| |
| |
| |
Adriaan van Dis
Indische duinen
door Ton Anbeek
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Indische duinen van Adriaan van Dis (*1946 in Bergen, Noord-Holland) verscheen in 1994 bij uitgeverij Meulenhoff te Amsterdam. In latere drukken zijn kleine correcties en wijzigingen aangebracht. Tot aan november 1997 waren er 375 000 exemplaren van het boek verkocht.
De auteur had voordien een aantal jaren gezwegen. De aanleiding vormde een onaangename affaire in de zomer van 1992. Op het moment dat Van Dis ophield met een succesvol televisieprogramma om zich helemaal aan het schrijven te wijden, werd hij er door Vrij Nederland van beschuldigd enkele bladzijden uit een Amerikaanse sociologische studie in zijn reisverhaal Het beloofde land te hebben overgenomen. De golf van haat die de schrijver toen te verwerken kreeg, stortte hem in een zware depressie. Een diepgaande confrontatie met zijn eigen achtergrond leidde uiteindelijk tot het schrijven van Indische duinen, waarin zeer veel autobiografisch materiaal is verwerkt.
Het boek bevat zes getitelde hoofdstukken, voorafgegaan door een proloog en een epiloog die niet als zodanig zijn aangeduid.
| |
Inhoud
In de ‘proloog’ wordt vrijwel volledig door de ogen van de moeder beschreven hoe na de oorlog een schip uit Indië aankomt in Nederland. De moeder is vergezeld van haar drie dochters Jana, Ada en Saskia. Haar echtgenoot heeft ze sinds 1942 niet meer gezien. Wel is duidelijk dat een kale man, Justin, zich bij hen heeft aangesloten. De moeder kiest ervoor aan de kust, in de duinen te wonen.
In deze korte introductie wordt een aantal zaken terloops aangeduid: het onvolledige gezin heeft drieëneenhalf jaar in een jappenkamp gezeten. Het lijkt of de wankele gezondheid van de moeder daar alles mee te maken heeft (hongeroedeem),
| |
| |
maar tegelijkertijd wordt gesuggereerd dat zij zwanger is - en niet van haar echtgenoot, maar van de man die zich bij hen heeft aangesloten.
| |
1 Dood aan de familie
‘Zesenveertig jaar later stond ik aan het sterfbed van mijn halfzuster.’ Pas vele bladzijden verder zal de lezer deze zin volledig kunnen ontraadselen. De ‘ik’ die hier spreekt, moet het kind zijn waar de moeder zwanger van was toen ze in Holland aankwam. Omdat deze zoon een andere vader heeft, zijn Jana, Ada en Saskia dus zijn halfzusjes.
Afstandelijk wordt in dit hoofdstuk het sterven van halfzuster Ada beschreven. De ik ergert zich aan het feit dat zij haar kanker met nutteloze antroposofische middelen heeft willen bestrijden in plaats van deskundige medische bijstand te zoeken. Evenzeer hindert hem het gedrag van zijn halfzuster Saskia, die als verpleegster optreedt. Het blijkt dat zij in een geheel eigen waanwereld leeft, waarin ze contacten onderhoudt met een overleden astronaute.
Het koddige, clichématige optreden van de begrafenisondernemer wordt uitvoerig weergegeven.
De ik leest, om zich voor te bereiden op zijn toespraak bij de crematie, in oude dagboekschriften van Ada waarin kampervaringen staan genoteerd. Verschillende keren denkt hij terug aan de dood van zijn vader in het ziekenhuis, waar hij niet bij mocht zijn.
Bij de uitvaartbijeenkomst moet de ik in zijn toespraak zoveel mogelijk de spanningen binnen de familie verzwijgen. Wel laat hij los dat ook zijn halfzus Jana, die in Canada woont, op sterven ligt. De moeder is er na afloop van overtuigd dat ook haar overleden echtgenoot (Ada's vader dus) bij de crematie aanwezig was als geestverschijning.
| |
2 Akte van ontkenning
De ikfiguur overweegt Ada's zoon Aram, die nog op het gymnasium zit, in huis te nemen. Het is duidelijk dat diens aftakelende vader niet voor hem kan zorgen. Deze overwegingen brengen de ik terug bij zijn eigen jeugd en de gecompliceerde relatie met zijn vader. Aan de ene kant koestert hij haat tegen deze tirannieke, gewelddadige man. Aan de andere kant heeft hij hoe langer hoe meer ontdekt hoezeer hij op zijn vader lijkt: ‘Ook ik kon niet met geld omgaan, ook in mij woelden drift en wellust, ik had zijn charme, zijn praatlust en zijn neiging tot overdrijven.’ (p. 73)
Het verleden komt met volle kracht weer boven. Zijn zus Saskia, die daar ook mee worstelt, heeft professionele hulp gezocht. Zij is ‘na vele jaren oorlog nog steeds op zoek naar bevrijding’ (p. 74-75). Zij is het ook die onthult dat haar eigen vader door de Japanners is onthoofd omdat hij in het verzet zat.
| |
| |
De ik maakt met Saskia een uitstapje naar zijn geboortedorp, waarbij zij haar verhaal over de oorlog en de periode in Indië vlak daarna vertelt. Deze verhalen fascineren de ik: ‘Zij was jaloers op mijn vrede, ik was jaloers op haar oorlog.’ (p. 95) Ze geeft hem een condoleancebrief van de halfzus van zijn vader, tante Edmee.
De titel van dit stuk heeft betrekking op de notariële akte waarin zijn vader ontkent twee kinderen (een tweeling) bij zijn eerste vrouw te hebben verwekt. De ik realiseert zich verbaasd dat er in Indonesië nog naaste bloedverwanten van hem kunnen rondlopen. De moeder blijft desgevraagd, zoals altijd, vaag over zulke kwesties.
| |
3 Verduisterd oog
Het hoofdstuk begint met een herinnering aan halfzus Jana, het ‘lievelingetje’ van haar stiefvader, die hals over kop naar Canada geëmigreerd is. Wat was daarvan de oorzaak?
Na een wandeling met Aram (de zoon van Ada) in de duinen, overweegt de ik nogmaals of hij deze jongen niet in huis moet nemen: ‘een mooie wraak op vroeger [...], een kind opvoeden en nooit slaan’ (p. 124). Maar hij vreest dat dit experiment even weinig succes zal hebben als zijn poging met een hond te leven. Het ongelukkige beest bracht hem tot slaande woede.
Hij ontmoet een jeugdvriendin van Jana, Els Groeneweg. Ze suggereert dat de vader incest pleegde met zijn ‘lievelingetje’ Jana - dat zou de achtergrond geweest zijn van haar overhaaste vertrek naar Canada. De ik voelt een hevige woede in zich opkomen, een woede die lijkt op die van zijn vader, ‘zijn aard zit in mijn aard’ (p. 138).
| |
4 In het gelid
Opnieuw ambivalente herinneringen aan de vader: zijn leugenachtigheid, maar ook de intimiteit bij een naakte zwempartij van vader en zoon. De ik stelt zich voor dat hij met zijn vader rijsttafelt in een restaurant waarbij de vader uitweidt over zijn schipbreuk en zijn kamptijd.
Tante Edmee (zus van de vader), trots op haar raszuiverheid, vult het verleden verder in. Zo blijkt dat de grootvader zich in het bijzijn van de kinderen (onder wie de vader van de ik) heeft doodgeschoten toen hij ontdekte dat die kinderen waarschijnlijk verwekt zijn door overspel. Verder onthult deze tante dat de eerste vrouw van de vader al lang dood is. Alleen het bedrog van de familie, die dit gegeven geheim hield, heeft een huwelijk tussen de vader en de moeder van de ik verhinderd.
| |
5 Driftzand
De ik bezoekt met Aram een rockconcert. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk herinneringen aan het ouderlijk huis in de duinen. Zowel de terreur als de tederheid van de vader komt aan bod. Met strenge exercities bereidt deze man zijn zoon
| |
| |
voor op de derde wereldoorlog (in de koude oorlog van de jaren vijftig een reële dreiging). Wanneer de zoon huilt na een oefening, vertelt de vader sprookjesachtige verhalen over vriendschap en verraad.
De ik loopt op een nacht het drijfzand in wanneer hij een hond wil redden. (Deze episode kan ook gelezen worden als een halfslachtige zelfmoordpoging.) Hij doet Aram het voorstel bij hem in huis te komen wonen. De jongen weigert.
| |
6 Op herhaling
De ik verblijft met zijn moeder en halfzus Saskia in Canada om de doodzieke halfzus Jana te bezoeken. Ze doen voor haar de crematie ‘over’. Er worden herinneringen aan Indië opgehaald. Het familiebezoek leidt vervolgens tot heftige spanningen, vooral door het tactloze optreden van Saskia.
Eindelijk durft de ik zijn moeder te vragen waarom ze toeliet dat hij als kind voortdurend geslagen werd. Ze antwoordt dat ze zich dan afzonderde om voor hen te bidden.
Na een haastig afscheid reist de ik alleen verder, langs de kust naar Cape Cod. Op het strand verbeeldt hij zich hoe hij zijn vader het duin op helpt: ‘Ik liep het duin op. Mijn vader steunde op me, en de last werd lichter. De gewonde was een engel die boven mijn rug zweefde.’
In de ‘epiloog’ ligt het perspectief net als in de proloog bij de moeder. Ze heeft haar dochter Jana begraven en vliegt uit Canada terug naar Nederland. Ze begrijpt niet hoe haar zoon zijn vader kan haten: die twee waren juist zo gek op elkaar! Het was eerder zo dat ze de vader moest beschermen tegen de al te grote aanhankelijkheid van de zoon. Zij wil - net als in de proloog - de kust van Nederland zien, maar ze ziet alleen maar golven.
| |
Interpretatie
Thematiek
De dood van een zusje vormt voor de ikfiguur aanleiding zich diepgaand met het verleden van zijn familie en dus ook dat van hemzelf bezig te houden. Centraal staan daarbij de gevolgen van het koloniale verleden en dan met name de Japanse bezetting.
| |
Titel
De titel duidt de thematiek al aan: het huis staat in de Hollandse duinen, maar alles in dat huis wordt in feite bepaald door het Indische verleden. Want stuk voor stuk zijn de leden van het gezin door de oorlogservaring getekend, zelfs als ze - zoals de ikfiguur - die oorlog helemaal niet hebben meegemaakt. Typerend is wat zus Saskia zegt: ‘We hebben ons voor de buitenwereld altijd aangepast, maar vanbinnen ging de oorlog gewoon door.’ (p. 74)
| |
| |
| |
Thematiek
Het soms buitenissige gedrag van de familieleden valt zonder moeite uit het traumatische verleden te verklaren. Zo is het huis van Ada opvallend leeg: ‘Ada was als de dood voor bezit. Ze wilde zich niet aard- en nagelvast aan een huis verbinden. Morgen kon het weer oorlog zijn, je moest elk moment kunnen vluchten. Zo zat het, na het lezen in haar dagboek viel alles op zijn plaats.’ (p. 55)
Weer anders is de reactie van de moeder. Zij heeft zich afgesloten voor elke klacht van haar kinderen. Of zoals het op p. 76 staat, ze ‘wilde niet naar haar [Saskia] luisteren en hield zich nu net zo doof als de Nederlanders kort na de repatriëring’. Uit dit zinnetje blijkt dat het niet alleen de oorlog is die deze vrouw getekend heeft. Het gaat ook om de botheid van de Hollanders die weinig begrip toonden voor het leed van de Indische Nederlanders die na 1945 in het land kwamen: waren die kolonialisten ook niet een soort bezetters - maar dan van Indië - geweest?
Waar deze frustraties bij de moeder leiden tot een koppig zwijgen en moedwillig geheugenverlies, reageert de vader weer op een andere manier. Hij wil zijn zoon hard maken, trainen voor een volgende oorlog. Door bijna bovenmenselijke discipline heeft hij immers zelf een schipbreuk en martelingen in het kamp overleefd. Al is zijn doel nobel, de hardhandigheid waarmee hij de zoon een soort commando-opleiding geeft, is een kwelling voor het kind. Zo laat het boek zien hoe de zoon slachtoffer wordt van iemand die zelf ook slachtoffer is geweest.
In de roman is het Indische verleden bijna op elke bladzij aanwezig. Kenmerkend voor de koloniale wereld zijn onder meer de ingewikkelde familieverhoudingen, die door het meer of minder blank zijn nog gecompliceerd worden. Juist waar zoveel vermenging plaatsvond, stond men op de eigen ‘raszuiverheid’. Wie toch wat donker van huid is uitgevallen, beroept zich op Italiaanse voorouders. Verder behoort tot het Indische leven kennelijk ook een zeker geloof in bovennatuurlijke zaken, zoals dat is terug te vinden bij de moeder en de halfzusjes.
| |
Stijl
Van Dis schrijft in Indische duinen minder uitbundig dan in bijvoorbeeld Zilver (1988). Toch blijft dit sobere proza beeldrijk, met zinnen als: ‘De zon gooide een emmer licht in de achterkamer’ (p. 23) en: ‘Ada was nog maar een vouw in het wit.’ (p. 24) Of: ‘Een paar seconden later sijpelde er een zoet gejank door de aula, violen met tremor, het klonk als stroop op een zieke kies.’ (p. 53) Humor ontbreekt niet. Zo merkt de moeder op over haar thee die bij aankomst in Nederland gestolen blijkt: ‘En dat van die thee [...] vind ik erger dan drieënhalfjaar kamp.’
| |
| |
| |
Context
Op p. 263 danst de zoon de letters van zijn naam: ‘Nathan’. Het is de enige plaats waar die naam wordt genoemd, en dan nog op tamelijk verhulde wijze (menig recensent las erover heen). Toch legt deze naamgeving een expliciet verband met het prozadebuut van Van Dis, de novelle Nathan Sid uit 1983. Daar komen we dezelfde personages tegen als in Indische duinen. De eerste alinea van de novelle luidt: ‘Nathan was er nooit geweest, maar wel gemaakt. Zijn zusters waren er geboren, net als zijn vader en veel van zijn ooms en tantes. Indië was overal in huis.’ Maar wat in Nathan Sid nog luchtig en ironisch verteld wordt, krijgt in de roman een heel wat grimmiger uitwerking. Men zou Nathan Sid als een voorstudie kunnen zien.
In breder verband valt de roman te plaatsen binnen de rijke literatuur over het Nederlands-Indische verleden. Een titel als Tabee, New York van Springer laat een zelfde dubbelheid zien als de titel Indische duinen.
Verder kan de roman ook goed vergeleken worden met allerlei boeken van joodse auteurs uit de zogenoemde Tweede Generatie: ook bij Carl Friedman, Marcel Möring en Leon de Winter vindt men kinderen die moeten leven met vaders wier leven door kampervaringen is verwoest. Van Dis' roman biedt een Indische variant op de problematiek die deze Tweede Generatie bezighoudt.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De roman Indische duinen heeft een goede pers gekregen, terwijl de publieke belangstelling het tot een van de grote naoorlogse bestsellers maakte.
Bijna unaniem reageerden recensenten positief, al worden hier en daar wat kritische kanttekeningen gemaakt. Geroemd worden vooral de voortreffelijke stijl, de humor en de gedrevenheid van de auteur. Alleen Hans Warren noemt het taalgebruik ‘schraal’ vergeleken bij het vroegere werk. En al heeft Goedegebuure het over ‘voortreffelijk geschreven’, hij vindt dat het verhaal niet ‘snijdt’ - dat in tegenstelling tot Carel Peeters die het boek ‘ruwer en snijdender’ acht dan Nathan Sid. Ook Doeschka Meijsing roemt de ‘venijnige’ stilistische uithalen. Terwijl Lansu de roman onevenwichtig vindt, prijst Van Schoonhoven nu juist weer de variatie: ‘Zoveel stemmingen ondergaan dankzij een Nederlandse roman, dat komt niet vaak voor.’
Opvallend genoeg gaat de meeste waardering naar de be- | |
| |
schrijving van de vader-zoonrelatie, die in het vierde hoofdstuk haar hoogtepunt vindt. Vooral de daar beschreven rijsttafelscène wordt meer dan eens in de kritieken geroemd.
Nogal wat recensenten gaan in op het al of niet autobiografische karakter van het boek (Heumakers: ‘een genuanceerd en beslist niet in elk opzicht vleiend zelfportret’). De auteur zelf heeft op dit punt nogal verwarrende uitspraken gedaan, zoals: ‘Het is het meest verzonnen boek dat het dichtst bij de waarheid komt.’ Men vergelijke verder het interview met Ingrid Hoogervorst en dat met Stephan Sanders.
Zowel voor de ako- als de Librisprijs werd de roman genomineerd. Het kreeg vervolgens wel twee andere prijzen: de Gouden Uil en de Publieksprijs 1995.
Indische duinen werd vertaald in het Engels, Duits, Zweeds, Deens, Noors en Italiaans. Franse en Spaanse vertalingen zijn in voorbereiding.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Adriaan van Dis, Indische duinen. Amsterdam 1994.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Ingrid Hoogervorst, ‘Ik wil het beeld nuanceren van de Nederlanders in Indië.’ In: De telegraaf, 23-9-1994 (interview). |
Alle Lansu, Een Indische doos van Pandora. In: Het parool, 23-9-1994. |
C. Peeters, Troosten of slaan. In: Vrij Nederland, 24-9-1994. |
Jaap Goedegebuure, Wajangspel in de kou. In: HP/De tijd, 30-9-1994. |
A. Heumakers, Rijsttafelen met de vader. In: De volkskrant, 30-9-1994. |
Gertjan van Schoonhoven, Door de jungle van het zelfbedrog. In: NRC Handelsblad, 30-9-1994. |
Hans Warren, Wat geschreven moest worden. In: Provinciale Zeeuwse courant, 30-9-1994. |
Doeschka Meijsing, De drift van de nasleep. In: Elsevier, 1-10-1994. |
Karel Osstyn, Behalve bastaard ook snob. In: De standaard, 2-10-1994. |
Stephan Sanders, De angsten van Adriaan van Dis. In: De groene Amsterdammer, 12-10-1994 (interview). |
Xandra Schutte, Doorhakken en omspitten, scheur je los. In: De groene Amsterdammer, 12-10-1994. |
Nico Keuning, Van Dis had meer moeten liegen. In: Leidsch dagblad, 20-10-1994. |
Paul Sars, Adriaan van Dis. De zandkastelen van je jeugd. Nijmegen 1996. |
T. Anbeek, Adriaan van Dis. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, mei 1997. |
lexicon van literaire werken 37
februari 1998
|
|