worden uitgesponnen. Want vuur is voor haar ‘altijd de vriendelijke vijand, de gevaarlijke vriend’. Die ambivalentie weegt op alle verdere betekenissen van het symbool ‘vuur’, tegelijk een demon en een reddende engel, of alvast een teken van hoop.
Ook op het psychologische vlak krijgt ‘vuur’ een geladen betekenis. De liefde bedrijven is voor Manuela ‘warmte en dan vuur’. Zij karakteriseert haar relatie met Andreas als ‘een steekvlam waaraan men zich verbrandt’; Andreas zelf merkt op: ‘Wij spelen een gevaarlijk spel, wij spelen met vuur.’ Manuela droomt van een nauwere relatie met die geleerde: ‘Ik heb liefde nodig, liefde als water, liefde als vuur, ook vaderliefde.’ Manuela ziet op de duur wel in dat zij niet nader tot elkaar kunnen komen: ‘Wij hebben het vuur beheerst.’ Zij gebruikt ook de tegenstelling ‘water en vuur’ om haar ambigue ervaringen van geluk en verdriet symbolisch weer te geven.
Vuur wordt ook in verband gebracht met oorlogvoering (met ‘machinepistolen die ratelen’). Manuela is bij een autoongeluk omgekomen nadat ze door een rood licht reed. Is ze door het vuur de dood ingereden? (Heeft ze misschien zelfmoord gepleegd?) Irina formuleert de ambigue betovering van het vuur als volgt: ‘Je mag liefst niet in het fatum geloven en het vuur beminnen, al is men daar aan toe als men boven zichzelf wil uitstijgen. Of verlang je soms naar veilige houtvuren die warmte brengen.’ Houtvuur, haardvuur, huisvuur: het zijn de huiselijke antipoden van de verslindende passionele vuren.
De combinatie Andreas en het vuur in de titel verenigt verscheidene van de hier opgesomde symbolische betekenissen: het vuur van de vrijheidsstrijd, de risico's van het erotische avontuur, van de buitenechtelijke relatie en van de verbreking van de huwelijksband. Andreas is een Antwerpse vuurgod die op de schrijftafel wordt omgedraaid.
| |
Context
De literair-historische context wordt gevormd door de dominante poëtica van de Nederlandse romanliteratuur in de jaren
| |
| |
1970. In het begin van de roman schrijft Irina van Goeree: ‘Praat ik niet te veel over mezelf? Dat was tot nu toe niet mijn gewoonte. Aan die strekking die een tijd lang de indruk gaf in de Noord- en Zuid-Nederlandse letteren te willen doordringen, ik bedoel de ik-schrijverij van ik-schrijvers over het ego in al zijn intiemste aspecten, geheimen, neigingen, passies, herinneringen, fysische ervaringen, onhebbelijkheden tot het plassen en zijn gevoeg doen toe, heb ik nog niet toegegeven en ik weet niet of ik dat ooit zal doen. Toch heb ik het nu over mezelf en mijn reacties bijvoorbeeld...’ Daarmee zinspeelt zij op de exhibitionistische egomanie van bijvoorbeeld Ik Jan Cremer, waar zij niet aan mee wil doen. Haar vijf vorige romans waren een stuk minder ik-betrokken, inspelend op psychologische en sociale problemen die zij wel uit haar eigen ervaringswereld oppikte, maar daarom niet uit de intiemste roerselen van haar ziel. in Andreas en het vuur tracht zij experiment (de erfenis van de jaren 1950 en 1960) te combineren met engagement (de nieuwe trend na Mei '68).
Op de flaptekst van de eerste editie stond: ‘Een bontgekleurd reisverhaal’, maar dat is de roman allerminst. De ikspiegeling gaat van start met een korte herinnering aan Mexico, maar dat is alles wat de ikverteller Irina betreft. Via de cultuursocioloog professor Andreas K. wijkt de vertelling wel over een aanzienlijk aantal bladzijden uit naar Bolivia, en de strijdleuzen van Che Guevara zijn dan niet meer uit de lucht. Het sociopolitieke engagement is in die passages even evident als de egoanalyses in de rest van het boek. Zoals op thematisch vlak de gespiegelde én weerspiegelde zelfanalyses opgetrokken worden naar sociale en zelfs politieke vraagstukken in de Derde Wereld, zo schakelt de ikschrijfster zich in in de collectieve betrokkenheid van het literaire systeem van de jaren 1970. Met een toeristisch reisverhaal heeft Andreas en het vuur niets te maken. Languit rillen in de zon had nog veel meer de allures van een reisverslag. Irina van Goeree blijft intens bezig met de schrijfact (de roman-in-de-roman), maar zij integreert de ontvoogdingsstrijd in de Derde Wereld in haar psychologische en romantechnische problemen. Zo is dit boek goed op zijn plaats in de jaren 1970, ondanks de uitgesponnen egocentrische bespiegelingen.
Andreas en het vuur weerspiegelt ook een autobiografische context. ‘Irina schrijft meer dan ooit over Irina-ervaringen, daar kan ze niet onderuit’, zei ze in een interview met Gaston Durnez; ‘Maar de afstand tussen auteur en onderwerp vermindert. Daaruit volgt een grotere kwetsbaarheid’. Andreas en het vuur kan trouwens gezien worden als de aanloop naar een meer uitgesproken autobiografie in De roos van Agapia
| |
| |
(1982). Al in haar eerste roman, Icara zonder vleugels (1964), mediteert zij over de tegenstelling tussen het burgerlijke en overbeschermde bestaan van een welgestelde echtgenote enerzijds en haar romantische vrijheidsdromen anderzijds. Die spanning tussen familiale geborgenheid en avontuur mondde in de roman Een antwoord gillen (1970) zelfs uit in psychische stoornissen. Andreas en het vuur biedt een harmonischer beeld van die spanning.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Andreas en het vuur werd over het algemeen gunstig onthaald. De meest indringende recensie was van de hand van Paul de Wispelaere, die dit ‘ongetwijfeld tot nu toe beste boek’ van Van Goeree typeerde als ‘een psychologische schrijversroman’. De roman-in-de-roman fungeert als spiegelbeeld van de schrijfster, die zich loutert van de demon van het vuur. Ook Fernand Auwera, Leo Geerts en Hugo Bousset noemden Andreas en het vuur Van Goerees beste boek. Vooral de ‘raamstructuur’ (Jooris van Hulle) maakte indruk. Voor de meeste recensenten staat het vakmanschap van Irina van Goeree buiten kijf. Het motief van de cirkel, waar de ene ikverteller zich in terugtrekt en waar de andere zich uit los poogt te wringen, wordt algemeen als een vondst geprezen. De symboliek van het vuur (met zijn vele betekenissen) krijgt ook veel aandacht. Leo Geerts beklemtoont in zijn recensie de problematiek van de Derde Wereld. Zij maakte van Andreas K. ‘een Derde-Wereld-idealist’. Ook de subtiele vermenging van autobiografie en fictie wordt haar als een grote technische verdienste aangerekend. De roman is ‘knap geconstrueerd’ (J. Gerits).
Een paar aspecten van de roman worden als te gekunsteld ervaren. Zo het ‘veelvuldig gebruik van symbolen zoals het vuur en de kring’ (Nicole Verschoore). Irina van Goeree ‘maakt ons deelachtig aan een grote geestelijke rijkdom’, maar ‘er blijven vraagtekens’ (Remi van de Moortel). Het gegeven blijft ‘raadselachtig’ en ‘vatbaar voor meer dan één verklaring’ (André Demedts). Het structurele experiment met de twee ikken werd niet door iedereen positief ingeschat.
De bekroning van het boek in 1980 met de literaire prijs van de provincie Antwerpen heeft niemand verbaasd.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Irina van Goeree, Andreas en het vuur, derde druk, Schoten 1987.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Paul de Wispelaere, Spiegelgevecht met een voorzichtige moraal. In: Het Vaderland, 10-2-1979. |
Nicole Verschoore, Irina van Goeree, Andreas en het vuur. In: Het Laatste Nieuws, 13-2-1979. |
Fernand Auwera, Andreas en het vuur. Beste werk van Irina van Goeree. In: De Nieuwe Gazet, 15-2-1979. |
J. Gerits, Irina van Goeree, Andreas en het vuur. In: Streven, mei 1979. |
H. van Hoecke, Goeree, Irina van, Andreas en het vuur. In: Boekengids, mei-juni 1979. |
Remi van de Moortel, ‘Andreas en het vuur’. Een belangrijke roman van Irina van Goeree. In: Gazet van Antwerpen, 26-6-1979. |
Henk Egbers, Irina van Goeree: Op zoek naar de achtergrond van een zelfmoord. In: De Stem. Dagblad voor Zuidwest-Nederland, 9-7-1979. |
H.L. (Hubert Lampo), Irina van Goeree ‘Andreas en het vuur’. In: Het Volk/De Nieuwe Gids, 23-8-1979. |
André Demedts, Schemerromans. In: Standaard der Letteren, 31-8-1979. |
Marcel Janssens, Andreas en het vuur. In: Dietsche Warande & Belfort, 1979, jrg. 124, pp. 550-552. |
Willy Copmans, Over innerlijke bewogenheid en fantasierijke realiteit. In: Gazet van Geel, 30-11-1979. |
Gaston Durnez, Irina van Goeree: de literaire en de eigen wereld. ‘Meer openheid en jeugd bij Scriptores’. In: De Standaard, 5-6-1980. |
Hugo Bousset, Irina van Goeree: projecties. In: Spectator, nr. 48, november 1980. |
J.D., Irina van Goeree, Andreas en het vuur. In: 't Pallieterke, 4-12-1980. |
Jooris van Hulle, Irina van Goeree. In: Boekengids, november 1981. |
lexicon van literaire werken 61
februari 2004
|
|