| |
| |
| |
R. van Genderen Stort
Kleine Inez
door Gösta Lodder
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Kleine Inez van Reinier Johannes Willem van Genderen Stort (* Buitenzorg 1886, † 's-Gravenhage 1942) werd in 1925 uitgebracht door N.V. van Loghum Slaterus' Uitgeversmaatschappij te Arnhem. De roman werd bekroond met de prijs van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde. Vanaf 1939 is het boek regelmatig herdrukt als Salamander; op het omslag daarvan staat een tekening van een jongeman en een jong meisje in een huiskamer. Een Franse vertaling verscheen in 1936 te Parijs; een herdruk hiervan in 1945 te Brussel. Op het titelblad van deze uitgave staat een schematische landkaart waarop wij de naam van het eiland Teneriffe herkennen en twee zeventiende-eeuwse zeilschepen.
| |
Inhoud
Hoofdstuk 1
Floris Roelof Scanderbergh, koopmanszoon, studeert na zijn gymnasiumtijd rechten in Leiden; bovendien verdiept hij zich in wijsbegeerte, theologie en geschiedenis. Hij brengt het tot hoogleraar, later vindt hij in de politiek als liberaal de vervulling van zijn dadendrang. Zijn vrouw, met wie hij door zijn drukke werk nauwelijks contact heeft, sterft in het kraambed.
Hun dochter, Machteld, brengt haar kindertijd door in Leiden en Den Haag. Van haar twaalfde tot haar achttiende jaar verblijft zij op een Zwitserse kostschool. Terug in den Haag ontwikkelt zij zich tot een levendige, charmante vrouw die interesse heeft voor dans, muziek, sport en literatuur. Zij verlooft zich met een luitenant-ter-zee, maar deze kiest al vrij snel voor de ‘Weg ins Freie’. De liefde die in haar ontwaakt is en haar verlangen naar kinderen blijven onvervuld. De aandacht die zij van haar vader vraagt, begrijpt en voelt hij niet. Rond haar dertigste jaar, wanneer ‘in haar een onverschilligheid’ ontstaat ‘waaraan vreugde en droefenis gelijkelijk vreemd waren, maar die af en toe zich verscherpte tot cynisme’ ontmoet zij gravin Elouis van Baroda. Deze vrouw opent voor Machteld de wereld van het erotische genot. Zij krijgt een relatie met de huisknecht Maarten Schnoerb. Met hem vertrekt zij naar Brussel,
| |
| |
wanneer blijkt dat zij zwanger is. Maar hij zet zijn liederlijk leven voort en dus gaat Machteld terug naar haar vader, die inmiddels uit de politiek is gegaan en in de buurt van Arnhem op het ‘Jachthuis’ woont. Machteld bevalt enige weken later van een zoon, Peter.
Peter groeit op te midden van een grootvader die er het zwijgen toe doet en altijd leest, en een moeder die zich weinig aan hem gelegen laat liggen. Machteld realiseert zich dat zij nooit kan ontkomen aan de schande in haar leven. Melancholie en moedeloosheid nemen zozeer bezit van haar dat zij zich in een bosvijver verdrinkt. Peter zit dan net op de lagere school. Enkele maanden na Machtelds dood neemt Scanderbergh zijn politieke loopbaan weer op en verhuist naar Den Haag. Peter gaat bij tante Arabella wonen; van het aristocratische leven dat zij in Indië gewend was is niets meer over; de toelage die zij krijgt voor de opvoeding van Peter is dan ook zeer welkom.
Zonder echt uit te blinken doorloopt Peter de lagere school en gaat naar het gymnasium. Hij ontdekt de geneugten van alcohol en de ‘geheime zonde’ van de masturbatie. Vanaf zijn zestiende jaar gaat hij gebukt onder ongrijpbare melancholische buien. Alleen lezen kan hem rust geven. De roman Notre Coeur van Guy de Maupassant, waarin hij zoveel herkent uit zijn eigen leven, brengt hem tot een voorkeur voor Franse naturalistische en psychologische romans. Het pessimisme in deze boeken sluit aan bij zijn eigen zwaarmoedigheid en versterkt zijn gevoel gedoemd te zijn.
Op een dag, op weg naar school wordt hij door een aantal hbs'ers uitgescholden voor ‘Lakeienzoon’ en ‘hoerenkind’. In blinde drift ranselt Peter een van hen af. Een voorbijganger maakt een eind aan het gevecht. Een klein meisje brengt hem zijn pet terug die hij verloren had. Haar liefelijke verschijning kalmeert hem. Dit meisje is Inez die in het vervolg zoveel voor hem zal gaan betekenen.
| |
Hoofdstuk 2
De ouders van Inez, Elizabeth Wittewaal en Gijsbert Rahusen, kennen elkaar van kindsbeen; zij waren buren. De genegenheid die zij als kind voelden, groeit uit tot liefde en een huwelijk. Zij vestigen zich in Arnhem, waar Gijsbert griffier wordt. Na een jaar wordt Inez geboren. Het huwelijk blijft verder kinderloos. Zij leven stil en teruggetrokken, slechts met oom Sijmen en tante Barbara hebben zij af en toe contact. Oom Sijmen heeft als referendaris nog onder Scanderbergh gewerkt op het ministerie van Binnenlandse Zaken. Na de dood van haar ouders komt Inez bij hen in huis. Tante en oom zijn zielsblij met haar aanwezigheid. Haar tante wijdt haar in in huishoudelijke taken, van haar oom leert zij tijdens hun na- | |
| |
tuurwandelingen bijbelse en heidense verhalen waarin de zin van het leven geformuleerd is. Met Ronald, het zoontje van een bevriende baron, beleeft zij een hechte vriendschap. Tijdens idyllische wandelingen en romantische gesprekken praten zij over een toekomst als in een sprookje: hij een kasteelheer die jaagt in de bossen, zij de vrouwe die in de mooiste zalen woont. Aan deze liefdevolle vriendschap komt abrupt een eind, wanneer Ronald sterft ten gevolge van embolie. Inez ervaart zijn dood als een ingrijpende verandering in haar leven.
Dan, op een voorjaarsdag, is zij getuige van de vechtpartij van Peter met zijn belagers. Thuis vertelt zij opgewonden wat zij heeft meegemaakt. Haar oom legt ogenblikkelijk het verband met de kleinzoon van zijn vroegere chef. Het echtpaar praat vaak over hem en zijn eenzaamheid en schuwheid en de schande die hij meedraagt, zij willen iets voor hem doen, hem laten ‘delen in de zuivere vreugden van hun huiselijk leven’. Peter doet alle moeite om Inez te ontmoeten, hij post zelfs bij hun huis.
Wanneer de familie terugkeert van een vakantie in Zwitserland, staat Peter vrijwel direct weer bij hun huis om een glimp van Inez op te vangen. Kleine Inez vertelt dat zij Peter weer ontmoet heeft. Haar oom kondigt aan dat Peter op een avond thee komt drinken.
| |
Hoofdstuk 3
Peter gaat steeds meer aandacht besteden aan zijn uiterlijk. Hij probeert nog steeds dagelijks een glimp van Inez op te vangen teneinde het beeld dat hij van haar bij zich draagt aan te scherpen. Vooralsnog is haar aanwezigheid geestelijk van aard. Het feit dat zij bestaat geeft hem innerlijke rust en vrede. De grote vakantie valt hem dan ook zwaar omdat het huis van Inez zes weken lang onbewoond is. In de eerste dagen van september gaat Peter op theevisite. Het huis op de Rijnkade wordt zijn tweede huis. Peter wordt allengs makkelijker in de omgang en zekerder van zichzelf. Hij sluit vriendschap met Arthur Rixon, die dezelfde passie voor literatuur blijkt te hebben als hijzelf. Daarnaast bezit Arthur echter een nerveuze natuur, die erg gespitst is op erotische avonturen.
Oom Sijmen arrangeert een ontmoeting tussen Peter en diens grootvader in Den Haag. Met Scanderbergh bespreekt hij zijn toekomstplannen. Zijn grootvader vertelt hem hoe het precies gegaan is met de dood van zijn moeder. Maar echt contact hebben zij niet met elkaar; het is zoals in Peters jeugd: een stille, teruggetrokken, enigszins nurkse oude man tegenover een jongen die hunkert naar aandacht, naar een echt gesprek zoals met oom Sijmen. Tijdens de treinreis terug naar Arnhem komen drie nogal ordinaire, lawaaierige types zijn coupé binnenvallen. Een van hen wordt aangesproken met ‘Schnoerb’.
| |
| |
De man blijkt zijn biologische vader te zijn. Door de confrontatie met zijn vader raakt Peter zijn zelfvertrouwen kwijt, reageert neerslachtig en terughoudend op tante en oom. Inez reageert navenant. Uiteindelijk spreekt hij zich uit: is hij Inez wel waardig? Hij overwint de moeilijkheden en doet uitstekend eindexamen. Peter gaat in Leiden klassieke talen studeren. Met Arthur reist hij daarheen.
| |
Hoofdstuk 4
Inez groeit op tot een jonge vrouw; zij leert het huishouden bestieren, handwerken en muziek maken. Ook leest zij boeken van oom Sijmen en discussieert met hem tijdens hun wandelingen. In haar ontwaakt een intense, nu ook erotisch geladen belangstelling voor Peter. Hun contacten worden wat inniger. Hij woont inmiddels in Noordwijk op kamers, maar ook daar is kleine Inez niet uit zijn gedachten.
Peter en Inez brengen veel tijd samen door en praten over trouwen. Met oom en tante gaan zij op een lange vakantie naar Parijs en Bretagne. ‘Zwaar van geluk’ verblijven zij in elkaars nabijheid, hoewel Peter af en toe zijn oude somberheid voelt terugkomen. Peter is zeer schuchter in zijn liefkozingen. In een gesprek over het huwelijk uit hij zijn mening, dat de zin ervan de dood van de zinnelijke liefde is. Als de hartstochten het geestelijk leven niet langer verstoren, is het ware geluk mogelijk. Oom Sijmen legt haar uit wat de paulinische liefde, de caritas precies inhoudt. Het besef dat deze wereld niet de ware wereld is en dit leven niet het ware leven, leidt tot een door de rede geleid leven hier op aarde teneinde de ziel voor te bereiden op ‘het ware herstel’. Dit idee van de belangeloze liefde brengt haar ertoe haar leven te willen wijden aan Peter, die zij ziet als een machtige, edele geest voor wie zij zich wil opofferen. Peter realiseert zich dat hij dit offer niet mag aannemen. Hun wegen zijn niet bestemd samen te gaan, zij heeft hem gered en dat is misschien wel de zin van hun samenzijn geweest.
Inez trouwt met Erwin Rodeck, griffier bij de rechtbank in Arnhem; zij krijgen twee kinderen. Oom Sijmen houdt Peter schriftelijk op de hoogte van het reilen en zeilen van de familie. Hij is inmiddels afgestudeerd en benoemd tot leraar aan het gymnasium in het oude stadje aan de Zuiderzee waar zijn grootvader, Floris Roelof Scanderbergh, was geboren. In diens oude huis ‘Die Roosse’ woont hij met een huishoudster. Zijn opstellen over Griekse wijsbegeerte trekken de aandacht van wetenschappers en literatoren. Zo leeft Peter zijn leven in afzondering, op weg naar een staat van innerlijke vrede.
| |
| |
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
De vertellende instantie in Kleine Inez presenteert zich als een ‘ik’ die buiten het verhaal staat. Tweemaal richt hij zich tot de lezer, allereerst wanneer in hoofdstuk een sprake is van ‘onze Oostindische koloniën’, en vervolgens aan het begin van hoofdstuk twee waar verwezen wordt naar historische tijden toen ‘vreemde heersers het vaderland begeerden en gewapende benden zonden tot ons verderf’. In de rest van het boek spreekt de auctoriale verteller de lezer niet meer rechtstreeks aan. Niettemin ervaart deze op iedere pagina de aanwezigheid van een alwetende, alles overziende, almachtige ‘schrijver’. Schrijver, omdat de stijl waarmee deze roman verwoord is in de eerste plaats beschrijvend is. Het verhaal bereikt ons niet vanuit de personages zelf, wij leren hen niet van binnenuit kennen. De verteller brengt beschrijvend en omschrijvend onder woorden wat zijn romanpersonen meemaken en wat hen beweegt, wat hun zielenroerselen zijn. De zeer uitgebreide natuurbeschrijvingen fungeren niet alleen als couleur locale, maar vooral als couleur mentale. De verteller/schrijver weet en kent de woorden, gedachten, aandoeningen van de personages; de lezer leeft niet zozeer mee met het beschrevene, maar gaat veeleer aan de hand van de schrijver door de roman heen. In Kleine Inez staat het vertellen voorop, niet het verhalen van gebeurtenissen.
| |
Opbouw
Vier hoofdstukken bevat Kleine Inez. Peters jeugd tot de ontmoeting met Inez; Inez' jeugd totdat Peter daarin verschijnt; de jaren waarin zij nader tot elkaar komen; Peters leven in afzondering. De eerste drie delen overlappen elkaar gedeeltelijk. Het eind van hoofdstuk een, de vechtpartij waarvan Inez getuige is, komt halverwege hoofdstuk twee terug. De tweede ontmoeting met Peter aan het eind van hoofdstuk twee vindt in de loop van hoofdstuk drie zijn plaats. In feite lopen de geschiedenissen van beide hoofdpersonen synchroon, maar simultaan vertellen kan nu eenmaal niet, vandaar die schakelingen. Deel vier staat min of meer apart en speelt zich jaren later af.
De delen waarin beide hoofdpersonen worden geïntroduceerd zijn vrijwel identiek qua opbouw. In hoog tempo wordt de voorgeschiedenis gegeven tot het moment waarop beiden - wees geworden - worden ondergebracht bij familie: Peter bij tante Arabella, Inez bij oom Sijmen en tante Barbara. Daarna ontmoeten zij elkaar, eerst bij toeval op straat tijdens Peters vechtpartij, vervolgens komt Peter bij Inez thuis op de thee. Van Genderen Stort brengt zo twee families bij elkaar van wie hij de geschiedenis tot in bijzonderheden kent. Het lijkt erop dat hij, geïnspireerd door het naturalisme, een familiekroniek heeft willen schrijven. In het verdere verloop van de roman ko- | |
| |
men beide hoofdrolspelers nader tot elkaar, verloven zich zelfs. Waarna hun wegen zich scheiden, omdat Peter kiest voor een leven zonder huwelijk.
Voor Peters ontwikkeling is het van essentieel belang dat hij in contact komt met iemand die louterend kan werken in zijn gang van het aardse, triviale genot naar het geestelijk, hogere verlangen naar ‘innerlijke vrede.’ In Inez vindt hij de persoon die in haar natuurlijkheid en goedheid hem naar een beter leven leidt. Peter groeit op in een liefdeloze omgeving, met de familieschande steeds voelbaar op de achtergrond. Inez daarentegen in een harmonieuze, liefderijke omgeving. Teneinde die twee tegengestelde families bij elkaar te brengen maakt Van Genderen Stort gebruik van een zwak opbouwmiddel: het toeval. De eerste ontmoeting tussen Inez en Peter is daar een voorbeeld van. Oom Sijmen blijkt te hebben gewerkt onder Peters grootvader. Bovendien kent deze de rector van het gymnasium waar Peter schoolgaat en via hem komt de tweede ontmoeting tot stand. Tijdens een van zijn eenzame wandelingen ontmoet Peter een ‘vreemde ruiter’ die later de echtgenoot van Inez wordt.
Kleine Inez bevat een aantal functionele intermezzi. Met haar leeftijdgenootje Ronald kent Inez een onbezorgde tijd, waarin zij hun spel en toekomstfantasie uitleven. Daaraan komt abrupt een eind, wanneer Ronald overlijdt. Voor Inez is ‘alles in de wereld nu anders (...) geworden’. Het verlies van iemand die haar zo vertrouwd is, heeft grote invloed op haar gemoedstoestand, haar geestelijke ontwikkeling. Later in haar leven denkt zij nog regelmatig aan hem terug.
Peters vriendschap met Arthur heeft vooral een spiegelfunctie. Peter is zeer verheugd dat hij met iemand kan optrekken die intellectueel zijn gelijke is. Na hun middelbareschooltijd reizen zij beiden naar Leiden om te studeren. Peter kiest ervoor niet met Arthur samen een huis te betrekken; intuïtief weet hij dat deze nooit een echte vriend zal zijn. Het contrast is dan ook groot: Arthur gaat te gronde aan zijn aardse genotzucht en vertier, terwijl Peter zich ontwikkelt naar een geestelijk hoger plan.
In hoofdstuk twee is sprake van ‘het riddertje’, die optreedt als chaperon van Inez. Bovendien maken zij muziek samen en lezen poëzie. Van zijn achtergrond komt de lezer niets te weten. Pas veel later, in hoofdstuk vier, krijgt deze schim een naam: Gozewijn van Leefdaele. Via hem komt Peter nog iets te weten over Inez en haar huwelijk. De opbouw van de roman maakt zo een nadrukkelijk geconstrueerde indruk. De vertelde feiten krijgen door de realistische beschrijvingen van stad en natuur nog enige geestelijke diepgang, maar het blijven feiten
| |
| |
en niet de noodzakelijke bouwstenen voor een zich ontrollend drama. Er is geen sprake van spanningsopbouw, er zijn geen conflicten die om een oplossing vragen. Peter en Inez zijn geen handelende personen, er is nauwelijks dialoog. Alle personages zijn ledepoppen in dienst van de strekking van deze roman.
Aan het eind van de roman raakt Peter steeds meer onthecht aan de wereld die ‘in het teken van het Boze haar duistere bestemming volgde’. De Eerste Wereldoorlog is dan uitgebroken. Hij voelt ‘zich meermalen verzadigd van een zwaarmoedigheid, die nochtans zonder tranen was, het eerste doemen van een vrede, die geen menselijke vreugden evenaarden?’ Peter heeft op dat moment nog niet de ideale geestestoestand bereikt; hij is op weg naar de nagestreefde vrede der ziel. De afloop van de roman is bewust een open einde: niet het bereiken van de ideale staat is het doel van de roman, maar de aanzet daartoe door het tonen van een ontwikkeling. De geest zal uiteindelijk het lichaam overwinnen.
| |
Thematiek
Daar draait het om in Kleine Inez. Centraal staat de geestelijke ontwikkelingsgang van Peter. Daarbij spelen erfelijke factoren een grote rol. Via zijn moeder bezit hij de intellectuele vermogens en het arbeidsethos van zijn grootvader, van zijn vader erft hij een hartstochtelijker natuur. In eerste instantie overheersen bij hem de lagere instincten van zijn vader Schnoerb. Dit blijkt uit zijn erotische avonturen en zijn drankmisbruik. Opgroeiend in een situatie waarin hij vooral op zichzelf is aangewezen, ontwikkelt hij een pessimistische kijk op de werkelijkheid die gevoed wordt door de lectuur van negentiende-eeuwse Franse schrijvers. Voor hem hangt er een doem boven zijn leven; een bepaaldheid waaraan hij niet lijkt te kunnen ontkomen.
Totdat hij Inez ontmoet. In haar vindt hij een zinnebeeld van het zuivere leven; zij is voor hem het beeld van het goede en schone. Door haar zuiverende invloed overwint hij zijn lichamelijke begeerten en doet ten slotte zelfs afstand van haar. De liefdesgeschiedenis van deze twee jonge mensen draait in feite om de strijd tussen lichaam en geest, hartstocht en rede, het dierlijke en het goddelijke. Door haar aanwezigheid en belangeloze liefde voor hem ontwaakt in Peter de krachtige intentie om te streven naar een geestelijke staat van innerlijke rust. Deze vindt hij in de eenzaamheid van zijn studeerkamer en in zijn studie van de klassieke denkers, in het stadje aan de Zuiderzee waar ook zijn grootvader gewoond heeft.
| |
Titelverklaring
Peter is de hoofdpersoon van de roman, en zijn ontwikkeling vormt er de kern van. Maar Inez is de verbindende factor in zijn geschiedenis. Daarom draagt het boek haar naam in de titel. Zij is de katalyserende factor in zijn ontwikkeling; via
| |
| |
haar wordt hij opgenomen in de warmte van haar familie, zij wijst hem de weg die hij gaan moet. Ondertussen haalt Van Genderen Stort heel wat overhoop om Peters levensloop filosofisch en literair te onderbouwen. Op zestienjarige leeftijd ontdekt deze op het gymnasium de schoolbibliotheek. Hij concentreert zich op de lectuur ‘van een grote voorraad Franse romans uit de naturalistische en psychologische school van de tweede helft der negentiende eeuw’. Daarin vindt hij de bevestiging van zijn eigen zwaarmoedigheid en angst dat hij door erfelijkheid gedoemd is tot ‘misdaad, waanzin, zelfmoord’. Vanaf dit moment hult hij zich in onverschillig stilzwijgen en bemoeit zich nauwelijks meer met de mensen in zijn omgeving.
Opgenomen in de familie van Inez verandert Peters gemoedstoestand. Hij voelt zich lichter in het leven staan, niet meer gebukt onder zijn pessimistische ideeën. Kleine Inez ervaart hij als een zinnebeeld van het zuivere leven. Met oom Sijmen bespreekt hij de grote levensvraagstukken, ‘naar welker redelijke oplossingen hij zelf onstuimig, schoon methodisch streefde’. Daarbij wordt gerefereerd aan denkbeelden van Nietzsche, Plato en Seneca. Wanneer hij bij zijn grootvader op bezoek is, verklaart hij slechts één eerzucht te hebben, namelijk een zo zuiver mogelijk geestelijk leven te leiden. Maar ook Brahma uit de boeddhistische levensvisie en de Logos uit de christelijke komen daar over tafel. Zijn opa licht hem volledig in over zijn afkomst en de zelfmoord van zijn moeder, in de trein naar huis ontmoet hij zijn natuurlijke vader. Deze wetenschap doet hem beseffen dat zijn verleden er niet langer toe doet maar dat een toekomst gloort waarin de aard van zijn vader geen rol meer kan spelen. Met Inez krijgt hij een hechtere band, waarin zijn geestelijke en literaire visie op het leven centraal staan. Zo vertelt hij haar over Goethe, die zijn leven tot een volledig en harmonisch kunstwerk had vervolmaakt; het is de aankondiging van de keuze voor een vergeestelijkt leven, dat hij later in de roman zal verkiezen boven een huwelijk met Inez. In Noordwijk leidt hij het grote, zuivere leven van hen die, ‘door de platonische Eroos voortgedreven, geen aandacht hebben voor de dingen, waarop het streven der mensen zich doorgaans richt’. Zijn innerlijk verlangen naar volledige kennis impliceert een streven naar het alles verlichtende inzicht in het Goede aan het eind van Plato's grot. Eens zal hij diens ideeënwereld deelachtig worden.
Inez' ontwikkeling is meer natuurlijk, vanzelfsprekender. In het liefderijke thuis van tante Barbara en oom Sijmen groeit zij op van jong meisje, via bakvis naar jonge vrouw. Weliswaar overweegt zij een moment zich belangeloos te wijden aan het leven van Peter, die zij als een grote geest ziet, maar uiteindelijk
| |
| |
is haar plaats een andere. Haar natuurlijkheid en vrouwelijkheid vinden hun vervulling in het huwelijk met de geheimzinnige ruiter, Erwin Rodeck. Voor Peter was zij het platonistische symbool van het goed en schone, maar daar kan zij uiteindelijk niet aan voldoen, daarvoor blijft zij te aards, te zeer vrouw.
In Peters ontwikkeling laat de auteur zien dat er een ethische oplossing is voor het doemdenken van de naturalistische schrijvers. Race, milieu en moment zijn zeker belangrijke factoren in de vorming van een mens, maar uiteindelijk is de doorslaggevende factor: de authentieke wil om het aardse leven te ontkennen en te streven naar een hoger, geestelijk bestaan. Zo vormen de twee erfelijk bepaalde kanten in Peters innerlijk de synthese die noodzakelijk is op de weg naar de al eerder genoemde vrede der ziel.
Daarnaast speelt ook de factor milieu een belangrijke rol in de roman: de tegenstelling in de opvoeding van Peter en Inez is evident. Inez heeft in tegenstelling tot Peter in ieder geval nog weet gehad van liefhebbende ouders voordat deze overleden. Peter ontwikkelt zich tot een evenwichtiger mens, juist onder invloed van het warme gezin van Inez.
De tijd waarin de roman zich afspeelt, rond de wisseling van de negentiende naar de twintigste eeuw, is zeker een factor van belang: standsverschil, opvoeding, de melancholie van het fin de siècle spelen op de achtergrond mee. Verwijzingen naar recente literaire ontwikkelingen verstevigen dit beeld. Het boek eindigt op het moment dat de Grote Oorlog (= Eerste Wereldoorlog) uitbreekt. De buitenwereld staat op dat moment in brand en kent absoluut geen vrede, de binnenwereld van Peter daarentegen is bezig zich te vormen tot de gewenste staat van vrede.
| |
Context
Van Genderen Stort is in zijn werk op zoek naar een ethisch ideaal. Zijn hoofdpersonen streven naar een levenshouding waarin geestelijke harmonie vooropstaat. In de roman Hélène Marveil (1917) is al sprake van een mannelijke hoofdpersoon die in zichzelf gekeerd op zoek is naar onthechting van het aardse; cultivering van de eigen geest, gevoel en kunst staan daarbij voorop. Deze elementen spelen een overduidelijke rol in Kleine Inez, waar verwijzingen naar filosofie, literatuur en christelijk erfgoed de ontwikkeling van Peter onderbouwen. Evenals in de eerdergenoemde roman is een vrouw hier de antagonist.
De roman is schatplichtig aan het Franse naturalisme: race, milieu, moment zijn bepalende factoren in de onwikkeling van
| |
| |
de hoofdpersonen. In deze familiekroniek zijn natuur en stad realistisch neergezet. Een enkele maal maakt de verteller gebruik van de vrije indirecte rede om de gedachten van Peter of Inez onder woorden te brengen.
Natuurbeschrijvingen hebben vaak een symbolische betekenis. Peters moeder Machteld gaat vlak voor haar zelfmoord als het ware op in de omgeving: ‘Zij hoorde niets dan de matte vlucht van een raaf, die eenzaam vloog door het verlaten woud en vlakbij het breken van een dor blad aan een dode tak, dat langzaam omlaag wervelde’. Haar eenzaamheid wordt zo ‘geschilderd met woorden’, een ander element dat verwijst naar een stroming als het naturalisme. Daarnaast speelt een neoromantisch element een rol: Peter keert zich af van het aardse leven en kiest voor pure vergeestelijking. De ‘prioriteit van droom boven werkelijkheid’; c.q. geest boven lichaam, speelt ook in de gedachten van Inez en oom Sijmen een rol.
In de Franse vertaling kost het grote moeite de langzame volzinnen die een alinea vullen in een keer weer te geven. De laatste alinea van het boek is in de vertaling dan ook in drieën geknipt.
In 1917 werd de auteur blind. Acht jaar werkte hij aan Kleine Inez. Zijn minutieus geformuleerde volzinnen zijn het resultaat van eindeloos wikken en wegen in zijn gedachten, voordat hij de definitieve tekst dicteerde. De ‘mooischrijverij’ van het impressionisme en de psychologie van het naturalisme vormen samen de basis voor zijn ethische benadering van het leven.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tijdens de jaarlijkse vergadering van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde op 10 juni 1925 wordt op advies van de Commissie voor Schoone Letteren ‘den Jaarlijkse Prijs van f 1000,- toegekend (...) aan den jongsten roman van den Heer R. van Genderen Stort, “Kleine Inez”.’ De roman betekent een grote vooruitgang in het werk van de auteur. ‘Sober en geconcentreerd ontwikkelt zich het beeldende proza in een rythme, dat rustig en schoon is.’ Deze beschrijvingskunst ontaardt niet in impressionistische notities, is veeleer synthetisch van aard: verschijnselen worden in hun essentie begrepen en in slechts enkele woorden uitgedrukt. Kleine Inez is geen verhaal maar een monografie van een leven aan het begin van de twintigste eeuw. Het gaat daarbij om de geestelijke waarheden die groeien in het innerlijk van de hoofdpersoon.
Volgens Nijhoff gaat Kleine Inez ‘in zeer flauwe curven over de ontwikkelingsgang van een zestal mensenlevens zonder dat
| |
| |
een intrige knooppunten veroorzaakt, zonder dat een verhoogde spanning conflicten teweeg brengt’. De manier waarop de romanfiguren worden uitgewerkt noemt hij ‘verbredende uitdieping’. De auteur zet zijn personages niet neer als helden die zo reëel mogelijk handelen in hun levensloop, maar tekent hun karakter in een zuivere uitbeelding van natuur en landschap. Een tweede opvallend facet is, dat de lezer niet met het beschrevene meeleeft, maar als het ware met de auteur meeschrijft. Die vertelt het levensverhaal van zijn personages in een opeenvolging van stemmingsbeelden. Zijn proza is niet een kunst van het verhaal, maar van de volzin. Van Genderen Stort is een zwak romancier, maar de beste prozaïst onder de jongere romanschrijvers, aldus Nijhoff.
De strekking van het boek, de volkomen ontkenning van het zinnelijke en het aardse, wordt verteld op een manier die aan werk uit de Romantiek doet denken, afgewisseld met bladzijden in de trant van Van Oudshoorn en Stendhal. Die ontkenning veronderstelt een eeuwige strijd tussen vlees en geest, tussen lichamelijk genot en geestelijk geluk, het dierlijke en het goddelijke.
Ook Buning wijst erop dat de lezer niet een direct aansprekende, spannende roman moet verwachten, noch een roman waarin de psyche van de personages wordt ontleed. Deze ‘mededeelenden, beschrijvende’ roman is geschreven in een gepolijste stijl, zonder dialoog, waarin de visie van de auteur naar voren komt. Men kan zich de personages moeilijk lichamelijk voorstellen, het was de schrijver meer te doen om de staat waarin mensen en dingen verkeren. De vier delen van het boek beschrijven de strijd tegen het lagere, vitale in de mens tot een zuivere staat van geestelijk evenwicht. De lezer moet heel secuur lezen om in elementen van het alledaagse leven de diepere betekenis te achterhalen. Het middendeel van de roman, waar Inez en Peter via oom Sijmen met elkaar in contact komen, schiet compositorisch tekort. De invloed van Inez op Peter is niet direct merkbaar, waardoor een duidelijke schakel tussen haar invloed en zijn ontwikkeling ontbreekt. Tegelijkertijd is sprake van een zekere langdradigheid in de verhaaltrant, waardoor de aandacht van de lezer verslapt. Sfeer en strekking van deze roman worden neergezet in ‘een proza van grooten stijl en eenvoud’; naast deze mooie beschrijvingskunst geeft Kleine Inez nog een andere schoonheid: vanaf een verheven, bijna eeuwig standpunt wordt het leven bezien en geordend.
Van Genderen Stort ‘was zeer getroffen en aangenaam verrast door een uitstekende bespreking over Kleine Inez van zekere Klinkenberg, die ik nauwelijks van naam ken, het allerbeste misschien dat over het boek geschreven is, uitstekend werkelijk
| |
| |
van stelkunst en inzicht’. Volgens deze is Van Genderen Stort de Geerten Gossaert van het proza; negentiende-eeuwse eigenschappen als ‘de langzame wijze van zien en het langzame en weldoordachte reageeren van den schrijver’ maken Kleine Inez tot een groot kunstwerk, dat uitstijgt boven de eigen tijd, de anekdote. De manier van schrijven is wat breedvoerig, toch is zij voortreffelijk, evenals de inhoud van de roman. Het gaat daarin om meer dan de burgerlijk-morele redding van Peter. In hem en Inez ontmoeten een opkomend en een ondergaand geslacht elkaar. Van Genderen Stort heeft niet de ideale menselijke ontwikkeling willen schetsen. De psychologische verwerking van deze thematiek is tot in de kleinste bijzonderheden zichtbaar. Hier geen gepsychologiseer over een ‘geval’, maar de directe uitbeelding van de karakters in de uiterlijke verschijning. ‘Dát is het werk van den epischen kunstenaar.’
Scissor (= Menno ter Braak) plaatst de roman in een ontwikkeling van het realisme via psychologisch realisme naar een toekomstige romanvorm. Het psychologisch realisme is als ieder isme een individuele en dus on‘werkelijke’ selectie van gegevens; tegelijkertijd draagt het de sporen van zijn naïviteit en zijn spiegel-illusie, dat wil zeggen de pretentie de werkelijkheid in woorden te kunnen vatten. Daarmee kreeg de uiterlijke werkelijkheid de overhand, ten koste van de ‘werkelijkheid-binnen-ons’. In de toekomstige roman zullen de buitenwereld en binnenwereld met elkaar moeten worden verzoend. Kleine Inez laat zien dat er daarvoor mogelijkheden zijn, die nog nauwelijks zijn ontgonnen.
Vervolgens gaat Ter Braak in op de vraag welke plaats het boek, ‘de belangrijkste roman van de laatste tijd’, inneemt tegenover de werkelijkheid. Het is verwant aan het proza van R.N. en A. Roland Holst en Van Eyck; het draagt elementen van de psychologische roman in zich. Essentieel vernieuwend is het feit dat Van Genderen Stort ‘de werkelijkheid heeft doorzien’. Bij hem geen illusie van directe realiteit, hij plaatst het leven van beide hoofdpersonages in het licht van het legendarische. Zij dragen niet de schijn van weggelopen-zijn-uit-het-leven, zij zijn ‘gestalten en niet uw benedenburen’. Kleine Inez is geen kroniek vol feitelijkheden, maar een mythe van het leven. De wereld van het boek is een afschaduwing van het rijk der ideeën, de werkelijkheid teruggebracht tot een ‘schaduw’. De weg van de erfelijk belaste Peter is in feite een terugkeer. De alledaagse wereld heeft het contact verloren met ‘het stralend centrum, het emanerend Licht’. Dit Licht van het goddelijke moet herwonnen worden door de terugkeer, de ascese. Kleine Inez is daarin de schakel, zij verlost Peter van de banden met het aardse. Zo is deze roman een mythe van de catharsis. Daarom is het taalgebruik van Van
| |
| |
Genderen Stort ook zo precies en minutieus: om de werkelijkheid achter de beschreven dingen te suggereren, ‘die niet als zelfstandigheid te verbeelden, maar slechts te vermoeden is achter de zinrijke verbeelding der schijnwereld’.
Gerard Bruning vraagt zich af wat de lezer zal doen ‘met dit doode, doode, doode boek: het vergaat, het is in verrotting, het stinkt’. Kleine Inez ademt de geest van memoires uit de tijd van het Ancien Régime, die geschreven worden door ‘eventjes-seniele markiezen’ en gelezen door ‘aristocratische joffers’. In plaats van een spannend samengebald ritme, een woedende ironie of een eigen stem die zijn weg zoekt in nieuwe ontwikkelingen vinden we in dit boek slechts zeer correcte maar levenloze zinnen, plechtige maar uitgeleefde en nietszeggende extases, kortom alleen maar provinciale geblaseerdheid. De personages zijn gecultiveerd op levensgevoel en gedachtestelsels van-horen-zeggen: Baudelaire, Goethe, Maupassant, Stoa en Spinoza worden als koketterie opgevoerd. De romanfiguren zijn absoluut niet levensecht. ‘Dit boek is waardeloos naar den geest, waardeloos naar artistieke vermogens: psychologie, beeldend vermogen, ritme. Waardeloos naar den geest!’
De Smaele laat zijn vertaling voorafgaan door een ‘note du traducteur’. Het boek is het waard voor het Franse gecultiveerde publiek te verschijnen, vanwege zijn typisch Hollandse atmosfeer. De schrijver heeft zich een plaats verworven tussen de ‘petits maîtres’, van wie de minutieuze en delicate kunst goed past in de bekende traditie van de Hollandse schilderkunst. De romanist Van Genderen Stort staat onder invloed van de Franse naturalistische school, met name de deterministische en pessimistische opvattingen van Zola. Met deze laatste deelt hij ‘l'obsession des problèmes de l'hérédité’. Flaubert en Maupassant inspireerden hem tot zijn precieze schrijfstijl en zijn streven naar mooie vormgeving. De kracht van de roman Kleine Inez ligt niet in de scherpzinnigheid of subtiliteit van de psychologische observatie, noch in de ontwikkeling van een complexe intrige, maar juist in de buitengewone evocatieve kracht van de taal. De Smaele spreekt van een prozagedicht in plaats van een roman. Dit proza vertalen in een andere en dan vooral Romaanse taal betekent een groot waagstuk.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
R. van Genderen Stort, Kleine Inez, 1969
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Handelingen van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde te Leiden en levensberichten harer afgestorven medeleden 1924-1925, Leiden 1925 |
J.W.F. Weremeus Buning, Kroniek der Nederl. Letteren. In: De Telegraaf, augustus 1925. |
G.A. van Klinkenberg, Boekbespreking. In: De Vrije Bladen, 1925, jrg. 2, pp. 145-147. |
Scissor, Werkelijkheid. In: Propria Cures, 24-10-1925. (Ook in: Menno ter Braak. De Propria Curesartikelen 1923-1925, 's-Gravenhage 1978, pp. 333-339) |
Gerard van Eckeren, Kroniek van het proza. In: Den Gulden Winckel, 1925, jrg. 7, pp. 154-155. |
Gerard Bruning, Bekroonde ontbinding. In: Nagelaten Werk, tweede druk, Nijmegen s.d. [=1927], pp. 173-181. |
P.N. van Eyck, Verzameld Werk 5, Amsterdam 1958-1964, pp. 194-220 |
Martinus Nijhoff, Peinzende over ‘Kleine Inez’. In: Verzameld Werk II. Kritisch en verhalend proza, Amsterdam 1982, pp. 418-433. |
G.H. 's-Gravensande, R. van Genderen Stort. In: Sprekende schrijvers. Gesprekken met Nederlandse en Vlaamse letterkundigen, 's-Gravenhage 1979 (1935), pp. 79-86. |
Paul de Smaele, Note du traducteur. In: Genderen Stort, Reinier van. La petite Inez; trad. du néerlandais par Paul de Smaele, Bruxelles 1945 (Paris 1936). |
W.L.M.E. van Leeuwen. Drift en bezinning. Beknopte geschiedenis der nieuwe Noord-Nederlandse letterkunde, tweede druk, Amsterdam/Antwerpen 1950 (1936), pp. 54-55. |
Het Salamanderboek, Amsterdam 1938, pp. 55-57. |
W. Kramer, Een sierkunstenaar aan het woord. (R. van Genderen Stort en zijn ‘Kleine Inez’). In: Nieuwe Taalgids, 1943, pp. 71-79. |
W.L.M.E. van Leeuwen, Een bekroonde roman. In: Lezende onder de lamp, Enschede 1947, pp. 129-134. |
M.J., Kleine Inez. In: Ons Muloblad, 15-3-1949. |
J.J., [zonder titel]. In: De schijnwerper, 22-7-1950. |
Annie Salomons, Reinier van Genderen Stort. In: Herinneringen uit de oude tijd over schrijvers die ik persoonlijk heb gekend, Den Haag 1960, pp. 257-268 (= Maatstaf, nr. 4/10, januari 1957, pp. 709-718). |
N.N., Kleine Inez - R. van Genderen Stort. In: Correspondentieblad De christelijke onderwijzer, 25-7-1962. |
Annie Salomons, Reinier van Genderen Stort. In: Herinneringen aan schrijvers die ik heb gekend, vijfde druk, Den Haag 1968, pp. 205-217. |
G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de geschiedenis der Nederlandse letterkunde, deel IV, vijfde druk, Den Bosch 1976, p. 601. |
O.W. Dubois, Liefde en loutering in Arnhem. Een beschouwing over ‘Kleine Inez’ van R. van Genderen Stort. In: In de waagschaal, nr. 21, mei 1992, pp. 23-27 [=187-191]. |
| |
| |
Leen Huet, Een wilde meisjesgeur, oud papier. In: De Morgen, 1-9-1995. |
lexicon van literaire werken 60
november 2003
|
|