| |
| |
| |
Anna Enquist
Soldatenliederen
door Jan van Luxemburg
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Soldatenliederen, de eerste dichtbundel van Anna Enquist (schrijversnaam van Christa Widlund-Boer, * 1945 te Amsterdam) verscheen in oktober 1991 bij De Arbeiderspers. Een aantal van de gedichten was eerder verschenen in Maatstaf. Op de omslag van de bundel, die ontworpen is door Marjo Starink, staat een afbeelding van Co Westerik, Soldaat in landschap. In één jaar, 1992, kwamen vier herdrukken uit. De zesde druk verscheen in 1993, de zevende tot en met de tiende in 1994, 1995, 1996, en 1998. In 1992 kreeg Enquist voor de bundel de Cees Buddingh'-Prijs voor Nederlandse poëzie. Soldatenliederen is integraal opgenomen in De gedichten 1991-2000 uit 2000, waarvan de derde druk verscheen in 2001. Een selectie uit de bundels Soldatenliederen en Jachtscènes is in 1995 vertaald in het Zweeds door Per Holmer.
Soldatenliederen is opgebouwd uit acht delen: Ouverture, De kracht van water, De omgang met vuur, Aspecten van het geheugen, Capitulatie: het huis, Scheepgaan naar verder, Dodelijk changement en Zang en dans. De afdelingen tellen steeds vier tot zes gedichten. Er zijn in totaal 43 gedichten.
| |
Inhoud en interpretatie
Titels
Sommige gedichttitels roepen het militaire aspect van de titel van de bundel in gedachten, zoals ‘Decemberoffensief’, ‘Vier mei’ en ‘Invasie’. In deze en verscheidene andere gedichten komt men veel militaire taal en beeldspraak tegen. Ook éen der afdelingen heeft een militaire titel: ‘Capitulatie: het huis’. Het aspect ‘liederen’ is niet minder overheersend. Veel gedichten hebben een muziekhistorische of musicologische titel zoals ‘Kinderszenen’ of ‘Strijkkwartet’. Het eerste gedicht van de bundel heet ‘Serenade’, het laatste ‘Andante’. De eerste en de laatste afdeling hebben eveneens met muziek geassocieerde titels: ‘Ouverture’ en ‘Zang en dans’. De psychoanalytische theorie en praktijk en de neurologie leveren ook verscheidene
| |
| |
titels, zoals ‘Oedipus’, ‘De spreekkamer’ en ‘De zolder; echtelijke neurologie’.
De meeste gedichten hebben een duidelijke indeling in strofen waarbij deze vaak een inhoudelijke, met de strofen ervoor of erna contrasterende eenheid vormen. Er is weinig eindrijm maar wel veel binnenrijm, assonantie en alliteratie. De schrijfster maakt vaak gebruik van enjambement, wat soms het contrast tussen de strofen opheft of neutraliseert.
| |
Thematiek
De thematiek van de bundel is gevarieerd maar samenhangend, en globaal aan te duiden als een confrontatie met en aanvaarding van ‘het menselijk tekort’ (Van Domselaar, p. 3). De vier elementen ondersteunen die thematiek: water en vuur hebben zowel een vernietigende als een, daarop vaak volgende, reinigende kracht. Aarde lokt uit tot liggen, tot overgave, maar brengt ook een connotatie van dood mee. Lucht staat voor ijlheid en vluchtigheid, minder vaak voor levenskracht.
Muziek kan de dreiging van verlies en tekort vaak daadkrachtig bestrijden. Ze is troostend maar is daarbij slechts een deelantwoord. Muziek, heet het in het gedicht ‘Strijkkwartet’, brengt wel een structuur aan, maar dat is een ‘glanzende partituur van eenzaamheid’.
De krachten van liefde en gezin zijn centrale motieven bij de invulling van de thematiek. Ze bieden de beste garantie voor troost, maar ze worden steeds bedreigd en zijn zoals al het andere vergankelijk. Ook vinden we met betrekking tot gezin en relaties een drang naar vrijheid die op de omgeving bevochten moet worden.
Ziekte en dood dringen zich steeds op, maar worden op afstand gehouden omdat het leven geleefd moet worden; dat gebeurt door seksuele en koesterende liefde, door gezin en kinderen of, zoals in het openingsgedicht, door dagelijkse genoegens.
Herhaaldelijk suggereert de schrijfster een analogie tussen de verwoording in een gedicht en een psychotherapeutische behandeling. De genezing van de patiënten in ‘Spreekkamer’ is een ‘leren dat het is zoals het is’. Dat geldt ook voor de luisterende therapeut die het opspelende verleden in goede banen probeert te leiden als een dijkgraaf het water. Therapeut, dijkgraaf, die het element water tracht de beheersen, en dichter vloeien hier ineen.
Men kan een relatie aannemen tussen wat bekend is van de biografie van de schrijfster en haar poëzie. Anna Enquist of liever Christa Widlund-Boer heeft een deels professionele belangstelling voor muziek, zij benadrukt in interviews het belang van haar gezin en ze heeft een praktijk als psychoanalytisch therapeute. Deze zaken komen evenals het Noord-Hollandse en Utrechtse landschap van haar woonomgeving met grote regelmaat herkenbaar terug.
| |
| |
| |
Ouverture
De eerste afdeling, ‘Ouverture’, telt zes gedichten. Het openingsgedicht ‘Serenade’ introduceert zowel soldaat als lied uit de titel van de bundel en benadrukt de troostende kracht van het leven van alledag. Het gedicht is een serenade, een avondgedicht. Het geeft de avondoverdenkingen na het leven van alledag, bij de flarden van een serenade van Tsjaikovski en witte wijn in de tuin:
O, er zijn dagen die lichter vallen, dagen die
vluchtend voorbijgaan, gedragen door fietstocht
of wetenschap, witte wijn in de tuin en
van die halfverdoofde vrede van binnen.
Voor de ‘soldaat’ in het leven is er een drang tot overgave, maar de plichten en geneugten van iedere dag geven een ‘halfverdoofde vrede’. Muziek geeft een geruststelling en is daarmee een strijdmiddel, leidt echter ook tot ‘desertie’: de zachte, luchthartige pizzicati van de serenade doen de reflectie verdwijnen en leiden niet tot (verantwoord) denken maar tot emotie. Rest een vraag om respijt, om wapenstilstand.
De drie gedichten die op het openingsgedicht volgen, zijn onder één muzikale noemer samengebracht, ‘Kinderszenen’, een aan Schumann ontleende titel. Persoonlijk beleven en moederliefde zijn hier verstrengeld met muziek. Het zijn geen vrolijke scènes. Veiligheid moet aan het dreigende leven worden ontstolen. Zo vindt de ‘ik’ in ‘Mijn zoon’ het nodig haar zoon geruststellend voor te liegen:
Ik lieg hem voor en red hem
tot wij beiden slapen in gestolen veiligheid.
Het slotgedicht van het eerste deel van de bundel draagt de titel ‘Strijkkwartet’, het heeft als verwijzing onder het gedicht: ‘Mozart, Strijkkwartet in C, KV 465, het dissonantenkwartet’. Mozart wordt geprezen om zijn ‘snijdende’ structuur:
[...] dit alles is structuur
waarbinnen pijn en bloedbad rafelloos
hun plaats innemen. Mozart als chirurgijn
staat op en plaatst het mes. Snijdt
Met ernst en overgave spelen zij
elkander toe, zij voelen nog geen pijn
Straks zullen zij gaan bloeden. [...]
| |
| |
Deze dubbelheid van de muziek is van belang voor grote delen van de bundel: muziek brengt, zoals gezegd, structuur, brengt ook emotie, maar is slechts een gedeeltelijke verlichting van het leed en van de vluchtigheid en de eenzaamheid van het bestaan. Muziek kan zelfs pijn doen. Het is, kortom, een dissonerende zaak. De metaforen van muziek, en oorlog en geweld zijn hier verwarrend met elkaar verbonden. Dat geldt voor de hele eerste afdeling, een muzikale opening van de soldatenliederen.
| |
De kracht van water
De vijf gedichten van het tweede deel, ‘De kracht van het water’, beschrijven alle die kracht van water, zij het op heel verschillende wijze. Water gaat soms gepaard met vuur. Het eerste, vaak geciteerde gedicht ‘Decemberoffensief’, waar een slotgracht het water vertegenwoordigt, kan men beschrijvend lezen: het vertelt de gruwelen van een offensief in de winter en de kou van ijs en storm: het is letterlijk een soldatenlied, maar omdat de andere gedichten van de afdeling niet zo'n letterlijke lezing verdragen, is het ook voor de hand liggend in de wanhoop van de soldaten de condition humaine te lezen, een conditie gekenmerkt door de ‘allerergste wanhoop’ uit de beginregel.
In het gedicht ‘Te water, te water!’ worden de vreugden van het leven, hier de auto met lachende en pratende kinderen op de asfaltweg (‘een rivier die wij bevaren’), geconfronteerd met een te water geraakte auto. De brandweerlieden zijn ‘prinsen van het water en vuur’ welke beeldspraak weer leidt naar de vuurspuwende zon boven de bestemmingsplek, Abcoude. Een herhaald ‘zo gaat dat dus, zo gaat het’ onderstreept hoe vreugde steeds door dreigend gevaar belaagd wordt:
- Zo gaat dat dus, zo gaat het
- Zo gaat dat dus, zo gaat
‘Vuur’ beheerst de zes gedichten van de derde afdeling, ‘De omgang met vuur’. Dat vuur is in ‘Chambord’ een ‘dubbelhartig en fataal embleem: de salamander’. In de traditie is de salamander een dier dat in vuur kan leven en tegelijk nauw verbonden is met het water, waar de meeste salamanders paren. De salamander is ook het embleem van de ‘bange’ koning Frans I, die het kasteel Chambord bewoonde. De ‘ik’ wordt gelijkgesteld aan deze koning en bouwt, zoals hij, ‘op weke grond’ een ‘zoet kasteel’. Maar schoonheid is een onbetrouwbaar wapen:
| |
| |
Ik, bange koning, wend mij af. Schoonheid
als wapen tegen oorlog is een zwaard van ijs.
Het gedicht ‘Vier mei’ herdenkt niet (slechts) de doden van de oorlog,
toch ook een centrum van veel kwaad.
De dichteres herkent in haar hart de mogelijkheid van het ‘boos vuur’ dat men ook op de brandstapels ziet laaien of op de Waalsdorpervlakte, jaarlijks toneel van de dodenherdenking.
In ‘Oedipus’ ontwaart men de psychoanalytica die Anna Enquist ook is. Het gedicht beschrijft een man, een patiënt, die verblind is van woede, een ‘Oedipus’ die in iedere vrouw de schaduw van zijn moeder ziet. Er is een vuur van haat. Maar wij, de mogelijke genezers, zijn ook blind, blind voor wat hem in zijn eerste dagen is overkomen toen, zoals bij de te vondeling gelegde antieke Oedipus, een priem zijn voet doorboorde.
| |
Aspecten van het geheugen
De afdeling ‘Aspecten van het geheugen’ heeft in drie van de vier gedichten het woord herinnering en beschrijft in soms hooploze teksten de (ook weldadige) teloorgang van de kennis van wat gebeurd is. Steeds is er een poging om troost te vinden in verhalen en ook in de liefde. Zo slaat een kind een brand gade in ‘Over de hoedanigheid van de herinnering’, maar als volwassene weet het later niet meer van de angst daarbij, het is een verhaal van de brand geworden. ‘We genezen van de herinnering’, een voorwaarde om het leven te kunnen leiden en dan:
liggen in het zachte gras, dan
Het gedicht en de afdeling eindigen met typografisch inspringende, ‘biddende’ regels, die aan het vluchtige (de lucht) en de verstening vragen het concrete terug te brengen. De vier elementen komen er samen, ‘aarde’ in de representatie van steen:
Rivier, stroom achterwaarts. Steen,
word weer vuur. Lucht om mij heen,
word lichaam dat mij draagt en
troost. Geheugen val uiteen.
| |
Capitulatie: het huis
De vijfde afdeling, ‘Capitulatie: het huis’, bestaat uit vijf gedichten en markeert volgens de flaptekst een ommekeer in de bundel: het gevecht wordt opgegeven en de waarheid onder ogen
| |
| |
gezien. Zoals in het gedicht ‘Spreekkamer’ verwoord staat: het is zoals het is. Maar, merkt Ed Leeflang terecht op, men vindt ook in de tweede helft van de bundel signalen van wanhoop en, kan men toevoegen, verzet. Het hoofdthema is vergankelijkheid met daarop volgend mogelijke verzoening of genezing.
Zo bepalen de bescherming van het gezin, maar ook de onherroepelijke tijdelijkheid daarvan het even vitale als weemoedige ‘De meisjeskamer’. Voor ‘haar’, een vijftienjarige dochter, zijn we een ‘vangzeil’. Maar wij blijven met lege armen achter.
als zij weer opveert en ons
De vergankelijkheid betreft in ‘IJle transpositie in de badkamer’ het eigen lichaam, nog altijd aantrekkelijk, maar
Allengs raak ik gebrekkig
gaten, bladzijden kreuken,
verwaaien. De rug breekt.
Tegelijk zijn het de woorden, is het ‘mijn taal’, waarvan mogelijk bij wie ‘mijn taal kent’ nog een deel bewaard zal blijven. Een gedicht dat aansluit bij de eeuwenoude opvatting dat de dichter met zijn poëzie de vergankelijkheid kan overleven.
| |
Scheepgaan naar verder
In de zesde afdeling, ‘Scheepgaan naar verder’, weer zes gedichten, is de toekomst van dat ‘verder’ weer een toekomst van verdriet, berusting daarin en de onvermijdelijke dood. Soms klinkt een wat minder ingeperkte vitaliteit door zoals in het begingedicht ‘Vanuit de keuken’, waar de gesprekken met haar ‘zilverharige vriendin’ haar in vlam zetten om ‘die oorlog eens te voeren’.
Twee gedichten gaan weer over de ouder-kindrelatie. In ‘Tegen de groei’ beschrijft de verteller een (nutteloos) verzet tegen het ouder worden van hen die van haar schoot glijden en (met anderen? of voor een normale ouder-kindrelatie?) ‘te intieme vrienden’ worden. Wat blijft is het verdriet. Ook het kind in ‘Vrouw’ moet voort, op weg naar de scheiding van de moeder:
de bijl haar raakt, de beul
haar redt. Niet ik. Als ik.
| |
| |
| |
Dodelijk changement
Afdeling zeven maakt in haar vijf gedichten de titel ‘Dodelijk changement’ waar. Het decor verandert (changeert) steeds, maar dat benadrukt eens te meer de kracht van steeds aanwezig geweld en dood, in relatie tot angst om de kinderen en ook in verband met seksualiteit. Maar ook is er steeds een suggestie van een gedeeltelijke uitweg.
Het begingedicht ‘Seizoenen’ beschrijft in felle en plastisch-seksuele woorden het omploegen van de aarde. Dat gebeurt in termen van een ‘bezeten bijslaap’ van het land met de ploeg. De aarde vraagt kreunend om een herhaling in het volgend jaar waarbij het lijkt of ze naar geweld verlangt, al heet de droom daarover bedrieglijk:
Ook ‘Wijsheid van hout’ gebruikt seksuele termen; het ‘neuken’ van zon en appelboom, waarbij de warmte in de vruchten vaart en zelfs bewaard wordt in de met ijs omgeven wortels van de boom, is weer een beeld voor de deels reddende warmte van het leven (en van de seksualiteit).
Vitaal verlangen om het kind aan ziekte en dood te ontrukken vindt men in ‘Polikliniek’, waar na een chirurgische ingreep op het kind de veldheren-ouders onder de roep ‘Dood aan de ziekte’ de polikliniek verlaten, voorbij aan de richtingwijzers die verwijzen naar de kinderoncologie en het mortuarium. Een waarlijk soldatenlied!
| |
Zang en dans
‘De veldtocht’, het eerste gedicht van de zes van het laatste deel ‘Zang en Dans’, biedt de constatering dat het verlies, d.i. de dood, zal komen wanneer men ‘stapvoets’ eenzaam zijn gang gaat - ‘andante’ heet dat in het laatste gedicht van de bundel. Met dit gedicht over de dood wordt de toon gezet voor deze afdeling, waar zang en dans hun (beperkte) troostende rol spelen.
Het voorlaatste gedicht van de afdeling en van de gehele bundel heeft de titel ‘Requiem’, de rustbede voor de doden, die in de muziekgeschiedenis talloze malen getoonzet is. De dode heeft ‘rust’ (requiem), maar de muziek klinkt machteloos op en wordt door de dode niet meer gehoord:
alle klokken door elkaar. Dan wordt
het stil en strijk ik in de koele
kerk mijn cello aan. Ik schreeuw
een naamloos wrang akkoord
tegen het donker dak. Wie stierf
Het slotgedicht is ‘Andante’, dat betekent ‘zacht voortgaand’. Het gedicht opent met een aantal vragen die inhouden waarom
| |
| |
men ‘ondanks alles’ doorgaat. Dit ondanks alles blijven voortgaan, andare, is een centraal thema in de bundel en verleent dit slotgedicht dan ook met recht zijn titel.
Als de tocht niet meer voert naar de
plaats waar alles weer goed komt,
Het antwoord vat de thematiek van de bundel nog eenmaal samen: het leven moet geleefd worden. Het dagelijks leven, het verlangen naar lucht en het sensueel-vitale lijf houden de vrouw in het gedicht gaande:
De straatstenen houden haar gaande,
ogen likken de gevels, de keel
is gulzig naar lucht. Haar houdt
in gang het plezierpaard lijf dat
geen halt verstaat. Haar hakken
slaan vuur uit de tegels. Dat zij gaat
houdt haar gaande. Zij gaat.
‘Gaat’: gestadig gaand (andante), hier geïnspireerd door het andante van Brahms' Sextet opus 18, herinnert nog eenmaal aan het begingedicht, de avondlijke ‘Tsjaikovski’-serenade, waarvan de eerste zin het woord ‘liggen’ bevat. De bundel verloopt tussen liggen en gaan. Het liggen, lezen we in de eerste regels van de bundel, lokt met zijn aardse roep maar leidt ook tot verlies. Een oplossing is dan ook dat men, bij gebrek aan beter, maar door gaat en soms gebeurt dat niet zonder genot en troost. Een soldaat heeft een gevaarlijk en riskant leven maar hij vecht toch door, gaat door.
| |
Context
Anna Enquist debuteerde op betrekkelijk late leeftijd. Geboren in 1945, publiceerde zij haar eerste bundel in 1991. Daarvoor waren een paar gedichten bekend aan de lezers van Maatstaf. Na Soldatenliederen verscheen spoedig een tweede bundel, Jachtscènes, in 1992. In 1994 volgde de bundel Een nieuw afscheid. In datzelfde jaar begon met Het meesterstuk Enquists carrière als romanschrijfster.
Guus Middag vergelijkt haar poëzie met die van Jan Eijkelboom, Eva Gerlach en Leonard Nolens en zelfs met die van Achterberg. Ook is er verwantschap te constateren met Vasalis, die uit dezelfde beroepssfeer komt als Enquist. Haar betrekke- | |
| |
lijk toegankelijke taal leidt critici ook tot een gunstig of ongunstig bedoelde vergelijking met ‘complexe’ dichters als Kouwenaar en Faverey.
In Enquists verdere werk blijven de voor Soldatenliederen gesignaleerde motieven in sterke mate aanwezig. Dat geldt met name voor de muziek. Zo is Het meesterstuk sterk verwant met het verhaal van Mozarts Don Giovanni en ook de bundel Jachtscènes heeft een afdeling die genoemd is naar deze markante figuur.
In haar latere werk toont Enquist ook belangstelling voor de competitieve voetbalsport. Meer in de lijn van haar beginbundel is een herhaald optreden in radio- en televisieprogramma's waarin vaak de relatie tussen poëzie, muziek en ook psychologie aan de orde komt. Enquist is een tijd de best verkochte dichteres van Nederland geweest. Zij is ook een van de meest geïnterviewde Nederlandse dichters. Zelf kwam ze in het interview in Opzij tot de ironische constatering dat zij zich na de vele positieve reacties op haar eerste twee bundels ‘de Nel Benschop van de intellectuelen’ voelt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De eerste bundel van Anna Enquist is bijna unaniem gunstig besproken. I. Sitniakowsky vindt in De Telegraaf de bundel briljant, hét poëziedebuut van 1991. Guus Middag spreekt in NRC Handelsblad van een ‘veelzijdige dichteres, met een eigen stem’ en roemt haar poëzie als ‘lyrisch, gevoelig, realistisch en vormvast’. Hanneke Wijgh spreekt in Trouw allitererend van ‘vierenveertig vormvaste gedichten over keelsnoerende zaken’. Volgens Johan Oosterman in Hervormd Nederland weet Enquist dagelijkse ervaringen te verheffen tot een hoger plan. Ed Leeflang schrijft zowel in Vrij Nederland als in Ons Erfdeel enthousiaste recensies en spreekt van een ‘overrompelend debuut’. Hij signaleert een niet te overwinnen melancholie. Minder positief is Marc Reugebrink in de Volkskrant; die vindt dat de gedichten mank gaan aan een te grote ‘beschouwelijke afstand’.
Een gedetailleerde bespreking van Tomas Lieske in Tirade komt ook tot vrij negatieve conclusies. Hij vindt dat de gedichten ons lessen geven betreffende wat wij eigenlijk al weten, bijvoorbeeld dat de werkelijkheid verandert in een verhaal. Dit nadeel wordt niet gecompenseerd door bijzonder fraaie of verontrustende beelden en er zijn te veel ‘overbodige en verwerpelijke’ woorden als ‘huilen’ en ‘brullen’. De goede gedichten zijn die gedichten die één beeld uitwerken, niets uitleggen en die
| |
| |
niet over de ik gaan, aldus Lieske. Een voorbeeld is ‘Terugkeer van de jager’. Dit gedicht wordt verder ontleed door Bragelija Borisova. Hans Groenewegen zoekt in Politiek en Cultuur naar de verklaring van de grote populariteit van Enquists poëzie en wijst onder meer op de manier waarop Enquist emoties met een afstand benadert. Hij vindt bij alle waardering wel dat sommige van die levenslessen meer passen bij therapie dan bij poëzie. J. Dröes spreekt in Maandblad geestelijke gezondheid van een van de standaardpraktijk afwijkende heftige retoriek en hij signaleert een ingebouwde public reading: het lijkt bij uitstek poëzie om voor te dragen.
Ook na 1991/1992 vinden we voor het merendeel positieve reacties, onder meer de zeer persoonlijk-betrokken benadering van Astrid Roemer in Mare, een tijdschrift voor feminisme en theologie. Herman de Coninck gebruikt in zijn Intimiteit onder de melkweg de bundel Soldatenliederen als positieve folie voor zijn nogal negatieve reactie op Jachtscènes. In De Vlaamsche Gids verdedigt Aart van Zoest het realisme en de incidentele pathetiek van onder andere Soldatenliederen. Hij prijst Enquists gevarieerde retorische en linguïstische middelen. Hugo Brems spreekt in het Franstalige Septentrion van ‘authenticité’ en ‘intensité’; wel heeft hij de kritiek dat de gedichten vaak te direct zijn en te weinig geleid door suggestie. Weer (sterk) negatief is het pamflet van het koppel Bindervoet-Henkes. In een bijdrage aan de Berkeley Conference over Nederlandse literatuur van 1995 wijst Manfred Wolf, op zoek naar een verklaring voor het succes van de auteur, op de terugkeer van een vergeten retoriek en op het verheven taalgebruik. Bij het verschijnen van de Gedichten 1991-2000 roemt Rob Schouten in Vrij Nederland de elementaire en archetypische beelden van onder meer Soldatenliederen. De talloze interviews, onder meer van Reinjan Mulder, Marjo van Soest en Lisette Keustermans, getuigen ervan dat het overheersend klimaat positief is. Anna Enquist is een populaire dichteres en Soldatenliederen heeft die populariteit een stevige basis gegeven.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Anna Enquist, Soldatenliederen, eerste druk, Amsterdam 1991.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ed Leeflang, De soldaat in ons. In: Vrij Nederland, 9-11-1991. |
Guus Middag, De vlam erin, de zeis erdoor: trefzeker debuut van Anna Enquist. In: NRC Handelsblad, 6-12-1991. |
I. Sitniakowsky, ‘Soldatenliederen’: briljante dichtbundel van de 46-jarige Anna Enquist alias Christa Widlund. In: De Telegraaf, 3-1-1992. (interview) |
Ad Zuiderent, Operatieve poëzie tussen ziel en muziek. In: Trouw, 30-01-1992. |
Marc Reugebrink, Draagbare pijn: gedichten van Anna Enquist over eeuwigheid en dood. In: de Volkskrant, 31-01-1992. |
Hanneke Wijgh, ‘Wie kust het jukbeen, vindt de scherpe schouder in mijn mouw?’ In: Trouw, 13-2-1992. (interview) |
Tomas Lieske, Poëziekroniek. In: Tirade, nr. 338, januari-februari 1992, jrg. 36, p. 87-95. |
Reinjan Mulder, ‘Ik noem de wanhoop bij haar naam’. In: NRC Handelsblad, 27-3-1992. (interview) |
Johan Oosterman, ‘Dagelijkse ervaring op een hoger plan’. In: HN Magazine/Hervormd Nederland, 11-4-1992. |
Remco Ekkers, Heimwee naar liggen, maar nu nog niet. In: Leeuwarder Courant, 7-8-1992. |
Ed Leeflang, Weerloos en gewapend: over het debuut van Anna Enquist. In: Ons Erfdeel, nr. 2, 1992, jrg. 35, p. 162-165. |
Hans Groenewegen, Lezersharten. In: Politiek en Cultuur, nr. 52, 1992, p. 57-58. |
J. Dröes, Soldatenliederen door A. Enquist. In: Maandblad geestelijke volksgezondheid, nr. 3, 1992, jrg. 47, p. 341. |
Teunis Bunt, Het handgemeen met de tijd. Over ‘Soldatenliederen’. In: Kreatief, driemaandelijks literair en kunstkritisch tijdschrift, nr. 3-4, 1992, jrg. 26, p. 139-140. |
Astrid Roemer, Over de hoedanigheid van de herinnering. Poëzie van Anna Enquist. In: Mara: tijdschrift voor feminisme en theologie, nr. 1, 1993, jrg. 7, p. 56-60. (over Soldatenliederen en Jachtscènes) |
Guus Middag, Alles zit klem en nooit komt het meer goed. In: Guus Middag. Alles valt in stukken uiteen: Beschouwingen over poëzie, Amsterdam 1993, p. 57-60. |
Lisette Keustermans, Anna Enquist; dichteres van ‘Soldatenbrieven’. In: De Standaard, 16-1-1994. (interview) |
Marc De Gouvenain, L'oeil de Enquist. In: Europe: revue littéraire mensuelle, nr. 780, 1994, jrg. 72, p. 47-53. |
Marjo van Soest, ‘Ik voel me wel eens de Nel Benschop van de intellectuelen’. Anna Enquist: psychoanalytica en best verkochte dichteres van Nederland. In: Opzij, juli-augustus 1994, p. 20-25. |
Hans Groenewegen, Klaarlichte dag, bespreking van ‘Klaarlichte dag’. In: Ons Erfdeel, nr. 2, 1997, jrg. 40, p. 278-280. (o.a. over Soldatenliederen) |
Aart van Zoest, Kracht en pijn. De eigenzinnige poëzie van Anna Enquist. In: De Vlaamsche Gids, nr. 4, 1995, jrg. 79, p. 27-31. |
Herman de Coninck, Poëzie tegen terug- |
| |
| |
betalingstarief. In: Herman de Coninck, Intimiteit onder de melkweg, Amsterdam/Antwerpen 1994, p. 182-205. |
Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, Waarom zijn de gedichten van Anna Enquist zulke shitgedichten. Een pamflet, Amsterdam 1994. |
Anna Enquist, Jaktscener och soldatenvisor, Lund 1995. (selectie uit Jachtscènes en Soldatenliederen in het Zweeds vertaald door Per Holmer) |
Ad Zuiderent, Beeld, abstractie en poëtische boventonen. Over beeldgedichten en muziekgedichten. In: Voortgang. Jaarboek voor de Neerlandistiek 15, 1995, p. 249-262. |
Hugo Brems, La poésie d'Anna Enquist. In: Septentrion: revue de culture néerlandaise, nr. 1, 1996, jrg. 25, p. 18-22. |
Kees van Domselaar, Anna Enquist. In: Kritisch Literatuur Lexicon, november 1997, p. 1-15. (met uitgebreide bibliografie) |
Bragelija Borisova, De terugkeer naar zichzelf: over het gedicht van Anna Enquist ‘Terugkeer van de jager’. In: ANBF-nieuwsbrief, nr. 2, november 1997, jrg. 2, p. 11-19. |
Manfred Wolf, Anna Enquist and the contemporary style in poetry. In: The Berkeley Conference on Dutch Literature 1995, Lanham, New York and Oxford, 1997, p. 63-73. |
Anna Enquist, De gedichten 1991-2000, Amsterdam 2000. |
Rob Schouten, De vlam erin: over ‘De Gedichten 1991-2000’. In: Vrij Nederland, 6-5-2000, p. 66. |
lexicon van literaire werken 57
februari 2003
|
|