| |
| |
| |
Renate Dorrestein
Het Hemelse Gerecht
door J.A. Dautzenberg
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De eerste druk van Het Hemelse Gerecht van Renate Dorrestein (* 1954 te Amsterdam) verscheen begin 1991 bij Uitgeverij Contact, maar was gedateerd 1990. Op het omslag staat een foto van een buiten haar oevers getreden rivier. Het was meteen een groot commercieel succes: in de eerste maand na verschijnen werden er al tienduizend exemplaren van verkocht. In 1999 verscheen de twaalfde druk; begin 2000 werd het samen met Ontaarde moeders (1992) in één band uitgeven, waarvan begin 2001 al de vijfde druk uitkwam. Daarnaast is er een uitgave geweest als Pandora Pocket. Ook is de roman verschenen als Penta Pocket, een goedkope reeks voor middelbare scholieren van uitgeverij BulkBoek (1997).
De tekst is ingedeeld in drie Romeins genummerde hoofdstukken die alle bijna precies even lang zijn. Elk hoofdstuk bestaat weer uit een groot aantal korte passages die gescheiden zijn door een witregel, die steeds een perspectiefwisseling aangeeft. Het boek heeft als motto ‘Voor alle trouweloze mannen’. In de Penta-editie telt het 188 pagina's.
| |
Inhoud
I
De gezusters Ange en Irthe drijven sinds vijftien jaar het gerenommeerde restaurant ‘Het Hemelse Gerecht’, gelegen aan een grote rivier, twee kilometer stroomopwaarts van een dorp. Ange is de kokkin, Irthe is de gastvrouw en heeft de zakelijke leiding. Sinds vijf jaar worden ze geholpen door de knecht Gilles, die tevens beider minnaar is. Hij is oorspronkelijk uit het dorp afkomstig en na een mislukt huwelijk teruggekeerd, net toen de zusters een hulp zochten. Van zijn verhouding met de ‘juffrouwen’, zoals ze in het dorp genoemd worden, weet niemand iets en voor de vorm heeft hij een eigen kamertje op zolder, waar hij wat kleren en koffers heeft opgeslagen. In het dorp is hij nu een gewilde vrijgezel.
In de tijd dat het verhaal begint is het maart. Het regent al
| |
| |
dagenlang pijpenstelen, de rivier is buiten haar oevers getreden en hun tuin staat al onder water. In de tuin staat een oude schuur waarvan Irthe een soort museum heeft gemaakt voor alle verpakkingen (dozen, flessen, blikken enzovoort) van de etenswaren die in de loop van die vijftien jaar in de keuken nodig zijn geweest. De schuur staat tot halverwege de deur onder water en veel van de spullen zullen wel beschadigd zijn, maar Irthe wil niet gaan kijken. Op een avond eet huisarts Henri in het restaurant en speelt na het eten een partijtje schaak met Gilles. Hij brengt het gesprek op vakanties en laat doorschemeren dat Gilles vakantieplannen heeft, waar de zusters niets van weten.
Gilles maakt zich zorgen over het wassende water, maar slaagt er nauwelijks in de gezusters van het gevaar te doordringen. Op een nacht blijft hij op om te waken en dat is precies de nacht waarin het eindelijk ophoudt met regenen. Als ze gedrieën in de vroege ochtend bijeenzitten, vertelt hij dat hij hen gaat verlaten: hij houdt niet meer van hen ‘op de juiste manier. Meer zoals een broer van zijn zusters’. Ze proberen hem op andere gedachten te brengen, maar hij gaat naar de zolderkamer om zijn spullen te pakken. Irthe en Ange gaan hem achterna en sluiten hem op in het kamertje. Daarna gaat Irthe naar haar museum, om de schade op te nemen. Ange vindt haar daar en ze maken plannen over hoe ze Gilles tot bezinning zullen brengen en hoe het met het voedsel en de ontlasting moet.
Terwijl ze aan het praten zijn, arriveert Henri, die nu voor het eerst ziet wat er in de schuur ligt. Door de waterschade ziet hij het aan voor opgeslagen huisvuil en zegt verontwaardigd dat ze hun afval moeten verbranden en dat ze nu een gevaar voor de volksgezondheid in het dorp zijn, omdat de schuur vlakbij de plaats ligt waar zij in de rivier afwateren. Hij ziet Gilles nergens en vraagt of diens vakantie nog doorgaat. De zussen mompelen wat en hij raadt hen aan zelf ook eens op vakantie te gaan, voor het eerst in vijftien jaar.
In een aantal korte flashbacks wordt iets over het verleden van Ange en Irthe onthuld. Dertig jaar geleden leden zij en hun moeder onder het gedrag van hun vader. Zelf at hij biefstukken, zij moesten het doen met ‘afval van de markt’, soms bracht hij vriendinnen mee die voor hem moesten koken terwijl zijn vrouw toekeek: ‘Nee, hij was geen man van lijfelijk geweld.’ De schijn wordt echter opgehouden: de zusjes spelen de rol van vrolijke onbezorgde kinderen, de moeder draagt bontjassen en dure ringen: ‘Aan zo'n vrouw geeft een slager zonder enige bijgedachte vleesresten voor de hond mee.’ Als de zusjes vier en zes jaar oud zijn pleegt de moeder zelfmoord, twee jaar later valt de vader dronken van de trap. Als ze meerderjarig
| |
| |
worden, krijgen ze het geld van de erfenis en kopen ze een vervallen huis aan de rivier dat ze zelf opknappen en waarin ze een restaurant beginnen.
| |
II
Korte tijd later wordt de streek geteisterd door een hittegolf; op zolder loopt de temperatuur op tot vijfenveertig graden. Ange en Irthe geven hun jaarlijkse tuinfeest voor de dorpelingen. Vanwege de hitte wordt er veel gedronken en maar weinig van Anges heerlijke hapjes gegeten. Henri vraagt zich af waarom hij nog steeds niets van de vakantievierende Gilles heeft gehoord. Irthe maakt zich zorgen over het ongedierte dat afkomt op de stank op zolder: ‘Gilles laat het er wel erg op aankomen.’ Ange en Irthe bewonderen de pasgeboren Gilles, de zoon van de dorpstimmerman, een familielid van de grote Gilles. Omdat de timmerman het niet breed heeft, geven ze hem de opdracht een bootje te bouwen voor als het weer eens hoog water wordt. Na het tuinfeest confronteert Ange Irthe met haar verdenking dat ze afgelopen nacht stiekem naar Gilles is geweest, maar Irthe zegt 's nachts de boekhouding te hebben bijgewerkt, wat Ange maar half gelooft.
De volgende dag horen ze van de postbode dat de kleine Gilles ernstig ziek is. De zusters maken zich zorgen dat de postbode de geluiden gehoord heeft die Gilles op zolder maakt. Een van de brieven die hij heeft bezorgd blijkt de aankondiging te zijn dat het restaurant een Michelinster heeft gekregen. In hun gedachten eisen de zuster elk de ster voor zichzelf op: zonder Ange zou er niet zo lekker gegeten kunnen worden, zonder Irthe zou het restaurant niet eens bestaan. De volgende ochtend ziet Ange hoe Irthe schaars gekleed van de zolder komt maar beweert dat ze Gilles alleen maar water heeft gebracht. Later ziet Irthe hoe Ange zomaar een paar lege dozen in de vuilnisbak stopt in plaats van te bewaren voor haar ‘museum’.
Er wordt gebeld en voor de deur staat Dixie, het kleine dochtertje van Gilles, dat daar is gedropt door haar moeder die met een nieuwe vriend op vakantie gaat. Ange wil haar wegsturen maar Irthe overtuigt haar ervan dat ze dat niet kunnen maken. Vanwege de hitte wordt Dixie ondergebracht in de koele kelder. Het meisje voelt zich aangetrokken tot Ange maar die moet niets van kinderen hebben. Omgekeerd ontwaakt in Irthe een sterk moederinstinct, maar Dixie vindt haar helemaal niet aardig. Dixie ontdekt al snel dat Irthe elke dag water naar de zolder brengt.
De slager komt het vlees brengen en vertelt dat kleine Gilles overleden is aan ‘hersenkoorts’. Ange, die al lang ontevreden is over de kwaliteit van zijn waar, weigert het vlees aan te nemen en de slager gooit het woedend door haar keuken. 's Avonds
| |
| |
probeert Henri te bemiddelen; als hij hoort dat ze een Michelinster hebben gekregen, grijpt hij de kans aan om Ange, op wie hij al jaren verliefd is, te kussen maar ‘Irthe ziet haar zuster van afschuw zo ver mogelijk achteruit deinzen’.
Ange en Irthe gaan naar de begrafenis en de ontredderde moeder maakt een scène waarbij ze de zusters van alles verwijt, onder andere dat ze Gilles net op vakantie hebben gestuurd toen de kleine geboren werd, zodat zij de doopplechtigheid moesten uitstellen tot zijn terugkeer, met als gevolg dat het jongetje nu ongedoopt gestorven is. Ook suggereert ze dat zijn dood iets te maken heeft met de hygiënische omstandigheden in de keuken van het restaurant, waar ze het jongetje tijdens het tuinfeest verschoond heeft.
Bij de voorbereiding voor het diner verwondt Ange zich zo ernstig met een vleesmes, dat ze voorlopig niet zal kunnen koken. Op datzelfde ogenblik ziet ze de slager hun erf opkomen, hij zwaait met armen en benen, rukt zich de kleren van het lijf, kruipt naar de waterkant en verdwijnt in de rivier ‘die zich even later weer rimpelloos boven hem sluit.’
| |
III
Vanwege Anges verwonding moet Irthe koken, wat echter bepaald niet haar sterkste kant is, zodat de gasten hun borden maar half leegeten. Ange denkt dat Irthe de gelegenheid te baat neemt om de macht in het restaurant naar zich toe te trekken. Dixie ziet een stel flessen in de keuken staan en constateert dat Irthe ‘alweer vergeten [is] water naar boven te brengen, net als gisteren en eergisteren’. Ze gaat zelf met een fles naar boven want ze is bang dat de plantjes doodgaan daarboven. Op de pikdonkere en stinkende zolder wordt ze echter zo bang dat ze de fles en haar speelgoedaap laat vallen en naar beneden vlucht.
Het wantrouwen en de misverstanden tussen Ange en Irthe worden steeds groter en talrijker. Ange, Irthe en Dixie gaan met de nieuwe boot naar het dorp. In opdracht van Irthe neemt Ange Dixie mee naar Henri omdat het kind zich niet lekker voelt, maar Henri kan niets vinden en denkt dat het meisje alleen verdrietig is om het verlies van haar aap. In het dorp zijn steeds meer mensen ziek geworden en Irthe, die inkopen doet, merkt dat de dorpelingen tamelijk stuurs en afwijzend tegen haar doen.
Ange en Dixie komen bij de steiger en ontdekken dat Irthe al naar huis is. Ze gaan lopen maar er barst een geweldig onweer los zodat ze moeten schuilen in een oude eendenkooikershut. Door een blikseminslag vliegt het ‘museum’ in brand. Irthe weet nauwelijks wat haar te doen staat, maar een bloembezorger die toevallig net bij haar moest zijn belt de brandweer. Ze heeft zo'n verlangen naar lichamelijk contact dat ze pro- | |
| |
beert hem te verleiden, maar ze wordt afgewezen. Later komen enkele dorpelingen kijken en vertellen dat in het dorp de bodem, het water en de lucht onderzocht worden om de oorzaak van de epidemie te achterhalen. Als ook Henri komt, concludeert deze dat dankzij de brand nu ook het afval opgeruimd is. De anderen reageren ontzet: tijdens die wekenlange tropische hitte heeft zij afval opgeslagen ‘vlakbij waar jullie in de rivier afwateren? Met ons twee kilometer stroomafwaarts?’ Irthe protesteert zwakjes dat het geen afval was, maar realiseert zich dat het water, de hitte en tenslotte de brand ervoor gezorgd hebben dat de opgeslagen spullen eruitzien als huisvuil. Irthe schuift uit angst de schuld van zich af: ‘Het was Anges rommel, daar in die ellendige schuur.’
Als de regen ophoudt kan Ange de deur van de hut niet meer open krijgen. Dixie klimt uit een luchtgat om hulp te halen bij Irthe. Deze is intussen weer alleen en realiseert zich dat ze Gilles toch weer eens water moet brengen. Ze gaat naar de zolder en ziet de fles en de aap die Dixie heeft laten vallen. Ze denkt dat Ange de aap daar verstopt heeft om Dixie te pesten en uit de aanwezigheid van de fles concludeert ze dat Ange Gilles voortdurend van eten en drinken heeft voorzien en dus Irthes pogingen om hem tot rede te brengen heeft gesaboteerd.
Irthe gaat Ange bevrijden en Dixie blijft alleen in het huis achter. Ze herinnert zich waar haar aap is en vat moed om hem te gaan halen. Ze gaat naar boven en doet de deur van het zolderkamertje open...
Wanneer Ange thuis komt (Irthe is doorgelopen naar het dorp), ziet ze mensen staan. Het blijken gasten te zijn die wilden eten en die in het verlaten huis een gillend meisje hebben aangetroffen. Toevallig komt ook Henri langs die zich over Dixie ontfermt. Uit haar verwarde verhaal over ‘pappa's kamer’ waar een dode man ligt en waar het naar poep ruikt, maakt hij op dat op zolder misschien een insluiper zit en gaat kijken. Ange rent hem achterna en als Henri het stinkende kamertje binnenstapt, gooit Ange de deur dicht en schuift de grendels ervoor. ‘Daar gaat er weer een, denkt Ange hulpeloos.’
In het dorp wordt Irthe zeer onvriendelijk bejegend en zelfs bedreigd. Het blijkt dat de dorpelingen optrekken om Het Hemelse Gerecht in brand te steken, terwijl ze Irthe vasthouden in het café. Als Ange de meute met hun fakkels ziet naderen, denkt ze dat het een of ander folkloristisch feest betreft en dat Irthe weer eens iedereen heeft uitgenodigd om bij hen feest te vieren. Met Dixie stapt ze in hun boot en vaart de rivier af. Irthe weet te ontsnappen en rent naar de rivier. Als ze Ange ziet varen zwemt ze naar de boot en Ange trekt haar aan boord.
| |
| |
| |
Interpretatie
Tijd
Deel I van de roman speelt zich af gedurende een weekeinde (van vrijdagmiddag tot maandagochtend) aan het einde van de maand maart nadat er anderhalve week lang een extreme regenval is geweest. Deel II begint een paar weken later op de negentiende dag van een hittegolf, die zelf meteen na de regenval is begonnen, en bestrijkt zes dagen. Deel III begint enkele dagen daarna op de negenentwintigste dag van de hittegolf en duurt tot de dertigste wanneer het onweer losbarst. De gebeurtenissen in deel I worden beheerst door het water, dat het huis dreigt te verzwelgen en waar Gilles als enige iets tegen doet door zandzakken te leggen. Deel II daarentegen staat in het teken van de zon waartegen Gilles niets kan doen en die hem zal doden. Deel III wordt bepaald door enerzijds bliksem en vuur, anderzijds regen en water: de bliksem die het museum in brand zet, het vuur dat de dorpelingen bij zich hebben om het restaurant in brand te steken, de regen die de museumbrand dooft en het water dat de zussen ten slotte redt van de meute. Dit bijna apocalyptische slot met een bliksem die als een soort deus ex machina op het toneel komt en een fakkeldragende meute dorpelingen, past goed bij de weinig realistische weersomstandigheden: ‘een dergelijke lange, uitzonderlijke hittegolf in april, behoort waarschijnlijk alleen tot de romanrealiteiten’ (Niesing).
| |
Ruimte
De tegenstelling tussen het gerenommeerde restaurant en het eenvoudige dorp is een belangrijk element in de roman. De dorpsbewoners worden door de auctoriale verteller zeer sarcastisch beschreven: ze zitten verstrikt in het traditionele rollenpatroon van de man die werkt en de vrouw die de huishouding doet, ze uiten zich vooral in clichés als ‘elke medaille heeft een keerzijde’ en ‘woensdag is en blijft uiteindelijk gehaktdag’. Het is een typisch Hollands protestants dorpje, waarin het geloof nog een belangrijke rol speelt (van de timmerman wordt bijvoorbeeld gezegd dat hij ‘van de verkeerde kerk’ is).
Twee kilometer stroomopwaarts ligt het restaurant (aan de rivierkant, dus de ‘verkeerde’ kant van de dijk) dat een welgestelde cliëntèle uit de stad heeft, met aan het hoofd twee vrouwen die blijkbaar geen behoefte hebben aan trouwen en kinderen krijgen, en die bovendien tamelijk vreemde namen hebben vergeleken bij de dorpsbewoners die Tom, Wim of Paula heten. Beide werelden worden verbonden en tegelijk gescheiden door een weg en door de rivier. Hoewel het restaurant ‘een zegen is voor de plaatselijke middenstand’ worden de ‘juffrouwen’ toch niet helemaal geaccepteerd door de dorpsvrouwen ‘die hun aardappelschilmesjes weten te gebruiken en die zich
| |
| |
verder niets in hun hoofd halen’ en hun mannen ‘die pyjama's dragen en hun plichten kennen’. In een van Irthes monologen staat: ‘Altijd is er in haar achterhoofd de gedachte dat zij hier de wankele positie van buitenstaanders innemen, en Irthe houdt niet van wankele posities’. Ze hebben ‘zich van hun buren weggekookt’ en horen als het ware bij de door de dorpelingen verachte stad, net als ‘de kakmadam uit de stad’ met wie Gilles getrouwd is geweest. Toen de zussen nog jong waren, hebben verschillende dorpelingen avances gemaakt maar ze werden allen afgewezen, want Ange en Irthe waren bezig ‘een hart te vinden met plaats voor twee’. Ook deze afwijzingen dragen bij aan het ontstaan van het latere volksgericht: ‘dat krijg je ervan als je de ene aanbidder na de andere weg lacht! Dan kom je er alleen voor te staan!’
| |
Thematiek
De ochtend waarmee deel I eindigt is in drieërlei opzicht een nieuw begin: het einde van de regen, het begin van een nieuwe week en de aankondiging van Gilles' vertrek. Het hele eerste deel is een situatieschets die dient als voorbereiding voor de intrige, die pas echt op gang komt met het verbreken van de relatie door Gilles. De aanvankelijk gave wereld van de gezusters en hun beider minnaar wordt vernietigd door de trouweloosheid van de man, die ‘een bel van veiligheid’ rond hen had geblazen en deze nu heeft kapotgestoken. Daardoor wordt de broze verhouding tussen de vrouwen en het dorp verstoord, maar ook tussen de vrouwen zelf. Er gebeurt nu het omgekeerde van vroeger: de trouweloosheid van hun vader heeft hen juist tot een twee-eenheid gesmeed, zeker nadat hun moeder zelfmoord pleegde. Daardoor werden zij ‘smid van hun eigen lot’ ze hebben afgerekend met hun vader en doen dat nu weer met Gilles. De vrouwen proberen weer ‘greep te krijgen op het lot als reactie op de ontrouw van een man’ (Niesing), maar gaan nu bijna ten onder: door krampachtig te pogen de gave wereld te herstellen en hun leven in eigen hand te houden bewerkstelligen ze hun eigen noodlot.
Door het dreigende vertrek van de man ontstaan er talrijke misverstanden die steeds ernstiger worden en gevolgen krijgen voor hun relatie, waarin Irthe steeds een dienende rol ten opzichte van Ange had. Nu probeert zij zich onder het juk van Ange uit te werken (onder andere door haar aan Henri te koppelen), maar aan het slot blijkt dit toch mislukt te zijn. De zusters worden door de misverstanden en de toenemende irritaties gevangenen van elkaar. Dan duikt ook nog Dixie op, ‘de wig die de beide zusters helemaal uit elkaar drijft’ (Van Dijl). Omdat Dixie de dochter is van Gilles, worden ze zo nog eens het slachtoffer van Gilles.
De misverstanden en irritaties hebben ook betrekking op
| |
| |
het ‘museum’, wat een noodlottig gevolg zal hebben. In haar groeiende ergernis over Ange realiseert Irthe zich ineens dat al dat verpakkingsmateriaal eigenlijk ‘het verslag van Anges zegetocht’ is en dat het ‘Anges monument’ is en niet het hare. Wanneer Henri en enkele dorpsbewoners het museum als de oorzaak van de epidemie aanwijzen, schuift ze de schuld helemaal naar Ange: ‘Het was Anges rommel, daar in die ellendige schuur’, zegt ze. Hiermee bezegelt ze echter hun lot, want later hoort ze van de caféhouder die haar min of meer gegijzeld heeft, dat ze ‘een leugentje om bestwil’ had moeten plegen en zeggen ‘dat de rommel in de schuur van jou was.’ Dan zouden de dorpelingen niet opgetrokken zijn naar het restaurant, want tegen Irthe hebben ze eigenlijk niets. Het is Ange, de veel minder aangepaste van de twee, die de schuld krijgt van allerlei zaken: zij zou Gilles ontslagen hebben, zij is schuldig aan de dood van de slager, in haar keuken heerste zo'n onhygiënische toestand dat de kleine Gilles er ziek door werd en stierf.
| |
Personages
Ook de dorpelingen zien Ange dus klaarblijkelijk als de leidster van de twee. Als jongste was Irthe in hun jeugd aan Ange ondergeschikt. Ook nu heeft ze nog een dienende rol ten opzichte van Ange, de kokkin om wie een sterrenrestaurant nu eenmaal draait. Anderzijds houdt zij het bedrijf commercieel gaande, waarvan ze zich terdege bewust is. Ange zou het restaurant nooit kunnen leiden, want ze is sociaal nogal onhandig, onverdraagzaam en lichtelijk wereldvreemd: ‘Wat kan haar de wereld schelen? Die is groot en onoverzichtelijk; er is in feite maar één ding waarvan je zeker kunt zijn: dat de mensen moeten eten.’ Haar onverschilligheid voor mensen komt onder andere hierin tot uiting dat ze in haar monologen nooit de namen van anderen kan onthouden maar hen steeds aanduidt met ‘hoe heet hij ook weer’.
Vroeger speelden beide zusjes toneel: ‘Zo klein en toch al iedereen gewiekst om de tuin leiden’, herinnert Irthe zich. Later kwam die training hun goed van pas om hun driehoeksverhouding te verbergen en nog later om het verdwijnen van Gilles te verdoezelen met een vaag vakantieverhaal. Maar buiten dat is Ange zichzelf, terwijl Irthe tot op zekere hoogte ook in andere omstandigheden een rol blijft spelen. Ange kookt alleen maar omwille van het koken en vindt het ‘een idioot idee iets te moeten koken omdat de gasten het klaarblijkelijk graag afnemen’ zoals Irthe wil. Terwijl het Ange niets uitmaakt wat men van haar denkt, is Irthe graag geliefd. Hoewel ze tamelijk opvliegend is en hun gasten minacht, probeert ze dat niet te laten blijken en speelt een rol: in haar monologen komen zinnen voor als ‘meespelen: wie buigt kan niet barsten’ of ‘je speelt je rol, je zegt je tekst’.
| |
| |
Als kokkin leeft Ange bij de dag, als organisatrice kijkt Irthe vooruit. Als kind waren die rollen ook zo verdeeld. Ange denkt ‘Irthe is degene die bedreven is in vooruitdenken’ en herinnert zich dat Irthe destijds het plan opperde om het lijk van hun vader onder aan de trap te leggen om het op een ongeluk te doen lijken: ‘Irthe is goed in die dingen.’ Desalniettemin is Ange de daadkrachtigste van de twee. Als Gilles zegt dat hij hen wil verlaten, kan Irthe alleen maar ‘versuft’ zeggen ‘Houdt hem tegen, Ange’, aldus instinctief hulp zoekend bij haar oudere zus, terwijl Ange razendsnel het plan bedenkt: ‘Klompen uit en naar boven.’ Ook de manier waarop de confrontatie op zolder met Gilles beschreven wordt, maakt van Ange een dreigende wraakgodin, terwijl Irthe de tweede viool speelt: ‘Als hij zich straks omdraait met zijn koffer in de hand, zal hij hen duidelijk op de vliering zien staan: Ange Tange Toverheks en Irthe met haar bleke vollemaansgezicht.’
Irthe doet ook geen poging om haar museum voor waterschade te behoeden en weet zich geen raad als het in brand staat. Aan het slot wordt zij door Ange uit het water geholpen terwijl in haar hoofd de herinnering speelt hoe Ange haar vroeger leerde zwemmen, wat nauwelijks een succes werd (Ange heeft dan ook Irthes zwemdiploma vervalst). Daarmee is de verhouding tussen de zusters hersteld en Irthes korte opstandigheid tot een einde gekomen.
Vergeleken bij de gezusters is Gilles een veel ongecompliceerder karakter. Hij is een goedmoedige, onverstoorbare man met een ‘monumentale zorgzaamheid’. Vanuit romantechnisch oogpunt is hij een zeer vlak karakter: hij treedt alleen in deel I handelend op als een katalysator van de ontwikkeling en is daarna slechts de onhoorbare en onzichtbare gevangene (en later een lijk) op de zolderkamer.
De verhouding tussen Gilles en de twee vrouwen is niet ongecompliceerd. Zijn niet-aflatende redelijkheid irriteert hen. Irthe denkt: ‘Gilles heeft altijd gelijk, zou je hem opensnijden dan trof je niets dan redelijkheid aan. Er valt met goed fatsoen nooit iets tegen hem in te brengen.’ Ange vindt hem eigenlijk maar een zwakke persoonlijkheid: ‘Gilles kun je krijgen voor elke maskerade, hij is wie men wil dat hij zal zijn.’ Hoewel beiden veel krachtiger persoonlijkheden zijn, zijn ze in zekere zin toch van hem afhankelijk. Wanneer Irthe onredelijk nijdig op hem is en hij dat gelaten ondergaat, staat er: ‘Ze minacht hem omdat hij haar woede niet weet te keren, omdat hij haar buiten haar eigen oevers laat treden, omdat hij geen enkele controle over haar heeft.’ Maar enkele zinnen verder begrijpt ze al dat hij juist op die manier wél controle over haar heeft: doordat zij kwaad op hem is, is ze de hele avond humeurig: ‘Ze kan wel
| |
| |
huilen omdat hij zoveel macht over haar heeft.’ Veel later, in deel III, verklaart ze het niet brengen van eten als een poging zijn macht over haar te breken. Als ze namelijk wel eten had gebracht, zou hij in hongerstaking hebben kunnen gaan en aldus macht over haar gekregen hebben.
| |
Vertelsituatie
In vrijwel de hele roman kijken we door de ogen van de twee vrouwen en bovendien zijn grote stukken van de tekst innerlijke monologen. Dit personale perspectief wordt slechts af en toe onderbroken door auctoriale passages, die de avonden in het restaurant beschrijven en informatie geven over het dorp; ook zijn er enkele passages waarin we door de ogen van Dixie kijken. Door het personale perspectief krijgt de lezer een voorsprong op de gezusters, want hij kent de gedachten van beiden, terwijl zij slechts hun eigen gedachten kennen en naarmate het boek vordert die van de ander ook nauwelijks nog kunnen raden omdat ze vrijwel niet meer met elkaar communiceren. De steeds groter wordende misverstanden tussen hen krijgen daardoor voor de lezer een soort noodlotsallure: het zal onvermijdelijk mis gaan tussen de twee.
Anderzijds leidt het personale perspectief ertoe dat voor de lezer bepaalde zaken lange tijd niet duidelijk zijn. Zo denkt een lezer die zonder enige voorkennis begint te lezen aanvankelijk dat Gilles de echtgenoot van Ange is, want in haar monologen duidt ze hem aan als ‘haar man’. (Enkele recensenten van het boek volharden zelfs in deze misvatting.) De ontdekking dat Gilles ook met Irthe naar bed gaat en nog later dat hij met geen van beiden is getrouwd en ‘ter bescherming van hun aller reputatie af en toe met vrouwen van het dorp uitgaat’, komt dan als een verrassing.
Ook is het een tijdlang onduidelijk wat er eigenlijk met Gilles gebeurt. De twee vrouwen lijken hem geheel uit hun hoofd gezet te hebben en daardoor weet de lezer niet hoe het met hem is. Aanvankelijk neem je aan dat hij wel dagelijks zijn eten en drinken zal krijgen, maar geleidelijk komen er terloopse mededelingen dat Irthe weer vergeten is hem iets te geven of dat ze denkt toch weer eens wat water naar boven te moeten brengen. In dit licht krijgt ook de hittegolf een omineuze betekenis, zeker na Irthes wens ‘dat het op zolder nog een tijdje vijfenveertig graden blijft’.
Andere opmerkingen blijken nu eveneens subtiele vooruitwijzingen te zijn geweest. Irthe denkt in het begin dat Gilles te dik wordt, ‘we moeten hem op dieet zetten’, en als Gilles hen gaat verlaten zegt hij dat zij ‘moordvrouwen’ zijn, maar dat hij nu eenmaal niet meer van hen houdt. De dikte van Gilles en haar ergernis over Ange gebruikt Irthe ook als rechtvaardiging voor zijn uithongering: Ange heeft hem vetgemest en ‘Op wa- | |
| |
ter alleen kan zo'n gezonde, weldoorvoede man het heel lang volhouden. Op vrij weinig water, zelfs.’
De lezer komt in deel I en II ook niet precies aan de weet hoe de vader precies aan zijn einde is gekomen. Als Irthe in een monoloog zegt dat Ange een ‘inval’ kreeg, namelijk ‘Een dronken man stapt gemakkelijk mis’, ligt het voor de hand te denken dat ze hem van de trap hebben geduwd. Maar verderop staat dat Irthe op het idee komt het lijk onder aan de trap te leggen ‘zodat het een ongeluk zal lijken’. Pas in deel III wordt expliciet gezegd dat de vader inderdaad dronken van de trap is gevallen en dus een ongeluk heeft gehad, - maar zij ervoeren dat alsof ‘het noodlot hun plan voor hen uitvoerde’ en geloofden als kinderen dat iets ‘werkelijkheid kan worden als je het maar vurig genoeg wenst’.
| |
Titel
Het noodlot treedt hier op als een soort hemels gerecht dat de meisjes helpt door hun abjecte vader te straffen en hen later door middel van zijn erfenis in staat stelt het restaurant te beginnen. De term ‘hemels gerecht’, die niet alleen in de titel maar ook diverse malen in de tekst voorkomt, verwijst naar de tragedie Gijsbreght van Aemstel van Vondel, die begint met de woorden: ‘Het hemelsche gerecht heeft zich ten lange lesten/Erbarremt over my en mijn benaeuwde vesten’. Gijsbreght vergist zich hier: hij en zijn stad zullen ten onder gaan. Op dezelfde manier denken de vrouwen ten onrechte een ‘onneembare vesting’ gevonden te hebben in hun twee-eenheid en hun restaurant.
Wanneer ‘het hemelse gerecht’ in de tekst met hoofdletters is geschreven, is het de naam van het restaurant en betekent het gewoon een culinair hoogstandje. Maar in de tekst komt de titel ook voor met kleine letters. Wanneer het onweer in deel II losbarst, staat er in een innerlijke monoloog van Irthe:
Met wijd opengesperde ogen ziet ze het weerlicht als een beschuldigende vinger tegen de deemstere lucht afgetekend staan. Het is alsof er een hemels gerecht aan het werk is. Alsof het haar idee was, Gilles op zolder op te sluiten!
Door de verwijzing naar Vondel krijgt ‘gerecht’ een religieuze betekenis, terwijl het tegelijk ook verwijst naar terechtstelling en gerechtshof. De epidemie wordt door de gelovige dorpelingen gezien als ‘een hemelse straf’ en Irthe vraagt zich af of ‘die van Bartels later door het hemelse gerecht worden veroordeeld’. Gilles wordt door de zusters in figuurlijke zin terechtgesteld, de dorpelingen willen gerechtigheid, nemen het recht in eigen hand en gaan over tot een ‘terechtstelling’ van het restaurant.
| |
| |
Door de toespeling op het begin van de Gijsbreght gaat ook het slot van dit toneelstuk meespelen. Het hemelse gerecht (de blikseminslag) heeft Irthe beroofd van haar museum en het aardse gerecht (de brandstichtende dorpelingen) Ange van haar restaurant, zodat beiden ‘hun onneembare vesting’ kwijt zijn. Maar aan het einde ‘erbarremt’ het hemelse gerecht zich toch weer over de twee vrouwen en Dixie. Net zoals Gijsbreght aan het slot over het IJ Amsterdam ontvlucht in de wetenschap dat de stad ooit ‘met grooter glans’ zal verrijzen, zo varen de drie weg van het onheil, begeleid door de gedachten van Irthe: ‘Maar wat kan ons eigenlijk nog gebeuren, denkt ze traag, wij zijn immers ontsnapt? Wij zijn onaantastbaar, geen kwaad kan ons besmetten, aangezien je samen nu eenmaal altijd sterk bent, daar gaat het om.’ Maar in de slotzin staat dat Irthe ‘haar hete koortsadem in het gezicht tegenover haar’ blaast, wat weer heel wat minder positief klinkt.
De verwijzing naar het begin van Vondels tragedie brengt voor een ietwat geletterde lezer automatisch een toespeling met zich mee op een andere beroemde passage uit het stuk, het slot van het vierde bedrijf waar de ‘burghzaten’ zich afvragen: ‘Waer werd oprechter trouw/ Dan tusschen man en vrouw/ Ter weereld oit gevonden?’ Deze toespeling is nogal ironisch, omdat het boek nu net gaat over trouweloosheid van een man ten opzichte van twee vrouwen (en in het verleden van een vader ten opzichte van zijn echtgenote en dochters) en het bovendien is opgedragen aan ‘alle trouweloze mannen’. Misschien zit er nog een andere verwijzing naar Vondel in de roman; Irthes zinnetje: ‘Je speelt je rol, je zegt je tekst’ lijkt in elk geval veel op Vondels bekende epigram ‘De weereld is een speeltoneel,/ Elck speelt sijn rol en krijght sijn deel’.
Overigens zitten er nog meer literaire verwijzingen in het boek. In verband met de dood van de vader valt de zinsnede ‘tussen droom en daad’ en enkele pagina's later zegt Henri dat zij dingen durven te doen ‘waarvan iedereen droomt, maar die geen mens ooit uitvoert’, wat wellicht verwijst naar Elsschots beroemde versregel ‘tussen droom en daad/ staan wetten in den weg en praktische bezwaren’. In Irthes gedachten krijgt Anges culinaire creativiteit bijna de trekken van een goddelijke scheppingkracht, want haar gerechten doen de gasten denken aan ‘dat met die broden en die vissen’, een toespeling op de wonderbare broodvermenigvuldiging in Matteüs 14:13-21. En Irthes uitspraak ‘Maar het is eten of gegeten worden, zo is het leven’ lijkt op Shakespeares ‘To be or not to be: that is the question’.
| |
Motieven
Dit motief van eten en gegeten worden komt voortdurend voor en houdt verband met hun jeugd. De vader at biefstuk- | |
| |
ken, de meisjes en hun moeder vleesafval voor de hond. Soms liet de vader zijn vriendinnen voor hem koken en dwong de moeder daarbij toe te kijken. De meisjes speelden toen vaak een spelletje dat ze ‘Het Diner’ noemden: dat ze aan een prachtige tafel heel deftig en lekker zaten te eten. En nu, meer dan dertig jaar later, kunnen zij dankzij de erfenis van hun vader ervoor zorgen ‘dat de mens datgene kan doen waarvoor de mens is gemaakt: om te eten.’ Voor Ange en Irthe is er in de wereld maar één zekerheid: ‘de mensen moeten eten’. En Ange verwoordt haar cynische levensvisie als: ‘Men eet, men slaapt, men eet, men slaapt, tussendoor vergaart men wat men bezit en ten slotte gaat men dood.’
| |
Stijl
Maar ‘eten of gegeten worden’ slaat ook op henzelf. Dorrestein schrijft in Het geheim van de schrijver dat de twee zusters menen ‘samen vreedzaam een restaurant te runnen, terwijl zij in feite strijden om het recht van de sterkste. Een van beiden zal het onderspit delven: het is eten of gegeten worden.’ Deze ‘premisse’ van de roman bracht voor Dorrestein ‘een reusachtig metaforenapparaat’ mee omdat nu alle uitdrukkingen die te maken hadden met voedsel ‘van een tweede betekenis’ konden worden voorzien. Als voorbeeld geeft ze het fijnhakken van de kool dat wordt beschreven ‘in termen van een moordaanslag’. Door de onderlinge samenhang van al deze metaforen gingen ze werken als ‘onzichtbaar cement, als een middel dat cohesie verschafte en de lezer hielp te midden van alle gebeurtenissen de rode draad vast te houden’.
| |
Context
Vóór Het Hemelse Gerecht publiceerde Renate Dorrestein tussen 1983 en 1989 vijf romans (Buitenstaanders, Vreemde streken, Noorderzon, Een nacht om te vliegeren, Voor alles een dame) die opvielen door ‘een voor Nederlandse begrippen nogal ongebruikelijke luchtigheid en avontuurlijkheid’ (Luis). Vooral uit Noorderzon en Een nacht om te vliegeren spreekt ‘een onmiskenbare hang naar het fantastische, het gruwelijke en gewelddadige; naar grotten en kastelen en andere plaatsen waar het kwaad zich onherroepelijk zal voltrekken’ (Peene). Er is gewezen op de verwantschap met de Engelse ‘gothic novels’, de griezelromans uit de late achttiende en vroege negentiende eeuw, die voor het overgrote deel door vrouwen werden geschreven én gelezen. (Ook de literair-wetenschappelijke beschouwingen erover zijn trouwens voor een verrassend groot deel van vrouwelijke literatuurhistorici). Een moderne variant van deze gothic novel kwam tot bloei in de Amerikaanse ontspanninglec- | |
| |
tuur van de jaren '80 van de vorige eeuw bij schrijfsters als Virginia Andrews en Anne Rice, en wordt vaak aangeduid met de term ‘female gothic’, een term die eveneens voor Dorresteins werk is gebruikt. Weliswaar spelen Dorresteins romans zich niet af ‘in griezelige kastelen of op ongure begraafplaatsen maar wel vaak op verlaten plekken, bijna altijd aan het water. Meermalen ook is er sprake van frictie tussen de normalen en de abnormalen’ (Van den Blink). Zoals vrijwel alle gothic novels hebben ook Dorresteins romans een sterk thrillerkarakter. Tegen Tonny van Winssen zei ze hierover: ‘Ik schrijf het soort boeken dat ik zelf graag zou willen lezen, boeken waarin je wat te puzzelen hebt als lezer. Waarin heel veel gesuggereerd wordt en veel impliciet wordt gelaten, maar zó, dat de lezer wel voldoende houvast krijgt aangereikt
om het raadsel op te lossen.’
Toch is de verwantschap met de Amerikaanse schrijfsters zeer oppervlakkig: Dorresteins vroege romans zijn veel grilliger en grotesker dan de min of meer traditionele Amerikaanse romans en ze zijn zeker van een veel hoger literair niveau. Dorrestein zelf voelt zich dan ook meer verwant met auteurs als Iris Murdoch, Beryl Bainbridge, Fay Weldon en vooral Kurt Vonnegut (‘de beste schrijver van de wereld’), allen auteurs met een voorliefde voor bizarre fantasieën maar tegelijk ook maatschappelijk zeer betrokken.
In Het Hemelse Gerecht zit een verwijzing naar de oude gothic novel. Wanneer Dixie voor het eerst op zolder komt, ziet ze daar een exemplaar van Jane Eyre liggen. Charlotte Brontës negentiende-eeuwse roman is een late verwant van de gothic novel, maar de toespeling heeft ook betrekking op de inhoud en de thematiek van de roman: in Jane Eyre heerst een omgekeerde situatie (een vrouw die op de bovenverdieping van een huis vastgehouden wordt) en de roman geldt in de Engelse literatuurgeschiedenis als de eerste waarin vrouwelijke erotische hartstochten gelijkgesteld worden aan die van de man of die zelfs overtreffen.
Naast deze aan de griezelliteratuur verwante romans schreef ze ook het heel anders geaarde Het perpetuum mobile van de liefde (1988), een sterk autobiografische en ‘nogal grimmige’ (Luis) roman over de zelfmoord van haar jongere zusje die leed aan anorexia en boulimia. De relatie tussen twee zussen is een vast motief bij Dorrestein, wat minstens voor een deel te maken zal hebben met deze autobiografische achtergrond. Tegen Daphne Meijer zei ze: ‘Al mijn boeken hebben in feite maar één thema: de dood van mijn zusje en het schuldgevoel daarover.’ In diverse interviews heeft ze verteld dat haar verhalen in feite afkomstig zijn van haar zus die ook schrijfster had willen worden. Kuipers: ‘Dorrestein wreekt haar dood in de fictie die ze schrijft.’
| |
| |
Hierna verscheen Het Hemelse Gerecht, dat weliswaar nog de ‘beproefde Dorrestein-ingrediënten: bijgeloof, overspel, leugen en bedrog, een Boos Oog, een wolkbreuk, een hittegolf en een knetterend onweer en een geweldige hoeveelheid misverstanden’ (Luis) bevat, maar dat tegelijk heel wat minder buitenissig, grotesk en fantastisch is dan de eerdere romans; bovendien is het strakker geschreven en vooral veel strakker gecomponeerd. Bovendien is het boek geplaatst in een typisch Hollands landschap dat ‘geen enkele inspanning van het voorstellingsvermogen van de lezer’ vraagt, zoals Dorrestein zelf schrijft in Het geheim van de schrijver (2000). Dit alles verklaart waarschijnlijk mede het grote publieke succes ervan.
Renate Dorrestein wordt algemeen als een feministische schrijfster beschouwd, maar het zou onjuist zijn haar romans als puur feministisch te bestempelen, want daarvoor zijn de geschetste verhoudingen tussen mannen en vrouwen te complex. ‘De combinatie van literatuur en feminisme leidde in het predorresteiniaanse tijdperk tot humorloze lijdensgeschiedenissen’ maar in Dorresteins werk ‘is het niet zonder meer duidelijk wie de good gal en de bad guy is - zowel het antifeminisme als het feminisme worden op de hak genomen’ (Schutte). Hoewel het motto van Het Hemelse Gerecht en het opschrift op Irthes T-shirt (‘If they can put one man on the moon, why not all of them?’) wellicht anders doen vermoeden, zijn de twee vrouwen tegelijk superieur én ondergeschikt aan Gilles.
Overigens vertelde Dorrestein aan Daphne Meijer dat er wat dit betreft een autobiografisch gegeven in de roman zit: ze schreef hem nadat haar ‘verloofde’ haar had verlaten. Explicieter is ze in Het geheim van de schrijver: ‘Maandenland liep ik ontredderd rond [...]. Ik had hem willen houden! Zo niet goedschiks, dan maar kwaadschiks. En al kon ik dat niet bewerkstelligen in het echt, op papier kon ik het wel.’ In dezelfde passage vertelt ze dat de roman is voortgekomen uit een naderhand geschrapt middelste deel van Het perpetuum mobile van de liefde.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Het boek was meteen een groot succes bij het kopende publiek maar de oordelen van veel critici waren gemengd. Rob Schouten vond dat de stijl ‘nu en dan iets weg [heeft] van die uit meisjesboeken’ maar noemde de karaktertekening ‘vlijmscherp’ en besloot zijn bespreking met: ‘In Dorresteins glashelder opklinkende fantasieën brommen duistere waarheden mee.’ Het boek bevat volgens Wim Vogel ‘aardige anekdoten,
| |
| |
zit vol spanning en bizarre humor en leest erg gemakkelijk’, maar hij vindt de tekening van de dorpelingen ‘clichématig’ en het geheel heeft weinig bij hem losgemaakt: ‘Ik blijf mooi buiten schot. Leg in alle rust het boek weg.’ Durlacher weet niet goed wat ze met de roman aan moet: ‘Wat wordt hier toch allemaal verteld? Duidelijk werd het mij niet echt.’ Janet Luis oordeelt dat de roman wel erg afhankelijk is van ‘de toch nog behoorlijk ingewikkelde’ intrige, dat er ‘in psychologisch opzicht weinig ontwikkeling of diepgang’ is en dat het boek niet wint bij herlezing. Net als Durlacher weet ook zij uiteindelijk niet raad met het boek: ‘Naar de eventuele boodschap van de roman valt, bij zoveel avontuur en verwikkeling, alleen maar te gissen.’
Daarnaast zijn er ook zuiver positieve recensies, zoals die van Van den Blink, Van Dijl, Labrijn (‘Een bijtend humoristisch, feministisch boek dat je in één adem uitleest’ en ‘De meeslepende stijl van Dorrestein doet de tenen van de lezer krullen van spanning’) en Kuipers (‘Wat ze in Het Hemelse Gerecht allemaal bij elkaar roert, stampt, pureert en pocheert, komt uit de “fijne keuken” en verdient wat mij betreft een ster’). Puur negatief en zelfs denigrerend is T. Steijger die het boek ‘zwak’ vindt omdat ‘het ontbreekt aan logica’, bijvoorbeeld in ‘de lakse manier waarop de dorpsbewoners die langdurige afwezigheid van Gilles accepteren’. Even onaannemelijk vindt hij het dat Gilles al die tijd niet in staat is ‘enig signaal uit te zenden’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Renate Dorrestein, Het Hemelse Gerecht, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Tonny van Winssen, Vleugels om niet te vallen. In: Diepzee, nr. 1, 1988, jrg. 6, pp. 31-35. (interview) |
Bert Peene, Renate Dorrestein. In: Kritisch literatuur lexicon, mei 1989. |
Robert-Henk Zuidinga, Over broeierige atmosferen, psychische onevenwichtigheden en diabolische sprookjes. De ontwikkeling van de ‘female gothic’. In: Bzzletin, nr. 166/167, mei/juni 1989, jrg. 17, pp. 32-35. |
Hella S. Haasse, Bij de ‘Gothieke vertelsels’ van Renate Dorrestein. In: Bzzletin, nr. 166/167, mei/juni 1989, jrg. 17, pp. 42-46. |
Inge van den Blink, Hollandse horror: ‘Het Hemelse Gerecht’ van Renate Dorrestein. In: Utrechts Nieuwsblad, 25-1-1991. |
Bert Kuipers, Renate Dorrestein verdient een ster voor ‘Het Hemelse Gerecht’. In: Haarlems Dagblad, 31-1-1991. |
G. Wynia, Kolderieke zedenschets van Renate Dorrestein. In: Twentse Courant, 31-1-1991. |
Janet Luis, Twee kokkinnen en een koksmaat: jongensboek van Renate Dorrestein. In: NRC Handelsblad, 8-2-1991. |
Frank van Dijl, Dorrestein schrijft met veel vaart. In: Algemeen Dagblad, 17-2-1991. |
Jessica Durlacher, Vrouwen zijn ook mensen. Feministische zelfspot van Renate Dorrestein. In: de Volkskrant, 22-2-1991. (Ook opgenomen in: Niesing, pp. 80-82.) |
B. Notenboom, Renate Dorrestein durft. In: HN-Magazine, 23-2-1991. |
A. Matthijsse, Vilein plezier bij Renate Dorrestein. In: Goudsche Courant, 9-3-1991. |
T. S [teijger], Feministische stokpaardjes. In: Eindhovens Dagblad, 9-3-1991. (Ook opgenomen in: Niesing, pp. 75-76.) |
Wim Vogel, Fataal tot elkaar veroordeeld. In: Vrij Nederland, 16-3-1991. (Ook in: Penta Dossier 97/98, Amsterdam 1997, pp. 7-10.) |
Rob Schouten, Mannen in de heksenketel. In: Trouw, 4-4-1991. (Ook in: Penta Dossier 97/98, Amsterdam 1997, pp. 11-14.) |
Sybille Labrijn, Nieuw hoogtepunt van Renate Dorrestein. In: De Gelderlander, 29-4-1991. (Ook opgenomen in: Niesing, pp. 77-79.) |
J.W. Niesing, Renate Dorrestein, Het hemelse gerecht, Apeldoorn 1991. |
Bert Peene, Renate Dorrrestein, ‘Het Hemelse Gerecht’. In: Eerste druk '91, Laren 1992, pp. 9-16. |
Daphne Meijer, ‘Te paard’. In: De Groene Amsterdammer, 28-10-1992. (interview) |
Xandra Schutte, Gotiek: ‘Laat er naar adem gesnakt worden!’. In: De Groene Amsterdammer, 28-10-1992. |
Aafke van Hoof, Een toets der kritiek. De literaire kritiek over Renate Dorrestein. In: Vooys, nr. 2, 1998, jrg. 16, pp. 4-12. |
Renate Dorrestein, Het geheim van de schrijver, Amsterdam 2000, pp. 97-98, 102, 157, 198-199. |
lexicon van literaire werken 52
november 2001
|
|