| |
| |
| |
Stephan Enter
Spel
door Lars Bernaerts
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Spel, de 269 bladzijden tellende, tweede roman van Stephan Enter, verscheen in april 2007 bij Uitgeverij G.A. van Oorschot. Nadien volgden nog twee drukken, respectievelijk in juli 2007 en februari 2008. Het boek kwam terecht op de longlist van de Libris Literatuur Prijs 2008 en werd genomineerd voor de Halewijnprijs. In jaargang 2006 van Tirade werden twee stukken (‘Heroïsch’ en ‘Stroom’) voorgepubliceerd. Het hoofdstuk ‘Jeune premier’ maakt als zelfstandig verhaal ook deel uit van de bloemlezing TXT. Alles is mogelijk in 16 verhalen, die in 2010 door Abdelkader Benali werd samengesteld en als boekenweekgeschenk verspreid werd.
De roman werd door Christiane Kuby vertaald in het Duits als Spiel, uitgebracht door Berlin Verlag in maart 2009. Het vijfde hoofdstuk van de roman, ‘Weerstand’, werd door Imogen Cohen in het Engels vertaald en als ‘Resistance’ opgenomen in de door Dalkey Archive Press uitgegeven Best European Fiction Anthology 2010. Een Deense vertaling bij Turbine Forlaget is in voorbereiding.
| |
Inhoud
Spel presenteert een reeks van momenten uit het jonge leven van Norbert Vijgh als afzonderlijke hoofdstukken. De oudere Norbert herinnert zich hoe hij van zijn negende tot zijn negentiende opgroeit in het Nederlandse dorp Brevendal en in de zomer telkens met zijn grootmoeder naar Zwitserland reist. In elk hoofdstuk staat een vorm van spelen centraal.
Als kind ravot Norbert samen met de broers Theo en Bennie Weiner in de bosrijke omgeving van het slot dat zich in Brevendal bevindt. Ze spelen cowboy en indiaan, naar de avonturen die Norbert kent uit de boeken van Karl May. Op een dag ziet Norbert een groep Afrikaanse studenten bij het kasteel. Norbert zal één van hen, ‘Soefi-Ali’, telkens weer opzoeken. Ook al begrijpen ze elkaars taal niet, de jongen voelt
| |
| |
zich verbonden met de Afrikaan. Het is dan ook een teleurstelling wanneer zijn bloedbroeder plots weer vertrokken is.
In het hoofdstuk ‘Hofnar’ volgen we Norbert op weg naar een reünie. Hij komt Jeetje tegen, de lokale dorpsgek. Norbert verwondert zich erover dat Jeetje er altijd al geweest is. De fascinatie neemt nog toe wanneer hij in het museum een negentiende-eeuws schilderij ziet hangen waarop Jeetje is afgebeeld. Het hoofdstuk ‘Job’ speelt zich af in de Oude Kerk van Brevendal. Wanneer een zieke Norbert met zijn ouders naar de zondagsdienst gaat, hoort hij, wellicht door de koorts, de glasramen met oudtestamentische figuren tot hem spreken. In ‘Stroom’, het vierde hoofdstuk, houdt Norbert met zijn vriendjes Theo en Sander een wedstrijd. Ze volgen de stokjes die ze in de beek hebben geworpen tot aan een denkbeeldige meet. Daar wordt Theo tot winnaar uitgeroepen. Onderweg geniet Norbert van de natuur, en hij denkt na over de opvallende verschillen tussen Theo, Sander en hemzelf.
In het hoofdstuk ‘Weerstand’ blikt Norbert als verteller terug op mijnheer Wiesveld, de schaakleraar die hem als dertienjarige gedurende drie maanden opleidde. Wiesveld wordt door de groep tieners van de schaakklas aanvankelijk vooral beoordeeld op grond van zijn gedrag en uiterlijk: hij heeft erg vrouwelijke manieren en wordt al gauw als de homoleraar gekarakteriseerd. Dat verandert wanneer de leerlingen merken dat ze steeds beter beginnen te schaken. De laatdunkende imitaties en kleine pesterijen maken plaats voor een vorm van bedekt ontzag en voorzichtige dankbaarheid. Op het schaaktoernooi waarvoor Wiesveld hen inschrijft, doen ze het opvallend goed en Norbert wint zelfs een medaille. De terugkeer van hun oude schaakleraar is voor Norbert dan ook geen vooruitgang.
Als tiener leert Norbert de kroniek van zijn familie beter kennen. Hij raakt gefascineerd door het glorierijke verleden. De avonturen die zijn voorouders beleefden, beginnen schril af te steken tegen zijn eigen dorpse leven. Afkerig van het saaie leven - dat een climax bereikt in de museumbezoeken met zijn vader - ontsnapt hij op een dag aan de plannen van zijn ouders en volgt hij zijn vroegere kameraad Theo. Die laatste geeft een verjaardagsfeestje. Norbert trekt met Theo en diens vrienden naar het verlaten bouwterrein in de buurt, waar ze de werf vandaliseren. Norbert stelt zich aanvankelijk op als een buitenstaander, maar wordt aangetrokken door het avontuur. De zucht naar avontuur neemt nog toe wanneer het groepje van Theo in botsing komt met een andere bende, een groep oudere jongens. Ze raken slaags, Norbert vlucht mee weg, maar wordt later ontdekt in een onafhuis waar hij zich in zijn eentje schuilhield. De grotere jongens molesteren hem, maar laten hem uit- | |
| |
eindelijk vrij. Norbert keert terug naar Theo, en vervolgens naar huis. De heroïek van de familie brengt Norbert in ‘Jeune premier’ ook naar de toren van de Oude Kerk. Een sleutel die in de familie Vijgh bewaard wordt, zou toegang bieden tot de toren. Norbert gebruikt de sleutel als een voorwendsel om Lieneke, een meisje dat hij van de kerk kent, alleen te zien. In de toren beleeft Norbert met Lieneke zijn eerste seksuele ervaring.
Wanneer Norbert twaalf jaar is, neemt hij zich voor om tijdens de catechisatie bekend te maken dat hij niet in God gelooft. Hij stelt zich eerst in detail voor hoe de vijf andere leerlingen, met wie hij een zekere verbondenheid voelt, zouden reageren. Dan raapt hij zijn moed bijeen en spreekt zijn ongeloof uit. Dominee Overduijn moedigt Norbert daarop aan om niet voor de simpele uitweg te kiezen, maar te volharden in het geloof ondanks de twijfel. Door die reactie vaart Norbert uit tegen de dominee, waarbij hij het hersenloze napraten in het godsdienstonderricht aanklaagt. Door zich zo te verzetten verbreekt hij meteen ook de verbondenheid met de rest van de groep voorgoed. Het gevolg is een overweldigend gevoel van eenzaamheid.
In het Brevendalse Streeklyceum maakt Norbert eveneens deel uit van een groep. Met de pubers van zijn leeftijd deelt hij de voorkeur voor bepaalde muziek, de obsessie met bepaalde woorden en uitdrukkingen, en de rebellie tegen de leerkrachten. Een van de medeleerlingen die Norbert goed bijblijven, is Pieter van de Berg. In een conflict met de leerkracht Engels wordt hij samen met hem uit de klas gezet en naar de conrector gestuurd. Norbert herinnert zich ook Pieters verjaardagsfeestje. Met een groepje vrienden gaat Norbert naar het feest. Norberts vrienden gedragen zich onbeschaafd en vertrekken na korte tijd alweer, terwijl Pieter en diens ouders een groot verjaardagsfeest in gedachten hadden. Pieter blijft beteuterd achter. Voor Norbert, een gevoelige jongen die zich altijd verplaatst in de ander, is dit een van de ‘kleine schaduwvlakjes’ van zijn jeugd.
Het stralende licht van Norberts jeugd is zonder twijfel zijn grootmoeder. Het laatste hoofdstuk, ‘Scrabble’, vertelt over de vakanties in Zwitserland met haar. Wanneer Norbert op zijn negentiende naar de rouwdienst van zijn grootmoeder gaat, denkt hij terug aan die jaarlijkse reizen naar haar zomerhuis en aan de ritten met de nachttrein. Als jongen is hij gefascineerd door de taal, het voorkomen en het gedrag van zijn grootmoeder. Telkens wanneer Norbert thuiskomt na de vakantie, ervaart hij als het ware de wereld door de ogen van zijn grootmoeder. De vakantiedagen vullen ze met wandelingen in de bergen en met spelletjes scrabble. Het doet Norbert goed dat
| |
| |
zijn oma het hem bij het scrabbelen niet gemakkelijk maakt. Het duurt jaren vooraleer de jongen het eindelijk van zijn oma kan winnen. De grootmoeder wakkert ook Norberts interesse in zijn voorouders aan, maar pas wanneer hij een eind in zijn tienerjaren is, krijgt hij van haar het tragische verhaal van zijn grootvader te horen. Aan het graf van zijn grootmoeder overziet Norbert dus de hele periode uit zijn leven die in de geest van het boek beschouwd kan worden als de verloren, speelse tijd.
| |
Interpretatie
Structuur
Het boek kan als een roman of als een opeenvolging van afgeronde verhalen gelezen worden. In het eerste geval gaat men uit van de eenheid op het vlak van de personages, de plaats, het tijdsverloop en de thematiek. Het hoofdpersonage, Norbert Vijgh, is in elk hoofdstuk de centrale figuur. Verscheidene personages, zoals Theo, de dominee en Norberts grootmoeder, keren op verschillende plaatsen in het boek terug. Alle hoofdstukken spelen zich af in dezelfde verhaalwereld en voornamelijk in het dorp Brevendal. De hoofdstukken volgen elkaar niet helemaal chronologisch op, maar de ontwikkeling van Norbert valt wel af te leiden uit de opeenvolging van de episodes. Onder invloed van de herinneringsarbeid wordt er geregeld overgeschakeld van een heden naar een verleden.
Naast al die overeenkomsten vertonen de hoofdstukken belangrijke verschillen wat de interne structuur, de omvang en de vertelsituatie betreft. Geen enkel hoofdstuk komt op die vlakken precies overeen met een ander. Daar komt nog bij dat elk hoofdstuk een afgeronde plot heeft. Vandaar dat men ook kan spreken van een bundel hecht verbonden verhalen.
| |
Genre
De roman is in de eerste plaats een bildungsroman oftewel ontwikkelingsroman. Dat blijkt uit de manier waarop de hoofdstukken samenhangen. Ze representeren de momenten in het jonge leven van Norbert die hem als mens vormen. Van op een afstand bezien zijn de gebeurtenissen in het boek niet spectaculair, zelfs veeleer alledaags en meestal erg herkenbaar. Wat ze echter bijzonder maakt, is de impact ervan op Norberts identiteit in wording. Op de ruimtes van de Bildung of vorming ligt een onmiskenbare nadruk: de klas als leercontext vormt bijvoorbeeld het decor van de verhalen over het schaken (‘Weerstand’), over de catechisatie (‘Poppenkast’) en over de school (‘Stoelendans’).
Naast een ontwikkelingsroman is het boek een voorbeeld van literaire portretkunst. In zijn geheel is het boek een portret
| |
| |
van een jonge man die wellicht schrijver wordt. Hoofdstuk zeven dient zich vrij expliciet aan als een zelfportret: ‘Je staat voor de spiegel, je breng je gezicht dichter bij het glas en je kijkt ernaar alsof het een stilleven is.’ In verscheidene hoofdstukken is de portrettering van bepaalde figuren (de grootmoeder, de schaakleraar, de dorpsgek, enz.) belangrijker dan de gebeurtenissen. Dit sluit aan bij de fascinatie van het personage Norbert voor de portretten van zijn grootouders: ‘De laatste tijd deed hij soms iets dat op een spel leek: hij trok op goed geluk een portret uit de stapel en stelde zich voor dat hij een dag lang van tijd en plaats met de afgebeelde ruilde.’ Spel is dus als het ware een portrettengalerij.
| |
Thematiek
De twee hoofdthema's van de roman kunnen aangeduid worden met de noemers ‘spel als Bildung’ en ‘herinnering via zintuiglijkheid’. De twee zijn met elkaar verbonden door het impliciete motief van het schrijverschap. Het eerste thema verklaart meteen de titel van het boek. Als aaneenrijging van spelen is het opgroeien een voortdurende oefening van vaardigheden in een afgebakende en veilige context, in een werkelijkheid ‘waarin hem niets kon gebeuren, een werkelijkheid als een avontuur’. Die realiteit blijkt altijd een illusie. Elke drempel tussen spelen en het ware leven brengt een ervaring van verlies of teleurstelling met zich mee.
Wanneer Norbert, Theo en Sander een wedstrijdje houden met stokjes in de beek, vinden ze onderweg eerst een slang of hazelworm, en later een condoom. Norberts stokje werpt een ‘slangachtige schaduw’ op de bodem. Er wordt dus herhaaldelijk verwezen naar de slang, de figuur die aan de basis ligt van de verdrijving van de mens uit de Tuin van Eden. De verwijzingen naar de slang en de analogie tussen de slang en het condoom wijzen op een naderend verlies van de kinderlijke onschuld. De paradijselijke toestand van het vrije spel in de natuur zal ten einde komen. Een ander voorbeeld is Norberts keuze voor atheisme. Religie is in Norberts ervaring een spel. Aan dat spel maakt hij zelf een einde door in de catechisatieklas te bekennen dat hij niet gelooft. De stap is onvermijdelijk, maar niettemin ontluisterend: ‘Instinctief had hij meteen begrepen dat hij niet meer terug kon, en iets voorgoed had verloren.’
Toch staat het spel niet lijnrecht tegenover de ernst, de realiteit of het leven. Het maakt er veeleer deel van uit. Alleen veroorzaakt de verschuiving van het ene, kinderlijke spel naar het andere, ernstige spel een ontstellend gevoel van verlies. Zo zijn de sociale, culturele en ideologische verschillen tussen mensen tijdelijk opgeheven tijdens het spelen en drijven ze boven als het ernstige spel eenmaal begint. Norbert wordt zich bijvoorbeeld steeds meer bewust van de verschillen tussen zichzelf en
| |
| |
de ongemanierde vrienden van Theo. Dat proces is tevens eigen aan de ontwikkeling van een kind tot adolescent: tijdens het opgroeien moet men leren om de ander en het andere te integreren. In Spel leert het hoofdpersonage om te gaan met de ander op het vlak van sexe (Lieneke), seksualiteit (de homoleraar), herkomst (Soefi-Ali) en generatie (grootmoeder). Zo wordt de kennismaking met culturele andersheid, vertegenwoordigd door Soefi-Ali, voorbereid in het cowboyspel. Voor Norbert is deze ontdekking van andersheid verfrissend en fascinerend. Ontgoochelend is in dit geval pas het vertrek van de Afrikaan.
Na de ontluistering blijft er een onbestemd heimwee naar de wereld van het spel over. Door de thematiek van de herinnering komt dit aan het licht. De verloren, speelse tijd wordt door de herinnerende personages en vertellers geïdealiseerd. Dat blijkt uit de manier waarop de natuur en Norberts beleving ervan beschreven worden. In de vrije natuur speelt Norbert als kind met zijn vriendjes. Het spijt hem dat ze moet wijken voor nieuwe woningen in Brevendal: ‘Nu was dat allemaal weg. Niet alleen alles wat groen was maar ook de verende aarde, het geheimzinnig dampende licht, het steelse geritsel van torren en kleine slangen en verscholen waterstroompjes.’ De beweging door de natuur kan Norbert een ‘dronkenmakend gevoel van vrijheid’ bezorgen. Zijn herinnering aan een bepaalde periode hangt bovendien vaak samen met de intense ervaring van natuurverschijnselen.
Elk spel is een voorbereiding op een nieuwe levensfase en tevens de voorbode van zijn eigen einde. Vaak is dat einde een confrontatie met de harde werkelijkheid, zoals bij het plotse afscheid van de Afrikaanse student of van de memorabele schaakleraar. In hoofdstuk zes wordt het hoofdpersonage uit zijn heldenfantasie geschud wanneer het stel jongens hem op het bouwterrein hard aanpakt. Bovendien valt de confrontatie met het verlies vaak samen met het einde van een verbond van trouw en vertrouwen: het vertrek van de schaakleraar, het overlijden van de grootmoeder, de breuk met het geloof.
Het laatste hoofdstuk, waarin het overlijden van de grootmoeder het uitgangspunt vormt, markeert het einde van de speelse levensfase die het hele boek omspant. Het hoofdpersonage is nu negentien jaar en is verhuisd naar een universiteitsstad. Hij volgt een opleiding Nederlands en houdt zich bezig met de letteren. We kunnen het einde van de speelse tijd en van de roman zelf dan ook begrijpen als de start van het schrijverschap. Het spel dat in het laatste hoofdstuk centraal staat, onderstreept die gedachte. Scrabbelen met de grootmoeder - dat wil zeggen: spelen met taal - is een symbolische voorbereiding op het schrijverschap. De laatste zin van de roman beves- | |
| |
tigt deze interpretatie. Norbert kondigt er aan dat hij ‘iets persoonlijks over haar zal gaan vertellen’, wat meteen ook kan verwijzen naar Spel als geheel. De Bildung waar het in dit boek impliciet over gaat, is de vorming tot schrijver. De spelen zijn een voorbode van het creatieve schrijven.
Spelen is ook imiteren. Het jongetje doet bijvoorbeeld alsof hij een indiaan of een heldhaftige ridder is. Of hij doet, samen met andere gelovigen, alsof er een God bestaat. Dat laatste, zo geeft de titel van het achtste hoofdstuk aan, is een poppenkast. Verder is het doen alsof een kwestie van inleving. Overtuigend indiaan spelen kan Norbert enkel als hij zich inleeft in de leefwereld van het personage. In het verlengde van dat imitatiespel maakt Norbert er een sport van om zich met uiteenlopende zaken te identificeren. Dat ‘spelletje dat je ontwakende bewustzijn bij wijze van oefening met je speelde’ houdt in dat hij ‘zich op verloren momenten verplaatst in dieren, voorwerpen, of ook wel abstracties als zonlicht of honger. Niet figuurlijk, dat kon iedereen. Nee, hij verplaatste zich letterlijk; hij werd zijn object’. Inleving en identificatie zijn ook doorslaggevend voor het schrijverschap. De speelse inleving van Norbert is terug te vinden in de manier waarop de hele roman is opgevat. De lezer wordt immers binnengeleid in de belevingswereld van het hoofdpersonage. Bovendien wordt in elk hoofdstuk de stijl van een andere auteur losjes geïmiteerd, waardoor de roman zelf een spel is. Elk hoofdstuk maakt zich de taal van een andere tekst eigen, zoals Norbert dat doet met het jargon van zijn grootmoeder.
Het type schrijver dat uit Spel naar voren komt, is dat van een figuur die via een spel met perspectieven en via zintuiglijke indrukken terugblikt op de idylle en de spanningen van het verleden. Dat is zoals gezegd het tweede hoofdthema: de verloren tijd van jeugd en spel komt tot leven door de herinneringsarbeid. In de herinnering keert het verleden via intensieve waarneming en identificatie weer helder terug. In Norberts jonge leven worden betekenisvolle momenten altijd in het geheugen gegrift door toedoen van sterke zintuiglijke indrukken. In elke situatie registreert Norbert smaken, geluiden, geuren, kleuren, lichtwerking en lijfelijke ervaringen. De toegang tot de herinnering verloopt altijd via die zintuiglijke weg. Norbert is zich bewust van de manier waarop hij in gedachten naar het verleden afdwaalt: ‘Niet alleen in dromen keer ik terug; het gebeurt ook als ik dingen zie, hoor of ruik die zich aan die tijd hebben vastgehecht.’
Consequent geven de vertellers de impressies weer, waarbij ze geen enkel zintuig over het hoofd zien. Zo wordt de herinnering aan de schaakklas als volgt ingeleid: ‘Ik herinner me de
| |
| |
verschaalde geur van de sigaren die de boeren op marktdag hadden gerookt. Ik hoor hoe de schuifdeuren discreet rinkelden wanneer iemand ze openschoof. [...] Ik zie hoe de morgenzon zich in horizontale bundels door de vlekkerige vitrages boorde.’ Denken aan een bepaalde gebeurtenis of zelfs maar aan een object roept meteen de bijbehorende gewaarwording op: ‘Zonder zijn pas in te houden voelt hij aan de broekzak waarin hij zijn RinTinTin's bewaart. Alleen al de gedachte eraan maakt dat je ze ruikt en proeft en hun roze kleverigheid tussen je tanden voelt.’ Een gebeurtenis wordt verankerd in het denken via de zintuigen en dus worden herinneringen levendig en tastbaar zodra de zintuiglijke ervaring wordt opgeroepen. De zintuiglijke gerichtheid is ook een logisch verlengde van het verhevigde lichaamsbewustzijn van Norbert tijdens de puberteit. Zijn fysiologische veranderingen en de eerste seksuele ervaringen zorgen ervoor dat hij meer oog heeft voor de manier waarop zijn lichaam zich verhoudt tot de wereld.
| |
Verteller
Zoals het leven zelf is het schrijven een spel van inleving, perspectief en verwoording. De vertellers, het perspectief en de stijl van Spel ondersteunen dan ook de thematiek. Wat de vertelsituatie betreft, is de roman veelvlakkig zoals het facet-oog van de libel waarmee Norbert zich probeert te identificeren. De verteller spreekt met verschillende stemmen en presenteert de gebeurtenissen vanuit verschillende hoeken. Van hoofdstuk tot hoofdstuk verandert op die manier de strategie van inleving. Het is zinvol om een onderscheid te maken tussen de gehanteerde grammaticale personen, de grammaticale tijden en het perspectief. In de hoofdstukken één, vijf, negen en elf treedt Norbert als ik-verteller op; in hoofdstuk zeven gebruikt de verteller de jij-vorm, in de hoofdstukken twee, drie, vier, zes, acht en tien gebruikt hij de hij-vorm; in de hoofdstukken vijf en negen komen passages voor waarin de verteller in de wij-vorm spreekt.
Terwijl ‘ik’ en ‘hij’ heel gewoon zijn als vertelvorm, zijn vertellers die consequent ‘jij’ en ‘wij’ zeggen ongebruikelijk. Er wordt dus een spel gespeeld met mogelijke manieren om gebeurtenissen weer te geven, en daarbij is elke verteller op zijn plaats in zijn hoofdstuk. De jij-vorm gebruikt de verteller voor het zelfportret in de spiegel. Norbert gaat de confrontatie met zichzelf aan. De lichamelijke veranderingen die hij gewaarwordt en in de spiegel observeert, maken van hemzelf een ‘ander’, die hij moet integreren, zoals hij moet leren omgaan met andere vormen van andersheid. Wanneer de verteller in de wijvorm spreekt, demonstreert hij hoe Norbert nu eens op kan gaan in een gemeenschap, en er zich dan weer uit losrukt. In het hoofdstuk ‘Stoelendans’ gaat het om de groep schooljonge- | |
| |
ren van zijn leeftijd die samen in dezelfde richting evolueert: ‘We werden geraffineerd; als kind waren we doortrapt geweest, maar opportunistisch en inconsequent doortrapt - nu werden we echt geslepen. We vergaten en vergaven niets.’
Nu eens domineert de tegenwoordige tijd in een hoofdstuk, dan weer de verleden tijd. De tegenwoordige tijd is meestal de tijd van het herinneren, de verleden tijd die van het herinnerde. Wanneer ze in één zin voorkomen is dat heel duidelijk, zoals hier: ‘Ik zie weer hoe hij [Wiesveld], terwijl wij de sloten van onze fietsen lieten openspringen, met wapperende jas wegreed, zich nog eens naar ons omdraaide en zwaaide.’ De meest nadrukkelijke uitzondering op dit onderscheid vormt hoofdstuk vier, dat het wedstrijdje met de stokjes in de tegenwoordige tijd vertelt. In enkele hoofdstukken (vijf, negen, elf) verandert de grammaticale tijd vrij nadrukkelijk. In hoofdstuk elf, dat bestaat uit twaalf genummerde paragrafen, wisselt de grammaticale tijd vaak van paragraaf tot paragraaf. De ene wordt in de verleden tijd verteld, de andere in de tegenwoordige tijd (historisch presens). Door de verschuivingen wordt de herinneringsarbeid zelf benadrukt. Het oproepen van herinneringen wordt namelijk vaak vastgelegd in de tegenwoordige tijd: ‘Het kost me geen moeite het terras van het stralend witte suikertaartachtige hotel Alpenglühen weer voor me te zien. Het was bezaaid met rieten leunstoelen.’
Of Norbert nu de verteller is of het hij-personage, het valt op dat hij telkens (ook) als een herinnerende figuur wordt opgevoerd. Er is vaak een scène die als uitvalsbasis dient voor oudere herinneringen. In het hoofdstuk ‘Scrabble’ is dat bijvoorbeeld de rouwdienst voor Norberts grootmoeder, waarbij Norbert terugdenkt aan de vele momenten waarop ze samen scrabble speelden. Aan het begin van hoofdstuk vijf vormt een rouwadvertentie de aanleiding voor een terugblik. Ik-verteller Norbert leest het rouwbericht over Wiesveld en denkt terug aan de schaaklessen. Daarna volgen we het perspectief van de jonge Norbert en zijn schaakklas. Op die manier verschuift het perspectief vaak van het moment van het herinneren naar het moment van de ervaring zelf. Kortom, de herinnering en de levendigheid ervan worden door de vertelwijze centraal gesteld. Dat betekent ook dat de vertellers het perspecief soms manipuleren. Aangezien Spel een zelfportret van een opgroeiende jongen is, heeft de ik-verteller er baat bij om zijn Bildung als rechtlijnig en geslaagd voor te stellen.
| |
Stijl
De verhaalwereld wordt in de roman met een realistische stijl opgeroepen. Door de zorgvuldige beschrijvingen en de aandacht voor details ontstaat de indruk van een herkenbare werkelijkheid. De tijdgeest, de natuur, de personages en Nor- | |
| |
berts ervaringswereld worden realistisch en nostalgisch beschreven. Het realisme van Spel wordt verhevigd in de richting van het impressionisme: de schijnwerpers staan gericht op de zintuiglijke ervaring van het hoofdpersonage. Die wordt altijd met een grote precisie geregistreerd: ‘De geur van de verse steen kroop in zijn neus, hij dacht aan het trommelende geluid van fietsbanden over een pasgelegde klinkerstraat’ of: ‘Terwijl ik naar achteren leunde, keek ik over het terras. Ook hier rook het naar hars en koud water. Het was warmer dan tijdens onze wandeling, en op een dwingende manier stil’. Bovendien is het spel met lichteffecten, dat analoog is aan dat van het impressionisme in de schilderkunst, frappant. Een voorbeeld: ‘de ondergaande zon bespat haar gezicht met vluchtige, door langsflitsende boomgroepen versplinterde schitteringen’.
Naast de zintuiglijke wereld worden ook de ruimtes en de personages op een trefzekere en detailbewuste wijze beschreven. Daarvoor wordt heel vaak beeldspraak gebruikt die ontleend is aan de ervaring van de jonge Norbert zelf. Het is meestal niet de verteller, maar het personage dat het ene (bijvoorbeeld een atlas) verbindt met het andere (‘een grote kleurige vlinder’). Dat Norbert het ene element begrijpt of ervaart via een ander element, is ook tekenend voor zijn inlevingsvermogen en belevingswereld. Zoals Norbert zich tracht te verplaatsen in andere personen en voorwerpen, zo worden betekenissen in een metafoor talig verplaatst van het ene naar het andere domein: in de taal wordt de atlas bijvoorbeeld een vlinder. De terugkerende metafoor van het schip is verbonden met Norberts heldenfantasieën over zijn voorouders. Hij weet dat een van zijn voorvaderen, Dirk Vijgh, in de slag bij Nieuwpoort met zijn eigen schip deelnam aan de oorlog. Het is dan ook wellicht geen toeval dat Norbert de kerk, de catechisatieklas en de trein als een schip ervaart.
Veel voorkomend zijn animale beelden. Allerlei personages en objecten worden als een dier voorgesteld: de beek en, later, Lieneke zijn ‘een slim dier’, jongeren zijn als ‘jonge paarden op een renbaan’, de stoomtreinen als ‘briesende stieren’. De grootmoeder is een ‘waakzame vogel’, heeft een ‘reigerachtige bedaardheid’ en ook wel ‘iets duifachtigs’. Dergelijke beelden herinneren vaak aan de dierlijkheid van de spelende mens, vooral van de opgroeiende jongere: ‘Wanneer ik een natuurfilm zie met spelende jonge dieren - wolfjes, tijgertjes, chimpansees - en ik vergelijk ze met mensen, dan doen ze niet denken aan baby's of kleine kinderen, maar aan middelbare scholieren.’ Ten slotte zijn de verschillen tussen de hoofdstukken niet alleen een kwestie van verteller en perspectief, maar ook van stijl, al zijn die verschillen subtieler. Van hoofdstuk tot
| |
| |
hoofdstuk verschilt de voorkeur voor bepaalde beelden en de frequentie van de beeldspraak.
| |
Context
Voor zover de biografische context van de auteur bekend is, zijn er sterke overeenkomsten met die van het hoofdpersonage. Zowel het uiterlijk van Norbert als het decor van zijn jeugd komen overeen met die van Enter. Volgens het Kritisch Literatuur Lexicon is Enter opgegroeid in een gereformeerde omgeving, net zoals Norbert Vijgh. Beiden studeren Nederlands aan de universiteit. Brevendal is bovendien een anagram van Barneveld, het dorp van de auteur. Dergelijke verbanden lijken relevant in de zin dat ze het motief van het schrijverschap zichtbaar maken. Met andere woorden, de autobiografische schijn laat de lezer toe om te zien dat Norberts Bildung ook een vorming tot schrijver is.
Hoewel er haast geen expliciete verwijzingen naar literatuur voorkomen in de roman, is hij sterk verankerd in een literaire traditie. Jaap Goedegebuure verbindt de roman met Proust, Rilke en Gilliams; Daniëlle Serdijn met Vestdijk en Reve. In een interview op zijn auteurswebsite zegt Enter dat elk hoofdstuk van het boek referereert aan het werk van een door hem bewonderde schrijver, onder anderen Kenzaburo Oë, John Updike, Vladimir Nabokov, Virginia Woolf en Julio Cortázar. Het werk van Nabokov is gekenmerkt door een vergelijkbare trefzekere stijl en een liefde voor literatuur als spel. In Nabokovs schaakroman The Defense, bijvoorbeeld, verliest de opgroeiende Loezjin zich meer en meer in het schaakspel. Nabokov beschouwt de roman zelf bovendien als een schaakprobleem dat de lezer moet oplossen. In Julio Cortázars verhaal ‘Axolotl’, dat verwant is met Enters hoofdstuk ‘Koker’, staat de totale identificatie met het radicaal andere centraal. De verteller is een axolotl geworden, nadat hij het eigenaardige diertje nauwkeurig bestudeerd heeft en zich in zijn wereld verplaatst heeft. Die strategie van verplaatsing is eveneens bepalend voor de ervaringswereld van Norbert Vijgh.
De thematiek van de Bildung tot schrijver en van de herinnering via zintuigelijkheid zijn dan weer te verbinden met Marcel Proust. In À la recherche du temps perdu dringen herinneringen zich aan de jonge Marcel op door bijvoorbeeld de geur en smaak van een koekje dat in een kopje thee ondergedompeld wordt. Prousts hoofdpersonage ontwikkelt zich tot een schrijver. Bovendien is Proust de auteur van pastiches, dat wil zeggen
| |
| |
imitaties van de stijl van andere auteurs. Door de stijl van anderen na te bootsen schaaft hij aan zijn eigen schrijverschap.
In het Nederlandse taalgebied is Norbert verwant met Maurice Gilliams' personage Elias, S. Vestdijks Anton Wachter en Oek de Jongs Edo Mesch. De hoofdfiguur van Elias of het gevecht met de nachtegaal is een opgroeiende jongen met een aristocratische achtergrond die geregeld vlucht in de natuur. Ook het ingehouden impressionisme van Gilliams vertoont overeenkomsten met de werkwijze van Enter. In de Wachtercyclus van S. Vestdijk wordt in acht romans Anton Wachter als kind en als student geportretteerd. Zowel de proustiaanse benadering en de autobiografische suggestie als de evolutie naar het schrijverschap plaatsen Spel in de traditie van Vestdijks romans. Oek de Jongs Opwaaiende zomerjurken, ten slotte, is zoals Spel een bildungsroman, waarin de kindertijd en de adolescentie van het hoofdpersonage de nadruk krijgen als een periode waarin zijn identiteit gevormd wordt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De teneur van de meeste recensies is overwegend positief tot lovend. Gewaardeerd worden de uitgekiende maar niet al te strakke structuur, de fijnzinnige plot, de subtiele uitwerking van de thema's en het zintuiglijke karakter van de stijl.
Verscheidene recensenten becommentariëren de opbouw van de roman in positieve zin. De roman kan als een verhalenbundel gelezen worden en elk hoofdstuk kan, zo zegt Arie Storm, als een ‘meesterlijk afgerond verhaal’ worden beschouwd. Bertram Mourits vindt de verhalen geslaagd, maar ontwaart te weinig samenhang om van een roman te spreken. De besprekingen zijn het erover eens dat de verhaalopbouw geraffineerd is, maar dat wordt nu eens positief en dan weer negatief beoordeeld. Gert van de Wege vindt de passages waar de spanningen impliciet blijven de beste van de roman, terwijl twee Duitse critici (voor Frankfurter Allgemeine Zeitung en Deutschlandradio) het boek ronduit vervelend vinden door het gebrek aan bijzondere gebeurtenissen. Doordat de verhalen klein gehouden worden en er veel onuitgesproken blijft, is er geen direct houvast. De verteller stuurt niet aan op morele oordelen, en dat wordt gezien als een kwaliteit. Kees 't Hart vindt dan ook dat Spel engagement toont door impliciet te blijven. Het spel met de vertelwijzen wordt beschouwd als functioneel, al legt geen enkele recensent echt uit waarom. Atte Jongstra beklemtoont dat de compositie overdacht maar niet dwangmatig is, zelfs veeleer intuïtief.
| |
| |
‘Subtiel’ is de eigenschap die het meest genoemd wordt en die de recensenten unaniem als een grote kwaliteit van Enters boek beschouwen. Subtiel is ten eerste de thematiek. Zowel de relatie tussen spelen en opgroeien als het onvermijdelijke verlies dat daarmee gepaard gaat, wordt als thema naar voren geschoven. Arjen Fortuin en Tjerk de Reus belichten ook de thematiek van zingeving in Spel. Volgens Jaap Goedegebuure is de manier waarop de thema's behandeld worden erg conventioneel. Gert van de Wege spreekt zelfs van ‘inhoudelijke schraalheid’. Heel wat recensenten loven de herkenbaarheid van de verhaalwereld en het inlevingsvermogen van de auteur. Jann Ruyters noemt de verhalen ‘in sfeer en gevoeligheid zeer herkenbaar’, Arie Storm noemt ze ‘schaamteloos nostalgisch’.
Ten tweede ligt de subtiliteit in de stijl, waarvoor de recensenten uitermate lovende woorden gebruiken, zoals ‘ragfijne stilistiek’ (Jongstra), ‘Ragfijn, zuiver, elegant’ (Serdijn), ‘verbale balletvoorstelling’ (Fortuin), ‘schijnbaar trage en toch zo knap spanning opbouwende stijl’ (Storm), ‘bewonderenswaardige taalprecisie’ (De Jong) en ‘subtiel aangereikte details en een scherpe sfeerschepping’ (Van Hulle). De stijl is overigens niet alleen subtiel maar ook op andere vlakken bijzonder geslaagd. Zo wordt hij herhaaldelijk ritmisch, sensitief en gewoonweg prachtig genoemd. Goedegebuure sluit zich voorzichtig aan bij deze inschatting (hij spreekt van een ‘soepele taalbeheersing’), maar wijst op het gebrek aan humor. Dat laatste sluit weer aan bij de kritiek op de inhoud en de voortgang van het verhaal. De stijl wordt weliswaar algemeen geprezen, maar de verhalen kunnen volgens sommigen de lezer te weinig boeien.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Stephan Enter, Spel, derde druk, Amsterdam 2008.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Sonja de Jong, Subtiel portret van een opgroeiende jongen. In: Haarlems Dagblad, 4-5-2007. |
Arie Storm, De taal houdt alles bijeen. In: Het Parool, 10-5-2007. |
Arjen Fortuin, Regels zijn er om te overtreden. In: NRC Handelsblad, 11-5-2007. |
Daniëlle Serdijn, Achterneefjes van Anton Wachter. In: de Volkskrant, 18-5-2007. |
Jaap Goedegebuure, Ons soort mensen zonder humor. In: Brabants Dagblad, 19-5-2007. |
Dirk Leyman, Opgroeien en verliezen. In: De Morgen, 23-5-2007. |
Kees 't Hart, Eerst groen dan blauw dan geel. In: De Groene Amsterdammer, 25-5-2007. |
Tjerk de Reus, Glans van een voorbije tijd. In: Reformatorisch Dagblad, 30-5-2007. |
Gert van de Wege, De jeugd van Norbert Vijgh. In: Nederlands Dagblad, 1-6-2007. |
Jann Ruyters, Spelenderwijs groot worden. In: Trouw, 2-6-2007. |
Jooris van Hulle, Spel. In: De Leeswolf, 1-9-2007. |
Atte Jongstra, Thuis in Brevendal. In: Leeuwarder Courant, 7-9-2007. |
Bertram Mourits, Een verhalenbundel die de rol van roman speelt. In: De Revisor, jrg. 34, nr. 1, 2008, p. 64-69. |
[Anoniem], Norbert langweilt. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 9-7-2007. |
Vladimir Balzer, Langweiliges Spiel. Op: Deutschlandradio Kultur, 23-7-2009. |
Tobias Heyl, Was die Rothaut beim Scrabbeln lernte. In: Süddeutsche Zeitung, 23-11-2009. |
Dick van der Klis, Stephan Enter. In: Kritisch Literair Lexicon, aanvulling 122, september 2011, p. 1-8. |
lexicon van literaire werken 95
september 2012
|
|