| |
| |
| |
Marcellus Emants
Een nagelaten bekentenis
door Ton Anbeek
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Een nagelaten bekentenis, de derde roman van Marcellus Emants (1848-1923), verscheen in 1894 bij uitgeverij Van Holkema en Warendorf, in een oplage van 1000 exemplaren. Ondanks de goede kritieken moest het boek verramsjt worden. Het duurde tot 1918 voor er een tweede druk verscheen. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwam er een derde druk, bij uitgever Van Oorschot, uit - met een voorwoord van Victor van Vriesland. De opkomst van jonge auteurs als Hermans en Reve met hun sombere visie was blijkbaar gunstig voor pessimistische boeken uit het verleden, want nadat Een nagelaten bekentenis in de serie Witte Olifant werd uitgebracht, moest de roman met een zekere regelmaat herdrukt worden: zo verscheen de achtste druk in 1979, een jaar na de zevende. Omdat Van Oorschot het jaartal van de drukken niet vermelt, zijn ze moeilijk te onderscheiden.
Emants vertelde aan d'Oliveira dat hij veel reacties op het boek kreeg. Mensen die schreven: ik ben net zo. ‘Ook kreeg ik een brief van een dame, die had een neef, en die neef was ook zoo. Of ik een vereeniging wou stichten die dergelijke dégénéré's onder haar hoede nam en door het leven leidde. Dat was natuurlijk niets voor mij...’
Het boek werd vertaald in het Duits, onder de fraaie titel Bekenntnisse eines Dekadenten (1906), in het Frans (Une confession posthume, 1975) en in het Engels (A Posthumous Confession, 1975). In 1980 verscheen een Zuidafrikaanse uitgave, bezorgd door E.C. Britz.
| |
Inhoud
Op de eerste bladzijde vraagt de ik-figuur, Willem Termeer, zich af hoe ‘zo'n bleek, tenger, onbeduidend mannetje’ als hij in staat is geweest zijn vrouw te vermoorden. Was die daad dan zo buitengewoon? Nee, als hij zijn ogen sluit en terugkijkt, ziet hij hoe alles zich heel geleidelijk aaneengeschakeld heeft.
| |
| |
Hij voelt zo'n dringende behoefte dit te vertellen dat hij het ‘voor de veiligheid’ op zal schrijven. De tekst presenteert zich daarmee onmiddellijk als de zelfrechtvaardiging van een moordenaar: hij wil verklaren hoe hij tot zijn daad moest komen.
De jeugd van Termeer is niet gelukkig geweest. Op de lagere school voelt hij de vijandigheid om zich heen. Een vechtpartij ontloopt hij door te vluchten: een eerste teken van de lafheid die hem zijn leven lang zal kwellen. Zijn ziekelijke vader (een schuinsmarcheerder die op latere leeftijd is getrouwd) en zijn brommerige moeder zijn niet in staat hem leiding te geven.
Als jongen weet hij zijn bedeesdheid niet te overwinnen wanneer hij met meisjes in contact komt. Zo ontstaat er een grote kloof tussen zijn dweepzieke of wellustige verbeelding en de realiteit. Wanneer hij zakt voor het toelatingsexamen van de universiteit, ontvalt hem het laatste zelfvertrouwen.
De dood van zijn ouders stelt hem in staat zonder werken te leven. Elke poging tot verdere studie geeft hij op. Ondanks zijn nieuwe zelfstandigheid en zijn kapitaal slaagt hij er niet in zijn dromen over een leven vol sensaties te realiseren. De verliefdheid op een Zweedse pianiste in Zwitserland loopt op een teleurstelling uit als ze de voorkeur blijkt te geven aan een frisse Amerikaan. Evenzeer mislukt een halfslachtige poging om schrijver te worden.
Hij ontvlucht de verleidingen van de stad en gaat op een gemeentesecretarie van een dorp werken. Maar ook die poging zijn leven zin te geven loopt op niets uit. Hij verhuist naar Amsterdam, waar hij ‘zijn geval’ bestudeert en tot de conclusie komt dat hij ‘een degeneratie’ (dégénéré) is. Klaplopers teren ondertussen op zijn zak.
Wanneer hij dertig wordt, besluit hij een vrouw te zoeken. Op bezoek bij zijn vroegere voogd ontmoet hij diens dochter Anna, die indruk op hem maakt. Toch vraagt hij zich ernstig af of hij wel verliefd is - een veeg teken. Na aarzeling trouwt hij haar. De huwelijksreis blijkt voor beiden een desillusie.
In de schouwburg ziet hij het toneelstuk Artiest van Marcellus Emants waarin hij zichzelf herkent.
Het huwelijk is voor beide partners teleurstellend. Anna koestert als hoogste ideaal haar plichtsbesef. Haar enige periode van geluk bestaat uit de anderhalf jaar dat hun dochtertje leeft. Alleen uit plichtsbesef laat ze haar man nog toe in bed.
Dan leert Anna de buurman, de ex-predikant De Kantere kennen. Zij raakt zeer gesteld op deze weduwnaar met kind, in wie Termeer onmiddellijk een huichelaar vermoedt.
Termeer en De Kantere voeren enkele heftige debatten. De Kantere heeft zich kennelijk voorgenomen zijn buurman op
| |
| |
het rechte pad te brengen, uiteraard met instemming van Anna. Hij verkondigt voortdurend meningen die Termeer verachtelijk en hypocriet vindt. Zo verdedigt de ex-dominee de vrije wil en het vermogen tot zelfbeheersing (zich beroepend op de modefilosoof Von Feuchtersleben). Termeer daarentegen wijst op de erfelijke bepaaldheid van de mens en onderstreept daarmee de onmogelijkheid voor sommige mensen om hun driften in te tomen. Termeer krijgt tijdens deze gesprekken het vermoeden dat ook de dominee zijn ambities niet heeft kunnen waarmaken, dat wil zeggen in feite even gefrustreerd is als de man die hij de les leest.
Omdat Anna hem voortdurend afwijst, zoekt Termeer afleiding. Tijdens een uitvoering van de opera Carmen zoekt en vindt hij contact met een jonge vrouw, Carolien. Zij geeft hem grote lichamelijke bevrediging, maar al snel blijkt een financiële regeling het probleem. Hij wil haar als maintenée (vrouw die onderhouden wordt), maar ze vraagt meer geld dan hij vrij kan maken. Wanneer Termeer met Anna over een mogelijke scheiding wil spreken (zij is immers duidelijk verliefd op De Kantere) wijst ze dat af met een beroep op haar plichtsbesef.
Termeer luistert een gesprek af waarin De Kantere Anna probeert te verleiden. De voormalige dominee krijgt een koekje van eigen deeg: Anna weigert hem met frazen over plicht en het lijden dat men dragen moet. Termeer geniet van deze triomf van de huichelachtigheid bij zogenaamd normale mensen.
Opnieuw weigert Anna over een scheiding te praten. Carolien maakt hem ondertussen gek van jaloezie door andere minnaars toe te laten. In een overspannen toestand komt hij thuis en dient zijn vrouw een aantal lepels toe van het slaapmiddel chloraal, tot ze daaraan overlijdt.
Na een moeizaam gesprek met een argwanende dokter en na het gênante rouwbeklag van de schoonouders, sluit Termeer zich in zijn kamer op. Het is of buiten op straat iedereen hem verdenkt. Hij overweegt naar het buitenland te vertrekken. Maar de tekst eindigt met de vraag of Carolien hem, wanneer hij haar alles bekent en zijn hele fortuin biedt, niet zou willen, niet zou kunnen liefhebben.
| |
Interpretatie
Thematiek
Een nagelaten bekentenis is de zelfverdediging van een moordenaar. Termeer gebruikt daarvoor twee strategieën. In de eerste plaats onderstreept hij dat hij weliswaar hemelsbreed van de normale mensen verschilt, maar dat hij nu eenmaal is zoals hij is en daar nooit iets aan zal kunnen veranderen. Naast deze
| |
| |
verdedigende lijn is er de strategie van de aanval: in feite, zo betoogt Termeer, verschilt hij in niets van de zogenaamd normale mensen. Het enige verschil is dat zijn zelfkennis genadeloos erkent wat hun huichelarij voortdurend probeert te verhullen.
In het eerste gedeelte van de bekentenis overheerst het verdedigende aspect. Typerend is een conclusie als de volgende: ‘In de glasheldere, nuchtere ogenblikken, dat ik mijn verleden, als een reeks van schakels door de noodzakelijkheid aaneengesmeed, achter me uitgestrekt ontwaarde en die ketening zag voortlopen tot in de horizont van mijn toekomst, begon ik te begrijpen, dat mijn onhandigheid, mijn gebrek aan moed en volharding, mijn behoefte aan emotie, mijn hang naar het verbodene slechts de giftige bloesems waren van zaadkorrels in mijn voorouders ontkiemd. De wortels reikten over me heen tot in afgesloten levens en daarom zou ik ze nimmer kunnen uitroeien.’ (p. 40) Een mens is zoals hij is, een noodzakelijk gevolg van zijn erfelijke belasting. Later werkt Termeer dat nog in detail uit met analytische opmerkingen als deze: ‘Uitgeput door een woeste jeugd had mijn vader me nog wel zijn overspannen begeerten geschonken, maar niet de kracht ze te beteugelen of te voldoen.’ (p. 69) Met dit beroep op de gedetermineerdheid van de mens sluit Termeer zich aan bij de denkwijze van het positivisme die in de negentiende eeuw sterk opkomt (bijvoorbeeld Taine: de mens is een produkt van ‘race, milieu, moment’). Een heel typerende passage, waarin al een agressievere toon doorklinkt, is de volgende:
‘[...]: maar als me dus zulk een ellendig lot ten deel is gevallen alleen, omdat ik nu eenmaal ben zoals ik ben en geen kans zie even buiten me zelf te gaan staan en me te laten vernieuwen, gelijk een huiseigenaar met een onbruikbare woning kan doen, maak er me dan ook geen verwijt van, dat die toestand was wat i moest zijn: mijn werk en mijn schuld, en nog veel minder, dat, eenmaal er in geraakt, ook mijn gedrag geweest is, gelijk het moest wezen, omdat ik immers ben zoals ik ben.
Geachte, geëerde, fatsoenlijke, edeldenkende lezer, als je uit vrije wil zo uitmuntend meent geworden te zijn, waarom ben je dan niet nog beter?’ (p. 187)
In de laatste alinea wordt de lezer rechtstreeks aangesproken. Het is er Termeer immers om te doen die lezer te overtuigen van de onvermijdelijkheid van zijn gedrag. Vlak daarop volgt een passage die een duidelijk voorbeeld is van de tweede strategie, die van de aanval op het onderscheid normaal/abnormaal. Ook dit citaat laat een aardige retorische overgang zien:
‘De hedendaagse mensen zijn priesters van afgoden, waarin ze zelf niet meer geloven, verkondigers van leerstellingen,
| |
| |
waarnaar niemand meer handelt. Ze knielen en bidden nog, omdat hun positie dit zo meebrengt: doch niet één is er, die de devotie van zijn buurman door en door vertrouwt. Bevrediging van je begeerten, dat is geluk, zij De Kantere en hij had gelijk: maar hij had ongelijk die begeerten te schiften in slechte en goede, want voor hem, die ze heeft, bestaan er alleen... dwingende.
En ofschoon we allen dit weten, verlakken we elkander met mooie woorden, waarvan wel het dwaaste is, dat we er zelf in geloven, net als feestgenoten, die veel gedronken hebben, in het geloftuit van hun toosten.’ (p. 188)
In deze passage gaat het allang niet meer om Termeer alleen. Hij geeft niets meer of minder dan een diagnose van de hypocrisie van ‘de hedendaagse mensen’. Aan het eind van het citaat sluit de wij-vorm nadrukkelijk de lezer in; ook hij doet willens en wetens mee aan een komedie waarvan hij de onwaarachtigheid doorziet. Daarmee wordt de tegenstelling normaal/abnormaal (waarop een aanklacht tegen Termeer zou kunnen berusten) vervangen door een veel subtieler onderscheid, namelijk dat tussen mensen die de huichelachtigheid van de oude idealen doorzien en mensen die zichzelf wijsmaken dat ze er nog steeds in geloven.
Binnen deze strategie, die erop gericht is de lezer aan zijn kant te krijgen, speelt de ex-predikant De Kantere een essentiële rol. De lezer die gelooft in ‘normale’ idealen als zelfbeheersing en plicht meent in hem een bondgenoot te herkennen. Maar dan trapt de lezer in de val die Termeer voor hem heeft uitgezet. Want juist De Kantere is het voorbeeld van hoe weinig mensen naar de mooie woorden leven die ze verkondigen. Hij, een voormalig dominee, begeert nota bene de vrouw van zijn buurman, een letterlijke overtreding van een van de tien geboden!
Het is dan ook een triomf voor Termeer wanneer hij na het afluisteren van het gesprek tussen De Kantere en Anna kan uitroepen: ‘Zijn dat nu de normale mensen, in wier gevoel geen inbeelding, geen zelfbedrog, in wier woorden geen huichelarij, geen onwaarheid is?’ (p. 186) Juist wie voor De Kantere kiest, wordt gedwongen Termeers cynische visie op de mensen te aanvaarden.
| |
Vertelsituatie
Termeer dwingt door de geraffineerde opzet van zijn tekst dus de lezer ertoe zijn standpunt te delen. We mogen aannemen dat het hier om ideeën gaat die ook Emants huldigt. Ondanks de verleidelijke ik-vorm kan men natuurlijk niet Termeer volledig gelijkschakelen aan de auteur. Wie de tekst nauwkeurig leest, zal ontdekken dat het soms mogelijk is situaties anders te taxeren dan de opdringerige Termeer doet. Zo
| |
| |
maakt de reactie van Anna op de komst van De Kantere duidelijk dat ze niet zo'n koele, hartstochtloze vrouw is als Termeer beweert. Ook aan het slot kunnen we afstand nemen tot Termeer. Wanneer die namelijk gelooft dat Carolien hem na lezing van het manuscript misschien zal kunnen liefhebben, is dat natuurlijk een (laatste) illusie. Ze zal eerder haar minnaar exploiteren en laten vallen zodra hij niets meer opbrengt.
| |
Poëtica
Emants vond dat een auteur moest proberen zijn personages zo objectief mogelijk te presenteren. Hoezeer hij ook bepaalde ideeën van Termeer mag delen, de lezer moest een objectief beeld krijgen van een dégénéré, en zelf oordelen. De kritische distantie is dus bewust ingebouwd.
| |
Context
Deze roman laat, als de andere boeken van Emants, zijn twee hoofdthema's duidelijk uitkomen: de samenleving als oplichterij, de liefde als zelfbedrog. Vaak vormt bij deze auteur een ontnuchterende ervaring in de liefde de aanleiding tot een ontluisterende kijk op het maatschappelijk leven in het algemeen.
Teleurstelling in de liefde vormt het hoofdthema in de latere romans Waan en Liefdeleven, terwijl de huichelachtigheid van het Haagse leven in hogere kringen zonder genade wordt belicht in de roman Inwijding (1901).
In wijdere zin kan deze roman - zoals vrijwel het hele prozawerk van Emants - tot het naturalisme worden gerekend, waarvan het vrijwel alle kenmerken vertoont. Alleen de woordkunst van mensen als Van Deyssel ontbreekt - tot voordeel van de hedendaagse lezer. Opvallend is ook dat Emants in Een nagelaten bekentenis voor de ik-vorm kiest, wat zeer ongebruikelijk is in deze periode. Mogelijk inspireerde hem daartoe de lectuur van andere teksten waarin een randfiguur zijn visie verdedigt. Vooral in de Russische literatuur vindt men daarvan mooie voorbeelden: Gogols Dagboek van een gek (1835) en Dostojewski's Mémoires uit het souterrain (1864).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het boek werd goed ontvangen. Van Deyssel is bijzonder lovend: ‘Dit boek is zoo koud en zoo duidelijk onvermurwbaar als een heldere kelder van ijs.’ Verder zegt hij dat in de roman ‘de vreeslijkste levensdiepten geraakt en ontbloot’ zijn. Ook Wolfgang in De Nederlandsche spectator bewondert Emants' ‘snijtafelkunst’ en ziet in het sombere boek nog één lichtpunt:
| |
| |
Termeer mag dan als mens mislukt zijn, als kunstenaar, als iemand die trefzeker de pen hanteert, is hij zeker geslaagd. Opvallend is de reactie van Van Nouhuys, die een lange beschouwing aan Een nagelaten bekentenis wijdde. Hij probeert het boek te presenteren als waardevol voor alle ouders en opvoeders. Hij vindt het een boek van ‘ongewone pedagogische waarde’.
Coenen geeft een treffende typering van de roman: ‘Het boek zegt, met onbehagelijke oprechtheid, hoe wij allen, als het toeval onzer geboorte en de omstandigheden dat zo meebrachten, doen zouden als die ellendige moordenaar, en de qualificatie goede en slechte mensen een uiterst vage en uiterst wankele, d.w.z. tenslotte een onmogelijke onderscheiding is.’
Bij de eerste naoorlogse heruitgave presenteert inleider Van Vriesland de roman nog met enige distantie. Hij ziet in de hoofdfiguur ‘het type van de neurasthenicus, gelijk die op het eind van de vorige eeuw met romantische belangstelling werd omkleed.’ Latere lezers ervaarden echter nog steeds de ‘huiveringwekkende aantrekkingskracht’ van het boek.
De studies van Oversteegen en Sötemann droegen bij tot verdieping van de interpretatie.
Algemeen wordt Een nagelaten bekentenis nu als een meesterwerk erkend. Voor zover er een Nederlandse canon bestaat, behoort deze roman uit 1894 daar zeker toe.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van de gangbare Van Oorschot-editie in paperback.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Wolfgang, Willem Termeer. In: De Nederlandsche spectator, 15-12-1894, p. 406-407. |
L. van Deyssel, Verzamelde opstellen 2. Amsterdam 1897. |
W.G. van Nouhuys, Studiën en Critieken, Amsterdam 1897. |
E. d'Oliveira, De mannen van '80 aan het woord. Tweede druk, Amsterdam z.j. |
‘Marcellus Emants: strijden tegen levensdrift.’ In: nrc, 11-8-1951. |
T.T. Cloete, ‘Termeer se nagelate bekentenis.’ In: Standpunte, 1954-1955, jrg. 9, p. 28-31. |
F. Coenen, Verzameld werk. Amsterdam 1956. |
J.J. Oversteegen, ‘Uit de donkere dagen van voor Freud.’ In: Merlyn, nr. 2, 1963-1964, jrg. 2. p. 1-22. |
P.H. Dubois, Marcellus Emants. Een schrijversleven. 's-Gravenhage enz. 1964. |
E.C. Britz, ‘Naturalisme, eksistensialisme en Een nagelaten bekentenis als “eksistensiële” roman.’ In: Standpunte, nr. 4, 1972-1973, jrg. 26, p. 41-53; nr. 5, p. 30-39. |
A.L. Sötemann, Marcellus Emants' ‘Een nagelaten bekentenis’: afrekening met von Feuchtersleben, vernieuwing van de naturalistische traditie. In: Handelingen van de Koninklijke Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis, 1975, jrg. 29, p. 217-234. |
T. Anbeek, Over de romanschrijver Emants. Amsterdam 1981. |
T. Anbeek, De naturalistische roman in Nederland. Amsterdam 1982. |
lexicon van literaire werken 21
februari 1994
|
|