| |
| |
| |
Jef Geeraerts
Gangreen 2. De goede moordenaar
door Koen Vermeiren
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Gangreen 2. De goede moordenaar van Jef Geeraerts (*1930 te Antwerpen) verscheen in 1972 als grote Marnixpocket bij uitgeverij Paris-Manteau te Amsterdam-Brussel en kende in 1993 een dertiende druk. Geeraerts begon het boek te schrijven in Knokke op 6 december 1970 en beëindigde het in Schilde op 29 augustus 1972. Het is het tweede deel van de Gangreen-cyclus, die tot op heden uit vier delen bestaat, en het werd door de auteur ‘het verhaal van het tweede litteken’ genoemd.
In Gangreen 1 (Black Venus), Geeraerts' ophefmakende boek over zijn avontuurlijk-erotische jaren (1955-1960) als assistent-gewestbeheerder in Kongo, staat op p. 186 te lezen: ‘De periode van 22 april 1959 tot 16 maart 1960 sla ik over. Later misschien zal ik erover schrijven, of misschien niet...’ De goede moordenaar is het verhaal van die bewuste tijd, waarin de agressie en de gruwel in het koloniale Kongo aan de vooravond van de onafhankelijkheid een onvoorstelbare climax hebben bereikt.
Nadat Geeraerts gedurende vijf jaar als assistent-gewestbeheerder het district Bumba had bestuurd, gaf hij zich in 1959 als vrijwilliger op om aan het hoofd van een Speciale Mobiele Compagnie een soort niemandsland te vormen tussen de Lulua's en de Baluba's, die een stammenoorlog uitvochten. De hele operatie mondde, aldus Geeraerts, uit in een slachtpartij, waarbij hijzelf en leden van zijn compagnie betrokken waren. Bij een van hun raids raakte reserve-majoor Geeraerts gewond en nog vóór de Kongolese onafhankelijkheid werd uitgeroepen, op 30 juni 1960, verliet hij het land.
In de periode waarin de roman zich afspeelt, zo gaf de auteur toe, had hij fascistoïde opvattingen en was hij helemaal ingelijfd in een systeem ‘van paternalisme, repressie en onverdraagzaamheid’ (cf. zijn gesprek met Jos de Man in Haagse post). Het schrijven van De goede moordenaar beschouwde hij als een therapie die hem moest verlossen van zijn steeds weerkerende angstvisioenen en bovendien wilde hij aantonen dat ook andere Belgische paracommando's meer dan eens hun
| |
| |
boekje te buiten waren gegaan, met name tijdens de operatie ‘Dragon Rouge’, op 24 november 1964, in Stanleystad. De Belgische Landmacht reageerde geschokt op Geeraerts' aantijgingen en beweerde dat de auteur nooit tot een paracommandoeenheid behoord had en dat de door hem aangehaalde feiten waren gelogen. Geeraerts verdedigde zich door te zeggen dat hij na zijn ontslag uit het leger al zijn officiële papieren had moeten inleveren, zodat hij over geen bewijzen meer beschikte...
De goede moordenaar telt 371 pagina's en is onderverdeeld in vier delen die telkens vooraf worden gegaan door een citaat uit de Bijbel of uit de Talmud. Als motto werden vier citaten gebruikt: één van Ignatio de Loyola, stichter van de jezuïetenorde, en drie die verwijzen naar de verplichte gehoorzaamheid van de soldaat (art. 28 uit het Belgisch Krijgs-Strafwetboek en uitspraken van Joseph Heller en Adolf Eichmann).
| |
Inhoud
De roman vangt aan op 20 april 1959 en eindigt op 16 maart 1960. De ik-figuur, aangeduid met de voornaam Jef, heeft zich als vrijwilliger aangeboden voor een militaire actie. Hij laat zijn wettige echtgenote, die twee maanden zwanger is van hun derde kind, achter en vertrekt naar Coquilhatstad waar hij een theoretische opleiding zal krijgen. Een week lang leeft hij zich uit in het nachtelijke gezelschap van Kongolese hoertjes. Dan vertrekt hij naar Kamina om er een praktische opleiding tot paracommando te volgen, onder leiding van majoor Gils, met wie hij het dadelijk goed kan vinden. Door toedoen van Gils ontmoet hij een zekere Marie la Jolie, een ongelukkig getrouwde Vlaamse vrouw van Spaanse afkomst, voor wie de ik-figuur onmiddellijk in vuur en vlam staat. Hij noemt haar My, de Eeuwige Nachtvogel, en al vlug beginnen ze een gepassioneerde verhouding.
Na zijn opleiding zal Jef worden ingezet om twee oorlogvoerende stammen, de Lulua's en de Baluba's, uit elkaar te houden. Hij krijgt het bevel over een elitecompagnie van 43 soldaten die hij traint volgens de harde Pruisische methode, waarna ze een aantal raids uitvoeren op vijandelijk gebied. De rust keert evenwel niet weer, want de haat tussen de clans laait hoger op dan ooit tevoren. Deels uit zelfbehoud, maar ook vanuit een primitief levensgevoel, nog aangewakkerd door het gebruik van hennep, ontpoppen Jef en zijn compagnie zich tot bloeddorstige vechtersbazen die er niet voor terugschrikken te moorden en te folteren. Het absolute dieptepunt wordt be- | |
| |
reikt tijdens de rituele moord op ‘de Chinees uit Dar-es-Salaam’ die Russische wapens had verkocht aan de Lulua-stam. Tijdens een noodgedwongen valschermsprong, op 24 december 1959, loopt de ik-figuur een open beenbreuk op. Na zijn herstel volgen nog twee raids. Op 16 maart 1960 valt de Speciale Mobiele Compagnie in een moordende hinderlaag en wordt de bevelvoerende commandant (Jef) zwaar gewond door een handgranaat. In kritieke toestand wordt hij naar Basis Kamina overgebracht en daar eindigt ook de eigenlijke roman.
In wat nog volgt, wordt verslag gedaan van een Duitse slachtpartij op 10 juni 1944 in Oradour-sur-Glane, van het door Amerikanen aangerichte bloedbad in My Lai op 16 maart 1968 en van ‘Operatie Dragon Rouge’ waarbij Belgische paracommando's op 24 november 1964 wreedheden begingen in Stanleystad, iets wat door de Belgische overheid altijd werd ontkend. Verder bevat dit vierde en laatste deel nog fotokopieën van de briefwisseling tussen Geeraerts en de Generale Staf van de Landmacht en enkele anonieme getuigenissen van paracommando's die deelnamen aan ‘Dragon Rouge’.
| |
Interpretatie
Titel/Motto's
‘He was told that he should not kill, and he did not kill, until he got into the Army. Than [sic] he was told to kill, and he killed.’ Dit is een van de motto's die de roman voorafgaan en waarin wordt verwezen naar de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid van de krijgsman, bij wie de plicht voor alles komt. Het kritiekloos opvolgen van bevelen ontslaat de soldaat echter ook van zijn individuele verantwoordelijkheid, waarbij hij zelfs de grootste gruweldaad kan afwentelen op degenen die boven hem staan.
Bovendien, zo blijkt uit de titel, worden Goed en Kwaad in de eerste plaats beschouwd als een kwestie van standpunt, niet als ethische waardebepalingen. In een gesprek met Jos de Man verklaarde Geeraerts immers dat hij met ‘een goede moordenaar’ iemand bedoelde ‘die met toelating van de overheden geweld bedrijft. Dat wordt dan geconsacreerd geweld’. Dat dit geweld inderdaad een sacrale, zelfs mythische dimensie krijgt toegemeten, blijkt ook uit de bijbelcitaten die boven de vier romandelen werden geplaatst en waarin vechtlust en oorlog worden verheerlijkt.
| |
Thematiek
Met dit boek wilde Geeraerts, naar eigen zeggen, aantonen dat in ieder individu een bloeddorstig beest sluimert dat onder druk van de omstandigheden gemakkelijk tot leven kan worden gewekt. De ik-figuur ervaart ‘dat er niet zoveel nodig is
| |
| |
om de dunne laag beschaving af te doen bladderen’ (p. 138) en het duurt dan ook niet lang voor hij zich te buiten gaat aan slachtingen en wreedheden, waarbij er een ongeremde ontlading van primitieve driften plaatsvindt. Ook de seksualiteit wordt beleefd als een dierlijke en vitale kracht, die op één lijn kan worden gesteld met het uitzinnige, destructieve geweld. Op het ogenblik dat de hoofdpersoon tientallen Baluba-krijgers met de mitrailleur neermaait, raakt hij seksueel opgewonden (p. 238) en wanneer hij een sluipschutter ‘als een aap’ uit een boom schiet en hem daarna met een machete het hoofd afhakt, verlangt Jef ernaar ‘kort en beestig’ te paren (p. 239).
Dood, geweld, levensdrift en seksualiteit versmelten in dit boek tot een wilde, extatische roes die het individu opzweept tot ongekende hoogten van zinnelijk genot, maar ook onderdompelt in een diabolisch festijn van gruwel en bloed. In interviews heeft Geeraerts er herhaaldelijk op gewezen dat De goede moordenaar in feite een aanklacht is tegen gewelddadigheid en koloniale uitbuiting, maar vooral Paul de Wispelaere wees erop dat de roman in dit geval zijn doel mist. De weerzinwekkende moordpartijen en folteringen, het racistische gedrag en de bestiale seksualiteit worden immers niet echt bekritiseerd, integendeel: zij worden opgenomen binnen een mythische, sacraal-rituele verheerlijking van primitieve oerdriften, waardoor het boek veeleer een rechtvaardiging dan een aanklacht wordt. Wie eenmaal een periode heeft doorgemaakt ‘waarin je werkelijk honderd procent gevaarlijk hebt geleefd’, zoals majoor Gils en later ook de ik-figuur, die raakt dat nooit meer kwijt en zijn leven wordt een ‘vegeteren in functie van die éne grote, gelukkige’ tijd (p. 80). Zulke bedenkingen en uitspraken versterken alleen maar de indruk dat de beschreven gruwelen niet met afkeer, maar veeleer met nostalgie worden opgeroepen.
Ook de koloniale misstanden, die duidelijk aanwezig zijn in dit boek en zelfs openlijk worden erkend, worden meer vanuit een (blank) superioriteitsgevoel dan met oprechte verontwaardiging bekeken. Gils en de hoofdfiguur voelen zich de vertegenwoordigers van ‘het Duizendjarig Rijk’, ‘de verdedigers van Heilige Verworvenheden, niemand vroeg ons verantwoording, de stomme negers hadden een “passeport de mutation” nodig, slechts geldig voor een maand, om zich te verplaatsen in hun eigen land, wij, voorzien van een blanke huid, rausden met topsnelheid over hun wegen, met in ons bezit twee dozen boordevol van voor hen nog onbetaalbare delicatessen, gewoon een namiddagje uit, de gril van twee hondsdolle Belgen [...]’ (p. 90).
Niet iedereen deelde de mening van De Wispelaere en een
| |
| |
aantal critici verdedigde Geeraerts' standpunt, namelijk dat het noodzakelijk was de gepleegde gruweldaden en het machtsmisbruik van het Belgische leger aan de kaak te stellen door ze zo gedetailleerd en realistisch mogelijk te beschrijven. Vooral het feit dat de auteur zijn verslag van de Kongolese wantoestanden liet volgen door verwijzingen naar andere, historische, slachtpartijen wekte bij sommige recensenten de indruk dat Geeraerts hèt portret van de soldaat in oorlogstijd had uitgebeeld. De Wispelaere keerde ook dat principe om door te stellen dat het geschiedkundig materiaal op die manier juist deel ging uitmaken van de mythe van het vitalisme.
Leo Geerts las het boek vanuit een ideologische hoek en stelde eveneens vast dat de gepleegde gewelddaden vooral een mythische in plaats van een politieke betekenis hadden. Hij analyseerde daartoe de passage waarin Jef een gesprek voert met de bevriende administrateur van Kazumba (p. 271-272), een amateur-filosoof die meent dat de beschaafde mens werd verdreven uit het paradijs dat de toestand van oorspronkelijke eenheid met de natuur was, en wel door toedoen van het ontluikende bewustzijn. Om dat verstoorde evenwicht te herstellen, vervalt de mens soms in dierlijke excessen en ‘in de geschiedenis zien we dat culturen mensenoffers brengen, militaire veroveringen ondernemen en volkeren uitmoorden’. Geerts voerde hiertegen aan dat in deze verklaring van de menselijke agressie ‘culturen’ en ‘individuen’ ten onrechte aan elkaar gelijk worden gesteld en dat het in De goede moordenaar in de eerste plaats enkelingen zijn die zich te buiten gaan aan ‘de privé-waanzin van het bloed’. Jef en zijn manschappen worden, aldus Geerts, niet gedreven door politieke of militaire motieven, maar door een ‘mythische bloedbroederschap’ die hen alle grenzen doet overschrijden in een roes van geweld en zinnelijkheid.
Het middel bij uitstek om tot een hernieuwde eenheid te komen is volgens de administrateur van Kazumba evenwel de ‘één-wording door liefde’. En daarmee is een ander belangrijk thema van deze roman aangeraakt. Terwijl de hoofdpersoon zich in zijn omgang met vrouwen gewoonlijk gedraagt als een ‘bronstig beest [...] dat zo vlug mogelijk zaad wil schieten’ (p. 121), is de relatie met My van een heel andere aard. Zij betekent voor hem de Vrouw die hij al heel zijn leven heeft gezocht en wat hij met haar beleeft, is pure passie, die precies door haar absoluut en zuiver karakter net zo goed thuis hoort in de mythe van het universele vitalisme. Dat blijkt duidelijk op het moment dat Jef, verblind door bloeddorst en hennep, zich God voelt en de gevangen genomen Chinees op een rituele manier onthoofdt, waarna hij in een toestand van trance
| |
| |
paart met de eerste de beste negerin, terwijl hij om My roept. Zij maakt immers evenveel deel uit van zijn primitieve eenheid als het geweld en de machtswellust doen.
Het verloren gaan van die oorspronkelijke harmonie is, volgens de ik-persoon, vooral de schuld van de Kerk, met haar geboden, verboden en schijnheilige moraal. Godsdienst is voor hem ‘een kwestie van zenuwen, het is in de eerste plaats gemaakt voor bangeriken’ (p. 42). De eeuwige waarden waarover de Kerk het altijd heeft, bestaan bovendien niet, ze zijn een illusie die in stand wordt gehouden door de opvoeding.
De kerkelijke moraal heeft ook ontelbare mannen en vrouwen in het ongeluk gestort door hen op te zadelen met seksuele remmingen en taboes. Ook My is daarvan het slachtoffer geworden, maar de ik-figuur weet haar te bevrijden van haar inhibities en leert haar ongeremd lichamelijk genieten. Hij is namelijk niet alleen een goede moordenaar, maar ook een vurig minnaar die in staat is zelfs de meest geroutineerde hoertjes naar een orgastisch hoogtepunt te drijven.
Ziedaar de hoofdthema's van deze roman: dood, geweld, seks en gepassioneerde liefde in een roes van mythische vrijheid en almacht.
| |
Vertelsituatie
De extreem-subjectieve beleving daarvan, gecombineerd met het belijdeniskarakter van de tekst, maken het bijna vanzelfsprekend dat het boek werd geschreven vanuit het ik-vertelstandpunt. Al blijft dat niet altijd beperkt tot de hoofdpersoon van het boek. Zo doet ook My soms haar verhaal in de ik-vorm (bijvoorbeeld p. 103 e.v.), maar zelfs dan is het duidelijk merkbaar aan de stijl (met uitzondering van de brief op p. 325 e.v.) dat haar vertelling als het ware werd gefilterd door het bewustzijn van de hoofdpersoon.
Hetzelfde geldt ook voor de mening van andere personages, zoals de administrateur van Kazumba, die telkens wordt weergegeven vanuit de ik-verteller. Alleen tijdens de mededeling van militaire rapporten, in de typische gecodeerde telegramstijl van het leger, is het niet zeker wie er aan het woord is, Jef of een alwetende instantie die zakelijke informatie verstrekt. Ook de rapporten die betrekking hebben op de gevechten waarbij de ik-persoon was betrokken hebben een ‘officieel’ karakter, net als de verwijzingen naar de historische slachtpartijen door Duitse, Amerikaanse en Belgische troepen. De ‘getuigenissen’ van paracommando's die zouden betrokken zijn geweest bij operatie ‘Dragon Rouge’ zijn, vanuit hun standpunt, weergegeven in de ik-persoon.
| |
Opbouw
Het verhaal van het tweede litteken bestaat uit vier delen en ontwikkelt zich grotendeels chronologisch. Deel 1 behandelt de theoretische opleiding in Coquilhatstad, deel 2 de prak- | |
| |
tische in Kamina, onder leiding van majoor Gils, en de ontmoeting met My. In deel 3 voeren de ik-figuur en zijn manschappen in totaal zes raids uit, waarbij de gruwelijkheid stelselmatig wordt opgedreven. Deel 4 bevat het documentaire materiaal.
Soms, en dan vooral in het derde deel, wordt de chronologie min of meer opgeheven, in die zin dat het hoofdpersonage aan My mondeling of in een brief verslag uitbrengt van wat de voorbije dagen is voorgevallen. Ook de militaire verslagen, bijvoorbeeld in verband met de reddingsactie die de ik-figuur en zijn stafsergeant-majoor Mwemba ondernamen (p. 298 e.v.), zijn in feite een korte flashback. Sommige gebeurtenissen, zoals het plotselinge vertrek van My, hebben al plaatsgevonden vóór Jef ze verneemt, maar de brief waarin er melding van wordt gemaakt past dan weer volledig binnen de rechtlijnige verhaalontwikkeling.
| |
Poëticale aspecten
De goede moordenaar kan worden gelezen als een soort publieke biecht, die voor de auteur in eerste instantie een therapeutische waarde had. Zelf verklaarde Geeraerts herhaaldelijk dat het schrijven van het boek voor hem een ware loutering betekende. Gangreen (koudvuur) kan alleen maar effectief worden bestreden door amputatie van het aangetaste lichaamsdeel, en dat is wat Geeraerts met zijn bekentenisliteratuur op een symbolische manier nastreeft, namelijk het genezen van traumatische ervaringen door ze onomwonden onder ogen te zien en van zich af te schrijven.
| |
Stijl
De kracht van dit boek vol gruwelen ligt vooral in de weergaloze, meeslepende stijl die als het ware de meest directe uiting is van een onstuitbaar vitalisme. Bladzijden lang rijgen hoofd- en bijzinnen zich aan elkaar vast, alleen gescheiden door komma's of gedachtenstrepen. De eigenlijke roman, dat wil dus zeggen de eerste drie delen, begint en eindigt met een beletselteken (...), en tussen die puntjes bruist en stroomt het proza als een kolkende rivier. Het koortsige ritme van de tekst beantwoordt volledig aan de snelle opeenvolging van de gebeurtenissen en evoceert de hartstochtelijke geladenheid waarmee zowel het geweld als de liefde worden bedreven.
Het mythologische karakter van het boek weerklinkt ook in de stijl, die een bijbelse toon aanneemt, zoals al blijkt uit de openingszin: ‘...En het was in de dagen van het voorlaatste regenseizoen [...]’. Ook het met een beginkapitaal schrijven van begrippen als ‘het Grote Beest’, ‘het Lichamelijk Genot’, ‘Fallus en Leugen’ of ‘Het Hoogste Moment Van Alle Verrukkingen’ geeft de tekst een plechtstatigheid die doet denken aan religieuze geschriften.
De keerzijde van dit soort proza is dat het vaak een over- | |
| |
spannen indruk maakt, opgewekt door overdreven beeldspraak en herhalingen. Hier en daar wordt de lavastroom onderbroken door dialogen die lyrisch van aard zijn als het een gesprek tussen de geliefden My en Jef betreft en zakelijk-militaristisch indien het een conversatie is tussen bijvoorbeeld de ik-figuur en majoor Gils. Ook de militaire rapporten betekenen een stijlbreuk in deze rusteloze tekst.
| |
Context
Gangreen 2 is het tweede deel uit een (tot op heden) vierdelige reeks, waarvan het eerste boek een beschrijving was van het erotische leven van een blanke neokoloniaal in Kongo, het derde een terugblik op de jeugdjaren van de auteur en het vierde een ongenadige afrekening met zijn mislukt huwelijk. Allemaal zijn het littekens, overgehouden aan een traumatisch verleden dat beurtelings met afkeer en nostalgie wordt opgeroepen. Het reeds vaak aangekondigde vijfde deel, dat ‘De straat van genade’ zou heten, is nooit verschenen, aangezien de auteur inmiddels de weg van het therapeutische schrijven heeft verlaten.
Het belijdenisproza van Geeraerts herinnerde sommige recensenten, onder wie Martin Ros, aan de literatuur van Henry Miller en Ernest Hemingway, terwijl het bij Georges Adé vergelijkingen opriep met boeken van Norman Mailer en het Paul de Vree deed denken aan Under the Vulcano van Malcolm Lowry. Anderen plaatsten het, vooral stilistisch, op één lijn met Ik, Jan Cremer en met sommige romans van Jan Wolkers.
Inhoudelijk en thematisch hoort Gangreen 2 thuis in de traditie van het vitalisme, waarin de ratio en het intellect ondergeschikt zijn aan het (primitieve) gevoelsleven en het conflict tussen de cultuur en de natuur op de spits wordt gedreven.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De publikatie van De goede moordenaar zorgde, net als het voorgaande Gangreen-boek, voor heel wat opschudding, vooral nadat de Belgische Landmacht de roman had afgedaan als één grote leugen. Geeraerts zelf deed dapper mee aan de mystificatie rond het boek door te zeggen dat hij alle bewijsstukken bij de militaire overheid had moeten inleveren, beweerde dat hij moest onderduiken om aan de wraak van (ex-)paracommando's te ontsnappen en liet geen interview onbenut om wild om zich heen te schoppen. De media, ook toen al niet vies van een stevige rel, klopten alles nog wat op en zorgden op die manier
| |
| |
voor een enorm publicitair succes. Er werd gespeculeerd over het waarheidsgehalte van het boek, en een ‘Afrikanist’ als Marcel van Spaandonck kwam uiteindelijk tot de slotsom dat de roman een onmiskenbare koloniale achtergrond vertoonde - met andere woorden dat hij met kennis van zaken was geschreven - maar dat de aangehaalde gebeurtenissen niet (meer) te controleren of te bewijzen waren...
De literaire kritiek was op één punt vrij eensgezind, namelijk dat het een werk betrof dat met groot vakmanschap en in een adembenemende stijl was geschreven. De meeste bezwaren waren dan ook niet van literair-technische aard, maar hadden betrekking op de gruwelijke inhoud. De Wispelaere noemde Gangreen 2 het ‘weerzinwekkendste dat ooit in de Nederlandse literatuur is verschenen’, Willem M. Roggeman noemde Geeraerts ‘onze belangrijkste epische auteur’, Leo Geerts vond hem een groot schrijver ‘die over belangrijke thema's belangrijke dingen zegt’, Jules Welling was geïmponeerd door de ‘stilistische vermogens’ die Geeraerts tentoonspreidde en Daniël Van Ryssel sprak van ‘een beestig goede roman’.
Interviewers als Jos de Man, Herman de Coninck en Piet Piryns wezen erop dat Gangreen 2 in feite nog heel wat fascistischer was dan Black Venus, dat destijds vooral in Nederland heftige en verontwaardigde reacties had ontlokt aan critici die Geeraerts verweten een racist te zijn.
De katholieke pers, bij monde van Paul Hardy en André Demedts, veroordeelde het amorele, mensonterende karakter van het boek, maar ook deze recensenten moesten toegeven dat het met ‘virtuositeit’ was geschreven.
Fundamentele kritiek kwam er van Daniël Robberechts, die meende dat de publikatie van de roman tot een regelrechte publicitaire stunt was uitgegroeid die een objectieve lezing en beoordeling van de literaire kwaliteit onmogelijk had gemaakt. Bovendien wezen Paul de Wispelaere, Leo Geerts en Georges Adé op de overdreven mythologisering die een ideologische en kritische visie op het koloniale verleden in de weg stond. Ook aan de geloofwaardigheid van het boek werd serieus getwijfeld en de manier waarop de geliefde My uit het boek verdween, werd ronduit zwak genoemd. Adé vreesde ook dat Geeraerts aan een ongevaarlijk ‘Norman-Mailer-syndroom’ leed: ‘een soort literaire aktiviteit, waarbij de persoon van de geëngageerde waarnemer belangrijker wordt dan hetgeen hij probeert waar te nemen’.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Jef Geeraerts, Gangreen 2. De goede moordenaar. 4e druk, Antwerpen 1973.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gaston Durnez, Ex-Majoor J. Geeraerts: Schrijven is geen vrijetijdsbesteding. In: De standaard, 9-11-1972 (interview). |
Jos de Man, Ik heb water en bloed gezweet om het van me af te schrijven. In: Haagse post, 17-11-1972. |
Jan Van Riet, De Goede Moordenaar Jef Geeraerts. In: Vrij Nederland, 18-11-1972. |
Eugène Van Itterbeek, De wereld is een vruchtbare vrouw. In: Knack, 22-11-1972, p. 86-87. |
Frans Verleyen, Jef Geeraerts: In een bos kan ik de dieren ruiken. In: Knack Magazine, 22-11-1972, p. 85-92 (interview). |
Daniël Van Ryssel, Gangreen 2: een beestig goede roman. In: Vooruit, 23-11-1972. |
Marnix Gijsen, Gangreen 2. In: Kunst en kultuuragenda, 30-11-1972. |
Wim Hazeu, Jef Geeraerts schrijft over oorlogsverleden. In: Haagsche courant, 7-12-1972. |
Herman De Coninck & Piet Piryns, Humo sprak met Jef Geeraerts. In: Humo, 7-12-1972. |
Car Flanders, Geeraerts lezen en... sterven. In: Mandragora, nr. 2, december 1972, jrg. 1, p. 15-31. |
Han Steendijk, Mensonterend verslag van Jef Geerars [sic]. In: Brabants nieuwsblad, 6-1-1973. |
Willem M. Roggeman, Geeraerts en het geweld. In: Het laatste nieuws, 11-1-1973. |
Paul de Wispelaere, Dood, erotiek en liefde. In: Het vaderland, 27-1-1973. |
Paul Hardy, Kroniek: Vlaams proza. In: Boekengids, nr. 1, januari 1973, jrg. 51, p 4-6. |
Piet Stercks, Boeken om te kopen of te pikken. In: De Vlaamse gids, nr. 1, januari 1973, jrg. 57, p. 64-65. |
Eugène Van Itterbeek, Waarom komt er geen ernstig gesprek los over Jef Geeraerts? In: Ons erfdeel, januari-februari 1973, jrg. 16, p. 101-102. |
Daniël Robberechts, Kortsluiting in de tekst. In: Nieuw Vlaams tijdschrift, nr. 2, 1973, jrg. 26, p. 195-197. |
Fred Vandenbussche, Is de Goede Moordenaar een leugenaar? In: Het volk, 8-2-1973. |
Jan Mestdagh, Jef Geeraerts: De goede moordenaar en de mythe. In: De roode vaan, 15-2-1973. |
[An.] Landmacht ten strijde tegen Gangreen 2. In: De volksgazet, 28-2-1973. |
W.M. Roggeman, Jef Geeraerts loog in Gangreen 2 beweert Belgische Landmacht. In: De nieuwe gazet, 28-2-1973. |
Fred Six, Jef Geeraerts: Gangreen 2 (De Goede Moordenaar). In: Kortrijkse kultuurkrant, nr. 5, februari 1973, jrg. 2, p. 25-26. |
ANP, Jef Geraerts [sic] boos op leger. In: NRC Handelsblad, 1-3-1973. |
[An.] Reaktie Jef Geeraerts op protest van de Landmacht. In: Het belang van Limburg, 1-3-1973. |
| |
| |
[An.] Opschudding in België na documentaire roman over Kongostrijd. In: Het parool, 2-3-1973. |
[An.] Schrijver Jef Geeraerts houdt zich schuil voor wraak Belgische para's. In: Provinciaal Zeeuwse courant, 3-3-1973. |
Piet Sterckx, Geeraerts contra Leger: match nul. In: De nieuwe gazet, 5-3-1973. |
André Demedts, Was het alleen maar leven... In: De standaard, 30-3-1973. |
Leo Geerts, Hoe goed kan een moordenaar zijn? Het fenomeen Geeraerts. In: Streven, nr. 6, maart 1973, jrg. 26, p. 577-583. |
[An.] Tweeduizend lijken & ‘Goede Moordenaar’ Jef Geeraerts ruikt. In: Nieuwsblad van het noorden, 20-4-1973. |
Cees Straus, Jef Geeraerts bevrijdt zich van angst. In: Haarlems dagblad, 19-5-1973. |
Yang, nrs. 49-50, juli 1973, jrg. 9 (themanummer gewijd aan Jef Geeraerts n.a.v. Gangreen 2). |
Martin Ros, Jef Geeraerts schrijft zijn eigen geschiedenis. In: Algemeen dagblad, 5-1-1974. |
Ben Nieuwenhuis, Boekbespreking. In: Nieuwe stemmen, nr. 3, januari 1974, jrg. 30, p. 32. |
J.J. Wesselo, Moderne vijfkamp. In: Raam, nr. 106, oktober 1975, p. 61-62. |
Phil Cailliau, Jef Geeraerts. Nijmegen/Brugge, 1978, p. 66-71. |
Dina Hellemans, Fred Braeckman & Christiaan Germonpré, Profiel Jef Geeraerts. Antwerpen/Amsterdam, 1991 (bespreking van Gangreen 2 verspreid over de bijdrage van Dina Hellemans). |
lexicon van literaire werken 24
november 1994
|
|