| |
| |
| |
Lodewijk van Deyssel
Een liefde
door M.G. Kemperink
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Een liefde verscheen op 16 december 1887 bij uitgeverij C.L. Brinkman - in twee delen - onder de auteursnaam Lodewijk van Deyssel, een pseudoniem van Karel Joan Lodewijk Alberdingk Thijm (*1864 te Amsterdam; †1952 te Haarlem). Het titelblad vermeldt het jaartal 1888; in januari van dat jaar kwam het boek namelijk pas in de boekhandel. De oplage was gering (550 exemplaren) en de prijs voor die tijd buitensporig hoog (f6,75).
Een eerste versie van de roman, onder de titel Felix. De eerste smart, had Van Deyssel al in november 1882 voltooid. (Het manuscript ervan berust bij het Van Deyssel-archief). Daarna liet hij het werk enige jaren liggen. In de periode van oktober 1885 tot april 1886 werd het door hem ingrijpend bewerkt en aangevuld. Het beroemde dertiende hoofdstuk ontstond in die tijd en ook werd de titel toen gewijzigd. Aanvankelijk dacht Van Deyssel erover zijn boek Mathilde te noemen, maar tenslotte werd het Een liefde. De roman is dus duidelijk in twee fasen geschreven.
Plannen om kort na de eerste uitgave een tweede, minder kostbare editie in een grotere oplage te laten verschijnen, werden niet uitgevoerd. Wel kwam er veel later - in juli 1899 - bij Scheltema en Holkema's Boekhandel een grondig herziene en gekuiste versie van de roman uit, nu in één deel en voorzien van een voorwoord van de auteur; daarin gaf hij een toelichting op de wijzigingen die hij gemeend had te moeten aanbrengen, waarbij hij beklemtoonde dat de minder zedelijke passages in het boek door hem niet op morele, maar op esthetische gronden waren geschrapt. Gelijk aan deze tweede druk zijn de derde druk uit 1919 en de vierde uit 1947; alleen ontbreekt daarin het voorbericht. In 1974 verscheen er bij uitgeverij Bert Bakker een fotografische uitgave van de eerste druk uit 1887, met een nawoord van Harry G.M. Prick.
Een liefde betekende het debuut van Lodewijk van Deyssel als creatief auteur. Voordien had hij zich, op enkele novellen en een onsuccesvol toneelstuk na, slechts als literair criticus en
| |
| |
als schrijver van toneelkritieken laten kennen.
Van Deyssel heeft nogal wat elementen uit de roman aan de realiteit ontleend, hoewel hij dit zelf ontkende. Dit geldt in elk geval voor de door hem gekozen locaties: in Van Deyssels vroege jeugd woonde het gezin 's winters aan de Herengracht en 's zomers in een klein buitenhuis te Hilversum. Het geldt waarschijnlijk eveneens voor sommige figuren uit de roman, zoals Emilie Hartse, Marie en Mathilde. Zo vertoont de uiterlijke beschrijving van Mathilde in het twaalfde en dertiende hoofdstuk grote overeenkomst met het portret dat Van Deyssel later van zijn moeder schetste. Dat in de roman nogal wat jeugdherinneringen zijn verwerkt, zou ook kunnen blijken uit een - wat verborgen - aanwijzing van de historische tijd. Terloops wordt verteld dat men bezig is een spoorbaan tussen Amsterdam en Hilversum aan te leggen. Deze lijn kwam in werkelijkheid in 1874 gereed. Hieruit kan worden afgeleid dat de roman kort vóór 1874 moet spelen: de periode van Van Deyssels kinderjaren.
| |
Inhoud
Eerste deel
Hoofdstuk I
Mathilde van Stuwen, 22 jaar oud en enig kind, woont samen met haar vader aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam. Haar moeder is jong gestorven. Wanneer de roman begint, is een huiselijk avondje met wat vrienden en kennissen bij de Van Stuwens juist afgelopen. Die avond heeft Jozef van Wilden Mathilde, nadat zij de Sonate Pathétique heeft gespeeld, zijn liefde verklaard. Zelf houdt Mathilde al lang van Jozef en zijn bekentenis heeft haar dan ook zeer opgewonden en gelukkig gemaakt. Alleen op haar kamer overdenkt ze wat haar die avond is overkomen en haar geluksgevoel lijkt zich aan de omgeving mee te delen: licht en kleur dringen zich aan haar op.
| |
Hoofdstuk II
Pas een week later komt Jozef weer op bezoek. Ze zijn alleen en hij kust haar, maar uit schuldgevoel tegenover haar vader wordt Mathilde ineens door wrevel bevangen. Jozef stelt voor haar vader in de toekomst bij hen in huis te nemen, maar Mathilde wil hier niet zomaar mee instemmen. Ze spreken af alles nog even op zijn beloop te laten.
Haar vader komt thuis en Mathilde en hij gaan koffiedrinken. De koffietafel wordt uitvoerig beschreven. Weer alleen droomt Mathilde over haar toekomstig leven samen met Jozef. Wat het huwelijk precies is, weet ze eigenlijk niet zo goed. Intussen gaat Jozef naar de club. Zijn visie op de zaak wordt gepresenteerd. Hij is op zoek naar een vrouw en Mathilde, op
| |
| |
wie hij zeer gesteld is, lijkt hem voornamelijk om praktische redenen de meest geschikte kandidate. Hij heeft een verhouding met zijn huishoudster en ervaring met vrouwen.
| |
Hoofdstuk III
Jozef bezoekt Mathilde en haar vader regelmatig. Mathilde verkeert in tweestrijd. Ze wil graag met Jozef trouwen, maar ziet er tegenop om haar vader, die zeer afhankelijk is geraakt van haar gezelschap en verzorging, in de steek te laten.
Het is herfst geworden. Jozef nodigt Mathilde en haar vader uit voor een rijtoer. In het rijtuig mijmeren Jozef en Mathilde, elk voor zich, over hun liefde. Tijdens het tochtje vat Mathilde's vader kou. Hij wordt ziek en uit schuldgevoel zorgt Mathilde overdreven goed voor hem. Jozef houdt ze wat op een afstand. Tenslotte knapt Van Stuwen weer op. Wanneer Mathilde op een gegeven moment alleen met Jozef op haar kamer is, wordt het haar te machtig en bekent ze hem het liefst zo gauw mogelijk te willen trouwen.
| |
Hoofdstuk IV
Eind oktober vraagt Jozef Mathilde's hand. Haar vader wil wat bedenktijd. Nog diezelfde avond gaat Jozef uit met zijn clubvrienden en brengt hij de nacht door bij een vrouw van lichte zeden die hij nog van vroeger kent.
Mathilde's vader geeft zijn toestemming voor het huwelijk, hoewel hij er erg tegenop ziet zijn dochter te moeten missen. Er wordt besloten dat hij bij hen zal gaan inwonen. Mathilde is onderhevig aan onrustige stemmingen die worden veroorzaakt door angst voor het onbekende en door wroeging haar vader te verlaten. Mathilde en Jozef trouwen in mei.
| |
Hoofdstuk V
Mathilde en Jozef zijn op huwelijksreis. Ze houden een paar dagen halt in Valkenburg. Het is prachtig weer en het licht en de kleuren buiten bezorgen Mathilde een intense gelukservaring. Alleen met Jozef in het bos, voelt ze voor het eerst begeerte voor hem en omhelst ze hem spontaan. Haar liefde voor Jozef lijkt te groeien. Gelovig als ze is, vraagt ze zich af in hoeverre hij voor haar de plaats van God begint in te nemen. Wanneer Jozef zich in de trein erg aan haar opdringt, lijkt de betovering verbroken. De rest van de huwelijksreis voldoet haar niet; ze is onrustig en verlangt naar huis en naar haar vader.
| |
Hoofdstuk VI
Op de terugreis, in een hotel te Keulen, ontvangen zij het bericht dat Mathilde's vader gestorven is. Ze reizen af.
| |
Hoofdstuk VII
Weer in Amsterdam dompelt Mathilde zich in rouw. Ze trekt zich terug en verdiept zich alleen nog maar in herinneringen aan haar vader. Wanneer ze echter merkt dat een oude vriendin van haar, Emilie Hartse, Jozef regelmatig gezelschap houdt, wordt ze jaloers en wint haar liefde voor Jozef het van haar verdriet en schuldgevoel. Ze komen weer tot elkaar. Mathilde gaat steeds meer in Jozef op en ook hij is gelukkig. Aan
| |
| |
het eind van de rouwtijd, die anderhalf jaar duurt, betrekken ze een mooi huis aan de Herengracht.
| |
Hoofdstuk VIII
Het is zestien april, Jozefs verjaardag, en Mathilde en hij geven hun eerste partijtje in het nieuwe huis. Mathilde speelt voor de gasten de Sonate Pathétique. Tijdens haar spel wordt ze door een reeks bijzondere gewaarwordingen overvallen; licht en kleur dringen zich aan haar op en ze krijgt een gevoel van angst en vervreemding. Deze beleving mondt uit in een besef van mateloze liefde voor Jozef, die zij als een koning voor zich verheerlijkt ziet. Intussen heeft het partijtje gewoon zijn beloop; de gasten merken niets van haar ontroering.
| |
Tweede deel
Hoofdstuk IX
Het is vier dagen na de partij. Mathilde vertelt Jozef dat ze zwanger is. Zij is daar heel gelukkig om, maar Jozef doet de hele zaak niet zo veel. Wel is hij vol zorg voor Mathilde.
| |
Hoofdstuk X
Het kind wordt geboren. Het is een jongetje, Felix. Na de bevalling blijft Mathilde ziek en zwak. Ze blijkt te lijden aan een hartziekte die ze waarschijnlijk van haar moeder heeft geërfd. Marie, een boerenmeisje, wordt aangenomen als min. De maanden verstrijken zonder dat Mathilde's toestand verbetert. Jozef gaat zich steeds meer vervelen. Hij wordt ontevreden en voelt zich ook lichamelijk onbevredigd. Mathilde heeft visioenen van toekomstig huiselijk geluk, wanneer ze weer beter zal zijn. Ze denkt echter ook aan de dood.
| |
Hoofdstuk XI
Mathilde's ziekte verergert en Jozef kan het stille bestaan met een zieke vrouw steeds slechter verdragen. Hij voelt zich lichamelijk aangetrokken tot Marie, de min, en op een keer grijpt hij haar in het bijzijn van Mathilde bij de arm. Mathilde is hier zeer ontdaan over, maar ze laat niets merken. Ze sterkt iets aan.
| |
Hoofdstuk XII
Terwille van Mathilde's gezondheid koopt Jozef een klein buitenhuis in Hilversum. Zij zal daar de zomer doorbrengen, terwijl hij dagelijks van Amsterdam naar Hilversum reist. Begin april vertrekt Mathilde met Marie en Felix naar Hilversum. Alleen in Amsterdam begint Jozef weer uit te gaan, zoals vóór zijn huwelijk. Hij gaat naar de hoeren en blijft steeds vaker in Amsterdam overnachten. Wanneer hij in Hilversum is, verveelt hij zich. Hij krijgt steeds meer spijt van zijn huwelijk.
| |
Hoofdstuk XIII
Het is nu begin juni en het weer is mooi. Mathilde is wat hersteld. Ze voelt zich vreemd en verlaten, zonder doel. Jozef is nu zes dagen achtereen weggebleven. Mathilde lijdt hieronder; ze meent zijn liefde te hebben verloren. Zij troost zich met haar zoontje Felix in wie zij Jozefs evenbeeld ziet. Terwijl zij in de tuin zit, dringt de zomerdag met al zijn kleuren, geuren en schitteringen zich heftig aan Mathilde op. Ze wordt volledig door deze beleving meegesleept, totdat het geluid van een lijster haar weer tot zichzelf brengt.
| |
| |
Wanneer het avond wordt, zit ze alleen in de kamer. Door het raam ziet ze de tuin. Ook dan weer overkomt haar een bijzondere ervaring, vergelijkbaar met die van de middag. Het onderscheid tussen haar eigen ik en de buitenwereld lijkt te vervagen, ze voelt zich één worden met de dag en een besef van eeuwigheid overvalt haar. Wanneer het eenmaal donker geworden is, bevangt haar een gevoel van verlatenheid. De binnenkomst van Marie met Felix maakt een einde aan deze beleving. Mathilde zint vervolgens op plannen om Jozef weer van haar te laten houden.
Twee dagen later kondigt Jozef per brief zijn komst voor de komende zondag aan, dat wil zeggen over vijf dagen. Vanaf dat moment staat voor Mathilde alles in het teken van dìe dag. Twee dagen later heeft ze een ervaring in de tuin, die de vorige in hevigheid overtreft. Het zonlicht verblindt haar en de natuur lijkt zich te wringen in kolkende vervoering. Een gevoel van vreemdheid bevangt haar en haar besef van tijd en ruimte verdwijnt. De ervaring eindigt met een orgasme.
Eindelijk is het zondag, maar Jozefs komst blijkt een teleurstelling. Hij is een vreemde voor haar geworden, niet degene om wie haar gedachten steeds hebben gecirkeld. Haar pogingen om iets van het zorgvuldig voorbereide gesprek te realiseren, lopen op niets uit. Ze staat hem niet toe bij haar te slapen.
Een week later komt Jozef weer. 's Avonds merkt Mathilde dat hij bij Marie is geweest. Ze stort in en roept dat Jozef dood is. Daarna sluit zij zich op in haar kamer en brengt koortsig denkend en dromend over haar verloren illusies de nacht door.
| |
Hoofdstuk XIV
Drie weken later is Mathilde weer beter. De crisis blijkt haar herstel te hebben bevorderd. De zomer in Hilversum, met alles wat ze gedacht en gevoeld heeft, lijkt haar niet meer dan een bange droom. Haar verhouding met Jozef is nu afstandelijk, maar vriendschappelijk. In april bevalt zij van een dochter.
| |
Interpretatie
In Een liefde wordt de ontwikkeling van de liefdesverhouding tussen een man en een vrouw verhaald. De roman laat zien hoe deze verhouding noodzakelijkerwijze leidt tot ontgoocheling, met name voor de vrouw. Bovendien toont het boek dat het voor een gevoelig mens mogelijk is kortstondige fysieke ervaringen van het goddelijke te hebben. De opbouw van het verhaal laat deze thematische tweedeling duidelijk zien.
| |
| |
| |
Opbouw
Een liefde verhaalt een periode van vier jaar. De behandeling van dat tijdsverloop gebeurt in grote trekken chronologisch en tamelijk nauwkeurig. Het enige wat niet strookt met het tijdsverloop is de uitbeelding van het zoontje Felix. Volgens de tijdsaanduidingen in het boek moet hij in de zomer ongeveer een half jaar oud zijn, terwijl hij dan wordt voorgesteld als een kleuter die al kan lopen en praten.
De twee delen waaruit Een liefde bestaat, zijn hecht verbonden. In feite loopt het verhaal gewoon door. Deel één eindigt met de verjaardagspartij en deel twee start met een scène tussen Jozef en Mathilde vier dagen later. Compositorisch valt het dertiende - voorlaatste - hoofdstuk wat uit de toon. Hierin wordt veel gedetailleerder dan elders een relatief korte episode (zestien dagen) gevolgd en het hoofdstuk is op zich ook erg lang (105 blz.); het vult het grootste gedeelte van het gehele tweede deel (190 blz.).
| |
Vertelsituatie
De roman wordt verteld in de derde persoon. Er is geen zich duidelijk manifesterende verteller. Het verhaal lijkt zich als het ware vanzelf te ontrollen, al is er zo nu en dan wel commentaar over de hoofden van de personages heen, bijvoorbeeld in passages als: ‘Mathilde overdreef den duur der uren die zij samen hadden doorgebracht, zonder het te weten.’ Morele commentaren op het gedrag van de personages worden niet gegeven. Het volgende tekstgedeelte, waarin over Jozef gezegd wordt: ‘Hij was een goede jongen, en had volstrekt geen kwaad of menschenhatend charakter’, is een uitzondering en dient niet ter veroordeling, maar juist om eventuele zedelijke bezwaren tegen Jozefs gedrag weg te nemen.
Het inzicht in de personages blijft voornamelijk beperkt tot Mathilde en Jozef. Hun nogal eens met elkaar contrasterende gezichtspunten worden afwisselend gepresenteerd. Daarbij krijgt Mathilde's gedachten- en gevoelswereld de meeste aandacht. Incidenteel wordt er inzicht gegeven in de gedachten en de gevoelens van andere personages: Van Stuwen, Marie, Emilie Hartse. De gedachtenweergave vindt plaats door middel van samenvattingen, maar ook via innerlijke monologen, meestal gesteld in de erlebte Rede. Een voorbeeld: ‘En neen,... en ja,... Ja, ja, zij zoû voorwenden boos op hem te zijn... dan zoû hij om dat weêr goed te maken... en dan... hoe 't ook zijn mocht, zij zouden in elk geval tot een verklaring komen, die niet anders als gelukkig kon wezen...’ Puntjes, herhalingen en elliptische zinnen wekken de illusie van een echte gedachtenstroom. Iets vergelijkbaars geldt voor de dialogen, waarin ook met behulp van typografische middelen, onaffe zinnen en het fonetisch weergeven van individueel taalgebruik gepoogd wordt de natuurlijke spreektrant
| |
| |
van een bepaald personage zo veel mogelijk te imiteren. Beroemd geworden in dit opzicht is het relaas van de dienstmeid na de dood van de oude heer. Ter illustratie een citaat: ‘Toen zeê ie zachies, o toch zoo zachies: Jans kom eens hier. Ik geloof, dat ik nu dood ga. Zeg et an de jufvrouw, zeg et an de jufvrouw.’
| |
Motieven/thema's
De hoofdfiguren in het boek zijn Mathilde en Jozef. De ontwikkeling van hun verhouding staat centraal. Daarbij valt het accent op Mathilde. De uitbeelding van hun liefdesrelatie gebeurt vanuit een deterministisch standpunt. Erfelijkheid en milieu dienen ter verklaring van hun handelingen. Zo wordt Mathilde bijna noodzakelijkerwijze verliefd op Jozef: hij is immers ongeveer de enige jonge man die zij kent en op wie zij dus haar affectie kan richten. Jozef, van zijn kant, vraagt Mathilde voornamelijk uit praktische overwegingen ten huwelijk. Hij wil graag trouwen en zij beantwoordt, van alle jonge meisjes die hij kent, het meest aan de eisen die hij aan een echtgenote stelt.
De kleine ups en downs die zij in de eerste fase van hun huwelijk ondervinden, zijn direct te wijten aan Mathilde's onwetendheid omtrent het huwelijk en aan de sterke emotionele band die zij met haar vader heeft. Pas na diens dood is zij in staat zich volledig aan haar liefde voor Jozef over te geven.
Mathilde's ziekte na haar bevalling wordt voor een goed deel verklaard uit erfelijke belasting. Zij lijdt aan dezelfde hartkwaal als haar jonggestorven moeder. Deze ziekte is er weer de oorzaak van dat Jozef haar ontrouw wordt. Ook in de presentatie van Mathilde's herstel laat zich het causaal determinisme zien, een benadering die veronderstelt dat het fysiologische en het psychologische aspect van de mens in feite één geheel vormen. Mathilde's schrik over de ontdekking van Jozefs ontrouw met Marie bezorgt haar een koortsaanval; en die blijkt weer een zuiverende werking te hebben, zowel in lichamelijk als in geestelijk opzicht.
De gebeurtenissen die in het dertiende hoofdstuk worden beschreven, laten zich echter minder gemakkelijk in deze causale keten voegen. In dit lange hoofdstuk staan drie bijzondere ervaringen centraal die Mathilde overvallen wanneer ze alleen in Hilversum zit, vol verlangen naar Jozef. Angst, vervreemding, kleurverspringing, lichtsensatie, synesthesie en een soort eeuwigheidsbeleving vormen de belangrijkste componenten van deze drie gewaarwordingen. ‘En zij werden krachtiger, de kleuren; zij wiegelden, zij druischten, zij snelden, zij stormden op Mathilde aan, een koor van kleuren, een wijd veld levende mozaïek, zij zongen harde, felle klanken in haar oor.’ Zij heeft het gevoel te versmelten met haar omgeving: ‘De dag werd één
| |
| |
met haar. En zij was gelukkig de dag te zijn. Zij voelde zich niet meer; zij was van lucht, zij was van licht. En altijd zoû zij zijn, want de dag zoû nooit vergaan. Zij was in een zaligroerlooze rust, in de onbeweeglijke klaarheid der omgeving opgegaan.’ Al eerder in het boek heeft Mathilde ervaringen gehad die als voorafschaduwingen kunnen gelden van datgene wat haar in Hilversum overkomt. Te denken valt aan de piano-scène in hoofdstuk viii en aan de heftige zintuiglijke gewaarwordingen aan het eind van hoofdstuk i en in hoofdstuk v; ook daar heftige kleur- en lichtsensaties en het gevoel op te gaan in de omgeving.
Zo bezien worden in de roman twee motieven uitgewerkt die slechts zeer zijdelings met elkaar in verband staan. Enerzijds wordt de gedachte erin gestalte gegeven dat de levensloop van een mens bepaald wordt door omstandigheden buiten hem om. Die zijn het die zijn weg bepalen en tenslotte tot de ontgoocheling aan het eind van de roman leiden. Anderzijds - en dit gebeurt voornamelijk in het dertiende hoofdstuk - laat het boek zien dat het menselijk gesproken mogelijk is om door middel van intense zintuiglijke gewaarwording iets van het hogere te ervaren. Daarbij wordt dat hogere dan sterk verbonden met de geliefde. Deze begint als het ware metafysische proporties aan te nemen en groeit uit tot de ideale geliefde, plaatsvervanger van God.
Naast deze twee hoofdmotieven, die als de twee centrale thema's van de roman beschouwd kunnen worden, verdienen nog twee andere motieven de aandacht. In de eerste plaats dat van kritiek op de bekrompen burgerlijke conventie. Herhaalde malen wordt de bekrompenheid, het doen-alsof omwille van het menselijk aanzien, impliciet geïroniseerd. Vooral Jozef moet het in dit opzicht ontgelden. Hij wordt getekend als iemand die zich niet ontziet om naar de hoeren te gaan en de kindermeid te verleiden, maar bang is om in een openbare gelegenheid een spelletje kaart te spelen, omdat de mensen daar wel eens iets van zouden kunnen zeggen. Ook in relatie tot andere personages komt deze kritiek op het afgepaste burgerlijke gedrag naar voren. Wanneer Mathilde aan het eind van het boek vele illusies armer is geworden, is de zin ‘Mathildes gezicht bolde aan tot dat van een gewone deftige dame’ veelzeggend.
Een tweede bijkomend motief is dat van de seksualiteit. Zowel in relatie tot Jozef als in relatie tot Mathilde krijgt dit motief gestalte. Niet alleen de onverbloemde wijze waarop een en ander aan de orde komt, maar vooral het feit dat daarbij ook van de kant van de vrouw seksuele verlangens een rol spelen, zijn voor die tijd zonder meer taboe-doorbrekend te noemen.
| |
| |
| |
Titel
De titel van de roman weerspiegelt enigszins de bovengenoemde dubbele thematiek. Een liefde heeft in de eerste plaats betrekking op de liefdesrelatie zoals die in de roman beschreven wordt. Het is de geschiedenis van een liefde, zoals die zich tussen twee mensen langs de wetten van de causaliteit ontwikkelt. Daarnaast klinkt er ook iets in door van de climax die in het dertiende hoofdstuk wordt beschreven. Door liefde vervoerd blijkt het mogelijk dingen te ervaren die grenzen aan het bovenzinnelijke.
| |
Poëtica
De roman bevat op zichzelf geen poëticale aspecten. Geen van de personages is auteur, of kunstenaar in bredere zin, en gesprekken over literatuur vinden nauwelijks plaats. Voor zover de literatuur aan bod komt, gaat het om werken die in de poëticale conceptie van Van Deyssel als verouderd werden beschouwd. Van Mathilde komen we te weten dat zij een Nederlandse historische roman leest, namelijk Mejonkvrouwe de Mauléon van Bosboom-Toussaint, en van Jozef dat hij met Emilie Hartse gesprekken voert over buitenlandse auteurs uit de meer romantische traditie, zoals Sand en Feuillet.
Van Deyssels eigen literaire opvattingen blijken wel meer indirect uit de roman. De breuk tussen het dertiende hoofdstuk en de rest van het boek, alsmede de tweeledige thematiek van de roman, houden verband met de ontwikkeling die hij tijdens het schrijfproces had doorlopen. In 1882 was hij nog geheel en al in de ban van het Franse naturalisme, terwijl hij in de jaren 1885 en 1886, de periode waarin hij zijn roman ingrijpend herzag, tot de overtuiging was gekomen dat er voor het Nederlandse proza een andere weg openlag. Wat hem daarbij voor ogen stond, was een prozarichting die, voortbouwend op het naturalisme, erin zou slagen om diepere en intensere gewaarwordingen vast te leggen. Deze richting presenteerde hij onder de naam ‘Sensitivisme’.
| |
Stijl
De breuk in het boek zet zich door tot in de stijl. Het dertiende hoofdstuk overtreft alle andere in het gebruik van de zogenoemde ‘woordkunst’ of ‘écriture artiste’; ook Van Deyssels voorkeur voor lange zinnen komt in dit hoofdstuk het sterkst naar voren. Stilistisch kenmerkt het hoofdstuk zich door een overdadig gebruik van nevenschikkingen, naamwoorden, woordkoppelingen en neologismen. Hiermee wordt gepoogd zo exact en genuanceerd mogelijk de gewaarwordingen weer te geven die het personage Mathilde ondergaat. De aard van de belevingen brengt met zich mee dat licht- en kleuraanduidingen in de beschrijving domineren. Een voorbeeld: ‘En verder, in de rondte, hagelslingerden gouden vonkenvlagen neer over de wechbleekende groenheden, botsgolvend tot elkaâr, opzwiepend naar haar hoofd, neêrzijpelend door haar
| |
| |
maag, haar buik, om haar beenen’. De vormgeving van dat alles kan onmogelijk worden geïnterpreteerd als afkomstig van Mathilde zelf; er is een stilerende instantie die, zoals Van Deyssel het formuleerde, ‘ziet voor haar’.
| |
Context
Een liefde is Van Deyssels debuut als romanschrijver. Voor zover hij poogde om zijn ideeën over het sensitivisme daarin gestalte te geven, kan het boek beschouwd worden als de eerste uit de reeks proza-experimenten die hij de jaren daarop schreef. Bovendien is het de eerste Nederlandse roman waarop de aanduiding ‘naturalistisch’, ondanks zekere sensitivistische kenmerken, zonder meer van toepassing is. Vóór Een liefde was er slechts naturalistisch werk van korte adem verschenen: schetsen en novellen van Emants, Cooplandt [Arij Prins] en Netscher; een echte roman liet nog op zich wachten. Na Een liefde volgden er snel naturalistische romans van andere schrijvers (Juffrouw Lina van Emants, nog in 1888; Eline Vere van Couperus, in 1889). Verder is er, in een breder literair-historisch kader, wel gewezen op sprekende overeenkomsten met de naturalistische roman Une vie (1883) van de Franse schrijver Guy de Maupassant.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bij het verschijnen zorgde Een liefde voor veel commotie. Een groot aantal critici liet zich over het boek uit. In grote lijnen tekenen zich daarbij twee partijen af. De ouderen, zoals Taco de Beer, Van Hall en Rössing, velden een negatief oordeel. Zij deden dit in de eerste plaats op morele gronden: het seksuele element zou veel te onverhuld naar voren komen. ‘De école pornografique heeft zeker schoonere voorbeelden’, merkte Taco de Beer op en volgens Rössing was de roman ‘een groote aanwinst voor de kuf- [kroeg-] en bordeellitteratuur’. Deze groep recensenten kon weinig waardering opbrengen voor Van Deyssels beschrijvingslust en diens ongewone stijl. Ook de breuk in de compositie ontging hun niet.
Tegenover hen stelde zich een kring sympathiserende intimi op (Kloos, Verwey, Erens) die het boek juist om de schoonheid van de uitgebeelde observaties prezen en eventuele morele bezwaren als niet relevant ter zijde legden. Een uitzondering in dat opzicht was Frederik van Eeden. Voor hem deden de seksuele uitweidingen bepaald afbreuk aan de schoon- | |
| |
heid van de roman. De criticus De Koo legde ten slotte alle gepasseerde kritiek nog eens op een rij en kwam zelf tot een genuanceerd oordeel. Ondanks de morele bezwaren die men met recht tegen het boek kon aanvoeren, zag hij de ernst in van Van Deyssels literaire streven en ging hij zover de psychologische kwaliteiten van de roman onomwonden te prijzen.
Naar aanleiding van Van Deyssels dood in 1952 kwam als onderdeel van zijn totale oeuvre ook Een liefde zo nu en dan in de herdenkingsartikelen ter sprake (alleen A. Donker was iets uitvoeriger), zonder dat er daarbij echter naar gestreefd werd een oordeel over het boek te vellen.
De roman kwam pas weer in 1974 in de publieke belangstelling, naar aanleiding van de fotografische herdruk van de eerste uitgave door Harry Prick. Erg diep werd er door de kritiek overigens niet op ingegaan. Men beperkte zich tot wat korte, literair-historische informatie. Deze herdruk zou men kunnen zien als een symptoom van de recente herleving van de belangstelling voor Van Deyssels schrijverschap. Die interesse werd op gang gebracht door Harry Prick, conservator van het Van Deyssel-archief, en verder ook gevoed door de groeiende belangstelling in de kring van literatuur-historici voor de eindnegentiende-eeuwse roman in het algemeen.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Lodewijk van Deyssel, Een liefde. Den Haag 1974. Fotografische herdruk van de eerste druk.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
B [Taco de Beer], Van Deyssel's roman ‘Een liefde’. i en ii. In: De portefeuille, 1887-1888, jrg. 9, resp. p. 638 en p. 670. |
Frederik van Eeden, Een onzedelijk boek. In: De nieuwe gids, dl. ii, 1888, jrg. 3, p. 61-79. |
J.N. van Hall, Groote geluiden. In: De gids, dl. ii, 1888, jrg. 52, p. 136-151. |
[Willem Kloos], Literaire kroniek, [bespreking van Een Liefde]. In: De nieuwe gids, dl. i, 1888, jrg. 3, p. 515-525. |
D.K. [J. de Koo], ‘Een liefde’ en de kritiek. In: De Amsterdammer, 22-4, 26-4 en 6-5-1888. |
[J.H. Rössing], Een liefde. Roman door L. van Deyssel. In: De lantaarn, nr. 1, 1888, jrg. 4, p. 4. |
Albert Verwey, Mijn meening over L. van Deyssels roman Een liefde. Amsterdam 1888. |
Frans Erens, Over Van Deyssel's ‘Een liefde’. In: Litteraire meeningen. Maastricht [1928], p. 180. |
Anthonie Donker, Van Deyssels debuut. In: Critisch bulletin, 1952, jrg. 19, p. 344-350. |
Harry G.M. Prick, Van Deyssels ‘Een liefde’ in 1888 verschenen. Gevolgd door een Naschrift van A.L.S. [A.L. Sötemann]. In: De nieuwe taalgids, 1969, jrg. 62, p. 294-295. |
K.D. Beekman, L. Van Deyssel's Een liefde en de kritiek. In: Spektator, nr. 5, 1971-1972, jrg. 1, p. 246-258. |
Harry G.M. Prick, Naschrift bij de heruitgave van de eerste druk. In: Lodewijk van Deyssel, Een liefde. Den Haag 1974 (Fotografische herdruk van de eerste druk), p. 1-28. |
Ton Anbeek, De schrijver tussen de coulissen. Amsterdam 1978, p. 67-96. |
F. Jansonius, Van Deyssels metonymia's. Een stijlvergelijkend en stijlhistorisch onderzoek. In: De nieuwe taalgids, nr. 4, 1981, jrg. 74, p. 315-329. |
M.G. Kemperink, Van observatie tot extase. Sensitivistisch proza rond 1900. Utrecht/Antwerpen 1988, p. 310-330. |
Margaretha H. Schenkeveld, De liefde van Mathilde. Een kanttekening bij L. van Deyssels ‘Een liefde’. In: Teruggedaan. Eenenvijftig bijdragen voor Harry G.M. Prick ter gelegenheid van zijn afscheid als conservator van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. 's-Gravenhage 1988, p. 312-317. |
lexicon van literaire werken 13
februari 1992
|
|