| |
| |
| |
Valère Depauw
Op weg naar Montségur
door Marcel Janssens
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Valère Depauw (*1912 te Ronse 1912, † 1994 te St. Job in 't Goor) verwierf in de jaren 1960 een goede naam als romanschrijver met historische verhalen over onderdrukte minderheden als Basken in Spanje en Bretonnen in Frankrijk (evenals over de repressie na de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen). Met Op weg naar Montségur (1976) kwam daar een etnische gemeenschap in het Zuid-Franse Occitanië bij. Ook in dat boek brengt Valère Depauw sympathie op voor een onderdrukte minderheid, ditmaal de ketters.
Tijdens een vakantieverblijf op het domein Gary, niet ver van het historische Montségur, vatte Depauw het plan op om een roman aldaar te situeren. Dat werd Op weg naar Montségur, waarin hij de kruisvaart tegen de katharen belicht via een zeer persoonlijke psychodrama in onze tijd. De gastheer op dat landgoed Gary heette Karl, en die komt in de roman terug, evenals een verbrande schuur op dat erf en de bergen en de rotsen in de omgeving. De hoofdfiguur uit de roman restaureert in Montségur een oude pastorie, zoals Depauw zelf in St. Job in 't Goor een kapelhoeve restaureerde, waar hij jarenlang in woonde. Jos Vander Veken, een leraar Nederlands op het Sint-Michiels-College van Brasschaat, stond model voor de hoofdfiguur Benoit Hugues Rollier. Verbindingen tussen heden en verleden zijn er in de roman volop.
De roman verscheen in 1976 als co-editie bij Orion in Brugge en bij B. Gottmers Uitgeversbedrijf in Nijmegen. Het werk telt 21 genummerde hoofdstukken en 288 bladzijden. Een extra blad is opgenomen met de stamboom van de Rolliers. Als motto heeft het boek: ‘Montségur: Un mur de sagesse et de force pour porter les nuages et le Haut Amour.’ (Vertaald: ‘Een muur van wijsheid en kracht om de wolken en de Hoge Liefde te dragen.’)
Er verscheen een tweede en een derde druk (respectievelijk in 1978 bij Orion en in 1987 bij Davidsfonds). Vanaf de tweede druk werd het nawoord geschrapt en werd de stamboom voorin afgedrukt.
| |
| |
Op weg naar Montségur werd bekroond met de Vierjaarlijkse Romanprijs van de Vlaamse Provinciën 1978.
| |
Inhoud
Hoofdfiguur is de 27-jarige vrijgezel Benoit Hugues Rollier. Hij is de zoon van een Vlaamse vader en een Waalse moeder. De moeder, Antoinette Doulce van Loon, werd geboren in 1920 in Soignies (Zinnek). Ze was negentien toen ze huwde. Benoit is leraar Frans op een school in Antwerpen. Op de laatste dag van het schooljaar, als de cijfers bekend worden gemaakt, krijgt Benoit in de overvolle zaal een visioen dat het verdere verloop van het verhaal bepaalt. Die droom plaatst hem over van de werkelijkheid in het onwerkelijke. De taferelen in zijn wat soezerig brein kunnen geen herinneringen zijn, want die verwarrende dingen heeft hij nooit meegemaakt of gezien (ook niet op gravures of schilderijen of in een film). Daar is hij althans aan het begin van overtuigd.
Als in een hypnose ziet hij zijn moeder, die vijf jaar geleden gestorven is, vrolijk naar een burcht toe dansen, maar dan bestormt een orde ruiters een dorpsplein, en zijn moeder komt om in een brand. Door ‘vreemde ingevingen’ en ‘onberedeneerde impulsen’ gedreven, gaat hij zijn moeder in Zuid-Frankrijk opzoeken.
Toen het huwelijk van zijn ouders op de klippen gelopen was, verdween zijn moeder in 1947 spoorloos met een Amerikaanse soldaat. Benoit was toen zeven jaar oud en werd uitbesteed bij tante Emmy. Over zijn moeder heeft hij nooit meer iets vernomen. Zijn vader stierf al vroeg.
Onder de invloed van zijn ‘visioen’ wil hij die familiegeschiedenis in levende lijve reconstrueren en meemaken. Hij ziet zijn moeder in een prachtig decor van wijngaarden en bergen. In nog andere visioenen ervaart hij een realiteit die hij moet gaan verkennen, geleid door een magische kracht buiten hem. Hij hoort talen die hij nog nooit hoorde. In zijn visioen ziet hij zijn moeder sterven in een langvervlogen tijd in een Zuid-Franse omgeving, meer bepaald in Limoux in Occitanië. Naar dat gebied gaat hij op vakantie.
Op de avond van de laatste schooldag leest hij nog het trouwboekje van zijn ouders en vindt daarin vreemde namen die naar Zuid-Frankrijk verwijzen. Ook gaat hij nog langs op het gemeentehuis van Soignies. Hij verneemt daar van een zeer behulpzame ambtenaar dat zijn moeder afstamt van het geslacht van de Borneils (in oudere teksten nog geschreven als Bornheilh). Hij leert daar een aantal ongewone namen ken- | |
| |
nen: zijn moeder, geboren in Soignies op 12 november 1920, heette Antonette Doulce van Loon, dochter van Walter Franz van Loon en van diens echtgenote Bertrane Eliènor Borneil. Die gegevens over zijn afstamming doen hem ertoe besluiten de tocht naar Ségur, helemaal in de streek van de katharen in de vroegere provincie Roussillon, te ondernemen. Daar heeft zich in de eerste helft van de dertiende eeuw de vervolging van de katharen (letterlijk ‘de zuiveren in de leer’) afgespeeld.
De katharen werden in een gruwelijke kruistocht uitgeroeid op gezag van de katholieke kerk, waarbij Ségur in 1244 verwoest werd. In de geschiedenis van de katharen voltrekt zich een parallel met Benoits eigen parapsychologische avontuur; die sekte werd uitgemoord in de dertiende eeuw, maar ze leeft voort in haar afstammelingen tot in de tijd van Benoit. Hijzelf beleeft talrijke verbindingen tussen verleden en heden. Ook in de prachtige natuur van Languedoc weerspiegelt zich het dominante thema van het boek: de mogelijkheid tot reïncarnatie en geslachtscontinuïteit ondanks de afstotelijke onvruchtbaarheid van vele streken met hun dorre en doodse rotsen.
In een hotel onderweg naar Languedoc in het plaatsje Magnac Bourg, dat zelfs niet op zijn wegenkaart staat, ontmoet Benoit de vrouw Madeleine, die opvallend veel op zijn moeder Antonette en op hemzelf lijkt. Ze blijkt de dochter te zijn van de Vlaming Karl Michielsen, eigenaar van het domein ‘Gary’ in de nabijheid van het stadje Montségur, waar deze macrobiotisch tuiniert. Karl Michielsen heeft Madeleine als zijn dochter erkend. Benoit ziet haar als zijn zus. Antonette blijkt voor een vrijage met een Catalaan van Karls hoeve te zijn weggelopen. Madeleine komt op weg naar Antwerpen met haar man Tony om in een auto-ongeval. Met Karl woont Benoit de begrafenisplechtigheid in Antwerpen bij en keert hij later terug naar Occitanië.
Benoit zelf zal het geslacht moeten voortzetten. Inmiddels heeft hij op het domein Gary van de oude Madame Chirach en de jonge vrouw Marie Paral vernomen dat zijn moeder de Catalaan na korte tijd heeft verlaten en gevlucht is naar het land van herkomst van moeders zijde, de Languedoc, waar de Borneils van afstammen. Na haar avontuur met de Catalaan was zij naar Karl teruggekomen, blijkbaar om hem vergiffenis te vragen, maar zij kwam vijf jaar geleden om in een brand in een schuur op het erf. Daarmee wordt dus ook een sequentie van zijn visioen door de werkelijkheid bekrachtigd. Heeft hij in zijn visioen de bewoners van Gary niet zien samenlopen rond een bloedrode vlag met een wit kathaars kruis, achternagezeten door rode ruiters op zwarte paarden? In die lang vervlogen tijd werd zijn stammoeder in een brandend huis gedre- | |
| |
ven en hij ziet nu in Gary de drie zwartgeblakerde muren van het gebouw waar zijn eigen moeder de dood vond.
Benoit verneemt ook dat Madame Chirach eigenlijk Sybille Maurs heet, uit een geslacht van tegenstanders van de katharen stamt en eigenlijk ook aan zijn voorouders verwant is. De onthullingen gaan alsmaar verder terug in het verleden. Zo ontdekt de archivaris Pastorelly de stamboom van twee andere generaties, naast de tien die Benoit al kende.
Benoit leert de vrouw Marie Paral van naderbij kennen. Ze helpt hem om dankzij een ‘hoge liefde’ (‘le Haut Amour’ staat er troubadoursgewijs in de tekst) de grenzen van ruimte en tijd te overschrijden. In de geboortestreek van Marie koopt en restaureert hij een oude pastorie, waar hij verder zijn vakantie wil doorbrengen, in het dierbare land van Montségur. Hij denkt eraan haar te huwen en met haar naar Vlaanderen terug te keren. Hij beleeft een zeer intiem moment met Marie precies in het bos waar katharen ter dood werden gebracht. Geleidelijk worden genealogische én psychologische verbanden gelegd tussen de stamvader Benoit Hugues de le Rey uit de dertiende en Benoit Hugues uit de twintigste eeuw. Paranormale verschijnselen hebben boventijdelijke, ruimtelijke en psychische relaties gelegd. Benoit heeft het gevoel dat hij dat allemaal al eens heeft beleefd en eindelijk naar zijn thuis is weergekeerd.
In de laatste tien bladzijden (pp. 256-267) schakelt het verhaal plots over (nog in de onvoltooid verleden tijd) naar de stamvader Benoit-Hugues de le Rey in de katharentijd van de dertiende eeuw. De gruwelen van de vervolging worden nog eens opgeroepen. De stamvader beleeft met zijn Brune de verrukkingen die Benoit Hugues en Marie te beurt vielen op dezelfde plek. De begrafenis van de moeder en het zusje van Benoit-Hugues de le Rey wordt verteld. Kortom, de geschiedenis herhaalt zich volledig (nu retroactief bekeken). De laatste bladzijde (p. 267) staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd geschreven. ‘In een schielijke revelatie ziet Benoit-Hugues de le Rey de getrouwen Montségur verlaten’, ‘Hij staat op de vestingtoren’, enzovoort. De laatste zin is een frase die we al in het motto en ook in verband met Benoit Hugues en Marie konden lezen: ‘En op de slottoren keert Benoit Hugues zich om en moeiteloos overschrijdt hij ruimte en tijd, gedragen door de wolken en de Hoge Liefde’. Aldus is de cirkel volmaakt rond, in de chronologie, de psychologie en de thematiek.
Het boek wordt (in de eerste editie) afgerond met een ‘Nawoord in de vorm van een gesprek’ van Valère Depauw met zijn zoon Ben over het wezen en de weldaden van de parapsychologie. In die acht bladzijden stelt de auteur het verleden voor als een ‘geactualiseerd nu’.
| |
| |
| |
Interpretatie
Thematiek
Op het eerste gezicht gaat dit verhaal over een speurtocht langs stambomen. Daar steekt evenwel een speciale opvatting van de geschiedenis achter. Het mechanisme van de herinnering levert de stuwende kracht. Is het pure verbeelding wat Benoit op die laatste schooldag is overkomen?
De dingen keren terug, het verleden mengt zich in het heden, mensen herbeleven een verleden, in de afstamming spelen soms heel verre voorouders mee, stambomen zijn geen futiele maaksels, toeval is soms schijn, visioenen zijn op de werkelijkheid geënt, voorgevoelens komen uit. De roman gaat uit van het paragnostische geloof in de reïncarnatie. Benoit Rollier vermoedt een voorbeschikking en een bestemming in zijn levensloop en die wil hij langs de vertakkingen van zijn stamboom echt beleven. Zo laden voorouders hun nakomelingen op met een opdracht of zelfs met een schuld, wat duidelijk het geval is met de moeder van Antonette, die haar zoon Benoit met de erfschuld belast en naar Zuid-Frankrijk lokt. Door zijn huwelijk met Marie, lichamelijk en geestelijk ongeschonden, zal Benoit trachten de vloek teniet te doen die op de familie ligt. Zijn hele geslacht blijkt gedragen te zijn door vrouwen die telkens maar één dochter als erfgename kregen. Na de dood van Madeleine valt hem de voortzetting van het nageslacht ten deel.
De geschiedenis, zowel van het individu als van een geslacht, wordt gezien als een kringloop. In die kringloop dagen voorspellingen op en doen zich herhalingen voor. Een kerngegeven in de roman is de fascinatie voor parallellen, duplicaten en identificaties (de moeder in het visioen en in de realiteit, de landschappen van Zuid-Frankrijk, de twee branden, de Occitaniërs van toen en nu). Zo kunnen er zich ‘toevallige’ ontmoetingen voordoen die op een geheimzinnige wijze onderling verbonden kunnen worden. De verteller speelt met de werkwoorden ‘inneren’ en ‘herinneren’: ‘Inneren dat het herinneren voorafgaat en dat wellicht aan de oorsprong van dit laatste ligt’, en: ‘moeizaam welde het her-inneren vanuit een duizelende diepte hem naar de geest; heden en verleden gingen in elkaar op en vormden een eenheid: hij had hier nog eens gestaan, hij had dit, van deze plaats, nog eens gezien...’
De werkelijkheid is soms fantastischer dan de wildste fantasie, zegt Benoit. De samenloop tussen ‘inbeelding’ en realiteit fascineert hem en hij zal het verband tussen die twee opklaren. Die kijk op de geschiedenis is parapsychologisch gekleurd. Het nawoord laat daar geen twijfel over bestaan. Deze inspiratie brengt de roman in de buurt van het magisch realisme van Jo- | |
| |
han Daisne en Hubert Lampo (de laatste kon Op weg naar Montségur ten zeerste waarderen). Een zekere magische kracht, ingebeeld of echt, stuwt Benoit naar het Zuiden en doet hem onderduiken in de genealogie en de geschiedenis. Hij komt daar op het eind als overtuigd christen uit tevoorschijn. Zijn wij marionetten die worden bespeeld?, vraagt Karl zich af. Alles is voorbeschikt maar door wie?
Het christelijk godsgeloof biedt de ultieme redding. Een leidmotief is de uitspraak uit de tijd van de katharen: ‘Dieu reconnaîtra les siens’ (God zal de zijnen herkennen). Daar klampt ook Benoit zich aan vast, overrompeld als hij is door de kennismaking met de uitroeiing van zijn familie ten tijde van de kruisvaart in de dertiende eeuw. Hij identificeert zich met hen en met hun opstand en weet dat God onder de vervolgden ‘de zijnen zal herkennen’. De verteller kiest duidelijk partij voor de onderdrukten. Zij zullen gered worden door de Hoge Liefde. Dat is de boodschap van de roman.
Op het eind komt de verteller tot het inzicht: ‘Maar boven alles is er het geloven.’ Wat hij zijn ‘bestemming’ noemt, is het sluitstuk van zijn grondige bezinning over fundamentele vragen van het bestaan. Die ‘bestemming’ ligt in Gods handen, zegt hij. Die overtuiging zien we ook in de historische gebeurtenissen rond Montségur. Simon de Montfort heeft de stad Béziers op de albigenzen (ook ketters) veroverd en vraagt aan de pauselijke legaat hoe zij nu bij het uitmoorden van de bevolking van Béziers de ketters en de gelovigen kunnen scheiden; de legaat antwoordt: ‘Doodt ze allemaal, God zal de zijnen wel weten te herkennen.’ De verteller vult echter aan als volgt: ‘God zal er velen hebben herkend, want God is geen inquisiteur.’ Tot slot verzekert de verteller de lezer dat er een permanente ‘begeleiding’ bestaat, waar iedereen zich veilig bij mag voelen. De redding van de mens ligt in de overgave aan dat mysterie, zo wordt gezegd, niet in rationele beredeneringen. Het leven als een reis, in het licht van het mysterie religieus gestuurd, dat is de ware weg naar Montségur. ‘Die van goeden wil zijn komen uit bij God.’
In de thematiek speelt de kwestie van de nationalistische minderheden ook op de achtergrond, evenwel niet zo uitdrukkelijk als in andere romans van Valère Depauw. Het religieuze element weegt hier zwaarder dan het etnisch-nationale. Dat neemt niet weg dat de opstand der katharen ook een nationalistisch aspect vertoonde. Occitaniërs zijn ‘een volk apart’, zegt Madame Chirach. Roger, een inwoner van de streek rond Montségur, heeft ‘OC’ op zijn wagen staan, zoals Benoit met een Vlaamse Leeuw rondrijdt. Roger is een ‘strijdende’ Occitaniër en interesseert zich voor het lot van minderheden en klei- | |
| |
nere volkeren, dus ook van de Vlamingen. Het probleem van het vrije Occitanië ligt dicht bij de Vlaamse kwestie. Roger is met een Vlaamse getrouwd, Benoit gaat trouwen met een Occitaanse.
Die verwantschap tussen Vlaanderen en Languedoc boeit de verteller enorm. Madame Chirach, bijvoorbeeld, kent de openingszin van het verhaal over Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak door Charles de Coster van buiten, en ze citeert ‘Les cendres battent sur mon coeur’ (‘De asse klopt op mijn hart’) uit het slot van dat boek. ‘Welnu’, zegt ze, ‘er is wel enige vergelijking aanwijsbaar tussen de gebeurtenissen rond Uilenspiegel in Vlaanderen en wat er zich driehonderdvijftig jaar eerder in mijn land had afgespeeld, tot en met het branden.’ Daar is het branden weer, van de twee branden in Montségur tot de as van Claes, Uilenspiegels vader. Die woorden over Claes hadden ook in Montségur kunnen weerklinken. Verder wordt het onafhankelijkheidsstreven van Québec in Canada als parallel opgevoerd. De verteller citeert uit een boek van Louis Hémon met de personages François Paradis en Maria Chapdelaine. Wanneer Benoit aan Marie vraagt; ‘U zult met Pasen hier toch zijn?’, herinnert hij zich woordelijk wat François Paradis aan Maria Chapdelaine had gevraagd: ‘Vous serez encore ici au printemps prochain?’ Vlaanderen, Occitanië, Québec, het heeft allemaal met elkaar te maken als in een ellips.
Geen wonder dat in dit kluwen van herhalingen, ellipsen en cirkels ook de erfelijke belasting als thema meespeelt. Was Benoits moeder erfelijk belast, dan is hij het zeker. Zijn eenzelvigheid, die hem zijn dromen achterna naar Zuid-Frankrijk drijft, heeft hij zeker van zijn moeder. Zijn familie heeft zich een vervloeking op de hals gehaald en hij blijkt voorbestemd om na zoveel eeuwen door zijn huwelijk met een meisje uit de streek de vloek uit te wissen.
| |
Opbouw
De structuur van de roman beschrijft ook een soort ‘ellips’. De gebeurtenissen worden niet rechtlijnig maar cirkelvormig en vaak repetitief aan elkaar geschakeld, conform de geschiedopvatting van de auteur. Herhalingen domineren het geestelijk avontuur van de hoofdfiguur en sturen de narratieve lijn, die zich voortdurend in cirkels ontvouwt. Benoit Rollier stelt zich op als historisch onderzoeker of beter nog als rechercheur, als puzzelaar met historisch materiaal van zeven eeuwen. Hij wil ‘weten’, ‘duiden’, ‘het labyrint in kaart brengen’ en daarbij niets aan het toeval overlaten, want dat bepaalt overigens de geschiedenis niet. Van deze door hallucinaties gedreven geest kunnen we geen lineaire rapportage verwachten. Een sleutelwoord in zijn overdenkingen is ‘kringloop’. Hij zoekt dat woord op in een encyclopedie en hij leest daar dat ‘de mens een kringloop
| |
| |
van existenties doorloopt’. De tijd komt hem niet voor als eeuwig voortschrijdend, ‘maar als een kringloop’. Het mooiste voorbeeld daarvan zijn de slotalinea's die plots overschakelen (dan nog in de tegenwoordige tijd) van Benoit Hugues Rollier naar de verre voorvader Benoit-Hugues de le Rey. Dat bezegelt het circulaire karakter van de vertelling. Die circulariteit wordt ook ondersteund door leidmotieven als dat van de Hoge Liefde, dat we zeker drie keer in de roman tegenkomen, toegepast zowel in de dertiende als in de twintigste eeuw.
| |
Vertelsituatie
De vertelde tijd (althans over het verblijf van Benoit Rollier in Occitanië) beslaat niet meer dan een maand, maar de vertelde tijd van de hele roman strekt zich over eeuwen uit. De verteller neemt een personeel standpunt in. Hij kan die enigma's immers niet van buitenaf bekijken. Hij graaft zich daarin in als een puzzelaar. Hij kondigt ‘iets’ aan, uit een vermoeden, stelt dan weer uit en toetst de relevantie van zijn vermoedens. De verteller, die in de verleden tijd vertelt, identificeert zich met het brein van de onderzoeker Benoit, zodat de lezer niets via een extern commentator te weten komt. Die vertelstrategie verhoogt het onderzoekskarakter van de roman.
| |
Titel
De letterlijke betekenis van de titel slaat wel degelijk op de reis naar en het verblijf van ongeveer een maand in Occitanië. De lezer wordt nauwkeurig over de etappes van de reis ingelicht. De omgeving van Montségur zelf wordt een aantal keren in beeld gebracht, echter niet zozeer via gedetailleerde beschrijvingen alswel door de sfeer van de omgeving op te roepen. De focus van de roman is immers naar binnen gericht. De symbolische betekenis van Op weg naar Montségur weegt zwaarder door. Benoit blijkt altijd onderweg naar Montségur te moeten zijn. En binnen die cyclische opvatting van de geschiedenis kan er geen einde komen aan dit onderweg-zijn. Dat geldt ook in letterlijke zin: Benoit neemt zich in Antwerpen voor zijn vakanties te gaan doorbrengen in de gerestaureerde pastorie in de buurt van Montségur. Montségur is de voorvaderlijke stamplaats die in ere moet worden gehouden. Dat is een opdracht die niet vol-eindigd kan worden. Als christen is Benoit uiteindelijk onderweg naar het ideaal van de Hoge Liefde. Montségur is in zijn geest en gemoed uitgegroeid tot een bedevaartplaats. Daar krijgt het leven zin voor wie als Benoit op weg wil en onderweg wil blijven. Begrijpelijkerwijze hecht de verteller in het licht van die symboliek niet zoveel belang aan de toeristische bezienswaardigheden van zijn parcours (al hebben sommige recensenten zich toch gestoord aan te veel kiekjes).
| |
| |
| |
Context
In de romans Breiz Atao (1962) en Opdracht in Guernika (1964) behandelde Valère Depauw nationalistische thema's (van Bretonnen en Basken). In Op weg naar Montségur speelt die particularistische tendens weer mee, nu niet in nationalistische zin, maar in de religieuze opstand van de katharen. Op de achtergrond hoort de lezer toch nog een echo van het actuele onafhankelijkheidsstreven van de Occitaniërs binnen de ‘ene en ondeelbare republiek’ die het sterk centralistische Frankrijk is.
Op weg naar Montségur is geen historische roman zoals die over de Basken en Bretonnen, maar ook deze roman is in vele opzichten historiserend. In Troubadour tussen kruis en vuur van 1978 knoopt Depauw aan bij de eindfase van de strijd tussen de katharen en de kruisvaarders van de Inquisitie in de eerste helft van de dertiende eeuw in Languedoc.
In de jaren 1970 was de katholieke Depauw zeer nauw betrokken bij de Académie Internationale de Manternach (Luxemburg), waar hij in contact kwam met de parapsychologie en de leer over reïncarnatie. Hij leerde er de vermaarde Nederlandse parapsychologen, H. van Praag en W.H.C. Ten Haeff kennen. Hun namen worden in het geschrapte nawoord vermeld.
De roman steunt op een degelijke studie van de bloedige episode in de geschiedenis van Occitanië, waarin de katharen vervolgd werden. Benoit gaat snuffelen in de archieven van Pastorelly in Foix, en zulk opzoekingswerk heeft Depauw zelf zeker geleverd. Hij heeft nog sporen van die radicalen en ‘zuiveren’ van de christelijke leer in het huidige Occitanië teruggevonden. Zijn voorstudie blijkt ook uit een aantal literaire citaten: onder meer van Alphonse Daudet (in verband met het plaatsje Cucugnan), Marcel Pagnol, Antoine de Saint-Exupéry (Le petit prince), Charles de Coster, Louis Hémon. Aldus wordt ook de literatuur verwerkt in de geschiedenis van Benoit.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De behandeling van parapsychologische theorieën in het oeuvre van Depauw is de meeste recensenten als een verrassing voorgekomen. Was dat verzoenbaar met zijn katholieke geloof? H. van Praag schreef in De Telegraaf: ‘Het is bewonderenswaardig hoe deze katholieke auteur het hem niet vertrouwde reïncarnatiegegeven in een boeiende roman heeft verwerkt.’ André Demedts legde het verband tussen deze roman en het magisch- | |
| |
realisme van Johan Daisne en Hubert Lampo, wat in ander werk van Depauw ook geconstateerd kan worden, onder meer in zijn roman De zevende bron van zeven (1971). De aantrekkingskracht van het mysterieuze, zo typisch voor het magisch-realisme, speelt ook mee in de zoektocht van Benoit.
De nadrukkelijk uitgesponnen raadselachtige verbindingen tussen het verleden en de gedachtespinsels van Benoit worden ook nogal eens als té gewild ervaren. De paragnostische verwantschappen drukken te zwaar op de structuur van de roman, die als ‘té vernuftig’ overkomt, ‘zonder een uitkomst-in-eenvoud aan het einde’, vindt Em. Janssen. Binnen het oeuvre van Valère Depauw wordt Op weg naar Montségur wel als een hoogtepunt beschouwd (samen met de historische trilogie De uiterste hoeksteen van 1981-1984). Em. Janssen schreef daarover: ‘Het werd in onze Zuid-Nederlandse romanliteratuur een zo oorspronkelijk werk, dat we niet goed weten, voor de laatste jaren, wat wij er naast kunnen leggen.’ Iets dergelijk schreef ook Dries Janssen: ‘In de literatuuroverzichten en -geschiedenissen dient vanaf en aan de hand van Op weg naar Montségur de auteur Valère Depauw geheel anders beoordeeld en gekwoteerd.’
Hoewel de inbreng van de parapsychologie in het oeuvre van Depauw aanleiding geeft tot zwaarwichtige bespiegelingen en uitweidingen op historisch vlak, zien de meeste recensenten die verruiming toch als positief. De historisering van het visioen van Benoit (en van zijn psychisch probleem) wordt over het algemeen als een pluspunt gewaardeerd. Depauw voegde een originele noot toe aan de historische roman, die nogal in trek was in de Nederlandse literatuur rond 1970-1980. De beklemtoning van de streekgebonden identiteit van de Occitaniërs heeft F. de Keyser aangevoeld als een uiting van ‘streek-eigen’ engagement, wat helemaal in de lijn ligt van Depauws nationalistisch georiënteerde thematiek. De bezoeken in Zuid-Frankrijk zitten volgens C. Schouwenaars vol idyllische beschrijvingen van landschappen en gebouwen, wat een teveel aan niet-geïntegreerde informatie met zich brengt. Lyrisch opgeroepen landschapstaferelen worden niet zelden met symbolische betekenissen overladen. Sommige critici waren van mening dat de auteur al te gewillig ‘toeristische tips’ en wetenswaardigheden over Zuid-Frankrijk rondstrooit. Ook zijn spelletjes met de stambomen kwamen over als futiel bladvulsel. Te veel historische kennis, vrucht van jarenlange studie, blijft onverwerkt. Zij wordt te veel op zichzelf en te gekunsteld uitgepluisd, zonder directe relatie met het heden of met de psychologie van de hoofdfiguur, vindt F. Vandergraesen. Daarentegen vindt F. de Keyser dat deze ‘raadselroman’ zeer vernuftig in elkaar zit.
| |
| |
Het nawoord werd door enkele critici als een onbenullig en overbodig toevoegsel afgewezen. Clem Schouwenaar (in het dagblad Vooruit) noemde dat stroeve gesprek ‘zonder meer een ramp’. In dat gesprek met zijn zoon mengde de auteur ook te veel autobiografische informatie, die de lezer als ballast ervaart, volgens Vandergraesen.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Valère Depauw, Op weg naar Montségur, eerste druk, Brugge/Nijmegen 1976.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
José de Ceulaer, Valère Depauw. Van nature romantisch. In: J. de Ceulare, Te gast bij Vlaamse auteurs, dl. 3, Antwerpen 1963, pp. 32-38. |
Remi Van de Moortel, Vond Valère Depauw een nieuwe weg? In: Gazet van Antwerpen, 29-12-1976. |
Fons Vandergraesen. Op weg naar Montségur. In: Nieuwe Stemmen, 1976-1977, pp. 184-186. |
J. Buning, Op weg naar Montségur. In: Winschoter Courant, 27-12-1976. |
Paul Vanderschaeghe, Op weg naar Montségur. In: Brugsch Handelsblad, 14-01-1977. |
Dries Janssen, Depauw onderweg. In: Schuim, nr. 3/4, 1977, pp. 110-111. |
Clem Schouwenaars, Op weg naar Montségur. In: De Nieuwe Gazet, 8-2-1977. |
André Demedts, Twee bijzondere romans. In: De Standaard, 18-2-1977. |
Eugène Van Itterbeek, Met Valère Depauw op reis in de nevelen van ziel en geschiedenis. In: Wij, 10-2-1977. |
Clem Schouwenaars, Valère Depauw. Op weg naar Montségur. In: Vooruit, 24-2-1977. |
H. van Praag, Drie boeken. In: De Telegraaf, 23-4-1977. |
Em. Janssen, Avontuurlijk zoeken en verregaande trouw. In: De Periscoop, mei 1977, pp. 2 en 4. |
Willy Copmans, Fataliteit. In: Het Nieuwsblad van Geel, 15-7-1977. |
H. van Praag, Op weg naar Montségur. In: Frana, nr. 8, 1977, p. 94. |
e. tr., Valère Depauw, Op weg naar Montségur. In: Dietsland-Europa, 20-10-1977. |
Jan D'Haese, Valère Depauw, Op weg naar Montségur. In: 't Pallieterke, 17-11-1977. |
Remi van de Moortel, Op weg naar Montségur. In: Boekengids, 1977, pp. 196-197 en 203. |
F. de Keyser, Op weg naar Montségur. In: Het Laatste Nieuws, 3-9-1977. |
F. Vandergraesen, Op weg naar Montségur. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 8, 1977. |
R. Vanbrabant, De lange weg van Valère Depauw. In: Het Belang van Limburg, 12-12-1977. |
W.H.C. Tenhaeff, Op weg naar Montségur. In: Tijdschrift voor Parapsychologie, nr. 1, 1978, p. 39. |
André Demedts, Valère Depauw. Grote Ontmoetingen. Literaire Monografieën, Brugge/Nijmegen 1978. |
Remi van de Moortel, Rond Valère Depauw. Een nieuwe weg? In: 't Getrouwe Maldegem, 8-6-1979. |
E. Janssen, Hulde aan Valère Depauw vanwege de Vereniging van Kempische schrijvers, uitgesproken op 10 november 1979. In: Herdenkingen en huldigingen Campiniana, nr. 16, 1980, pp. 13-16. |
H. Lampo, Valère Depauw. In: Mededelingen van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, nr. 103, 1980, pp. 28-30. |
| |
| |
André Demedts, Valère Depauw. Oostvlaamse literaire monografieën, 4, Brugge 1981, pp. 3-23. |
lexicon van literaire werken 52
november 2001
|
|