| |
| |
| |
Renate Dorrestein
Een hart van steen
door P. Kralt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Renate Dorrestein (* Amsterdam 1954) schreef Een hart van steen in 1997. De aanleiding was een reeks gezinsmoorden die in dat jaar plaatsvond, in het bijzonder het geval van een tandartsgezin in Hoofddorp. Deze mensen hadden een zoontje aan leukemie verloren. Ze waren niet in staat het verlies te verwerken en doodden zichzelf en hun twee andere kinderen om in de dood met elkaar verenigd te zijn.
Dorrestein had, als bijna iedereen toen, de zaak in de media gevolgd. Ze had ook voor zichzelf al min of meer vastgesteld hoe ze erover dacht. In een brief van 5 april 2007 schreef ze: ‘Die mensen waren in mijn ogen geen monsters. Ze wilden, naar mijn gevoel, hun gezin intact houden, desnoods in de dood. Hier was volgens mij sprake van liefde, zij het een bijzonder verknipt soort liefde.’ Daar kwam nog bij dat het geval een thema raakte dat Dorrestein altijd al geobsedeerd heeft: de volstrekte manier waarop kinderen aan hun ouders zijn overgeleverd.
In een gesprek met Lien Heyting van NRC Handelsblad kwam het onderwerp kort ter sprake. Nauwelijks was deze de deur uit, of de auteur zette de computer aan en tikte de eerste zin van de roman: ‘We waren al met z'n vieren toen Ida werd geboren, in een ongewoon koude zomernacht.’
In de al aangehaalde brief vertelde Dorrestein over het ontstaansproces van de roman het volgende. ‘Ik had geen idee wie “wij” waren, laat staan wie “Ida” was. [...]. Na die eerste zin, die wat mij betreft volkomen uit de lucht was gegrepen, volgde de volgende en de daarop volgende. En voordat ik het wist, zat ik met een heel gezin in de computer, allemaal “zomaar” in mijn schoot geworpen. Ik zal nooit precies kunnen verklaren hoe of waarom ik dit boek heb geschreven op de manier waarop ik het heb geschreven, het was letterlijk alsof “mijn hand werd geleid”. (Vager kan het bijna niet, maar dat was nu eenmaal mijn ervaring.)’ Zij schreef het boek in vijf maanden tijd. De roman heeft een motto van Neeltje Maria Min:
| |
| |
noem mij, noem mij, spreek mij aan,
o, noem mij bij mijn diepste naam.
Tot nu toe (november 2007) zijn er ongeveer 75.000 exemplaren van het boek verkocht. Het is aan zijn zeventiende druk toe. Het is onder andere vertaald in het Frans, Duits, Engels, Noors, Fins en Japans. Over de Engelse vertaling ontstond in februari 2001 in NRC Handelsblad een discussie tussen Rudi Wester van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds en Renate Dorrestein over de kwaliteit van de Engelse vertaling van Een hart van steen. Wester vond dat de vertaling zich zo veel mogelijk aan de oorspronkelijke tekst moest houden, Dorrestein gaf de voorkeur aan een meer vrije vertaling. De bedoeling van een boek is dat het gelezen wordt, argumenteerde zij, en een vertaling die aansluit bij het taaleigen en de gewoontes van het vreemde land zal beter begrepen en dus meer gelezen worden.
| |
Inhoud
Een hart van steen is een roman in twee delen. Elk deel telt drie hoofdstukken. Er zijn drie verhaallijnen: ten eerste de gebeurtenissen voor het drama, ten tweede de gebeurtenissen na het drama (beide verhaallijnen spelen in het verleden) en ten derde de gebeurtenissen in het heden. Het gezinsdrama vond plaats in 1973; het heden van de roman is vierentwintig jaar later, dus 1997. De verhaallijnen worden afwisselend verteld, meestal met geen andere overgang dan een witregel.
Het gezin Van Bemmel bestaat uit zeven personen: vader Frits, moeder Margje, dochter Sybille (Billie), zoon Kester (Kes), dochter Ellen, zoontje Michiel (Carlos) en de in 1972 geboren baby Ida. Vader Van Bemmel heeft een knipselbureau; het bedrijf is aan huis gevestigd, in de Lijsterlaan te Haarlem. De roman begint met de aankondiging van de geboorte van een nieuw kindje. Ellen is niet blij met de komst van de baby. Ze raadt haar vader aan het kind Ida te noemen, de lelijkste naam die ze kan bedenken.
De baby krijgt inderdaad deze naam. Spoedig na de geboorte vertoont moeder Margje de eerste tekenen van vreemd gedrag. Als Ida voor een maagvernauwing naar het ziekenhuis moet, denkt ze dat men haar verdoofd heeft om de baby weg te kunnen halen. Haar verwarring neemt snel toe. Wanneer Ida gedoopt zal worden, neemt ze, nog voor de plechtigheid heeft plaatsgevonden, het baby'tje van Kes over en loopt ze in de stromende regen naar huis. Later doopt ze zelf het kind en
| |
| |
geeft ze het de naam Sophie - op voorstel van Ellen die spijt heeft dat ze de noodlotsnaam Ida heeft aangeraden. Ze brengt het meisje ook verwondingen toe, omdat ze meent dat ze daarmee de duivel uitdrijft. Die zijn soms meer dan gruwelijk. Zo duwt ze een keer een appelboor in de vagina van de baby. Een en ander leidt tot een verwijdering tussen haar en vader Frits. Net als alles weer goed lijkt te gaan, vader en moeder weer verzoend zijn, bereikt haar verwarring een hoogtepunt. Ze verdooft haar man en kinderen en brengt ze vervolgens om het leven. Alleen Ellen, die net met de hond uit was, en haar broertje Carlos, ontkomen aan dit lot.
Ellen en Carlos worden opgenomen in De Eenhoorn, een tehuis voor verweesde kinderen. Daar verschijnt op een dag een echtpaar dat Carlos wil adopteren. Ellen raakt daardoor zo van streek dat ze met haar broertje op de vlucht slaat en door de koude winternacht dwaalt. Ze brengt Carlos bij de rector van haar school en vraagt hem of het jongetje bij hem mag blijven. Dat kan natuurlijk niet en de adoptie gaat gewoon door. Later bezoekt Ellen hem nog een keer, maar dan blijken ze geheel van elkaar vervreemd. Wanneer Ellen, eenmaal volwassen, De Eenhoorn verlaat, krijgt ze het fotoalbum van het gezin mee. Dat bewaart ze, maar ze kijkt er niet in. Ze gaat medicijnen studeren, bezoekt regelmatig een zenuwarts om de traumatische ervaring uit haar jeugd te kunnen verwerken. Tijdens een college over postnatale depressies begrijpt ze plotseling wat er met haar moeder aan de hand was. Maar de houding van haar vader is haar nog steeds een raadsel: hij mankeerde niets en is toch met de moeder in haar dodelijke plannen meegegaan.
Vijfentwintig jaar na de aankondiging van Ida's geboorte koopt Ellen haar ouderlijk huis terug. Nu eindelijk opent ze het fotoalbum en verdiept ze zich in het verleden. Ze is zwanger en gescheiden van haar man. Op een middag heeft ze een avontuurtje met een man die haar op een terrasje aanspreekt; het is duidelijk dat ze vaker op de avances van vreemden ingaat, ook toen ze getrouwd was. Ze ontmoet Bas, de vroegere portier van het knipselbureau van haar vader, die haar opzoekt, haar helpt en met wie ze lange gesprekken voert.
Dan krijgt ze, als ze te intens in de tuin heeft gewerkt, een hevige bloeding en moet ze het bed houden. Haar huisarts zorgt voor een oppasser, ene Lucia die met haar kinderen bij haar komt inwonen. Lucia is door haar man mishandeld en wordt door hem bedreigd, daarom moet haar verblijfplaats geheim blijven. Als gevolg daarvan leeft Ellen uiterst geïsoleerd. Dat stimuleert eens te meer haar herinneringen aan het gezinsdrama. De verhouding tussen beide vrouwen is aanvankelijk
| |
| |
erg stroef. Maar langzamerhand leren ze elkaar begrijpen en waarderen, wat er uiteindelijk toe leidt dat Ellen Lucia durft aan te raden te gaan scheiden, een advies dat zij opvolgt.
Wanneer Lucia vertrokken is, belt Ellen Bas op. Hij komt nog dezelfde avond langs en toont haar een memo van haar vader, geschreven op de dag van het drama, waaruit blijkt dat deze van plan was met zijn vrouw een reis naar Florida te maken. Hij had dus part noch deel aan de moordpartij. Integendeel, hij was zelf slachtoffer. Nu Ellen dit weet, klaart het verleden voor haar op. Ze is zelfs in staat zich in de verwarde geest van haar moeder in te leven en kan zich voorstellen hoe zij tot haar daad gekomen is. Ze begrijpt dat zij de dans is ontsprongen omdat haar moeder haar in haar gehaastheid was vergeten.
Een epiloog sluit de roman af. Ellen heeft het huis weer verkocht; na de kerst zal ze het moeten verlaten. Het is nu najaar. Met Bas praat ze over de naam die het komende kindje zal krijgen. Ze heeft een lijst zo lang als haar arm maar kan niet beslissen.
| |
Interpretatie
Een hart van steen is een gecompliceerde roman. De drie tijdlagen worden door elkaar verteld, doorgaans met geen andere overgang dan een witregel, zodat de lezer zelf moet uitmaken in welke tijd het gebeuren zich afspeelt.
| |
Perspectief
Dan is er het vreemde perspectief. De roman is een ik-verhaal: Ellen vertelt haar geschiedenis. Maar er zijn hele stukken in de roman waarin het perspectief dat van een alwetende verteller lijkt te zijn. Bijvoorbeeld het einde van hoofdstuk vier, wanneer vader Frits moeder Margje verdenkt van ontrouw en zijn gedachten nauwkeurig worden weergegeven. En ten slotte zijn er scènes en fragmenten die volkomen los lijken te staan van het centrale gebeuren: de moorden en de zelfmoord door en van moeder Margje. Men kan denken aan het dagje op het strand in augustus 1959 (hoofdstuk twee) of Ellens avontuurtje met een man die haar op een terras aanspreekt (hoofdstuk drie).
Om deze complexiteit te ontwarren is het zaak vast te stellen welke van de drie tijdlagen het uitgangspunt moet zijn voor de analyse en vervolgens na te gaan wat er precies in die tijdlaag gebeurt, zowel feitelijk als psychisch.
Welnu, het gaat in de roman in de eerste plaats om de tijdlaag van het heden. Voor die stelling is een aantal formele argumenten aan te voeren. In de eerste plaats wordt er naar verhouding veel over het vertellersheden meegedeeld, dat wil zeggen:
| |
| |
vergeleken met de doorsnee ik-roman waarin iemand over zijn of haar verleden vertelt. In de tweede plaats is het einde van de ‘hedenlaag’ ook het einde van de roman; pas als de ‘hedenlijn’ is afgewikkeld, is dus alles wat verteld moest worden, verteld. En ten derde vindt een uitermate cruciale gebeurtenis (Ellen die ontdekt dat haar vader onschuldig is aan het drama) in het heden plaats.
Wanneer Ellen haar eerste zin noteert, weet ze nog niet dat haar vader onschuldig was. Dat blijkt uit het tweede hoofdstuk als zij (in de tegenwoordige tijd) vertelt over haar ontmoeting met Bas en ze op geen enkele manier zinspeelt op wat hij haar aan het eind zal openbaren. Haar aantekeningen hebben dus de vorm van een dagboek: ze schrijft over het verleden, maar ook over wat haar van dag tot dag overkomt. In het begin van de roman is het de lezer nog niet duidelijk wat er precies aan de hand is, maar al lezende wordt hem de situatie steeds duidelijker en tegen het eind weet hij hoe de stukken in elkaar passen. De spanningsboog van de roman berust dus op twee ‘verborgenheden’ die geleidelijk worden onthuld. Ten eerste het hoe en waarom van het drama; ten tweede de toestand waarin Ellen zich tegenwoordig bevindt.
| |
Thema
Die toestand wijzigt zich terwijl zij aan haar dagboek schrijft en deze ontwikkelingslijn is de kern van de roman, het centrale thema.
Ellen is zevenentwintig jaar. Ze werkt als arts op een forensisch instituut; ze houdt zich ook in haar beroep niet bezig met de levenden maar met de doden. Ze heeft een huwelijk achter de rug waaraan ze zelf een eind heeft gemaakt. Tijdens haar huwelijk was ze niet afkerig van een avontuurtje en ook nu nog zoekt ze dit losse, vrijblijvende contact. Ze is zwanger van een onbekende. Het zijn allemaal toetsen aan een portret van iemand die bang is voor te hechte relaties, wat gezien haar verleden niet onbegrijpelijk is.
Ten opzichte van het gruwelijke drama uit haar jeugd is ze zowel geobsedeerd als geblokkeerd. Geobsedeerd, omdat ze er niet van kan loskomen. Ze ‘spreekt’ met haar zus Billie en broer Kester die haar op bijna hallucinerende wijze verschijnen. De drang de twee op deze manier te laten voortleven kan ze niet weerstaan, hij is als een obsessie. Ze koopt ook in een impuls het ouderlijk huis terug en wil dat in de oude staat herstellen. Het kindje dat ze verwacht, noemt ze Ida-Sophie, de naam van haar zusje, alsof het om een wedergeboorte gaat.
Maar ze is ook geblokkeerd. Ze weet dat haar moeder aan een postnatale depressie leed, want dat heeft ze in haar studententijd al begrepen. Ze heeft zich echter nog nooit in die psychotische toestand ingeleefd. Toen ze twaalf jaar was, heeft ze
| |
| |
van haar begeleider in De Eenhoorn het familiefotoalbum gekregen. Dat heeft ze nooit ingekeken, omdat ze niet herinnerd wilde worden aan die gelukkige tijd. Ze minacht en haat haar vader, omdat die (gezond en niet psychotisch) met de doodswens van haar moeder heeft ingestemd. Ze heeft zoals ze het zelf zegt ‘een hart van steen’: ze is ontoegankelijk voor medelijden en inleving.
| |
Titel
(De titel van de roman heeft een dubbele betekenis. De steen op het graf van het gezin heeft de vorm van een hart. Via deze grafsteen verwijst de titel dus naar het drama. Maar hij verwijst eveneens naar Ellens psychische ‘verharding’, haar onvermogen het drama te accepteren en te verwerken.)
Wanneer zij echter het huis van haar jeugd heeft betrokken, lijkt er iets in haar te breken. Waarschijnlijk heeft ook de komst van de baby daarmee te maken, al wordt dat verband nergens in de roman expliciet gelegd. Maar men kan zich voorstellen dat door de aankondiging van het nieuwe leven het oude leven begint te vervagen. Hoe dit ook zij, Ellen doet twee dingen: ze slaat eindelijk het familiefotoalbum open en ze zet de pen op papier. Men zou kunnen zeggen: ze onderneemt een poging de blokkade op te heffen.
| |
Opbouw
De tekst van ieder hoofdstuk is geschreven rondom een foto. Dat suggereert dat Ellen aan haar ‘dagboek’ begonnen is naar aanleiding van het album. De foto roept de sfeer en het gebeuren van vroeger op en om die twee gaat het haar. Kijkend en schrijvend verwerkt ze wat er heeft plaatsgevonden, durft ze het verleden toe te laten. Dat geldt voor een foto uit augustus 1959, beschreven in het tweede hoofdstuk. Ellen voert naar aanleiding van dat kiekje haar vader op, peinzend over het komende gezin: zijn jonge vrouw, nu voor de tweede keer in verwachting, wil zes kinderen. Hij heeft daar vrede mee. (De lezer kan pas aan het eind van de roman, als hij weet dat Ellen op het moment dat ze de foto beschrijft nog vol verwijt en minachting tegenover haar vader staat, de juiste waarde van deze beschrijving taxeren. Het gaat niet alleen om het gelukkige beeld van vroeger - en dus om het contrast met het drama - maar ook om de daad van het beschrijven zelf: Ellen laat door deze scène te beschrijven haar vader eindelijk weer in haar leven toe.)
Hoe sterk haar drang tot inleven en begrijpen wordt, blijkt uit het feit dat ze het niet laat bij herinneringen, maar ook begint te reconstrueren. Ze herinnert zich natuurlijk alleen dat haar vader een tijdlang nauwelijks uit zijn kantoor kwam en apart van het gezin leefde. Maar nu wil ze weten waarom dat zo was. Vandaar de uitgebreide scène aan het eind van het vierde hoofdstuk die zich in de slaapkamer van de ouders afspeelt.
| |
| |
Dat het zo gegaan is als Ellen beschrijft, is niet zeker. Ze was er niet bij. Het is een mogelijkheid: zo kan het gegaan zijn. Wat er precies gebeurde, is niet eens zo belangrijk. Het gaat niet om het verleden. Het gaat om het heden: de volwassen Ellen die na jaren het gedrag van haar vader probeert te begrijpen.
| |
Stijl
Ellen schrijft met een ironische toets. Bijvoorbeeld over haar ex: ‘Hij is licht astmatisch, niet iets om je druk over te maken, maar net genoeg om regelmatig ruzie te krijgen over het stofzuigen.’ Of over haar psychiater: ‘Als hij buiten bedrijf was, wat hij zich dankzij onze psychische nood wel drie keer per jaar kon veroorloven, moesten wij gestoorden, getraumatiseerden en bezetenen onszelf maar uit de rivier zien te houden.’ Die ironische toon komt voort uit zelfbescherming. Want men denke zich Ellens situatie in. Zij gaat schrijven over een drama dat diep in haar leven heeft ingegrepen. Over een moeder die moordde en een vader die dat toeliet. Dat is alleen te doen als je afstand weet te houden. Als je je al inlevend en invoelend toch jezelf blijft. Het geschiktste middel daartoe is de ironie. Wie grappen kan maken geeft zich niet spoedig gewonnen.
Misschien had Ellen het, al kijkend en schrijvend, ook in haar eentje gered; had ze haar blokkade geruimd en had ze een nieuw leven kunnen beginnen. Maar ze hoeft het niet alleen te doen, want twee ‘ontmoetingen’ helpen haar het verleden te overwinnen. Naast het kijken en schrijven zijn zij een extra impuls. De ene is die met Lucia en haar kinderen. Ook deze vrouw is een slavin van haar verleden: haar huwelijk met een man die haar mishandelt en die ze niet kan of wil verlaten. Ellen zet haar aan met de bruut te breken. Zo ontstaat in de roman een evenwijdige beweging: twee vrouwen die een streep zetten door het verleden en hun leven een wending geven. Op Ellen, die met haar optreden deze parallel veroorzaakt, moet Lucia's beslissing wel heilzaam werken: wat ze een ander aanraadt, dient ze ook zelf te doen.
Belangrijker dan de ontmoeting met Lucia is die met Bas. Omdat hij van het drama weet, maar vooral omdat hij fungeert als aandrager van het goede nieuws dat Ellens vader niets met de moorden uitstaande had. Het memo dat Bas na al die jaren te voorschijn haalt, werkt als katalysator. Door het papier komt Ellen plotseling tot inzicht en dat werkt zo bevrijdend dat ze afscheid kan nemen van Billie en Kester, het ouderlijk huis weer verkoopt en voor de komende baby, die ze tot nu toe Ida-Sophie heeft genoemd, een nieuwe naam gaat zoeken.
| |
Motief
Naamgeving is een bepalend motief in Een hart van steen. Het motto refereert eraan. Ellen is er als kind door geobsedeerd. Haar broertje heet Michiel, maar ze noemen hem Carlos omdat hij als baby op prins Charles leek. Ze hecht zo aan
| |
| |
die bijnaam dat ze kwaad wordt wanneer haar moeder het jongetje Michiel noemt. De naam Ida die ze in een recalcitrante bui bedacht heeft, brengt volgens haar ongeluk. En de term ‘postnatale depressie’ typeert ze als ‘de enige juiste naam, eenduidig en transparant, die alles zou verklaren en betekenis geven’.
| |
Motto
Het motto zinspeelt nog op een andere manier op de inhoud van de roman. De versregels komen uit een gedicht van Neeltje Maria Min, ‘Mijn moeder is mijn naam vergeten’. Ellen heeft haar leven te danken aan het feit dat haar moeder haar vergeten was. Een paradoxale ervaring. Niemand wil door zijn moeder vergeten worden; maar wat als dat je leven redt? Ook daarmee heeft Ellen zich echter kunnen verzoenen. Hoe zou ze anders zo toegeeflijk en mild de psychotische verwarring van haar moeder kunnen beschrijven?
| |
Context
Naar opbouw heeft Een hart van steen wel iets van een detectiveroman: er is een raadsel (wat heeft er precies plaatsgevonden, hoe en waarom is het gebeurd?) dat pas tegen het eind volledig wordt opgelost. Het is een opbouw die vaker bij Dorrestein voorkomt, onder andere in Het duister dat ons scheidt (2002) waarin net als in Een hart van steen het hoe en waarom van een moord (moorden) de kern van het raadsel is. Een roman met een bijna gelijke opbouw is Sleuteloog (2003) van Hella S. Haasse waarin de hoofdpersoon, daartoe aangezet door iemand die per brief naar bepaalde personen en situaties informeert, haar verleden bij stukken en beetjes probeert te achterhalen.
Een hart van steen is ook een gezinsroman. In een interview met Tom Kellerhuis uit 1998 had Dorrestein het over ‘mijn eindeloze fascinatie voor gezinnen’ en in een vraaggesprek met Arjan Visser uit hetzelfde jaar zei ze: ‘Dat is wat mij zo aangrijpt aan kinderen: die onvoorwaardelijke loyaliteit jegens hun opvoeders.’ Het thema komt al in haar vroegste romans voor, onder andere in het uiterst geheimzinnige Een nacht om te vliegeren (1987). De manier waarop het bij haar functioneert (de dreiging die van de ouders uitgaat en de onmacht van het kind) is tamelijk uniek. Dat neemt niet weg dat het motief binnen een traditie past. Ook Adelaïde (1929) van Gerard Walschap is in zekere zin een gezinsroman: de jonge moeder gaat gebukt onder schuldgevoelens, sluit zich met haar zoontje steeds meer op en vervalt tot waanzin. De Metsiers (1950) van Hugo Claus zou men een gezinsnovelle kunnen noemen. In
| |
| |
dit boekje gaat het om de relatie tussen de zwakbegaafde Bennie, zijn halfzuster Ana en de vriend van hun beider moeder. In beide boeken heerst een dreigende situatie, maar van echte boosaardigheid is geen sprake.
Een hart van steen is bovenal een boek over psychotische verwarring. Als zodanig staat het in een traditie binnen de Nederlandse letterkunde waarin zich een aantal klassieke werken bevindt. Allereerst Eline Vere van Louis Couperus (1889), een roman met een hoofdpersoon die aan een meervoudige persoonlijkheidsstoornis lijdt en aan een diepe depressie ten onder gaat. Dan vooral natuurlijk Frederik van Eedens Van de koele meren des doods (1900), omdat het in deze roman net als in Een hart van steen om een postnatale depressie gaat, de ‘waanzin na een bevalling’ zoals Van Eeden het verschijnsel in zijn dagboek noemde. Ten slotte past hier de roman De redding van Fré Bolderhey (1948) van S. Vestdijk, bijzonder beklemmend, omdat de auteur de hallucinaties van zijn schizofrene hoofdpersoon van binnenuit heeft beschreven: de lezer ervaart evenals hij de waanbeelden als werkelijkheid. Een hart van steen heeft met deze romans gemeen dat hij voor de normale lezer de waanzin invoelbaar maakt.
In haar studie Het geheim van de schrijver (2000) wijdt Dorrestein enkele bladzijden aan haar roman. Zij doet dat in verband met de verhouding tussen het koele vakmanschap van de schrijver en de emoties die hij bij de lezer oproept. Ze noemt de zin waarin gezegd wordt dat de moeder een appelboor in de vagina van het baby'tje drijft. De redacteur van de uitgeverij, de uitgeefster zelf, de persklaarmaker, de corrector en de pr-medewerker reageerden geschokt op het voorbeeld, maar Dorrestein wist dat de zin goed was, omdat zij haar eigen afschuw had weten ‘om te smeden tot een beeld dat anderen ook van ontzetting vervulde en uit de slaap hield’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De voornaamste dag- en weekbladen wijdden aan Een hart van steen een tamelijk uitgebreide en gedetailleerde bespreking. In zo goed als al die recensies refereerde de recensent aan de gezinsdrama's die in het jaar voor het verschijnen van de roman Nederland hadden opgeschrikt. Daarnaast besteedde men voornamelijk aandacht aan de opbouw, de geloofwaardigheid en de stijl.
Dorresteins romans kenmerken zich onder andere door ‘een enorme apotheosebehoefte’, zoals Jeroen Vullings schreef. Het gaat haar om ‘een verrassende ontknoping, waar de lezer
| |
| |
paf van moet staan’. Vullings vond de apotheose in dit geval teleurstellend. De onbegrijpelijke psychische motieven die tot het drama leidden, worden met een ‘eendimensionale, medische verklaring afgedaan’. Herman Jacobs gebruikte hetzelfde begrip. Hij zwaaide de schrijfster lof toe, omdat ze haar boek ‘een (soort) happy end’ had gegeven zonder tot pulpschrijverij te vervallen. ‘Het teleurstellende is alleen [vervolgde hij] dat de verklaring van de ramp die zich in Ellens verleden voltrekt zo eendimensionaal is.’ Ook Jaap Goedegebuure was op dit punt erg kritisch. Hij was de enige recensent die op het naammotief van de roman inging. Hij signaleerde een parallelle beweging: ‘de magische omgang met namen’ van Ellens kant ‘spoort met de godsdienstwaanzin van de moeder’. Die twee magische wereldbeelden verdragen zich volgens Goedegebuure slecht ‘met de klinische verklaring van het drama’. Het heeft iets van ‘de beproefde truc uit de antieke doos’: er verschijnt een god op het toneel die de knopen doorhakt. Hans Warren daarentegen prees de opbouw van het boek. Zoals in al haar romans is het tijdsverloop gecompliceerd, stelde hij vast. Op die manier wordt de oplossing van het raadsel zo lang mogelijk uitgesteld en daardoor gaat de lezer helemaal in het mysterie op.
Nogal wat besprekers vielen over de ongeloofwaardigheid van details of van het geheel. Odile Jansen oordeelde dat de beschrijving van de neergang van de familie niet echt geslaagd is. ‘Dorresteins pogingen het gedrag en het gevoelsleven van de verwarde Margje weer te geven mislukken jammerlijk,’ schreef ze. Wel vond ze dat de eerste, gelukkige levenshelft van Ellen ‘meesterlijk is neergezet’. Aleid Truijens, die zeer positief over de roman schreef (‘een krachtige en overtuigende roman’, ‘zorgvuldig opgebouwd’, ‘serieus en vol compassie’) legde de vinger op enkele ongeloofwaardige details, onder andere dat ‘niemand dan de dan 12-jarige hoofdpersoon, in de gaten heeft dat de moeder gek is geworden’. (Een constatering die eigenlijk nog te zwak is, want ook de twaalfjarige Ellen had het niet echt door.) Bovendien achtte ze het onvoorstelbaar dat niemand in de jaren zeventig van het verschijnsel kraamvrouwpsychose had gehoord; ze verwees daarbij naar de roman van Frederik van Eeden die in 1900 het verschijnsel al beschreef. Lieve de Boeck meende dat de auteur ‘niet over het noodzakelijke vlijmscherpe psychische inzicht [beschikte] om het geestelijk gevecht van Ellen met schuldgevoelens en ontreddering weer te geven’.
Dorrestein schrijft in ‘een toegankelijke stijl’, noteerde Pieter Steinz als inleiding tot zijn bespreking. Dat was naar zijn mening ook in deze roman het geval: cynisch en licht filosofisch, met mooie oneliners als ‘Waar ik ook ben, ik ben het
| |
| |
noorden op zijn kompas’, originele beschrijvingen van een puberteit en ‘overpeinzingen die even laconiek als humoristisch zijn’. Maar humor blijkt een hachelijke zaak om over te oordelen. Vullings vond dat van Dorresteins taalvaardigheid en humor in Een hart van steen nauwelijks meer iets te merken is. Goedegebuure meende dat van Dorresteins sardonische humor weinig in de roman terecht is gekomen. Truijens daarentegen oordeelde dat het boek weliswaar vol compassie is, maar niet humorloos en ze verwees daarbij naar de genadeloze manier waarop de schrijfster de gemakzuchtige welzijnswerker neerzette: ‘Een nieuwe vader, Ellen, dat kan nu even niet.’
De Engelse vertaling van de roman heeft een week lang in de top tien van The San Francisco Chronicle gestaan.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Renate Dorrestein, Een hart van steen, eerste druk, Amsterdam 1998.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Odile Jansen, Hoe betrouwbaar zijn ouders die hun kinderen de dood injagen? In: Trouw, 30-1-1998. |
Daniëlle Serdijn, Tissues in de aanslag, bonbons bij de hand. In: Het Parool, 6-2-1998. |
Hans Warren, Ieder mens kampt met schimmen. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 6-2-1998. |
Aleid Truijens, Voor altijd gestold tot kind. In: de Volkskrant, 6-2-1998. |
Jeroen Vullings, Intimiteit heeft een prijs. In: Vrij Nederland, 7-2-1998. |
Herman Jacobs, Moederwaan en moord. In: De Morgen, 12-2-1998. |
Pieter Steinz, Nachtmerrie aan de Lijsterlaan. In: NRC Handelsblad, 13-2-1998. |
Jaap Goedegebuure, Medicijn tegen magie. In: HP/De tijd, 13-2-1998. |
Marja Pruis, Het beestje heeft een naam. In: De Groene Amsterdammer, 18-2-1998. |
Lieve de Boeck, Dodende liefde. Oppervlakkig gepsychologiseer van Renate Dorrestein. In: De Standaard, 5-3-1998. |
Arjan Visser, ‘Wat zou ik graag een fris setje vrienden hebben’. In: Trouw, 23-5-1998. (Interview) |
Tom Kellerhuis, ‘Ik zou over mijn eigen doodsbed een klucht kunnen schrijven.’ In: Humo, 28-7-1998. (Interview) |
Ton Anbeek, Kroniek van het proza. In: Neerlandica extra muros, nr. 3, oktober 1998, jrg. 36, pp. 38-43. |
Renate Dorrestein, Het geheim van de schrijver, Amsterdam/Antwerpen 2000, pp. 38-41. |
Rudi Wester, Rieneet op stap. In: NRC Handelsblad, 23-2-2001. |
Renate Dorrestein, Geen knarsproza. In: NRC Handelsblad, 23-2-2001. |
lexicon van literaire werken 78
mei 2008
|
|