| |
| |
| |
Marnix Gijsen
De Vleespotten van Egypte
door Ton Brouwers
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In de herfst van 1952 verscheen De Vleespotten van Egypte van Marnix Gijsen (* 1899 te Antwerpen, † 1984 te Lubbeek) bij A.A.M. Stols in 's-Gravenhage. Een jaar later was de roman toe aan de vijfde druk, gevolgd door de zesde in 1956 en de zevende in 1958. De eerste zeven drukken zijn identiek aan elkaar. De achtste druk kwam uit in de reeks ‘De blauwe distel’ bij Stols/Barth te 's-Gravenhage in 1960, twee jaar later gevolgd door de negende. Tussen 1964 en 1983 verschenen er nog eens acht herdrukken bij het in dezelfde stad gevestigde Nijgh & Van Ditmar. Een jaar later verscheen het boek, samen met Harmágedon en De kroeg van groot verdriet, onder de titel Amerika en ik: drie romans bij Meulenhoff te Amsterdam. De roman is bovendien opgenomen in het door Meulenhoff en Nijgh & Van Ditmar gepubliceerde verzameld werk van de auteur (deel I, 1977). Een Duitse vertaling van De Vleespotten van Egypte verscheen in 1954.
In eerste druk telt de roman 267 bladzijden. Het verhaal is opgedeeld in negentien Romeins genummerde hoofdstukken van ongeveer gelijke lengte. Zij hebben geen titel, maar worden wel steeds voorafgegaan door een veelal beschrijvende aanduiding die het midden houdt tussen een titel en een motto. Op de titelpagina wordt het verhaal een ‘sotternij’ genoemd. Een opdracht en twee motto's, ontleend aan Exodus en aan de Odysseus, gaan aan de tekst vooraf. Het bijbelcitaat bevat de titel van de roman. Op de slotpagina staat een verwijzing naar de plaats waar het boek geschreven is, in Chelsea, New York, en dat de auteur het in december 1951 heeft afgerond.
Naar aanleiding van de problematiek van de roman heeft Gijsen opgemerkt dat Amerika als weinig andere landen een ingrijpende reactie weet los te maken bij de Europese bezoeker: ‘Het land dwingt de Europeaan zijn “waarden” te onderzoeken en te herzien. Veel van wat hij als essentieel en grondleggend voor zijn denkwijze en mentaliteit beschouwt, wordt er op ieder moment van de dag in twijfel getrokken.’
| |
| |
| |
Inhoud
De net gepromoveerde Vlaamse historicus Robijns is trots op zijn nieuwe status, maar beseft dat zijn kansen op een aantrekkelijke baan gering zijn. Omdat hij niets beters weet te doen, duikt hij maar weer het plaatselijke archief in. Daar legt op een dag barones Van Bever contact met hem. Zij voert al jaren strijd tegen het stadsbestuur. Een van haar zestiende-eeuwse voorouders had namelijk met de stad afgesproken dat hij en zijn nazaten gratis water voor de leerlooierij zouden ontvangen. Tot haar ongenoegen was die regeling ongedaan gemaakt en zij vraagt Robijns om bewijsmateriaal tegen het stadsbestuur te verzamelen.
De volgende dag gaat hij in het familiearchief aan de slag. Hij waardeert zijn loon, maar de opdracht beschouwt hij als nutteloos, zeker als hij hoort dat de barones slechts haar gelijk wil halen. Tijdens de eerste weken komt hij in contact met de zoon des huizes, Andreas, een verveelde, eenzelvige dertigjarige die hem in eerste instantie bevreemdt. Gaandeweg ontdekt hij toch een geestverwant in hem: zij staan allebei enigszins buiten het normale leven en delen een sceptische kijk op de wereld.
Robijns en Andreas voeren dagelijks lange gesprekken. Andreas is gefascineerd door zelfmoord en als laatste telg van een vermoeid geslacht speelt hij ook wel met zelfmoordgedachten. Robijns vindt dat maar flauwekul. Zijn werk heeft inmiddels een paar bruikbare gegevens opgeleverd. Bovendien krijgt hij een positieve reactie op een aangevraagde beurs om een jaar aan een Amerikaanse universiteit onderzoek te verrichten. Wanneer hij bijna klaar is met de klus en hij zich wil gaan voorbereiden op de reis, vraagt de barones hem tot zijn verbazing of Andreas met hem mee mag naar Amerika. Wat gezelschap en een nieuwe omgeving zouden haar zoon goed doen. Robijns moet er eigenlijk niet aan denken om met een hypochonder op stap te gaan, maar hij kan evenmin weigeren. Een gesprek met Andreas doet hem de onderneming alsnog met enig vertrouwen tegemoet zien.
Na een bootreis van acht dagen zet het tweetal voet aan wal in New York. De eerste dag in Manhattan bemerkt Robijns dat Andreas tot leven komt en de dagen erna bezoeken zij musea en andere attracties. Ook belanden ze op een cocktailparty. Het oorspronkelijke plan om per trein naar het uiteindelijke reisdoel, San Francisco, te reizen komt te vervallen omdat Andreas een lift heeft geregeld: ze kunnen meerijden met de Dobsons die ieder jaar in Californië overwinteren. De reis biedt een goede gelegenheid om meer van het land te zien, en op een zonnige oktoberdag vertrekken ze.
| |
| |
Dagenlang rijden ze door weinig opzienbarende landschappen, totdat ze na vijf dagen de Rocky Mountains bereiken. Het oponthoud in Laramie wegens autopech komt ongelegen voor Robijns, want hij had al in San Francisco moeten zijn. Andreas voelt zich evenwel steeds meer op zijn gemak en knoopt met iedereen contact aan. Als de reparatie een paar dagen op zich laat wachten, vervolgen de Dobsons hun reis per vliegtuig en laten ze de auto aan de twee Europeanen. Tijdens een wandeling in het ruige landschap rond Laramie verdwalen ze. Andreas is ontroerd door de verlatenheid en ook op Robijns maakt het indruk. Diezelfde avond blijkt Andreas een ander geworden. Hij is lyrisch en meent voor het eerst te beseffen waar het in zijn leven om gaat; hij ziet in dat hij niet zozeer een afkeer heeft van het leven als wel van mensen. In het sublieme, lege landschap ontdekt hij harmonie en verliest hij zijn wanhoop om het bestaan.
Een halfjaar later wonen de twee alweer enige tijd in San Francisco. Robijns is druk met studie en onderzoek. Hij geniet van het leven aan de baai omdat alles zo afwijkt van het vertrouwde Europa. Hij is vooral verrast door de rust, het vrijere universitaire klimaat, het pragmatische denken, de aandacht voor de combinatie van lichaam en geest en de diversiteit aan culturen. Andreas ontmoet allerhande mensen en komt steeds meer los van zijn Europese identiteit. Zij blijven zich verbazen over de eigenaardigheden van het Amerikaanse leven. Al is Robijns blij zijn vriend te zien opbloeien, hij ergert zich wel aan het gemak waarmee hij zijn Europese normen achter zich laat.
Uit hun reacties op wat ze lezen over Amerikaanse literatuur en geschiedenis blijkt steeds het enthousiasme van Andreas, terwijl Robijns afstand probeert te houden. Hij neemt zijn vriend een keer mee naar een literaire debatingclub, waar de verschillen tussen de Europese en Amerikaanse literatuur op de spits worden gedreven. Hier ontmoet Andreas Vivian, een typisch Amerikaanse op wie hij verliefd raakt. Robijns voelt zich nog altijd verantwoordelijk voor hem en informeert per brief de barones over de omslag in het leven van haar zoon.
De barones kondigt aan dat zij naar Californië zal komen. Vivian verblijft nu regelmatig in het appartement van de twee vrienden en gaat er zelfs de dienst uitmaken. Door haar doortastendheid weet zij Andreas volledig in te palmen en zij doet alle moeite om hem in te wijden in de plaatselijke zeden en gewoonten. Robijns ziet het met lede ogen aan, ook al vindt hij haar eveneens aardig. Haar denken en gedrag worden echter bepaald door een ongewone combinatie van conservatieve en vooruitstrevende zienswijzen en dit biedt hem weinig houvast.
Na haar aankomst in de nieuwe wereld moet de barones
| |
| |
even wennen, maar al snel valt haar Europese distinctie weg en laat zij zich opnemen in het Amerikaanse leven. Zij is onder de indruk van Vivians kordate verschijning. Alvorens in te stemmen met een huwelijk wil zij ook haar ouders ontmoeten. Die wonen in Ochapogee, een dorpje in het Noordwesten dat ze na drie dagen rijden bereiken. Robijns is verrast door hun beschaafdheid. Behalve Scandinavische voorouders heeft Vivian eveneens wat inheems bloed in haar familie en ook met die Indiaanse tak maken ze kennis. Bij het huwelijk is Robijns getuige. Het paar besluit om zich voorlopig in Taos, New Mexico te vestigen.
Het collegejaar is inmiddels voorbij en voor Robijns zit het werk erop. Al heeft hij weinig historische kennis opgedaan, met pijn in het hart neemt hij afscheid van zijn collega's. Hij besluit een tweedehands auto te kopen waarmee hij langzaam weer oostwaarts wil reizen. Hij is blij om na een jaar weer alleen te zijn. Wanneer hij in het vlakke groene landschap van Oklahoma dat van zijn eigen land herkent, beseft hij nooit in Amerika te zullen aarden. Na een paar weken van omzwervingen gaat hij nog even bij Andreas en Vivian op bezoek. Het weerzien is hartelijk en Robijns is onder de indruk van de prachtige omgeving. Wanneer zij hem vragen om te blijven weigert hij resoluut, want hij is bang dat ze hem anders alsnog zullen overhalen. Ook al ziet zijn Europese toekomst er allerminst rooskleurig uit, hij weet zich te zeer gebonden aan de oude wereld.
Op een ochtend vertrekt hij uit Taos en gaat via de zuidelijke staten richting Washington en terug naar New York. Hij mist Andreas en Vivian en maakt nog een keer de slotsom op van zijn Amerikaanse verblijf. Bij terugkeer beseft hij dat de reis een ander mens van hem heeft gemaakt.
| |
Interpretatie
Thematiek
De inzet van De Vleespotten van Egypte is het probleem van de culturele geborgenheid en waar men die als Europeaan kan vinden: in het oude vertrouwde Europa of in het op Europese beginselen gebouwde en op de toekomst gerichte Amerika. Aan de hand van de lotgevallen van Robijns en Andreas brengt de roman dit dilemma in beeld. Hoewel eerstgenoemde kiest voor Europa, en Andreas vol nieuwe levensenergie achterblijft in Amerika, wordt de ene keuze niet voorgesteld als beter dan de andere. Toch is het vooral Robijns die er niet in slaagt om voor zichzelf het dilemma op bevredigende wijze op te lossen. Zijn twijfel over de juistheid van zijn besluit om terug te keren
| |
| |
blijft groot en zijn halfhartigheid wordt onderstreept door het feit dat hij zich op zijn laatste dag in New York inschrijft om mee te gaan op de eerste maanreis, iets wat niet meer zo ver in het verschiet zou liggen. Deze laatste daad suggereert dat hij eigenlijk liever niet gedwongen was geweest om te kiezen tussen Europa en Amerika.
| |
Opbouw / Genre
Het verhaal bestaat grofweg uit vier episodes: de korte periode waarin Robijns voor de familie Van Bever werkzaam is en hij Andreas ontmoet (hoofdstuk 1-4), het verslag van hun reis naar de westkust van Amerika (5-10), hun verblijf in San Francisco (11-15) en de geleidelijke terugreis van Robijns (16-19). De eerste, in Europa gesitueerde episode fungeert als contrast met het leven in de nieuwe wereld. Hier wordt duidelijk waar Robijns en Andreas vandaan komen en dat ze ieder hun redenen hebben om de sprong naar Amerika te wagen. Het boek wordt aldus nadrukkelijk opgezet als roman, maar in het vervolg krijgt het evenzeer trekken van het essay en het reisverhaal. Veel van de in San Francisco gesitueerde hoofdstukken bevatten bijvoorbeeld nauwelijks plot en zijn vooral reflectief en betogend van aard, gericht als ze zijn op de verwoording van inzichten in de culturele verschillen tussen Europa en Amerika. In dit opzicht is er vooral sprake van een discussieroman, waarbij de afwijkende visies en reacties van Robijns en Andreas op Amerika in hun symbolische worstelingen voortdurend tegen elkaar worden uitgespeeld. Het tweede en vierde deel volgen echter vooral de structuur van een reisverhaal, met inbegrip van de voor dit genre typerende beschrijvende details en de min of meer vanzelfsprekende verhaalontwikkeling. Maar zo beschouwd is het bijvoorbeeld volstrekt onduidelijk waarom niet wordt verteld hoe Robijns en Andreas van Laramie naar San Francisco zijn gereisd. Die lacune is des te opmerkelijker, omdat verder wel een min of meer compleet reisverslag wordt gegeven, met inbegrip van de narratieve cirkelstructuur: aan het einde heeft hoofdpersoon Robijns veel delen van Amerika gezien en is hij weer terug bij het beginpunt van zijn reis.
Als roman in enge zin komt het boek dan ook in eerste instantie als een weinig uitgebalanceerde constructie op de lezer over. De plot is hier en daar schematisch, de personages vertonen karikaturale trekken en het wemelt van de culturele clichés. In dit verband is de aanduiding ‘sotternij’ op de titelpagina uiteraard van betekenis. Deze karakterisering relativeert ieder ander genrelabel en onderstreept vanaf de allereerste bladzijde de luchtige ondertoon van de vertelling: het is een kluchtspel. De beschreven situaties en belevenissen zijn ingrijpend voor de personages, maar ze hebben ook iets grotesks. De culturele problematiek in het verhaal is wezenlijk, maar men
| |
| |
moet de ermee verbonden dilemma's toch vooral op schertsende wijze benaderen.
| |
Thematiek
Die culturele problematiek krijgt gestalte in de beschrijving van en de reflectie op de tegenstellingen tussen Europa en Amerika, zoals met betrekking tot omgangsvormen, normen en waarden, het landschap en de verhouding tot het verleden. Daarbij is steeds in het geding hoe ikfiguur Robijns de verschillen en contrasten beoordeelt, iets wat vooral tegen het einde op de voorgrond treedt als hij zijn besluit om terug te keren voor zichzelf probeert te verantwoorden. Hij gaat steeds uit van zijn ‘Europese maatstaven’, ook al probeert hij zich hiervan tevens zoveel mogelijk bewust te zijn, en zijn reflectie is vooral gericht op mensen en hun gedrag. In Europa bestaat volgens Robijns ‘voor alles een ogenblik en een kader’ en dit leidt tot voorspelbaar, onoprecht en indirect sociaal gedrag, dat bovendien sterk wordt gekleurd door scepsis, ironie en ook hooghartigheid. Hierop doelt Vivian, een soort Miss Liberty in de roman, wanneer zij zegt zijn vriend Andreas te willen ‘genezen van Europa’.
Ondanks Robijns' typisch ‘Europese’ neiging tot intellectuele distantie, is zijn beeld van Amerika overwegend positief. Bijna steeds worden zijn vooroordelen weggenomen in plaats van bevestigd. Hij is in menig opzicht aangenaam getroffen door het dynamische, liberale, energieke land. Als historicus ontwikkelt hij een beter inzicht in het pragmatische karakter van het Amerikaanse denken en heeft hij begrip voor de visie van zijn collega's die hij in San Francisco aan de universiteit ontmoet. Zij geven voorrang aan de synthese, het betoog, het brede perspectief in plaats van aan de schakering, aan eindeloze, op archiefbronnen gebouwde beschrijvingen. In ‘hun opvatting en gevoelen was de geschiedenis nooit dood. Zij kreeg een nieuwe betekenis wanneer men haar in hedendaagse termen kon overbrengen.’ (p. 213) Hoewel Robijns de Europese blik niet verloochent, is hij aan het einde van zijn verblijf niet langer overtuigd van de juistheid, de eenduidigheid en de vanzelfsprekendheid van dat perspectief. Zowel op persoonlijk als op professioneel vlak keert hij dan ook als een enigszins onzekere, verwarde man terug naar zijn geboorteland.
| |
Titel/Thematiek
Iets van die verwarring komt tot uitdrukking in de titel, ontleend aan de passage uit Exodus die als motto aan de roman voorafgaat. Hierin geven de Israëlieten blijk van hun spijt Egypte te hebben verlaten om naar het beloofde land te gaan. Liever waren zij gestorven toen ze het nog goed hadden, toen ze ‘zaten over de vleespotten in Egyptenland en brood aten tot verzadiging’, dan het ontheemde leven te leiden dat erop zou volgen. Een variatie op deze passage komt aan het einde van
| |
| |
het voorlaatste hoofdstuk terug. Robijns erkent hier tegenover Andreas dat hij heeft genoten van zijn verblijf in Amerika, het land van de vleespotten, maar dat hij desalniettemin trouw wenst te blijven aan zijn afkomst en terug zal gaan naar Europa. Ook al wordt hij na terugkeer ‘door afgunst en verlangen naar dit elysees bestaan verteerd’, hij is ‘onbekwaam’ zo'n bestaan te accepteren. Vivian geeft een psychologische interpretatie van dit onvermogen. Volgens haar zit Robijns ‘boordevol complexen’, heeft hij de ‘kunst van gelukkig te zijn’ niet geleerd; heeft hij niet leren ‘aanvaarden dat het leven op je afkomt en je omvangt’. Hij is met andere woorden blijven steken in de Europese denktrant met zijn vastgeroeste patronen.
| |
Stijl / Thematiek
De rol van ironie en zelfironie in de roman is nauw verweven met de ontwikkeling van Robijns' verhouding tot Europa en Amerika. Vooral de eerste hoofdstukken schetsen een beeld van een man die de wereld graag met distantie tegemoet treedt. Zijn ironie is hier vooral zelfspot, een schild tegen de buitenwereld. Hij heeft daar belang bij vanwege zijn onduidelijke status na zijn promotie en zijn geringe kansen op de arbeidsmarkt. Hij aarzelt over zijn toekomst, over wat hij met het leven moet aanvangen, over zijn doelen en mogelijkheden. In de toon van de eerste twee zinnen van het boek krijgt zijn gevoel voor ironie tegenover zijn eigen samenleving al ten volle gestalte. Maar ook in Amerika komt dit schild hem goed van pas, omdat hij zich hierdoor een houding kan geven tegenover de verwarrende of moeilijk te duiden zaken waarmee hij wordt geconfronteerd. Gaandeweg krijgt deze ironische blik echter iets krampachtigs. Hij wil trouw blijven aan zijn afkomst, maar het lukt hem steeds minder om Amerika op afstand te houden, gegrepen als hij wordt door de ook hem aansprekende andersheid ervan, zeker nadat Andreas daar het geluk lijkt te vinden en in het schilderachtige Taos met zijn ‘autochtone’ geliefde aan een nieuw leven gaat bouwen. Het doet Robijns aarzelen, een besluiteloosheid die op de laatste bladzijden alleen maar groter wordt en hem zelfs geheel van zijn stuk brengt. Zelfironie komt hem alleen nog van pas als hij vooruitblikt op het voorspelbare en nietszeggende leven dat hem in Europa te wachten staat, maar verder laat zijn gevoel voor ironie hem in de slotpagina's volledig in de steek.
| |
Vertelstructuur
Als ikverteller is Robijns voortdurend degene die zijn gedachten en dilemma's uitdrukt, de anderen beschrijft, beoordeelt en interpreteert (in frases als hij ‘scheen’ dat te denken, ‘gelukkig’ deed hij dat niet, enz.) en hen al dan niet aan het woord laat. Hij presenteert zichzelf overwegend als een nuchtere verteller die achteraf terugblikt op zijn ervaringen in Amerika. Het wordt niet duidelijk hoe lang na zijn reis hij over zijn
| |
| |
ervaringen vertelt, maar er zijn geen verwijzingen naar zijn leven van na de reis. Mede door het sterk interpreterende en oordelende karakter van de ik zorgt de gekozen vertelwijze voor een uiterst dominant perspectief op de gebeurtenissen. Hij strooit onophoudelijk met zijn ideeën en meningen. Naast hem blijven de andere personages schematische figuren. Dit geldt ook voor Andreas. Al maakt die een grote emotionele ontwikkeling door in de roman, hij blijft een schimmig personage. Zijn ontplooiing is louter van belang vanwege het effect ervan op Robijns. Andreas fungeert alleen als tegenpool: zijn lef om voor het nieuwe te kiezen doet de twijfel en aarzeling bij Robijns scherper uitkomen.
| |
Thematiek
Het is de tragiek van Robijns dat hij door zijn jaar in Amerika ontheemd is geraakt. Aan het begin van zijn verhaal wordt hij als jong historicus geconfronteerd met een onbestemd leven. In de geschiedbeoefening heeft hij de basis gelegd voor zijn toekomst, hij houdt van zijn vak, maar is zich terdege bewust van de geringe maatschappelijke betekenis ervan. Het jaar in Amerika dient zich dan ook aan als een uitgelezen kans; het biedt hem de mogelijkheid om de daadwerkelijke dreiging van de onzekere toekomst nog wat uit te stellen. De prijs die hij betaalt is dat zijn leven er na terugkeer een onzekere dimensie bij heeft gekregen: hij weet zich cultureel niet meer geborgen in de wereld waaruit hij is voortgekomen. En hierdoor is hij deels van zichzelf vervreemd. Nooit meer kan hij als ‘van ouds’ in zijn geboorteland zijn, ‘onvast’ op zijn anker als hij voortaan zal zijn, ‘ongeschikt voor een andere bodem, nergens volkomen thuis.’
| |
Context
Amerika vervult een centrale rol in het werk van Marnix Gijsen. De auteur was in het midden van de jaren twintig een jaar verbonden aan de Universiteit van Washington in Seattle en was vervolgens van 1938 tot 1964 werkzaam als Belgisch diplomaat in New York. Al in 1927 publiceerde hij met Ontdek Amerika een in journalistieke trant geschreven sociale en geografische beschrijving van het land. Dit boek bevat verder geen persoonlijke ontboezemingen, maar zijn roman van 25 jaar later kan wel worden gezien als een semi-autobiografische verwerking van zijn eerste kennismaking met Amerika. Net als Robijns had Gijsen destijds bijvoorbeeld zijn proefschrift afgerond en had hij een reisgenoot van adellijke komaf. De ervaringen van de auteur zijn echter aanzienlijk gefictionaliseerd beschreven. Dit komt onder meer tot uitdrukking in het feit
| |
| |
dat het verhaal zich deels in San Francisco afspeelt en niet in Seattle. Bovendien is de roman kort na de Tweede Wereldoorlog gesitueerd, wat onder meer blijkt uit een enkele verwijzing naar de holocaust. Dit naoorlogse perspectief op beide werelden, met een Europa dat nog amper is bekomen van de oorlogschaos en een Amerika dat om die reden extra tot de verbeelding zou kunnen spreken, wordt overigens verder nauwelijks uitgebuit.
De romans Goed en kwaad (1950), De kat in den boom (1953), Er gebeurt nooit iets (1956), Lucinda en de lotoseter (1959), Harmágedon (1965), Het paard Ugo (1968) en De kroeg van groot verdriet (1974) zijn eveneens in Amerika gesitueerd (veelal in New York en omgeving). In al deze werken is de problematiek van het immigrantenbestaan of het thema van de oude versus nieuwe wereld wel aanwezig, maar in geen ervan spelen deze aspecten zo'n centrale rol als in De Vleespotten van Egypte. Lucinda en de lotoseter vertoont nog de meeste verwantschap met de eerdere roman, onder meer door de reflectieve stijl en het semi-autobiografische ikpersonage. Het personage Lucinda vervult tegenover deze ik dezelfde functie als Vivian tegenover Andreas: zij slaagt erin hem aan Amerika te binden.
Binnen de Nederlandstalige literatuur kan De Vleespotten van Egypte beschouwd worden als een van de meest indringende werken over de confrontatie met Amerika. Een van de eerste voorbeelden uit die traditie is Het Goudland (1862) van Hendrik Conscience, over drie jonge Vlamingen die naar Californië trekken om goud te zoeken. In 1966 werd deze roman op creatieve wijze voor toneel bewerkt door Hugo Claus. Bij Conscience loopt het verhaal uit op een verheerlijking van eigen land en cultuur, iets wat Claus in zijn stuk herhaalt maar dan op sarcastische toon. Een ander, meer recent voorbeeld van een roman die geheel gewijd is aan de confrontatie met Amerika is Het vrouwelijk halfrond (1997) van Herman Stevens. Net als bij Gijsen richt deze roman zich op het dilemma van Europa versus Amerika, al heeft Stevens aanzienlijk meer aandacht voor het bevrijdende karakter van de Amerikaanse ruimte dan voor zo'n mogelijk effect van de Amerikaanse pragmatische mentaliteit. Een belangrijke conclusie in zijn roman luidt: ‘Wie eenmaal Amerika ingaat komt nooit meer terug. Hij gaat een ander worden. Een Amerikaan.’
Filosofische reflectie op de kwesties die in De Vleespotten van Egypte uitgebreid aan bod komen, is te vinden in het trefzekere Amérique (1986) van de Franse theoreticus Jean Baudrillard. Zijn informele behandeling van hoe men als Europeaan betekenis kan geven aan de Amerikaanse ruimte, identiteit en cultuur maakt duidelijk dat de roman van Gijsen weinig van
| |
| |
zijn actualiteit heeft verloren. In meer algemene zin sluit die roman uiteraard eveneens aan bij de literatuur waarin zaken als culturele gespletenheid en het leven in of tussen twee werelden thematisch worden uitgewerkt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman is overwegend enthousiast in de pers ontvangen, vooral vanwege de persoonlijke stijl, de kracht van de thematiek en de geboden culturele inzichten. Kritische kanttekeningen hebben betrekking op de vorm, en dan met name de losse compositie en de soms haastige beschrijvingen. Alfred Kossmann spreekt bijvoorbeeld van een ‘rijk’ boek: ‘Het is even diepzinnig als geestig, even genadeloos als mild.’ Jan Engelman heeft waardering voor het ‘uitstekend, helder en evenwichtig proza, aphoristisch soms, scherp definiërend steeds, zonder de hebbelijkheden van mystagogische vaagheid en ongecontroleerde opwelling.’ Maurice Roelants vindt het een ‘voortreffelijke’ roman, vooral vanwege de manier waarop de verhouding tot Amerika in beeld wordt gebracht en de ‘psychologisch sterke’ figuren. Ben van Eysselsteijn stelt de evenwichtige combinatie van humor en ernst op prijs. En R. Blijstra, die het boek als een ‘essay-verhaal’ karakteriseert, is van mening dat het boeit omdat ‘men de schrijver voortdurend ziet strijden tegen zijn neiging geen definitief standpunt [over Amerika] in te nemen.’
De anonieme bespreker van NRC vindt dat vooral de dramatische passages ‘wat te haastig en schetsmatig’ zijn uitgewerkt; de roman heeft niet de ‘eenheid en grootsheid’ van zijn vorige romans, maar door de ‘eenvoud en klassieke noblesse’ van Gijsens stijl en de kracht en scherpte van de inzichten in Amerika biedt het werk de lezer toch ‘een voortdurende verrukking.’ Diverse keren dringt de auteur door ‘tot de kern van dit land, en tot essentiële waarheden over de verhouding tussen Europeaan en Amerikaan, en dan begrijpt men ook iets van de tragiek van de Europeaan, die na de Amerikaanse ervaringen tussen twee werelden blijft hangen.’ De NRC-bespreking is mogelijk van Adriaan van der Veen; hij schrijft in een later gepubliceerd stuk in ieder geval ook dat de roman niet de ‘eenheid en grootsheid’ van vele andere romans van Gijsen heeft, maar noemt het boek geslaagd als ‘introduktie tot de nieuwe wereld.’
Voor C.J.E. Dinaux is het boek ondanks de vele ‘kernachtige uitspraken’ en ‘frisse gedachten’ toch teleurstellend; hij noemt het een ‘interessante mislukking’ omdat Gijsen de ‘pas- | |
| |
sende vorm’ voor het uitdrukken van zijn ambivalentie ten aanzien van de thematiek niet heeft gevonden. Mogelijk heeft hij het boek ‘te haastig geschreven’, dan wel ‘te vroeg’ uit handen gegeven. Dinaux wijst op de hybride vorm: het boek is ‘minder dan een roman (waarvan het de compositie mist) en meer dan een reisverhaal, te diepgaand voor een reportage, te litterair voor een sociografie, te verkapt voor een autobiografie, te fragmentarisch voor een volkenpsychologische studie, te “romantisch” voor een essay en te zakelijk voor een persoonlijke ontboezeming, terwijl het van al deze “iets” heeft meegekregen.’ Hij beschouwt het daarom als een ‘Amerikaanse rhapsodie.’
J. Greshoff heeft bovenal bewondering voor de geestigheid en de levendigheid van de roman. Ook hij wijst op de moeilijk grijpbare vorm, maar hij ziet het niet als een probleem. Het boek heeft iets van een ‘schelmen-verhaal’, maar is feitelijk een ‘dramatisch essay’ waaraan de schrijver ‘de schijn van een roman’ heeft gegeven om aldus zijn verschillende opvattingen uit te beelden. Greshoff wijst ook op de dramatische ondertoon: ‘Wie Amerika kent zal van iedere bladzijde genieten. Wie het niet kent ook.’ Greshoffs enige bezwaar is dat hij graag gezien had dat de auteur karakteristieke Amerikaanse instituties uitgebreider had behandeld.
Als roman, ‘als verhaal over mensen en menselijke gebeurtenissen’, is het volgens H.A. Gomperts niet een van Gijsens beste. De twee mannelijke personages en hun gekruiste verhouding tot Amerika/Europa komen niet optimaal uit de verf, en aan het einde mist hij bovendien een ironische houding bij Robijns. Maar als ‘geromantiseerd essay over Amerika is het uiterst waardevol, omdat Gijsen zijn vrijheid ten opzichte van het land (...) blijkt te hebben behouden, terwijl zijn bevindingen niet op de oppervlakkige waarnemingen van een kortstondig bezoek berusten.’ Door zijn langdurige verblijf in Amerika staat hij ‘werkelijk tussen de twee werelden in.’ In het aan Amerika gewijde commentaar is dan ook ‘telkens critiek op Europa besloten en omgekeerd.’ Vanwege het geboden inzicht en de evenwichtigheid is het ‘een van de waardevolste beoordelingen van de Amerikaanse beschaving, die er bestaan.’
Na de ontvangst in de pers heeft het boek van Gijsen slechts geringe aandacht gekregen, iets wat sinds eind jaren zeventig overigens voor zijn gehele werk geldt. Met uitzondering van het stuk van Van der Veen uit 1974, dat eigenlijk meer een recensie is, zijn er geen afzonderlijke kritische artikelen aan De Vleespotten van Egypte gewijd. In een paar algemene studies en artikelen over het werk van Gijsen komt het boek wel ter sprake. Zo behandelt Lieve Scheer enige structurele verhaalaspec- | |
| |
ten en gaat P.A.M. Geurts in op de representatie van de historicus bij Gijsen. Gerard Verbeek ziet een te sterke gerichtheid op ideeën en onvoldoende samenhang tussen vorm en inhoud, en dat verklaart waarom het ‘geen gave roman’ is geworden: ‘de psychologische dwang ontbreekt, de compositie is te los.’ In een recente beschouwing, ten slotte, gaat Marcel Janssens nader in op het Amerikabeeld in het oeuvre van Gijsen. Hij bestempelt het als eurocentrisch, ‘evenwel zonder de minste negatieve connotatie. Dat ingeboren eurocentrisme heeft hij niet kunnen en niet willen verloochenen. (...) Hij heeft Amerika wel af en toe aangedikt tot zotternij, maar hij overdrijft in een strategie van afstandscheppende zelfbeveiliging.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Marnix Gijsen, De Vleespotten van Egypte, vierde druk, 's-Gravenhage 1953.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Maurice Roelants, Toppen van Vlaams proza. In: Elseviers Weekblad, 22-11-1952. |
Ben van Eysselsteijn, De Vleespotten van Egypte. Marnix Gijsens laatste roman. In: Haagsche Courant, 28-11-1952. |
J. Greshoff, Een nieuwe roman van Marnix Gijsen. De Vleespotten van Egypte. In: Het Vaderland, 29-11-1952. (ook opgenomen in René Goris en J. Greshoff, Marnix Gijsen, Antwerpen/'s-Gravenhage 1955, pp. 120-129) |
H.A. Gomperts, Met dubbele bodem. In: Het Parool, 27-12-1952. |
A.G. Kloppers, Voor en tegen Amerika. In: Algemeen Handelsblad, 3-1-1953. |
Anoniem, De aanraking met Amerika. In: NRC, 10-1-1953. |
Jos Panhuijsen, De Vleespotten van Egypte. Marnix Gijsen als altijd moralist. In: Het Binnenhof, 10-1-1953. |
Jan Spierdijk, De Vleespotten van Egypte. Nieuwe roman van Marnix Gijsen. In: De Telegraaf, 10-1-1953. |
R. Blijstra, In zichzelf mompelend. In: Critisch Bulletin, nr. 3, maart 1953, jrg. 20, pp. 112-115. |
Jan Engelman, Een beter beeld van Amerika. Geen wijsneuzigheden meer. In: De Tijd, 25-4-1953. |
C.J.E. Dinaux, Een Amerikaanse rhapsodie. Marnix Gijsen tussen twee werelden. In: Haarlems Dagblad, 13-6-1953. |
Pierre H. Dubois, De eenheid in het werk van Marnix Gijsen. In: Boek nu, nr. 12, augustus 1953, jrg. 6, pp. 221-223. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Sceptische meditaties van een Europeaan over Amerika. In: Haagsch Dagblad, 15-8-1953. |
Alfred Kossmann, Marnix Gijsen: wijs en oprecht schrijver. In: Het Vrije Volk, 5-9-1953. |
De Vries Broekman, De Vleespotten van Egypte. Essayistisch getinte roman van Marnix Gijsen. In: Arnhemse Courant, 24-10-1953. |
Lieve Scheer, De hoofdkarakters en hun sociale verhoudingen in het werk van Marnix Gijsen. In: Dietsche Warande & Belfort, 1964, jrg. 109, pp. 722-739. |
P.A.M. Geurts, M. Gijsen, de historicus betrekkelijk. In: Forum der Letteren, nr. 2, 1966, jrg. 7, pp. 121-133. |
L.G. Weldering, Marnix Gijsen: De vleespotten van Egypte, Purmerend 1970. |
Gerard Verbeek, Marnix Gijsen. Ontmoetingen, z.pl. 1972, p. 21-23. |
Adriaan van der Veen, Gijsens interpretatie van de Amerikaanse vleespotten. In: De Vlaamse Gids, nr. 11, november 1974, jrg. 58, pp. 30-32. |
Marcel Janssens, Marnix Gijsen, een stem uit Amerika. In: Verslagen & mededelingen. Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, nr. 1, 1999, jrg. 109, pp. 93-106. |
lexicon van literaire werken 61
februari 2004
|
|