| |
| |
| |
Willem Elsschot
Tsjip / De leeuwentemmer
door Wam de Moor
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Willem Elsschot (*1882 te Antwerpen, †1960 te Antwerpen), geboren als Alfons Jozef De Ridder, debuteerde in 1913 met de roman Villa des Roses. Hij publiceerde vervolgens de novelle Een ontgoocheling en de roman De verlossing (beide in 1921), de romans Lijmen (1924) en Kaas (1933) en de gedichtenbundel Verzen van vroeger (1934).
Het prozaboek Tsjip werd geschreven in 1933 en in 1934 uitgegeven door P.N. van Kampen en Zoon N.V. te Amsterdam. Het telde in de eerste druk 132 bladzijden en was getooid met een tekening op het stofomslag door Eppo Doeve. Al in 1936 werd het boekje herdrukt, nu door toevoeging van het opstel ‘Achter de schermen’ vermeerderd tot 164 bladzijden. Tevens verschenen dat jaar vertalingen in het Duits en het Tsjechisch, in 1937 in het Zweeds.
De Leeuwentemmer verscheen in augustus 1940 eveneens bij Van Kampen en Zoon. Deze eerste druk telde 116 bladzijden. In 1942 werd Tsjip in vermeerderde vorm herdrukt. De vierde druk van Tsjip en de tweede van De Leeuwentemmer werden bijeengebracht in één uitgave van mei 1943 bij A. Manteau te Brussel en P.N. van Kampen en Zoon te Amsterdam, met een nieuwe illustratie, eveneens van Doeve. In september van hetzelfde jaar bracht Querido in New York een volgende editie van beide werken uit, waarin de samenhang nadrukkelijk wordt aangeduid in de ondertitel ‘Roman in 2 episoden’. Ze werd ingeleid door Marnix Gijsen, band en omslag waren versierd met een tekening van Hordijk en het boek telde nu 224 bladzijden. Volgende drukken van de editie van P.N. van Kampen verschenen bij deze uitgever, bij wie ook Elsschots Verzameld werk in 1957 uitkwam, dat beide verhalen bevatte. Dit werd herhaaldelijk herdrukt en vanaf 1976 door Querido in een nieuwe editie uitgegeven.
In de hier volgende beschouwing is uitgegaan van de samenhang tussen beide teksten, conform Elsschots aanduiding ‘roman in 2 episoden’. Daarbij is naast de versie van 1943, de eerste waarin deze samenhang door de auteur benadrukt werd,
| |
| |
uiteindelijk de versie uit het Verzameld werk gebruikt. Een voorname verandering ten opzichte van de gezamenlijke uitgave van 1943 betreft in Tsjip de naam van de oudst aanwezige zoon: van Willem in Walter. Daarmee werd diens onverhoedse aanwezigheid in De leeuwentemmer nadat een boek lang over hem gezwegen was, opgeheven. Toch was het volgens dochter Ida De Ridder zoon Willem die handelde zoals de studerende zoon in Tsjip deed, maar aangezien de brief die de basis vormde voor het begin van De Leeuwentemmer aan de afwezige Walter was gericht, werd diéns naam gebruikt voor beide verhalen samen en verdween Willem uit de boeken. Dat Adele in haar brief naar huis refereert aan de zes zwangerschappen van haar moeder (VW, p. 569), terwijl in het verhaal slechts vier kinderen voorkomen, zou volgens dochter Ida wel eens een opzettelijke slordigheid kunnen zijn als bewijs van authenticiteit.
Tsjip gevolgd door De Leeuwentemmer bevat de verhalen ‘Tsjip’ en ‘De Leeuwentemmer’. ‘Tsjip’ opent met een tekst, getiteld ‘Opdracht’, waarna eenentwintig hoofdstukken volgen, aangeduid met romeinse cijfers I tot en met XXI, en afgerond met de datering: ‘Antwerpen, 10 December 1933’. Dan volgt een tekst ‘Achter de schermen’, in de editie Verzameld Werk voorzien van een ondertitel: ‘Ontleding van de inleiding tot Tsjip’ en verdeeld in twee beknopte en een uitvoerig hoofdstuk, aangeduid met de romeinse cijfers I-III. Deze beschouwing heeft als datum: ‘Antwerpen, 22 November 1934’. ‘De leeuwentemmer’ bestaat uit zestien hoofdstukken, in romeinse cijfers van I-XVI verdeeld, hier niet gedateerd, maar volgens het Verzameld werk afgesloten te Antwerpen 1939.
| |
Inhoud
I Tsjip
In de ‘Opdracht’ stelt de verteller, die in een later hoofdstuk Laarmans zal blijken te zijn, zich voor als een man die na veel omzwervingen eindelijk bij zijn gezin wil blijven. Laarmans is klerk in een fabriek in Antwerpen. Het verhaal bestaat uit eenentwintig hoofdstukken van twee tot zes bladzijden.
| |
I-IV
De Pool Bennek, medestudent van dochter Adele, is onderwerp van gesprek in het gezin, dat verder bestaat uit moeder Fine, de zoons Walter en Jan en de jongste dochter Ida. Nog vóór Laarmans kan informeren naar de bedoelingen van Bennek, peilt deze zelf of Laarmans hem een geschikte partij vindt voor zijn dochter. Dat vindt hij, maar hij laat het niet merken. Hij zal met zijn dochter praten. Intussen vertoont de vrijer zich niet, tot verdriet van Adele, die door haar zus Ida getroost wordt. Uiteindelijk geeft Laarmans Adele toestemming.
| |
| |
| |
V-VIII
Benneks vader blijkt zeer vroom te zijn. Per brief wijst hij een eventuele verbintenis af en verzoekt Laarmans om Bennek de toegang tot zijn huis te ontzeggen. Laarmans is daar boos over en antwoordt met een brief op poten. De hele familie is van slag. Wanneer Laarmans zijn brief overleest, beseft hij dat deze wel wat onwellevend is. Pogingen om hem alsnog te achterhalen mislukken. Bennek mag aan huis blijven komen. Het examen van de jongverliefden wordt gevierd. De emoties lopen hoog op en men wacht af wat ervan komt.
| |
IX-XI
Bennek is naar Polen, tot verdriet van Adele en opluchting van haar vader. De tantes Hortense en Sophie komen op bezoek. Adele wil na afloop hun cadeaus in het fornuis verbranden, maar haar moeder voorkomt dat. Adele is van slag. Ze krijgt veel prentbriefkaarten uit Polen en ook een paar brieven. Maar iedereen zwijgt en verwerkt zijn emoties op eigen wijze. Op verzoek van haar vader speelt Adele, om enige vrienden te vermaken, Schubert. ‘Der Jüngling am Bache’ brengt haar in tranen. Moeder Fine valt haar bij in geween. Later spreekt Laarmans Adele toe: vergéét die jongen! Hij beseft dat zijn woorden hol zijn.
| |
XII-XVII
Verdriet verkeert in vrolijkheid: Bennek mag toch met Adele trouwen. Tijdens de voorbereidingen denkt Laarmans weemoedig terug aan zijn vader die bakker was. Hoe de kinderen trouwden en het huis leegliep. Zo zal het ook gaan met zijn eigen gezin. De tantes komen opnieuw kijken. Laarmans voelt zich overbodig. Het wettelijk huwelijk wordt gesloten in het winderige en kille Coxyde, aan zee. Op de huwelijksdag haalt Laarmas zijn broer en mijnheer van Schoonbeke van de trein. Hij biedt na de huwelijkssluiting zijn katholieke schoonzoon aan werk te maken van een kerkelijk huwelijk. Maar aangezien Adele niet gedoopt is en de pastoor daarin een beletsel ziet, wordt de kerkelijke inzegening uitgesteld tot in Polen. Na het afscheid van het bruidspaar reist Laarmans met schoonouders, broer en Van Schoonbeke af naar Antwerpen. Als hij daarna weemoedig alleen thuiszit, keert het bruidspaar terug: de bruid wil toch in haar eigen landstaal het kerkelijk huwelijk meemaken. Om acht uur de volgende morgen is Laarmans al bij zijn pastoor en overtuigt deze ervan dat zijn dochter vandaag nog voor de kerk moet kunnen huwen. Eerst wordt ze gedoopt, later op de dag krijgt ze haar eerste biecht. Laarmans vertelt zijn dochter over de beginselen van het katholieke geloof. Door zijn onderwijs slaagt Adele glansrijk voor haar biechtexamen en voelt zich ‘getrouwder dan gisteren’.
| |
XVIII-XXI
Het gewone leven hervat zijn rechten. Moeder en dochter corresponderen. Met nieuwjaar komt de mededeling dat Adele een kind verwacht. En nu wordt er ‘haakwerk geproduceerd als
| |
| |
voor een heel regiment kabouters’. Een jongen wordt geboren. Dagen later komt er een dikke brief waarin de jonge moeder verslag doet van haar ervaringen. ‘Een, twee, drie en wip, daar was hij, als bij tooverslag.’ Fine reist af naar Polen, waar ze haar dochter ophaalt uit de kliniek. Jan wordt gedoopt. Na drie maanden keert Fine terug en pakt het huishouden weer op. En daar is hij dan, de langverwachte kleinzoon, op de arm van zoon Walter.
In Achter de schermen, een opstel in drie hoofdstukken, bedenkt Laarmans hoe zijn leven door de geboorte van Tsjip een nieuw elan heeft gekregen. Hij wil weer meedoen, niet terzijde staan. De tekst laat feitelijk zien hoe de ‘Opdracht’ zin voor zin tot stand is gekomen.
| |
II De Leeuwentemmer
In De Leeuwentemmer, ongedateerd in de gebruikte vroege editie, maar volgens het Verzameld Werk in 1939 te Antwerpen voltooid, richt de verteller zich in brieven tot zijn zoon Walter.
| |
I
Deze wordt in de eerste brief gefeliciteerd met zijn twintigste verjaardag die hij viert in Parijs, waar hij reeds een half jaar verblijft bij zijn tante. Zijn moeder heeft Tsjip bij zich. Uitvoerig informeert Laarmans Walter over zijn gesprekken met Tsjip over de grootte en de kracht van een leeuw die hem ertoe brengt zijn kleinzoon voortaan als ‘de leeuwentemmer’ aan te duiden. Volgt een reeks vragen en antwoorden en vooral veel reflecties van de zijde van de verteller. Ze strekken zich uit tot Parijs en tot de vlinders in de dierentuin, dit laatste naar aanleiding van een afbeelding op het deksel van een doos. Langs een omweg keert de dialoog terug naar de leeuw, het paard en de Duitsers. Het hoofdstuk eindigt met een samenvatting van de discussie tussen grootvader en kleinzoon, waaruit Walter lering mag trekken voor zijn naderende ontmoeting met neef Jan.
| |
II
In dit hoofdstuk, dat een half jaar later speelt, meldt de vader zijn zoon in Parijs dat neef Jan weer met zijn moeder bij hem logeert. Jan praat ‘al aardig’ en vele talen: Frans, Vlaams, Duits en Pools. Hij blijkt ‘onverzettelijk van aard en zoo fier als een rasecht koningskind’. Een cadeautje van tante Sophie, gegeven onder het uitspreken van negatieve opmerkingen over Tsjips oudtantes in Danzig, wordt versmaad. In Polen probeert zijn vader hem deftigheid bij te brengen. Weigering wordt hard gestraft. Met de liniaal op de vingers. De grootouders zijn ontdaan: laat Jans moeder dat toe? Grootvader en kleinzoon gaan er een paar keer per week op uit, met tram, veerboot, bus, en liefst met de taxi naar huis. Zo kent Jan de loop van alle trams en bussen in Antwerpen. Maar moeder en zoon moeten terug naar Polen. Adele heeft daar duidelijk geen zin in: Bennek eist van haar dat ze een dame wordt en naarmate hij klimt
| |
| |
op de maatschappelijke ladder wordt hij minder man en vader en méér een bullebak die thuis de boel commandeert.
| |
III-V
Tijdens een wandeling deelt Bennek Laarmans mee dat Adele en hij op haar verzoek gaan scheiden. Hij keert terug naar Polen. Laarmans' vrouw neemt het laconiek op, alleen: wat gaat er met de leeuwentemmer gebeuren? Een grond voor de scheiding is in Polen lastig te vinden, behalve met een leugen. Maar Adele weigert voor de rechtbank Bennek iets te verwijten. Ze heeft voor hem een flatje ingericht, ‘om zoo weinig mogelijk wroeging te hebben’ en daarop is ze vertrokken met niets bij zich dan haar kleren en haar kind. Zo wonen ze nu bij haar ouders en helpt zij haar moeder. Bennek blijft in contact met zijn schoonvader en vraagt vooral naar zijn kind. Dat heeft tussen het speelgoed van de familie een grote straatwals ontdekt, ooit door de schoonvader van de verteller gemaakt, en deze straatwals vormt het begin van een nieuwe reeks vragen over macht en geweld. Grootvader wordt er wél eens moe van.
| |
VI-VII
Jan was twee weken in Polen. Met zijn grootvader reisde hij naar Keulen, waar zijn vader hem overnam. Jan loopt steeds meer in de pas met zijn Poolse vader. Hij heeft leren bidden en draagt een scapulier. Adele hertrouwt met Albert, een oude kennis, en zij is heel gelukkig nu. ‘Zij zingt, lacht, maakt ruzie, geeft allerlei nieuwe geluiden en beweegt anders.’ Jan kan goed met zijn stiefvader overweg. Adeles nieuwe relatie is nog geheim voor Bennek.
| |
VIII-XI
Jan is met een mevrouw mee naar Polen gegaan, maar niet teruggekeerd. Laarmans wordt verteerd door wraaklust. Fine spoort hem aan Bennek te schrijven. Hij doet drie pogingen. Pas een brief gericht aan de grootmoeder lokt een brief uit. Zij geeft aan hoe Jans dagindeling is, van het ochtend- tot avondgebed, en meldt hoe hij van een ‘verwilderde’ jongen nu een brave kerkganger is geworden en grote vorderingen maakt in de Poolse taal. Van Bennek hoort de familie dat Jan nooit meer terugkomt. Hijzelf is teruggekeerd tot het katholieke geloof en vindt daarin voldoende troost. Ook voor de leeuwentemmer.
| |
XII-XVI
Nu hebben zelfverwijten de overhand. Tussen Polen en Duitsland ontstaan spanningen. Met geld van pa reist Adele naar haar kind. In haar eerste brief schrijft zij hoe zij Jan ziek en vervreemd bij zijn grootmoeder heeft gevonden. Ze beseft dat hij slaaf van zijn vaders wereld is geworden. Het Vlaams is hij kwijt, alleen ‘dorre bladeren’ kan hij nog zeggen, daarmee herinnerend aan het verbond dat hij en zijn grootvader hebben gesloten. Als de grootmoeder uit huis is, neemt zij met Jan de vlucht. Zo komen ze terug. Zoon Walter wordt uitgenodigd thuis te komen en met allen samen uit te kijken tot het
| |
| |
‘wraakroepend geweld, dat over Europa ontketend is’ bedaren zal. Dan kan de leeuwentemmer teruggaan naar zijn vader en zijn grootmoeder. Tot die tijd zal hij zijn jongensleven kunnen delen met zijn grootvader Laarmans.
| |
Interpretatie
‘Daar ik absoluut geen fantasie bezit moet ik het zoeken in de intensiteit en dat heb ik in Tsjip geprobeerd. Of iets een eenvoudige familiehistorie is dan wel een bezoek aan de Hel, maakt op mij niet de minste indruk. Ik hecht alleen belang aan de kracht, aan de hevigheid waarmee een beeld opgeroepen wordt, niet aan het beeld zelf.’ Aldus Elsschot aan Greshoff in een brief van 20 april 1934. Men moet de betekenis van Tsjip en De Leeuwentemmer niet zoeken in de gebeurtenissen binnen een spannende plot. Veel belangrijker dan wat er gebeurt is hoe de verteller, de klerk Frans Laarmans - bekend uit eerder geschreven verhalen van Elsschot -, zich verhoudt tot de dingen die zich voor zijn ogen afspelen. Hij is een man die een oordeel heeft over alles. Over zijn vrouw en zijn kinderen, zijn schoonouders en de Poolse vreemdeling die zijn huisgezin binnendringt. Zolang Laarmans' kleinzoon nog niet is geboren, concentreert zijn aandacht zich vooral op de problemen die zijn oudste dochter heeft om haar plaats te vinden in haar nieuwe familie. Vanaf de geboorte verschuift het perspectief naar de mogelijke relatie tussen grootvader en kleinkind.
Onbetwistbaar hoogtepunt in Tsjip is het ogenblik waarop Laarmans zijn kleinzoon voor het eerst in zijn armen houdt. ‘Halleluja! Mijn Verlosser is gekomen. Hij zal mij met mijzelf verzoenen en mij genezen van al mijn kwalen. Door hem zal ik wedervinden waar ik radeloos naar zoek in het zand.’ Terwijl het hele gezin Jan omringt, blijft Laarmans in het groen wachten op zijn beurt, op het moment dat hij met zijn kleinzoon zijn Verbond kan sluiten. Dat doet hij, als de mussen de jongen begroeten met hun getsjilp en hij geeft hem een nieuwe naam: Tsjip, en rondgaande door Walters tuin toont hij hem alle moois der aarde en verdeelt het werk dat zij ooit samen zullen doen: Tsjip zal bloemen plukken, terwijl zijn grootvader de doornen kapt. En hij zal hem leren hoe hij leven moet en hoe hij de wereld tegemoet kan treden: ‘opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en grooten tot brij te vertrappen’. Ja, Laarmans is bereid ‘afstand te doen van alles in ruil voor den ademtocht van dat jonge leven, voor den geur van die ontluikende roos’. Daarmee heeft de laatste indruk van het verhaal alles wat voorafgaat uit de beleving weggewist. Zeker zijn daar- | |
| |
in meer momenten van geluksbeleving dan in Elsschots vorige werk, bijvoorbeeld als dan toch de toestemming uit Polen komt voor het huwelijk of wanneer dochter en schoonzoon ná het huwelijk onverwacht 's avonds laat bij de vader aankomen en Laarmans beseft wat een geweldige dochter hij heeft. Maar daarvoor was er de scepsis over het huwelijk, de onduidelijkheid later, en de bevalling is ook niet alles.
In De Leeuwentemmer is er enerzijds, in de eerste brief, de verslaggeving door een geroerde grootvader van de geestelijke ontwikkeling van zijn kleinzoon en hun beider relatie, en vervolgens, anderzijds, voornamelijk een verslag van de strijd tot behoud van de kleinzoon in de familie Laarmans. Daarmee is het grootste deel van dit verhaal gevuld. Er is ook geen sprake meer van een verdere ontwikkeling van de relatie tussen grootvader en kleinzoon. Dit valt te meer op doordat in het verdere verloop de verslaggeving aan zoon Walter er een wordt uit de tweede hand, namelijk door de brieven van Adele aan haar ouders die Laarmans voor zijn zoon citeert. Als in hoofdstuk XIII Adele aan haar ouders schrijft hoezeer haar jongen onder invloed van de Poolse familie veranderd is, geeft zij daar bewogen vorm aan. Pas bij een volgende brief begint de verteller haar berichten naar zijn hand te zetten. Eigenlijk is in die fase De Leeuwentemmer een spannend verhaal geworden, een verhaal over de kidnapping van een kind.
In zekere zin is Tsjip / De Leeuwentemmer een voortzetting van de ontwikkeling van de vertellende hoofdpersoon, Frans Laarmans. Stapte deze in Lijmen de Nederlandstalige literatuur binnen als kleine tegenspeler én volgeling van Boorman en zette hij in Kaas door als de zelfstandig zwendelende ondernemer die het onderspit delft, in Tsjip vangt hij een ander leven aan. Hier komt het accent te liggen op de rol die hij als vader en echtgenoot speelt en de verwachting die hij van zijn grootvaderschap heeft. Zijn taak als gezinshoofd valt niet te combineren met het schrijverschap, zo suggereert hij in de ‘Opdracht’ die aan het verhaal voorafgaat. Het kan de lezer daarbij niet ontgaan dat het verhaal al in de ‘Opdracht’ met voortdurende zelfspot én maatschappijkritiek wordt verteld. De verteller, die - in een onduidelijke functie - veel onderweg is geweest, past zich aan. Dat wil zeggen, hij gedraagt zich zoals van hem verwacht wordt. Hij zal klerk zijn zolang het moet, tot en met het betalen van degenen die hem iets schuldig zijn via de deurwaarder. In zijn ‘Opdracht’ legt de vader verantwoording af tegenover vrouw en kinderen voor zijn langdurige afwezigheid in geestelijke en letterlijke zin, want de reis waarvan hij nu definitief is teruggekeerd, is wat Fens noemt ‘de dichterlijke opvlucht’. Surmont interpreteert de reis als ‘een allegorische tocht
| |
| |
naar grotere zelfkennis en zelfbewustzijn’ en benadrukt het romankarakter van het werk.
De dichterlijke opvlucht is nodig om een boek als dit te schrijven, een soort memoires, dagboekbladen, soms in hoofdstukken die dag voor dag markeren, soms genoteerd na een tussenpoos van weken of maanden. Wat verschillende critici opmerken omtrent de vertelwijze in Kaas, namelijk dat de briefvorm ervan laat zien dat in Laarmans Elsschot zelf aan het woord is, geldt ook hier. Het is al vaak gezegd: de ironische, zakelijke en nuchtere vertelwijze suggereert objectiviteit, maar niets is minder juist: Elsschot leeft bij het zuivere sentiment. Dat stimuleert hem om in te grijpen in het lot van zijn kind, dat doet hem op een manier naar zijn Fine kijken die afstandelijkheid suggereert, maar in feite vertrouwelijkheid inhoudt. Er zijn in deze verhalen enkele passages, waar hij van die vertrouwelijkheid blijk geeft, juist als het het lot van beider kind en kleinkind betreft. ‘De verheerlijking van het alledaagsche. Ja, dat is het wel wat ik bedoeld heb in Tsjip’ schreef hij aan Greshoff.
Uit de door Van de Reijt gepubliceerde Brieven van A. De Ridder en de herinneringen van Elsschots dochter Ida De Ridder blijkt overigens dat er ook de nodige discrepantie is tussen het personage Laarmans en de persoon Elsschot. Dit ondanks alle overeenkomsten tussen personen uit het leven van de familie De Ridder en de verhaalpersonages en Elsschots verklaring dat hij zijn autobiografie in verhalen schreef. De werkelijkheid achter het verhaal was menigmaal veel ingewikkelder dan het verhaal zelf, bijvoorbeeld wat betreft het schaken van Tsjip uit Polen. Zelf vond Elsschot: ‘Wat niet nodig is dient geweerd en waar het met één personage kan is een menigte overbodig.’
Tsjip / De leeuwentemmer als geheel gaat, behalve over de persoonlijke ontwikkeling van Laarmans en de lotgevallen van de familie, ook over de taal. Over het formuleren van een boodschap. Het is steeds de verteller Laarmans die zich daarover het hoofd breekt. Dat Elsschot zich van het eigene van zijn stijl bewust was, bewijst met name zijn nawoord bij Tsjip: ‘Achter de schermen’. En hij redeneert daarbij vanuit de lezer: Wat kan deze hebben? Hoe wordt deze bereikt? Wat richten woorden aan? Stuiveling meende: ‘Elsschot toetst zijn taal niet op de emoties die erin liggen uitgedrukt, maar die erdoor worden gewekt.’ Sterke voorbeelden daarvan zijn zowel ‘Achter de schermen’ waarin de verteller uitlegt hoe hij tot de formulering van zijn ‘Opdracht’ is gekomen, als het begin van De leeuwentemmer, wanneer de grootvader ten opzichte van zijn kleinzoon de woorden wikt en weegt. En ook de overwegingen die de verteller heeft wanneer hij zijn gewezen schoonzoon de
| |
| |
brieven schrijft waarin hij hem te verantwoording roept voor de ‘gijzeling’ van Jantje, vormen een staaltje van Elsschots bewustzijn ten aanzien van communicatief taalgebruik. In plaats van uiting te geven aan zijn verontwaardiging, speelt de briefschrijver dat hij Benneks bedoelingen niet doorheeft en erop rekent dat Jan, na een paar dagen uitstel, gewoon thuiskomt.
In deze ‘roman in 2 episoden’ groeit Laarmans van de afzijdige toeschouwer via de betrokken vader in de rol van de verlangende en liefhebbende grootvader, en daarmee ervaart hij ook zijn gezin steeds meer als een eenheid. Werd het gezin tot dan toe door het sterke personage van de moeder bijeengehouden, nu staat hij haar terzijde en neemt waar nodig het initiatief. Motief van deze groeiende eenheid en betrokkenheid is het familiescheepje, dat koers houdt en dat door de kapitein wordt aangestuurd. Jan alias Tsjip is zijn ‘scheepsjongen’ en ‘het vooronder’ is de plaats waar de bemanning krijgsraad houdt. Jans moeder is ‘gelaarsd en gespoord onze loopplank overgegaan. Toen zij voet aan wal zette om haar zoon in Polen op te halen werd haar nog een driedubbel hoezee nagezonden’. Die uitgewerkte metafoor ligt in het verlengde van Elsschots mededeling aan zijn oudste dochter toen zij het huis verliet: ‘Adele, ge weet het, wat er ook gebeurt, hier hebt ge een veilige haven’ (genoteerd door Bibeb).
Ook al is Tsjip verteld in een vorm die het meest doet denken aan een dagboek en richt Laarmans zich in De Leeuwentemmer tot iemand anders, in feite is er bijna geen verschil in verteltrant. Zoon Walter die in Parijs leest wat wij mogen lezen handelt namelijk niet. Ook hij hoort het verhaal van Laarmans aan. Tot en met het slot, waarin de verteller eindelijk weer eens zijn correspondent aanspreekt, is er sprake van een monoloog en een reflectie op wat er thuis en in Polen met kleinzoon Jan alias Tsjip gebeurt. Over zijn zoon heen richt Elsschot zich aan het slot tot de tijdgenoot, die geconfronteerd werd met de opkomst van Hitler en de toenemende oorlogsdreiging. Die dreiging vormt tegelijk een alibi voor het schuldgevoel dat Laarmans wel heeft ten opzichte van Tsjips Poolse vader: onder deze omstandigheden is het maar goed dat Tsjip híer is en niet daar.
| |
Context
Het begin van De leeuwentemmer bevat een aantal aangepaste historische feiten. Elsschots oudste zoon Walter was geboren in 1901 als voorechtelijk kind, want zijn ouders trouwden pas in 1908. In 1909 werd Adele geboren. Haar zoon, Jan Maniewski
| |
| |
alias Tsjip, ziet het levenslicht in 1933. Walter is dan dus al 32, en als Tsjip op driejarige leeftijd met Walters moeder mee naar Parijs zal komen derhalve 35. Maar de vader in De leeuwentemmer schrijft hem ter gelegenheid van zijn twintigste verjaardag. En wanneer Carmiggelt in huize Elsschot zijn oor goed te luisteren heeft gelegd, is de eigenlijke leeuwentemmer niet Tsjip geweest, maar Jan, de jongste broer van Walter. Elsschot heeft zijn grootvaderlijk gesprek met deze Jan naar aanleiding van diens vraag ‘is de leeuw zo groot als de wereld’ op papier gezet voor Walter, járen voor Tsjip in beeld kwam. Nadat Walter jaren later tijdens een familiebijeenkomst die brief voor had gelezen, heeft Elsschot het gesprek gebruikt om een begin te maken met De leeuwentemmer.
In Tsjip / De leeuwentemmer laat Elsschot zijn ikfiguur zozeer gefascineerd zijn door de geboorte en het vroege leven van diens kleinzoon dat hij voor zijn doen een opmerkelijk optimistisch boek schreef. Daardoor wordt het boek in de Vlaamse reacties in verband gebracht met auteurs en titels die ongemeen populair waren in de jaren dertig: de vitalistische Walschap en levensdronken Timmermans, Prutske van Streuvels en Kiki van Claes. Geen der eerdere of latere titels van Elsschot paste zozeer in het vertrouwde patroon. In het algemeen achtte men dit dubbelverhaal strikt autobiografisch. Biograaf Smits zag Tsjip als deel van de familiememoires van de schrijver. Laarmans is hierin het bindende personage en Elsschots alterego. Elsschot valt hier samen met zijn personage Laarmans en juicht in zijn kleinkind het leven toe. Toch is hij de tegenpool van de ‘Vlaamse blijde levenszin’ en roert alles aan wat hem hindert en kwetst. De criticus Van Vlierden ging in zijn interpretatie van Elsschots vereenzelviging met Laarmans zo ver dat hij in zijn beschouwing over Elsschots voltooide oeuvre Tsjip zag als Elsschots ‘gemiste kans’: ‘hét moment waarop de schrijver had kunnen ontsnappen aan de soms morbiede beperktheid waarin het leven dat hij onttakelt, verstrikt zit’.
In het oeuvre van Elsschot markeert Tsjip het moment waarop de tegenspeler van Boorman in Lijmen zich terugtrekt in zijn gezin. Laarmans leert van de zwendel in Lijmen, maar blijkbaar nog niet genoeg, want in Kaas herhaalt zich een deel van de geschiedenis, maar daar is ook de barmhartigheid van het eigen gezin, dat de mislukkeling liefdevol terugneemt. In Tsjip heeft zich ‘uit dissonant na dissonant een klare, een zuivere toon losgemaakt’, zo oordeelde dezelfde Van Vlierden. Niet het avontuur is vanaf nu voor Laarmans het allerbelangrijkste, maar zijn gezin. De weg naar menswording telt etappes. Zo neemt Laarmans na het fiasco van het Wereldtijdschrift plaats
| |
| |
op de kantoorkruk, als ondergeschikte klerk, maar als de dood van zijn moeder hem in contact heeft gebracht met Van Schoonbeke, gaat hij een nieuw avontuur aan, dat evenzeer tot mislukken is gedoemd: Kaas (1933). En pas daarna bekent hij in de ‘Opdracht’ bij Tsjip, dat het afgelopen moet zijn met avonturieren, waarmee hij, zo is herhaaldelijk uitgelegd, de schrijverij bedoelt, die hem isoleert ten opzichte van zijn gezin. Tsjip zowel als De Leeuwentemmer getuigt steeds van een sterke gezinsband, maar pas als hem een kleinzoon wordt geboren, geeft Laarmans zich in een explosie van familiezin aan zijn kleine have over. Van dan af, en dat komt met name in het tweede boek tot uiting, zet hij alles op alles om het geluk van zijn kinderen en kleinkind veilig te stellen.
Het is niet voor niets dat S. Carmiggelt, de auteur van vele realistische schetsen over het kinderleven, verzameld in onder meer Klein beginnen, zich zo door Elsschot beïnvloed achtte. Juist in de beschrijving van de ontwikkeling van Tsjip alias de leeuwentemmer, dus van de kleuter en het kleine kind, lijkt het proza van Elsschot veel op dat van Carmiggelt, zoals deze zijn eigen kinderen waarnam en beschreef.
Interessant is voorts dat onder de Duitse bezetting de eerste gemeenschappelijke druk van beide verhalen ongecensureerd kon verschijnen, terwijl toch in de Duitse vertaling van 1936 een belangrijke zin, vlak voor het slot van Tsjip, uit voorzorg was verwijderd. Deze luidt: ‘Dat hij moet opstappen met de verdrukte scharen om vorsten en grooten tot brij te vertrappen.’ De Duitse vertaalster was beducht geweest dat de Duitse overheid in deze zin voldoende reden zou hebben gevonden om het boek te verbieden: ‘Want er ligt een duidelijke aanstichting tot oproer in.’ Elsschot nam genoegen met deze verklaring, maar eiste wel dat bij een herdruk de zin onverkort zou terugkeren, ja, dat zijn tekst ‘volledig, dus met de zin in kwestie’ aan de censuur zou worden onderworpen. Alles of niets. Misschien heeft dit geholpen.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Tot 1932, toen de Wereldbibliotheek op advies van Jan Greshoff het al in 1927 verschenen Lijmen herdrukte, was Elsschot een onbekende in Vlaanderen en Nederland. Andere Vlamingen, als Timmermans en Walschap, stonden veel hoger aangeschreven. Greshoffs essay in Groot Nederland en Ter Braaks bespreking van Elsschots werk tot en met Kaas in Het Vaderland van 3 december 1933 hebben zeker een rol gespeeld in de groeiende waardering voor zijn werk. Ter Braak accentueerde het
| |
| |
on-Vlaamse in dit proza en achtte Elsschot verwant aan Nescio in zijn beluisteren van het innerlijk.
In Vlaanderen zelf werd het werk verwelkomd als Elsschots meesterwerk. De bijna opgewonde, enthousiaste kritiek sprak van ‘Lebensbejahung’ en begroette Tsjip als een ommekeer in Elsschots leven en werk. Roelants vond dat de auteur een boek had geschreven ‘dat spannend is door het leven’, en Van Vlierden zou later deze lof waarderen als ‘de beste typering van “Tsjip”’ en sprak van ‘een jubelend loflied op de eenvoudige en zuivere vreugden van het leven’. Daarbij heeft deze criticus, die over Elsschot een kleine monografie schreef, zich wel bijzonder laten overrompelen door de explosie van geluk aan het eind, want in de geschiedenis die eraan voorafgaat, is Laarmans bepaald niet zozeer het leven ‘bejahend’ als Van Vlierden suggereert. In De Leeuwentemmer is volgens hem de levensjubel uit Tsjip tot een meer besloten vreugde getemperd. Van Vlierden oordeelt duidelijk vanuit een normatieve moraal over Elsschots werk, hij typeert hem als de cynicus met een gespleten psyche die als auteur vooral ‘de spanningen in zijn eigen gevoelsleven’ trachtte op te heffen in plaats van een objectieve verhaalwereld te scheppen. Een kritiek die al in de tijd dat zij werd geformuleerd, een kwart eeuw na de oorlog, door weinigen werd gedeeld.
Historisch interessant is het bezwaar dat de Vlaamse romanschrijvers Walschap en Gijsen als redacteuren van Forum maakten tegen de passage waarin Laarmans zijn pasgetrouwde dochter voorbereidt op het doopsel en, uitweidend over de bevruchting van Maria door de Heilige Geest, deze typeert als ‘een geestelijke bevruchting’ die achterblijft bij de lijfelijke bevruchting van Leda door de zwaan. Wat de beide, toen nog katholieke, auteurs stak was de vergelijking met het Leda-motief. Dit zegt meer over de onverenigbaarheid van christelijke en ‘heidense’, klassieke motieven en daarmee over het gesloten wereldbeeld dat beide auteurs er in de jaren dertig kennelijk op na hielden dan over de vermeende intentie van Elsschot om de lezer te shockeren.
Greshoff oordeelde over Tsjip: ‘Het is een boek voor ieder, die in staat is om te begrijpen, dat de kleinste gebeurtenissen in een mensenleven een ontzaglijk belang kunnen krijgen, wanneer men ze innig voelt en volledig begrijpt.’ In de Nederlandse kritiek waardeerde Van Vriesland Tsjip hoger dan de romans Lijmen en Kaas die eraan voorafgingen en sprak van ‘een opmerkelijke vooruitgang’. Toch getuigt hij van voorbehoud, wanneer hij spreekt van ‘deze gure, verstandelijke, bittere, ogenschijnlijk onhartelijke humor’ die een ‘onvrolijke lach’ wekt. Wel is er ‘wijs begrip en meegevoel’ maar in een ‘denigre- | |
| |
rende levenshouding’. Elsschots ‘kijk op het leven, hoe diep ook, is wellicht niet breed genoeg’. Walschap en Roelants slaat hij hoger aan. Van Vrieslands tijdgenoot Dirk Coster plaatste in 1937, dus nog vóór De Leeuwentemmer verscheen Tsjip in een nieuw type familieroman, dat het veelgesmade cliché van die jaren ontsteeg. Hij sprak van ‘het ironisch-geziene binnenhuis’ in drie delen: Lijmen als de roman van de Vlaamse man, Kaas als de roman van het Vlaamse gezin en Tsjip als het verhaal van een Vlaams gezin dat zich uitbreidt tot schoonzoon en kleinzoon toe.
Ter Braak zag de Elsschot van deze dubbelroman als ‘een milder geworden realist’ en oordeelde: ‘Alleen een slecht lezer zal die onbarmhartige humor van Elsschot voor ongevoeligheid verslijten; ik ken geen ander voorbeeld in de Nederlandse of Vlaamse letteren van een humor, die zo boordevol is van gevoel en tegelijk zo precies op het randje (maar voortreffelijk!) aan de sentimentaliteit van een snotterende huisvader ontkomt’, al signaleerde Ter Braak hier soms ook een afzakken naar ‘gemoedelijke uitvoerigheid’. De kritiek van na de Tweede Wereldoorlog heeft Ter Braak hierin zonder reserve gevolgd en zelfs het werk van Elsschot als geheel onbekrompen gewaardeerd. Daarin zijn de schijnwerpers, overeenkomstig de geest van de tijd, meer komen te staan op de effectieve beschrijving van het menselijk tekort dat in het oeuvre als geheel domineert dan op de lichtzijden die in Tsjip / De Leeuwentemmer zo'n gewaardeerd perspectief openden. Maar zeker geldt wat Karel van het Reve heeft opgemerkt, namelijk dat Elsschot met zijn onliterair, onversierd schrijven een toon heeft gezet die pas in de jaren zeventig in ons land werd herkend als de stijl van de eigentijdse columnist.
De complexiteit van bijvoorbeeld Villa des Roses, Lijmen-Het Been, Kaas en Het dwaallicht trok meer de aandacht van de vigerende literatuurwetenschap dan de eenvoud van dit dubbelverhaal. Elsschot is niet meer weg te denken uit onze literatuurgeschiedenis. Niet zozeer de eer van de grote literaire prijzen die hij nog tijdens zijn leven ontving als wel het feit dat nog steeds zijn Verzameld werk herdrukt wordt is daarvan het concrete bewijs. En Tsjip/De Leeuwentemmer neemt daarin, zoals in het voorafgaande is duidelijk gemaakt, een heel eigen plaats in.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Willem Elsschot, Verzameld werk, vijftiende druk, Amsterdam 1999.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
J. Greshoff, Willem Elsschot. In: Groot Nederland, september 1932, pp. 241-258. |
Menno ter Braak, De persoonlijkheid van Willem Elsschot. In: Het Vaderland, 3-12-1933. (Ook in: Menno ter Braak, Verzameld Werk (VW), dl. V, pp. 33-39) |
G.H. 's-Gravesande, Sprekende schrijvers, Amsterdam 1935, pp. 193-204. |
Paul de Vree, Hedendaagsche Vlaamsche romanciers en novellisten. Korte essays en kritieken, Mechelen 1936, pp. 32-39. |
Paul de Vree, Willem Elsschot's gestalten. In: Groot Nederland, dl. II, 1937, jrg. 35, pp. 40-46. |
Elsschot-nummer, Groot Nederland, juli 1937, jrg. 35. |
Menno ter Braak, Willem Elsschot en de Idee. In: Groot Nederland, juli 1937. (Zie ook: VW, dl. IV, pp. 380-385) |
Menno ter Braak, Laarmans en de legende. In: Het Vaderland, 28-11-1937. (Zie ook: VW, dl. VI, pp. 512-517) |
Dirk Coster, In Vlaanderen staat een huis. In: Vrije Geluiden, 1937. (Zie ook: Dirk Coster, Verzamelde werken. Dl. XI: Literatuur en leven. Kritieken en beschouwingen over buitenlandse literatuur, pp. 343-351) |
Frans Smits, Willem Elsschot. Zijn leven zijn werk, en zijn betekenis als prozaschrijver en dichter, Brussel 1952. |
B.-F. van Vlierden, Willem Elsschot, Brugge 1958. |
Victor E. van Vriesland, Willem Elsschot. In: Onderzoek en vertoog. Verzameld critisch en essayistisch proza. Dl. I, Amsterdam 1958, pp. 330-343. |
Garmt Stuiveling, Willem Elsschot, dichter en prozaïst. In: G. Stuiveling, Willem Elsschot, Brussel [1960], pp. 5-26. |
Kees Fens, De eigenzinnigheid van de literatuur, Amsterdam 1964, pp. 72-76. |
Bibeb, Veertien vrouwen. Interviews, Amsterdam 1974, pp. 51-62. |
Karel van het Reve, De miskenning van Elsschot. In: Bzzlletin, 1977, pp. 54-55. |
S. Carmiggelt, Ontmoetingen met Willem Elsschot, Amsterdam 1985. |
Jean Surmont, Willem Elsschot. Tussen droom en daad, Baarn [1990], pp. 131-155 (Tsjip) en 173-180 (De Leeuwentemmer). |
Willem Elsschot, Brieven. Verzameld toegelicht door Vic van de Reijt met mede werking van Lidewijde Paris. Amsterdam 1993. |
Ida De Ridder, Willem Elsschot, mijn vader, Amsterdam 1994. |
lexicon van literaire werken 55
augustus 2002
|
|