| |
| |
| |
Marnix Gijsen
Klaaglied om Agnes
door Joris Gerits
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Marnix Gijsen, pseudoniem van Jan-Albert Goris (*1899 te Antwerpen - † 1984 te Lubbeek) had enkele dichtbundels en een groot aantal essays, literaire monografieën en kritische studies gepubliceerd, toen hij in 1947 als romanschrijver debuteerde met Het boek van Joachim van Babylon. Samen met zijn broer, René Goris, heeft Gijsen in 1979 ook nog Grafzuil voor Agnes gepubliceerd. Daarin citeert René Goris een brief van zijn broer Marnix uit 1941 waarin hij verklaarde een boek te willen schrijven dat ‘een gedenkteken zou zijn aan de nagedachtenis van het meisje met wie hij de lente van het gevoelsleven had ontdekt’ (p. 39). Dat boek is er 23 jaar na haar dood gekomen.
De eerste druk van Klaaglied om Agnes verscheen in 1951 bij A.A.M. Stols in Den Haag. Dr. Marc Galle bezorgde in 1977 bij Meulenhoff, Amsterdam en Nijgh & Van Ditmar, Den Haag/Rotterdam de editie van het Verzameld Werk van M. Gijsen. Daarin is Klaaglied om Agnes opgenomen in het eerste deel, p. 639-770. Als aparte editie verscheen in 1988 de 25e druk.
De roman bestaat uit 14 hoofdstukken en begint met een opdracht aan de geliefde τῃ ἐϱωτητάσῃ, gevolgd door een motto uit ‘Naeni’ van Schiller. Daarin komt het Orfeusmotief ter sprake dat het leidmotief van de roman is.
| |
Inhoud
In 14 hoofdstukken worden door een ik-verteller, die bij het begin van de roman 16 jaar is, vijf episodes uit zijn jeugd verhaald. Na de kennismaking met Agnes tijdens de Duitse bezetting gedurende de Eerste Wereldoorlog en de liefdesverklaring op de toren van de Antwerpse kathedraal (hfdst. 1-5), beschrijft de hoofdfiguur hoe hij na de oorlog redactiesecretaris wordt van het weekblad De Banier. Agnes heeft werk gevonden als secretaresse van een bevrachter van binnenschepen. Samen ontdekken de ik-verteller en Agnes de wereld van de opera via een opvoering van Glucks Orpheus (hfdst. 6-7). De middelste episode gaat
| |
| |
over de belevenissen van de ik-verteller als dienstplichtige, eerst als ziekenoppasser in een militair kamp, nadien in het legerhospitaal in de hoofdstad (hfdst. 8-10). Na de legerdienst is er een kort journalistiek intermezzo, waarin de hoofdfiguur voor een Nederlandse krant verslag moet uitbrengen van de Olympiade in Antwerpen. In die periode deelt Agnes hem mee dat ze het begin van tuberculose heeft en een pneumothorax-operatie moet ondergaan (hfdst. 11). In de laatste episode (hfdst. 12-14) werkt de ik-verteller als secretaris van een parlementslid. De toestand van Agnes verergert voortdurend. Na een verblijf in een sanatorium wordt ze overgebracht naar Davos in Zwitserland waar ze sterft.
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
In een toespraak naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag met de titel ‘De literatuur als belijdenis’ heeft M. Gijsen onder meer gezegd: ‘Literatuur en leven zijn één, of moeten in mijn opvatting althans, één zijn’ en ‘Ik ben te zeer bij mijn verhaal betrokken om tussen de lezer en mezelf het scherm van de derde persoon te kunnen optrekken’.
De ik-verteller in Klaaglied om Agnes is zeer duidelijk dezelfde als Bert Goris. Autobiografisch gefundeerd is de koele relatie tussen de hoofdfiguur en zijn moeder, beschreven in het eerste hoofdstuk. Bij zijn geboorte bleek de hoofdfiguur immers een jongen te zijn en dus geen passende vervanging voor het gestorven zusje Agnes. Dit wordt bevestigd in De leerjaren van Jan-Albert Goris en andere biografische bronnen. In werkelijkheid heette het gestorven zusje Alice.
Het beeld dat de ik-verteller bij het begin van het derde hoofdstuk van zichzelf als student schetst: ‘Mijn houding en mijn uitzicht isoleerden mij van mijn medestudenten, of liever zij vergemakkelijkten mijn eenzaamheid’ (p. 661) stemt overeen met wat hij schrijft in De leerjaren van Jan-Albert Goris op p. 21: ‘(...) ik luisterde naar geen enkele leraar, nam geen nota's en probeerde romans te lezen onder de lessen.’
De taken die hij in 1918 effectief verricht heeft als bediende en redacteur bij het weekblad De Eendracht zijn dezelfde als die van de ik-verteller in Klaaglied om Agnes bij het weekblad De Banier (p. 690-695). Tijdens de Olympische Spelen te Antwerpen in 1920 heeft M. Gijsen tijdelijk als sportjournalist gewerkt voor De Tijd. De voetbalwedstrijd te Brussel tussen Nederland en Tsjechoslowakije heeft hij niet gezien omdat hij de voorkeur had gegeven aan een bezoek aan het retabel van het Lam Gods. In het begin van het twaalfde hoofdstuk wordt het net zo verhaald (p. 746).
| |
| |
Het parlementslid, ‘een eerlijk, maar onstuimig man, wars van alle partijtucht’ (p. 746), die de ik-verteller in de roman als secretaris aanwerft, is Dr. Van de Perre. Wat hij in De leerjaren van Jan-Albert Goris schrijft: ‘Tussen mijn eerste werkelijke patroon en mij is er nooit een persoonlijke verhouding ontstaan’ (p. 39) is de echo van ‘Mijn betrekkingen met hem waren zuiver formeel’ op p. 747 van Klaaglied om Agnes.
Uit de zeer beperkt gehouden publikatie in Grafzuil voor Agnes van brieven van Maria (‘Mity’) Rooman kan men afleiden dat zij inderdaad dezelfde is als Agnes De Muynck in de roman. In de brieven komt Mity naar voren als een realistische jonge vrouw, nauwkeurig in haar beschrijving van haar gevecht met de dood via het zorgvuldig bijhouden van de koortscurve, de neiging onderdrukkend om cynisch te worden en telkens opnieuw afscheid nemend van haar ‘Bertje’.
| |
Thematiek
In zijn beschouwing over Klaaglied om Agnes onder de titel Orpheus en Euridice in Vlaanderen (1983) heeft Harry Bekkering aangetoond hoe Agnes op twee niveaus van de roman als symbool figureert. Door de keuze alleen al van de naam Agnes, afgeleid van het Griekse ἀγνὴ (= heilig, rein, onschuldig, kuis) en het Latijnse agnus (= lam) heeft Gijsen haar wereld bewust geplaatst tegenover die van het leger waarin de ik-verteller gediend heeft. In de wereld van Agnes domineert de witte kleur en haar gedrag getuigt van een uiterste zuiverheid. In het leger wordt de ik-verteller geconfronteerd met de grootste grofheid en obsceniteit in woord en daad.
In tweede instantie is Agnes de transformatie door Gijsen van de mythische figuur van Eurydice. In het motto van Schiller wordt er al op gezinspeeld en in de slotzin van de roman wordt het nogmaals geëxpliciteerd: ‘Ik heb geweigerd de Heer te zien als een ijdele dwingeland en, het hart bitter als alsem, ben ik godslasterend het leven ingegaan, terwille van Agnes, mijn kuise bruid, mijn dode zuster, zoals Eurydice tweemaal verloren.’ (p. 770)
Een essentiële passage in de roman is dan ook die waarin de ik-verteller en Agnes een voorstelling bijwonen van Glucks opera Orpheus. De ik-verteller merkt dan op dat hij Orpheus zou aanhoren ‘als een profetische verkondiging, en duister voelen dat dit drama, alhoewel blij eindigend ter wille van de eisen van een bedorven publiek, de droefheid van mijn leven wijding en diepte zou verlenen’ (p. 698). In dezelfde context wordt tot tweemaal toe de centrale gedachte van Klaaglied om Agnes als volgt verwoord: ‘Ik voelde toen hoe, meer dan het bezit der geliefde, haar verlies de mens veredelen moest’ (p. 699) en ‘Zoals Paulus het licht zag op de weg van Damascus, zo heeft Glucks aria mij definitief bekeerd tot de eredienst van het verlies, van de ontzegging’ (ibid.).
| |
| |
De klemtoon op de zuiverheid in het gedrag van Agnes vinden we ook weer in de beschouwingen van de ik-verteller over de liefde in het algemeen. Die wordt volgens hem bedreigd en ontluisterd door twee elementen: het burgerlijke conformisme en het mechanische geslachtsleven. Van het eerste geeft zijn kameraad Alfred een vernietigend beeld aan het einde van het derde hoofdstuk, van het tweede geeft de ik-verteller een gedetailleerde beschrijving in de hoofdstukken over zijn dienstplicht.
De ik-verteller noemt zichzelf een romanticus (p. 647). Zijn overmoedig idealisme steekt schril af tegen zijn onverschilligheid voor wat in de wereld rondom hem gebeurt. Hij en Agnes leven immers in het absolute (p. 687). Als hij met Agnes op de Schelde een nachtelijke boottocht naar Lillo maakt, bedenkt hij hoe hij met de warmte van Agnes' lichaam zo dichtbij toch niet de minste behoefte heeft om, zoals andere jonge mannen van zijn leeftijd, recht op het doel af te gaan. Integendeel. ‘Ik kon mij geen ander, geen hoger geluk inbeelden dan een stil en harmonieus samenzijn, gedrenkt in een lichte poëtische melancholie.’ (p. 689) Het strenge zuiverheidsideaal en de romantische afzonderingsdrang zorgen ervoor dat de ik-verteller overkomt als een pedante en teruggetrokken jongen, wat de auteur niet zonder zelf-ironie in deze bewoordingen ook neerschrijft (p. 661).
Ook in Ter wille van Leentje schetst de kolonel een vergelijkbaar portret van de gewone soldaat die voor hem staat en die opnieuw een alter ego van Marnix Gijsen is: ‘Je bent een dwaze, lieve jongen, en je begrijpt niets van het leven. De mensen gaan je niet aan, denk je, maar ieder mens gaat je aan. Je kent het leven alleen uit boeken, en je doet niets dan theoretiseren. Zoals elke intellectueel, denk je dat je boven het gemeen staat, omdat je weet in welk jaar Keizer Karel geboren is en hoe de bijen het pollen uit de bloemen halen.’ (Verzameld werk, deel 2, p. 768-769)
| |
Poëtica
Bij het schrijven gaat Gijsen uit van een idee of een moraal die hij met anekdotes illustreert. De grondidee van Klaaglied om Agnes is het absolute verlies. De op de autobiografie steunende verhaalde feiten en de dubbele symboliek van Agnes/lam en Agnes/Eurydice illustreren dan de onherroepelijkheid van dat verliest. Voor Gijsen is de ontroeringswaarde van een roman belangrijker dan de formele wijze waarop die bewerkt wordt. Hoewel hij in de meeste van zijn romans kiest voor een ik-verteller, wijst hij toch de ‘monologue intérieur’ als stijlmiddel af. Hij beschouwt zo'n stroom van onsamenhangende indrukken van allerlei aard, waaruit de lezer verzocht wordt de belangrijkste brokken op te vissen, een onbeleefdheid tegenover de lezer. Hij kiest voor een poëtica die veeleer aansluit bij een adagium van Henry James: ‘Character is plot.’ ‘Wanneer men een aantal personages goed heeft uitgebeeld, heeft men reeds een
| |
| |
“plot”, het begin van een conflict dat zich onafwendbaar ontwikkelen zal.’ (Zelfportret, gevleid, natuurlijk. Verzameld werk, dl. 5, p. 64)
In Klaaglied om Agnes worden vier vrouwen getekend die een belangrijke rol hebben gespeeld in het leven van de ik-verteller: de moeder, Agnes, haar zus Carla en de kloosterzuster Beatrix. De mannelijke personages, zoals zijn werkgevers, legeroversten en kameraden, worden minder scherp getekend. En eigenlijk is Gijsen bij het schrijven alleen maar geïnteresseerd in het vinden van een verklaring voor zijn gedrag. Die verklaring kan dan variëren van een impliciete apologie tot een expliciete oratio pro domo. In de al geciteerde tafelrede ‘De literatuur als belijdenis’ heeft Gijsen onder meer nog gezegd: ‘U mag mij gerust onder de literaire stripteasers classificeren, (...). Ik kan schrijven niet anders zien dan als een belijdenis en een catharsis; dat is - ik weet het - een vrij eng standpunt, maar het is het mijne.’ (Verzameld werk, dl. 5, p. 219) Het is dan ook niet verwonderlijk dat het schrijven over het verlies van de geliefde in Klaaglied om Agnes ook op een narcistische wijze wordt gecultiveerd.
| |
Stijl
Dat narcisme lijkt vooral de hedendaagse lezer op te vallen, want bij het verschijnen van de roman werd Gijsens stijl door Hubert van Herreweghen een stijl van het rapport genoemd, zakelijk helder, koel, vinnig en persoonlijk: ‘(...) het nuchter verslag van een ooggetuige, die de dingen zwijgend maar scherp heeft gezien.’ Daarbij dient toch minstens te worden opgemerkt dat Gijsen de didactische en moraliserende uitweiding niet schuwt, evenmin als een romantische retoriek die in sommige passages op de hedendaagse lezer een verouderde indruk maakt.
Een constant stilistisch gegeven in het gehele oeuvre van Gijsen is het gebruik van de ironie. Ook in Klaaglied om Agnes is Gijsens reflectie op de burgerlijke klasse met haar burgerlijk moraal, op de zakenlui met hun grootheidswaan of hun ‘de grote vissen eten de kleine’-mentaliteit, op het leger, ‘dit bad van rauwe dierlijkheid’ (p. 710), doortrokken van ironie. De kritiek van Gijsen op zijn eerwaarde opvoeders en hun moraal krijgt in de mond van het personage Alfred zelfs een cynisch karakter.
In Zelfportret, gevleid, natuurlijk heeft Gijsen de oorzaken aangegeven waardoor de schrijvers van zijn generatie moeite hebben om het Nederlands correct te gebruiken. Thuis werd uitsluitend dialect gehoord en op school werd het onderwijs in het Frans gegeven en het Nederlands werd er systematisch gesaboteerd. ‘Het resultaat is geweest, voor mij althans, dat ik het Nederlands ongeveer schreeflijk een dode taal, lijk het Latijn indien ik het fatsoenlijk zou gekend hebben.’ (Verzameld werk, dl. 5, p. 76) Als men de eerste druk van Klaaglied om Agnes uit 1951 vergelijkt met die van 1977 in het door Dr. Marc Galle samen- | |
| |
gestelde en geannoteerde Verzameld werk, dan blijken spelfouten hersteld te zijn en een aantal dialectismen vervangen. Zo is ‘voor de week-end’ ‘voor het weekeinde’ geworden en een ‘Japannees’ uit 1951 is een ‘Japanner’ in 1977. Maar ‘de’ voetbal (in de betekenis van het voetbalspel) is blijven staan en ook een gallicisme als ‘en zette mij neer’. Vanuit synchroon standpunt is het Nederlands in Klaaglied om Agnes vaak archaïsch met zinnen als ‘Had ik dit houvast niet gehad, deze erbarmelijke geestelijke gymnastiek, om mij bezig te houden, dan ware ik op de vlucht geslagen’ (p. 671) of ‘Het kwam mij slecht te stade’ (p. 746).
| |
Context
Klaaglied om Agnes behoort samen met onder andere Telemachus in het dorp, De man van overmorgen en Terwille van Leentje tot de zogenoemde Vlaamse romans waarin Gijsen meestal ironisch afrekent met zijn katholieke opvoeding maar ook met ontroering zijn jeugd evoceert. Het autobiografische karakter blijkt uit een vergelijking van Klaaglied om Agnes met De leerjaren van Jan-Albert Goris (1975), de memoires van Marnix Gijsen tot aan de dood van Maria Rooman te Leysin in Zwitserland op 7 juli 1928. De morbide sfeer en de vulgaire seksualiteitsbeleving beschreven in Klaaglied om Agnes in de episode over de legerdienst treft men ook aan in Terwille van Leentje. In zijn Zelfportret heeft Gijsen de burleske miles gloriosus-mentaliteit in het militaire kamp van Beverlo-Leopoldsburg beschreven, die evenals in Klaaglied om Agnes slechts door de engelachtige devotie van enkele kloosterzusters getranscendeerd werd.
Agnes' verblijf in het sanatorium te Davos roept onvermijdelijk literaire associaties op met Der Zauberberg van Thomas Mann. Bij de bespreking van de thematiek is al aangegeven hoe in Klaaglied om Agnes de klassieke Orfeusmythe in een Vlaams kader is verplaatst. Wat de actuele literatuurwetenschap ‘intertextualiteit’ noemt is in de roman dus ruimschoots waarneembaar. Gijsen citeert Schiller, Goethe, Boutens. Hij verwijst naar de muziek van Wagner en Debussy en vooral naar de opera Orpheus van Gluck. Die heeft in de opbouw van de roman een centrale plaats gekregen en fungeert er als de rode draad in het creëren van het parallellisme Agnes/Eurydice.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij het verschijnen van de eerste druk heeft de kritiek in Noord
| |
| |
en Zuid Klaaglied om Agnes heel gunstig ontvangen. De slotzin van de recensie in Nieuwe Rotterdamse Courant (15-12-1951) luidde zelfs: ‘Klaaglied om Agnes is in opzet en uitwerking een indrukwekkend boek, waarmee Gijsen zich handhaaft als een van de grootste, zo niet de grootste Nederlandse schrijver.’ Die loftuiting werd door K.(nuvelder) in De Nieuwe Eeuw (12-1-1952) wel flink gerelativeerd. Dr. N.A. Donkersloot die de roman besprak voor de vpro loofde de diepgang van Klaaglied om Agnes als die van een verhaal van alle tijden. Top Naeff maakte in Het boek van nu (maart 1952) één voorbehoud voor de overigens gevoelig, wijs en geestig geschreven roman. Zij miste er de overgave in.
Van Vlaamse zijde stelde de jonge Ivo Michiels zich tamelijk gereserveerd op in zijn bespreking van de roman (Handelsblad, 5-2-1952). Hij vond de toon geforceerd, evenals de opzettelijkheid waarmee Gijsen zijn nihilisme manifesteert. ‘In zijn houding is er pose en in zijn gevoelens rancune’ schreef Michiels. Sirius (= Urbain van de Voorde) in De Standaard (3-2-1952) vond dat de zeventienjarige verliefde hoofdpersoon gedachten en overwegingen uitte die van een belezenheid getuigde die zo'n knaap onmogelijk kon hebben.
Klaaglied om Agnes kwam in het midden van de jaren zeventig sterk in de belangstelling toen brt en ncrv een verfilming maakten die gelijktijdig werd uitgezonden op 18 oktober 1975. Over het filmscript van Yvonne Keuls heeft Gijsen nooit een opmerking gemaakt en uit kranteverslagen blijkt dat hij zeer tevreden was over de prestatie van de acteurs, Luk De Koninck en Marleen Maes. De Vlaamse weekbladen Humo (16-10-1975) en Knack (15-10-1975) hekelden wel het wit-zwart schema (de goede onschuldige jongen versus de gore, corrupte buitenwereld), de ouderwetsheid en de onjuiste weergave van de sfeer in de film.
In 1980 verscheen een schoolhandleiding bij de lectuur van Klaaglied om Agnes van de hand van Jef van Meensel. In zijn verantwoording merkt Van Meensel op dat jongelui in de roman herkennen wat ze thuis en elders aan lief en leed, begrip en onbegrip, groot en klein verdriet meemaken. ‘Bovendien raken ze geboeid door de openhartigheid waarmee de ik-figuur, Gijsen zelf, de zoete herinnering aan zijn jeugdliefde en de wrange bitterheid om het verlies ervan belijdt.’ (p. 7) Of dat werkelijk zo is, is nooit nagegaan, wel is in een onderzoeksproject, Lectuurverspreiding in Vlaanderen, gepubliceerd in 1983, een enquête uitgevoerd in 1 351 afdelingen van het secundair onderwijs in Vlaanderen in 1979. Op de lijst van de meest aangekochte boeken in schoolbibliotheken (1977-'78) haalt Klaaglied om Agnes een frequentie van 19. (De hoogste score is voor Koning van Katoren van J. Terlouw met een frequentie van 41.) En in de lijst
| |
| |
van titels die leerkrachten opgeven voor huislectuur in de hoogste drie klassen van het Vlaamse secundair onderwijs kwam Klaaglied om Agnes in 1979 voor op de negende plaats met 86 vermeldingen, evenveel als De trein der traagheid van Johan Daisne. (Deze lijst werd aangevoerd door Wierook en tranen van Ward Ruyslinck met 244 vermeldingen.)
Deze cijfers uit 1979, maar ook de grote-letter-uitgave in 1985 door de Grootdruk-Uitgeverij te Eindhoven en de 25e druk van de gewone editie in 1988, bewijzen dat Klaaglied om Agnes een seller blijft voor lezers uit alle leeftijdsgroepen, ook al heeft Maarten 't Hart, bij het verschijnen van het Verzameld Werk van Marnix Gijsen, in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad betoogd dat het oeuvre van deze auteur in hoge mate overschat wordt.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Marnix Gijsen, Klaaglied om Agnes, Verzameld Werk, deel 1, Amsterdam/'s-Gravenhage, 1977, p. 639-770.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
An., Een jeugdliefde van Marnix Gijsen. In: de Volkskrant, 1-12-1951. |
Jos. Panhuysen, Klaaglied om Agnes. In: Het Binnenhof, 1-12-1951. |
Jan Spierdijk, Marnix Gijsens nieuwste boek: ‘Klaaglied om Agnes’. In: De Telegraaf, 1-12-1951. |
Hubert van Herreweghen, ‘Klaaglied om Agnes’, een nieuwe roman van Marnix Gijsen. In: De Nieuwe Gids, 5-12-1951. |
M. Roelants, Terug naar edel verdriet. In: Elsevier, 8-12-1951. |
P., Klaaglied om Agnes. In: De Maasbode, 8-12-1951. |
J. Greshoff, Tragiek der mislukte menswording. In: Het Vaderland, 8-12-1951. |
H.K. (uijtenbrouwer), Romans uit Vlaanderen. Raymond Brulez en Marnix Gijsen. In: De Linie, 14-12-1951. |
An., De eredienst van het verlies. In: Nieuwe Rotterdamse Courant, 15-12-1951. |
An. In: Oost-Gelderlander, 15-12-1951. |
Em. Janssen, Klaaglied van Marnix Gijsen. In: De Vlaamse Linie, 21-12-1951. |
C.J.E. Dinaux, Een klaagzang als loflied. In: Haarlems Dagblad, 22-12-1951. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Ironie en trots, schild voor tederheid des harten. In: Tubantia, 22-12-1951. |
Remi van de Moortel, Klaaglied om Agnes. In: De Gentenaar, 23-12-1952. |
Charles Leroux, Elégie pour Agnès. In: Le Peuple, 27-12-1951. |
J. van der Woude, De eredienst van het verlies. In: Vrij Nederland, 29-12-1951. |
J. van Nijlen, Scepticus met beheerste gevoeligheid. In: Algemeen Handelsblad, 29-12-1951. |
I. Wuyts, Tragiek van de werkelijkheid. In: Nieuwe Stemmen, nr. 27, 1975, p. 285-286. |
Top Naeff, Klaaglied om Agnes. In: Het boek van nu, nr. 5, 1951-52, p. 139. |
K. Leroux, Klaaglied om Agnes. In: Vooruit, 4-1-1952. |
G. Knuvelder, Klaaglied om Agnes. In: De Nieuwe Eeuw, 12-1-1952. |
B. Eysselsteyn, Roman van de droom, die droom wil blijven. In: Haagse Courant, 19-1-1952. |
H. Warren, Een weemoedig verhaal over een zuivere jeugdliefde. In: Provinciale Zeeuwsche Courant, 25-1-1952. |
Hubert van Herreweghen, Klaaglied om Agnes. In: De Periscoop, 1-2-1952. |
Y. Vandenwolve, Klaaglied om Agnes. In: Het Volk, 2-2-1952. |
Sirius (= Urbain van de Voorde), Marnix Gijsen: Klaaglied om Agnes. In: De Standaard, 3-2-1952. |
Ivo Michiels, Marnix Gijsen: Klaaglied om Agnes. In: Handelsblad, 5-2-1952. |
| |
| |
An., Geest en Leven. In: De Tijd, 12-2-1952. |
O.W.Z., Klaaglied houdt loflied in. In: Wierings Weekblad, 15-2-1952. |
C.J. Kelk. In: De Groene Amsterdammer, 23-2-1952. |
André Deme, Nieuw werk van Marnix Gijsen. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 97, 1952, p. 110-113. |
H. Lampo, Elegie van een jeugdliefde. In: Volksgazet, 20-3-1952. |
Garmt Stuiveling, Tijd veredelde tragische ernst in ironische wijsheid. In: Het Vrije Volk, 19-4-1952. |
H.A. Gomperts, Marnix Gijsen: zuinigheid met details. In: Haags dagblad, 14-6-1952. |
J. van Schaik-Willing, Agnes-Euridice. In: Critisch Bulletin, nr. 19, 1952, p. 106-109. |
Bert Voeten, Marnix Gijsen: Klaaglied om Agnes. In: Buku Baru (Het Nieuwe Boek), sept.-dec. 1952. |
J. Roeland Vermeer, Elegische jeugdherinneringen van Marnix Gijsen. In: Kultuurleven, nr. 21, 1952, p. 159-162. |
J. Boyens, Het onvoltooide liefdesideaal. In: Jeugd en Cultuur, nr. 6, 1961-62, p. 393-399. |
G. De Vresse, Klaaglied om Agnes. In: Tijdingen, nr. 2, 1968, p. 15-20. |
René Goris. Agnes. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 120, 1975, p. 184-192. |
Marnix Gijsen, De leerjaren van Jan-Albert Goris, Brussel, 1975. |
Adriaan van der Veen, Marnix Gijsen raakte nooit verzoend met de dood van Mity. In: NRC Handelsblad, 19-9-1975. |
P.W., Marnix Gijsen retroactief. In: De Nieuwe Gids, 31-8-1978. |
Marnix Gijsen en René Goris, Grafzuil voor Agnes, Brussel, 1979. |
Jef van Meensel, Omtrent ‘Klaaglied om Agnes’ van Marnix Gijsen, Antwerpen/ Amsterdam, 1980. |
H. Bekkering, Een mythe opnieuw verbeeld. In: Bzzlletin, nr. 96, 1982, p. 51-56. |
Harry Bekkering, Orpheus en Euridice in Vlaanderen, Amsterdam, 1983. |
lexicon van literaire werken 2
juni 1989
|
|