| |
| |
| |
Cola Debrot
Bewolkt bestaan
door J.M.J. Sicking
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Cola Debrot (voluit Nicolaas geheten, *1902 te Bonaire, †1981 te Amsterdam) is aan Bewolkt bestaan gaan werken toen hij in 1935 tijdelijk op Curaçao verbleef, kort na het verschijnen van zijn bekende novelle Mijn zuster de negerin. Aanvankelijk leek hij snel te vorderen met zijn nieuwe boek, dat eerst Señorita Campbell zou heten. Na voorpublicaties in de tijdschriften Groot Nederland (‘Op Guadaloupe’, jrg. 1936) en De stem (‘In Parijs’, jrg. 1938) vervaardigde uitgeverij Meulenhoff daarom in 1938 alvast een dummy voor de aanbieding bij de boekhandel. Desondanks duurde het tot in de zomer van 1947 voordat Debrot tijdens een verblijf in Zuid-Limburg ten slotte enigszins gehaast zijn roman voltooide; kort daarna vertrok hij voor langere tijd naar Curaçao. Er was niet alleen dikwijls vertraging in het schrijfproces opgetreden doordat allerlei andere zaken hem in beslag hadden genomen, zoals de afronding van zijn medicijnenstudie, enkele reizen naar Frankrijk, het openen van een dokterspraktijk in Amsterdam en de geboorte van zijn dochtertje. Ook aarzelingen over opzet en compositie waren blijven meespelen toen hij na de oorlog de draad weer had opgepakt en stukken voorlas, bijvoorbeeld aan W.F. Hermans en S. Vestdijk.
In die periode verschenen er in verschillende tijdschriften nieuwe voorpublicaties, wederom niet in de uiteindelijke hoofdstukvolgorde, maar nu wel met een verwijzing naar de titel Bewolkt bestaan: ‘Pastoor Hendrikx’ en ‘De tandarts van Lennox Avenue’ in Criterium (jrg. 1945/46), ‘De spin’ en ‘Señorita Campbell’ in Podium (jrg. 1946/47), ‘Het kristal van Morienval’ in De tien (bundeltje uit 1947 van uitgeverij Veen) en ‘Wanda’ in De stoep (maart 1947). Bovendien is het volgens Debrots biograaf J.J. Oversteegen niet onaannemelijk, dat ook de los van Bewolkt bestaan gepubliceerde novellen ‘Marina’ (Criterium, jrg. 1940) en ‘De non van Estupendo’ (Criterium, jrg. 1942) in conceptvorm eveneens enige tijd bestemd zijn geweest voor die roman; wat de in boekvorm uitgegeven novelle Bid voor Camille Willocq (1946) betreft, ligt de zaak ingewikkelder. Vermeldenswaard is verder dat de fragmenten ‘Op Curaçao’, ‘In Amsterdam’ (= ‘Wanda’?) en ‘Een brief na tien
| |
| |
jaren’ indertijd níet in Groot Nederland zijn geplaatst, omdat ofwel redacteur Jan Greshoff ofwel de auteur zelf er niet tevreden over was. Ook het Nieuw Vlaamsch tijdschrift weigerde in 1946 een bijdrage.
De eerste druk van Bewolkt bestaan kwam in 1948 uit bij J.M. Meulenhoff te Amsterdam en telt 352 pagina's, verdeeld over 39, op den duur in lengte afnemende hoofdstukken. Op de in overleg met de auteur tot stand gekomen stofomslag is, behalve een doodshoofd en een vrouwenmasker, ook het in de tekst genoemde dodenkruid te zien. Oplagecijfers zijn niet bewaard, maar veel lezers lijkt de roman rond 1950 niet getrokken te hebben. Dat was evenmin het geval bij de tweede, herspelde druk, die in 1978 als paperback bij dezelfde uitgever verscheen en na enige tijd in de ramsj terechtkwam. Op de omslag staat nu een afbeelding van de eerste versie (1942) van het schilderij La mémoire van de Belgische surrealist René Magritte; bovendien was duidelijkheidshalve een 46 namen tellende lijst van personages toegevoegd. In 1986 kreeg Bewolkt bestaan een derde kans, nu als deel 4 van Cola Debrots Verzameld werk, met een nawoord van zijn echtgenote Estelle Reed; daarbij werd, afgezien van enkele zetfouten, de tweede druk gevolgd. Na een paar jaar lag echter ook dat deel bij De Slegte te koop.
Uit Oversteegens biografie kan worden opgemaakt dat Debrot veel van zijn eigen onrust in zijn roman heeft verwerkt. Meer specifieke levensbijzonderheden heeft hij verdeeld over verschillende personages (met name Ferdinand Bournouille en Hugo Steensma), terwijl de plantage Miraflores (anders dan in Mijn zuster de negerin) gemodelleerd is naar bezittingen van zijn ouders op Curaçao én Bonaire. Van veel belang zijn dergelijke wetenswaardigheden niet. Gelijkenissen met personen uit Debrots naaste omgeving blijken alleen op details betrekking te hebben, zoals in het geval van de romanfiguur Chamloup en de bekende Franse schrijver Céline.
| |
Inhoud
Rond 1928
In Parijs - blijkens hoofdstuk 16 in het jaar 1928 - krijgt de vrouwenarts Constant Redin, die afkomstig is uit Guadeloupe en een verhouding heeft met de verpleegster Thérèse Goudron, een brief van zijn Curaçaose vriend Oscar Bournouille. Even later ontmoet hij Señorita Carlota Campbell uit Venezuela, eveneens behorend tot het groepje studenten dat vroeger gezamenlijk op en neer reisde tussen de ‘West’ en Europa; zij houdt van Oscar. Carlota vraagt of Redin een geheimzinnig pakje wil bewaren dat bestemd is voor iemand die zich ‘de Zwarte Engel’
| |
| |
noemt en later Robert Chamloup blijkt te heten. Redin moet vrezen dat het om cocaïnehandel gaat en leest kort daarna in de krant dat Carlota is uitgewezen.
Het vierde hoofdstuk speelt ongeveer gelijktijdig in Amsterdam. De schrijver Ferdinand Bournouille, die indertijd in Utrecht rechten heeft gestudeerd, belt aan bij zijn zwaarmoedige broer Oscar, die na zijn studie in Delft voorlopig maar garagehouder is geworden. Zij zullen samen naar Curaçao gaan om de familieplantage te verkopen. Ferdinand, die op de terugweg zijn vroegere medestudent Hans Sloters ontmoet, is getrouwd met de Nederlandse vrouw Wanda Koopmans uit Nijmegen. Zijn neef, de op Curaçao geboren en in Nijmegen opgegroeide arts Hugo Steensma, houdt ook nog steeds van zijn vroegere schoolvriendinnetje; de onbetrouwbare Mies Stoeltjes zinspeelt daar graag op.
De hoofdstukken 4 tot en met 10 hebben voornamelijk betrekking op de bootreis die niet alleen door de Bournouilles wordt gemaakt, maar ook door Redin, Carlota en haar te hulp gesnelde vader. Eerst legt men aan op Guadeloupe, waar Redin achterblijft bij zijn inheemse vriendin, de voormalige prostituee Marguérite. De andere opvarenden reizen door naar Venezuela, ook om over te steken naar Curaçao. Oscar is erg zwaarmoedig en denkt aan zelfmoord. Carlota beseft dat haar liefde voor hem geen toekomst heeft. Zij heeft ook contact met de Venezolaanse schoenenhandelaar Arturo Valdés, die een homoseksuele relatie onderhoudt met zijn compagnon en landgenoot Sancho Ireguí. Ferdinand denkt intussen na over het schrijven van een ‘roman van de vertwijfeling’, die Ecole de Paris moet heten.
Op de plantage Miraflores, waar de kruidenmengster Leelee en haar man Goeroe in een hutje wonen, neemt oom Anton Bournouille de zaken waar. Hij hoopt zelf te profiteren van de plantageverkoop, omdat een grote oliemaatschappij belangstelling heeft getoond. Pastoor Hendrikx is echter op de hoogte van dat geheim en zal tussenbeide komen. In gesprekken met zijn collega Wenkjes geeft hij blijk van ‘ketterse’ gedachten over de Sancta Quaternitas (= de goddelijke Drieëenheid plus de H. Maria).
Voordat tijdens de bootreis de cocaïnezaak nog even ter sprake komt, biedt het ingelaste hoofdstuk 9 achtergrondgegevens over Robert Chamloup. Hij is afkomstig uit het Noord-Franse dorp Pierrefonds, dat vlak bij de abdij van Morienval ligt. Zijn vader André is indertijd getrouwd met de notarisdochter Léonie en toch maar niet met de muzikale banketbakkersdochter Renée Frenée. Wanneer de Chamloups in Parijs wonen, krijgt zij tijdelijk de zorg over Robert, die zijn ‘tante’
| |
| |
later soms iets vertelt over zijn leven in ‘la vraie décadence’, in de nabijheid van de mysterieuze vrouw Messalina. Renée beeldt zich graag in dat hij haar eigen zoon is. Als zij ten slotte krankzinnig wordt, gaat Robert een keer terug naar Morienval. Het koor van de kapel doet hem denken aan een wonderlijk kristal; op den duur wordt dat ook voor andere romanfiguren het symbool voor de manier waarop innerlijke tegenstrijdigheden zich misschien ooit zouden kunnen samenvoegen: elkaar spiegelend en aldus elkanders schoonheid verhogend.
De hoofdstukken 11-13 sluiten niet aan op de bootreis, maar bevatten opnieuw een reeks terugblikken. Die geven vooral meer zicht op de al beschreven voorvallen in Parijs. Eerst staat de levensloop van Carlota Campbell centraal, die altijd tevergeefs is blijven dromen van een ‘alle besef te boven gaande omhelzing’. Behalve over haar schooltijd in een nonnenpensionaat op Curaçao wordt er ook verteld over haar verblijf bij tantes in New York en Parijs; in die laatste stad was zij kunstgeschiedenis gaan studeren en in aanraking gekomen met de mislukte chemicus en toekomstige schrijver Chamloup, die haar echter op afstand hield. Toen zij daarna naar Amsterdam reisde, ontmoette ze wel Ferdinand, maar helaas niet Oscar. Terug in Parijs wilde ze Chamloup uit de problemen helpen door hem via Redin bij Oscar te introduceren en dan door te laten reizen naar New York (vergelijk ook het slot van hoofdstuk 10). Chamloup vroeg zich echter af of hij zichzelf niet beter kon aangeven.
In de tussengevoegde hoofdstukken 14 en 15 wordt de lezer op het verkeerde been gezet. Nadat de succesvolle verkoop van de plantage is vermeld, wordt uitvoerig beschreven hoe rampzalig de ontmoeting tussen Oscar en Chamloup in Amsterdam is afgelopen. Zij hadden weinig sympathie voor elkaar en kort na Roberts vertrek naar de Verenigde Staten, was er een worsteling ontstaan waarbij Robert zichzelf doodgeschoten leek te hebben met het pistool van Oscar. Die was toen zelf aan boord geklommen, maar in New York in een verwarde toestand onder verdenking komen te staan en ten slotte veroordeeld.
Maar op p. 180-181 blijkt dat dit verhaal hoofdzakelijk bestaat uit hallucinaties van Carlota, die zich bij Valdés in Venezuela in een ontredderde toestand bevindt. Na de brief van Ferdinand, met daarin het schokkende bericht dat Oscar zich in Amsterdam had opgehangen, is zij kennelijk Oscar en Chamloup met elkaar gaan verwarren. Zij maakt daarna zowel slechte als goede periodes door en trouwt met Valdés. Dat Chamloup zichzelf indertijd toch maar heeft aangegeven en door zijn huwelijk met Redins vroegere vriendin Thérèse Goudron aan een nieuw leven is begonnen, blijkt pas later.
| |
| |
| |
Rond 1934
In hoofdstuk 16 en 17 is de handeling versprongen naar 1934. Ferdinand verblijft weer een keer op Curaçao, waar hij opnieuw contact heeft met pastoor (inmiddels bisschop) Hendrikx en oom Anton. Voordat hij naar Amsterdam terugkeert, zoekt hij dokter Redin en diens gezin op. Thuis werkt hij moeizaam verder aan zijn roman, die nu Bewolkt bestaan gaat heten. Hij is somber gestemd over de tijd waarin hij leeft, en zijn huwelijk staat onder druk. Een ontmoeting met zijn vroegere studiegenoot Sloters geeft hem echter weer moed. Hij zal Curaçao en daarmee het verleden voorgoed achter zich laten; de vriendschap tussen mensen wordt zijn nieuwe ideaal.
Vervolgens wordt de schijnwerper gericht op Hugo Steensma, die ook in Amsterdam woont. Hij heeft uit wanhoop gif ingenomen, maar een collega-arts weet hem nog juist te redden. Daarna begint hij aan een dagboek, iets wat Ferdinand vroeger ook gedaan blijkt te hebben. Steensma schrijft niet alleen over zijn sterk wisselende stemmingen, maar kijkt ook terug op zijn leven en zijn nauwe banden met de Bournouilles. In zijn gevoel is híj degene die in de persoon van Ferdinand met Wanda is getrouwd. Enige tijd geleden is hij toevalligerwijze in contact gekomen met Ferdinands vroegere vriend De Retz, die wist te vertellen dat Ferdinand toch met zijn gezin naar Curaçao was vertrokken. Steensma heeft van dat bericht met gemengde gevoelens kennisgenomen.
| |
Eind jaren dertig
In de hoofdstukken 19 en 20 wordt via enkele terugblikken de overgang gemaakt naar een later tijdstip in de jaren dertig. Op Curaçao wonen Goeroe en Lee-lee nog steeds op Miraflores. De oliemaatschappij had niet veel kunnen aanvangen met de plantage en daarom het terrein doorverkocht aan Valdés, die daar een grote witte kluis heeft laten bouwen voor zijn labiele vrouw en soms Ireguí bij hem thuis ontvangt.
Tot aan hoofdstuk 25 blijft de handeling op en neer springen tussen Curaçao en Venezuela. Van belang voor het vervolg van het verhaal is dat de aan lager wal geraakte oom Anton monseigneur Hendrikx vermoordt, omdat die hem vroeger heeft verraden. Hendrikx was niet alleen nog steeds in de ban van theologische bespiegelingen, maar bleek ook geld achtergehouden te hebben voor een nieuwe kerk, dat hij wilde toevertrouwen aan zijn secretaris, de vroegere pastoor Wenkjes. Door de dood van Hendrikx voelt deze zich in het nauw gedreven. Wanneer hij naar Nederland uitwijkt, geeft Ferdinand hem lachend het adres van Mies Stoeltje mee. Carlota filosofeert intussen graag met Valdés, maar gruwt van diens seksuele avances.
In hoofdstuk 25 komt Wenkjes inderdaad in contact met Mies en met de Amsterdamse Artiesten Kring. Onder dege- | |
| |
nen die hij daar ziet, bevindt zich behalve Hans Sloters ook de voormalige seminarist Felix van Mandere, de gekwelde auteur van de roman Wijdingen. Mies smeedt een plan dat ertoe leidt dat zij samen met Wenkjes in Parijs kan gaan leven van het verduisterde kerkgeld. De oude vrienden van de Kring, die ook Ferdinand goed kennen, komen soms bij hen langs.
Tijdens zo'n bezoek legt Sloters aan Van Mandere uit hoe hij ten slotte in New York is beland, alwaar hij in dienst kwam van de Mexicaanse tandarts Moro. Maar omdat zijn liefde voor diens dochter Concha leek vast te lopen, was hij alleen teruggekeerd naar Nederland. Het tussengevoegde hoofdstuk 27 geeft vervolgens een terugblik op het leven van Van Mandere zelf, die ook altijd ‘op de vlucht’ is geweest. Eerst was hij thuis weggegaan om in te treden bij de Benedictijnen, maar enige tijd voor zijn priesterwijding had hij toch het klooster verlaten. Tijdens zijn letterenstudie in Amsterdam had hij samen met Ferdinand en anderen plannen gemaakt voor de oprichting van het tijdschrift Spiegel en Venster; dat zou speciaal gewijd zijn aan een humanistisch vriendschapsideaal (vergelijk hoofdstuk 17). Tot zijn teleurstelling had Ferdinand op verzoek van Valdés echter toch besloten zich op Curaçao te vestigen, ook om daar zelf financieel beter van te worden.
Na dit intermezzo wordt de lezer weer teruggeplaatst naar Parijs, waar Van Mandere op bezoek gaat bij Wenkjes en Mies. Wenkjes blijkt contact gezocht te hebben met Robert Chamloup. Die houdt Van Mandere voor dat de vroegere cocaïnehandel eigenlijk een uit de hand gelopen ‘surrealistisch spel’ is geweest; maar nu is hij zijn belangstelling voor Thérèse aan het verliezen en verkeert hij weer in zijn oude wereldje.
De hoofdstukken 29-31, die grotendeels in Parijs spelen, brengen de lezer wederom in verwarring. Op weg naar Nederland vertelt Ferdinand aan Van Mandere over zijn mislukte verblijf op Curaçao en de daarmee samenhangende crisis in zijn huwelijk. Inmiddels lijkt er een relatie te zijn ontstaan tussen Van Mandere en Carlota, die na haar scheiding van Valdés met Ferdinand meegereisd zou zijn om haar vroegere studie kunstgeschiedenis te hervatten. Wanneer Van Mandere zich later weer in Amsterdam bevindt, roept Carlota hem in een droom terug naar Parijs. In haar flat meent hij haar dood aan te treffen, met naast haar bed het portret van Oscar en een tube waarin dodelijke pastilles gezeten hebben. Hij weet dan dat hij zich voorgoed in een klooster zal terugtrekken. Uit hoofdstuk 32 blijkt dat Carlota nog leeft, maar dat waan en werkelijkheid bij haar opnieuw door elkaar zijn gaan lopen. Wat is er nu eigenlijk precies gebeurd?
| |
| |
| |
Rond de Tweede Wereldoorlog
Die vraag werkt door in het volgende gedeelte van de roman, maar leidt niet in alle opzichten tot sluitende antwoorden. Eerst wordt er gesuggereerd dat Messalina, die in het geheim voor de recherche zou werken, Chamloup nogmaals in haar netten heeft verstrikt, zodat die beschuldigd zou worden van moord op Carlota; als dat gaat gebeuren, accepteert hij bij voorbaat uit wanhoop een doodvonnis. Daarna vertelt Carlota tijdens de doktersbehandeling die zij op Curaçao ondergaat, dat Ferdinand haar geïnformeerd heeft over het proces tegen Chamloup (zie ook hoofdstuk 28); zij vraagt zich af of zij zichzelf misschien geïdentificeerd heeft met Van Mandere's geliefde, die te veel slaapmiddelen had ingenomen. Intussen is Valdés in Venezuela onderhevig aan sombere gedachten. Nog meer dan aan Carlota denkt hij echter aan nieuwe winstmogelijkheden voor zijn schoenenfirma, nu Engeland en Frankrijk in 1939 Duitsland alsnog de oorlog hebben verklaard.
Vanaf hoofdstuk 36 verplaatst de handeling zich nu plotseling naar Nederland, dat in mei 1940 door de Duitsers is bezet. Ferdinand, die dus inderdaad is teruggekeerd, komt in Amsterdam Sloters weer tegen, nu toch in gezelschap van zijn geliefde Concha en haar vader. Ook Wanda is voorlopig uit Nijmegen overgekomen, maar nog zonder de kinderen. In onderling overleg besluit men een illegale berichtendienst op te richten. Steensma stelt zijn souterrain ter beschikking en ook de beoogde tijdschriftredacteuren Wintsant, Geveke en Karstens doen mee. In de schimmige bezettingsjaren doen zich echter allerlei verwikkelingen voor, die leiden tot verraad en arrestaties en daarna tot Ferdinands aansluiting bij de verzetsgroep van De Retz (eerder genoemd in Steensma's dagboek). In 1944 wordt Ferdinand door de Duitsers gefusilleerd. Wanda, die ondergedoken heeft gezeten, kan dan zonder schuldgevoelens bij Steensma intrekken.
Na de bevrijding, wanneer diverse oude bekenden weer in beeld komen, treden zij samen in het huwelijk en krijgen zij de beschikking over het fortuin van de in de gevangenis gestorven oom Anton. Uit piëteit probeert Steensma Bewolkt bestaan te laten voltooien, maar dan blijkt Ferdinands zoon Ernst al voor een boekuitgave te hebben gezorgd op basis van een vollediger manuscript.
De slothoofdstukken 38 en 39 beschrijven hoe Carlota op Curaçao na de oorlogsjaren terugvalt in haar oude angsten en wanen. De ‘zwarte heks’ Lee-lee dient haar dan een dodelijk kruid toe (vergelijk ook de vooruitwijzing op p. 326) en prikt haar portret aan de muur, naast de foto's van de acht anderen die zij al eerder uit hun lijden heeft verlost. De roman eindigt
| |
| |
dan met de zin: ‘Niet langer zouden de ongelukkigen bonzen op het paneel, dat niet toegeeft, van de eeuwig dichte deur.’
| |
Interpretatie
Vertelsituatie
Uit de inhoudsweergave kan al worden opgemaakt dat er in deze veelomvattende roman dikwijls van scène wordt gewisseld. Bij deze opzet past dat er in totaal met meer dan twintig verschillende personages wordt meegekeken. Bewustzijnsweergave vindt niet alleen plaats via parafrases en stukjes vrije indirecte rede, maar ook door tussen aanhalingstekens geplaatste directe innerlijke monologen.
Tegelijkertijd bezit de vertelwijze ook duidelijk auctoriale trekken. De verteller, die soms ‘ik’ of ‘wij’ zegt, geeft van tijd tot tijd commentaar, met name bij bijzondere ervaringen van de personages en bij specifiek Antilliaanse omstandigheden. Bovendien is zijn aanwezigheid voelbaar in de talrijke passages die de verhaallijn moeten verduidelijken: recapitulaties, terugblikken en vooruitwijzingen.
| |
Opbouw
De opbouw van Bewolkt bestaan, waarin ruim vijftig personen een actieve rol spelen, plaatst de lezer voor problemen. Pas halverwege het verhaal geven enkele jaartalaanduidingen met terugwerkende kracht enig houvast; daarna blijft het tijdsverloop weer lang vaag. Aanvankelijk worden de verhaaldraden in een langzaam tempo en met vele onderbrekingen gepresenteerd, daarna neemt het aantal zijsprongen en ingevlochten levensverhalen sterk toe, en tegen het einde lijkt er bijna geen verteltijd meer beschikbaar te zijn om ook de oorlogsperiode nog samen te vatten. Daar komt bij dat er meermalen sprake is van weinig functionele herhalingen, niet meer weggewerkte foutjes (vergelijk ook de spelling Leelee naast Lee-lee) en wisselende voorstellingen van zaken, bijvoorbeeld rond de cocaïnehandel. Desoriënterend werken vooral de hallucinaties van Carlota Campbell, die ook wat het vertelperspectief betreft bladzijden lang niet te onderscheiden zijn van de verhaalwerkelijkheid.
Het ligt voor de hand dergelijke eigenaardigheden en onvolkomenheden in verband te brengen met de ontstaansgeschiedenis van deze roman, maar zo'n benadering is beslist te eenzijdig en daarom ook ontoereikend. In de eerste plaats hebben Vestdijk en anderen er met recht op gewezen dat men hier te maken heeft met een (ééndelige) ‘roman fleuve’, waarin alle vertakkingen en zijsporen tezamen een tijdsbeeld moeten geven. De onrust en onzekerheid waaraan de personages juist in de periode tussen de beide wereldoorlogen onderhevig zijn, weerspiegelt zich niet alleen in hun levensverhalen zelf, maar
| |
| |
ook in Ferdinands moeizame pogingen om daarvan een samenhangend geheel te maken. Veelzeggend is ook dat juist Carlota vaak met anderen praat over de manier waarop de werkelijkheid zich kan omzetten in dromen die wezenlijker zijn dan die werkelijkheid zelf.
Interessant is de poging die Ronnie Severing heeft gedaan om in Bewolkt bestaan het zogenaamde nestdoosprincipe aan te wijzen, waarbij verschillende verhalen elkaar inkaderen. Het meest overtuigende voorbeeld daarvan is het dagboekfragment van Ferdinand, dat ter sprake komt in een verhaal van De Retz over Ferdinand, dat op zijn beurt weer deel uitmaakt van het dagboek van Hugo Steensma, dat zelf een onderdeel vormt van Ferdinands roman. En, vraagt ook Oversteegen zich af, geeft die in zijn totaliteit niet een cyclische bouw te zien, doordat het begin handelt over hulpverlening die in een verloskamer tot nieuw leven leidt, en het slot over hulpverlening die mensen door de dood verlost uit hun lijden? Essentieel voor de compositie is in ieder geval een ingewikkeld netwerk van parallellen en contrasten, dat bij nader toezien op een heel betekenisvolle manier de hoofdthema's illustreert en uitdiept.
| |
Thematiek
In een ongepubliceerd interview met Ronnie Severing - verwerkt in Oversteegens biografie - heeft Debrot achteraf verklaard dat de eenheid van Bewolkt bestaan allereerst gezocht moet worden in een sfeer van onrust. Inderdaad voelen de personages zich door hun zowel aards als hemels getint heimwee eigenlijk nergens thuis, zodat zij in letterlijke en figuurlijke zin voortdurend heen en weer reizen. Tijdens hun zoektocht worden zij geplaatst voor de keuze tussen het aanvaarden of het ontvluchten van de werkelijkheid, wat dan ook al gauw de vraag inhoudt of zij zich niet daadwerkelijk moeten gaan bezighouden met de crisis waarin de westerse beschaving verkeert. Soms lijken zij even een uitweg te zien, maar erg hoopvol zijn zij meestal niet gestemd. Het gevolg van hun somberheid, angst en vertwijfeling is dat zij graag naar verdoving schenkende middelen grijpen en vaak nadenken over zelfmoord.
Opvallend is verder dat veel romanfiguren zich zowel door overeenkomsten als verschillen aan elkaar laten koppelen. Een expliciet voorbeeld daarvan is de manier waarop Carlota in een lucide waan de gewetensvolle en introverte Oscar en de kwaadaardige en extravagante Chamloup met elkaar verbindt als ‘vrienden des doods’, die niet geschikt zijn voor het leven. Die visie wordt haar ingegeven door de omstandigheid dat zij haar allebei hebben afgewezen in de liefde, maar correspondeert ook met de wanhoop die zich in de werkelijkheid van hen meester maakt en uiteindelijk ook Carlota zelf geen kans tot ontsnappen laat.
| |
| |
Soms zijn de spiegelingen betrekkelijk simpel, zoals bij de schrijversambities van Chamloup, Ferdinand en Van Mandere, het beleven van voor- en tegenspoed in de liefde bij Steensma en Sloters, de religieuze worstelingen bij Hendrikx, Wenkjes en Van Mandere, de betrokkenheid van Messalina en Lee-lee bij vergiftigingszaken. Soms zijn de verhaalinterne samenhangen diepzinniger en eigenlijk te complex om samen te vatten. Zo is Oscar Bournouille een van degenen die veel last heeft van heimwee, maar hij realiseert zich dat juist het weerzien van het verleden uit zijn jeugd hem zijn droom ontneemt en verliest dan de strijd tegen zijn wanhoop. Zijn broer Ferdinand stelt op den duur ook vast dat het Curaçao van vroeger aan het verdwijnen is, maar hij trekt daaruit tijdelijk de conclusie dat hij dus voor het heden moet kiezen en niet mag wegvluchten voor de problemen van zijn tijd. Tegelijkertijd is Hugo Steensma in zijn eigen gevoel weer Ferdinands spiegelbeeld, althans tot op zekere hoogte. Want terwijl Ferdinand zijn neiging tot melancholie weet te overwinnen, dreigt Hugo daar juist het slachtoffer van te worden. Toch is het lot de niet versagende dromer Ferdinand ten slotte slecht gezind, want zijn plannen draaien op mislukkingen uit en in de oorlog vindt hij min of meer tegen wil en dank de dood. Maar voor de meer concreet denkende Hugo, die in diezelfde tijd weer moed vat, ligt dan een bijna ongeloofwaardig ‘happy ending’ in het verschiet.
Blijkens zijn dagboekaantekeningen rekende Ferdinand zichzelf in zijn studententijd al tot de vele Parcifals van zijn tijd, die op zoek waren naar de synthese die zij waarschijnlijk nooit zouden vinden. Algemeen-menselijke tegenstellingen blijven zich ook voortdurend aan de andere personages opdringen: tussen aards en hemels, droom en werkelijkheid, ziel en lichaam, geloof en twijfel, levens- en doodsdrang, orde en chaos, hoop en vertwijfeling, vitaliteit en bezinning, heden en toekomst/verleden. Wisselende pogingen om op die basis in gesprekken en overpeinzingen verbanden te leggen met levensbeschouwelijke, politieke en etnisch-culturele tegenstellingen liggen dan ook voor de hand, maar de grondvragen blijven bestaan. Zijn botsingen onvermijdelijk? Is een verzoening denkbaar en wenselijk? Berust de kristaldroom toch op een illusie?
| |
Titel
Toen Chamloup dat mooie, maar vage visioen kreeg, baadde het gotische koorgedeelte in licht, terwijl de rest van de kapel in duisternis was gehuld. Datzelfde contrast keert terug in Ferdinands interpretatie van zijn definitieve romantitel. De ‘wanhoop zonder uitkomst’ waaraan zoveel van zijn tijdgenoten waren blootgesteld, maakte hun ‘bewolkt bestaan’ uit. Soms was er even sprake van lichtstralen, van hoop en inzicht biedende ogenblikken, maar dan trad de duisternis weer in,
| |
| |
juist als men het tegendeel verwachtte. Misschien was dat wel het ‘droefgeestigste’ van alles, dacht hij.
| |
Poëtica
Bewolkt bestaan behoort tot het type romans waarin de lezer getuige is van het ontstaan van het boek dat hij in handen heeft. Bovendien vertonen de moeizame vorderingen die Ferdinand maakt, overeenkomsten met het creatieve proces dat Debrot zelf heeft doorgemaakt.
In het werk van Ferdinand, die naar zijn eigen zeggen in zijn leven altijd bezig is geweest met het zoeken naar een oplossing voor de problematiek van zijn tijd, hebben gevoelens van heimwee en een toon van weemoed steeds een belangrijke plaats ingenomen. Dat is ook het geval in zijn nieuwe roman, waarin Carlota Campbell niet de hoofdfiguur blijft, maar de aandacht ook al gauw uitgaat naar Chamloup, Oscar en Redin. Zij moeten de uiteenlopende manieren verbeelden waarop mensen met hun vertwijfeling omgaan.
Ferdinand blijft steeds aantekeningen maken, maar in 1934 heeft hij pas enkele hoofdstukken voltooid en in 1940 buigt hij zich nog maar weer eens over oude aantekeningen. Heeft het worstelen met het laatste gedeelte van zijn roman ook te maken met de aarzelingen van vrienden als Sloters, Steensma en Van Mandere, zoals Carlota een keer suggereert?
Merkwaardig is de kunstgreep die tegen het einde wordt toegepast. Uit het gegeven dat Ferdinand in zijn boek feiten heeft verwerkt waarvan hij eigenlijk niet meer op de hoogte had kunnen zijn, zou geconcludeerd kunnen worden dat zijn zoon Ernst verantwoordelijk is voor de eindversie. Verontschuldigt de schrijver zich hier met een knipoogje naar de lezer voor eventuele onvolkomenheden?
| |
Stijl
Stijlverschillen doen zich niet voor tussen het slotgedeelte en de rest van de roman. Ondanks een streven naar levendigheid, behoudt Debrot een zekere voorkeur voor lange samengestelde zinnen. Zijn kracht lijkt vooral te liggen in sfeergevoelige beschrijvingen, waarbinnen ook surreële elementen voorkomen. De couleur locale wordt versterkt door veel woorden en uitdrukkingen uit het Frans, Spaans en Papiamento.
| |
Context
Debrot geldt als een van de grondleggers van de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur, waarin naast bijzondere natuurbeschrijvingen de doorwerking van het koloniale verleden en het leven tussen verschillende culturen belangrijke onderwerpen zijn. Wanneer er in Bewolkt bestaan gesproken wordt over de weemoed in Ferdinands proza en de betekenis die de plantage
| |
| |
Miraflores voor hem heeft, kan men dat opvatten als een verwijzing naar Mijn zuster de negerin (1935). De roman zelf sluit echter nauwer aan bij het werk dat Debrot in de jaren 1945-1946 publiceerde, in het bijzonder de dichtbundels Bekentenis in Toledo en Navrante zomer en de novelle Bid voor Camille Willocq. Polaire tegenstellingen vormen daarin het hoofdthema, in samenhang met metafysische vraagstukken.
Mede door zijn verblijf in Parijs en zijn vele reizen was Debrot, behalve in de Nederlandse, ook goed thuis in de buitenlandse literatuur. Een voorbeeld daarvan is zijn bewondering voor André Gide, wiens Les faux-monnayeurs (1925) door zijn complexe structuur sterk aan Bewolkt bestaan doet denken. Voor een nadere situering van Debrots roman in de literatuurgeschiedenis, bieden zijn relaties met het tijdschrift Criterium (1940-1942; 1945-1948) evenwel meer houvast. Zo is het bijvoorbeeld veelzeggend dat de beginselverklaring die hij voor dat blad schreef, ‘Tegenstellingen’ heet. In de zogenaamde Ars et vita-discussie die daar later uit voortvloeide, vormt de op een persoonlijke ervaring gebaseerde metafoor van het kristal zelfs een kernpunt. ‘Mijn eenheid der verscheidenheden’, schreef Debrot in 1942 aan zijn katholieke gesprekspartner Gerard Knuvelder, ‘is niet die van de bol, waarin de verscheidenheden in de eenheid worden opgeheven, maar die van het kristal, waarin de verscheidenheden elkaars schoonheid weerkaatsen en onzegbaar verhoogen.’
In diezelfde discussie erkende Debrot zijn schatplichtigheid aan de Spaanse schrijver Miguel de Unamuno, aan wie hij voor het Criterium-programma de term ‘romantisch rationalisme’ had ontleend. Hij deelde diens ‘tragische levensgevoel’ en beschouwde hem samen met de Deen Søren Kierkegaard als een vroege vertegenwoordiger van het existentialisme, waarover hij in 1947 twee voordrachten hield (zie Verzameld werk, deel 5). Scherp omlijnd is die filosofisch-literaire stroming nooit geweest, maar er is wel dikwijls verband gelegd met trefwoorden als ‘angst’, ‘vervreemding’, ‘eenzaamheid’, ‘vertwijfeling’ en ‘zinloosheid’, die allemaal in Bewolkt bestaan voorkomen. Het is dan ook niet toevallig dat Ferdinand een keer spreekt over de ‘tegenwoordige existentieele philosophen’ en dat zijn broer Oscar behalve Nietzsche en Dostojevski ook Kierkegaard leest.
Belangstelling voor het existentialisme was ook bij andere medewerkers aan Criterium te vinden, zoals bij W.F. Hermans, Anna Blaman en Pierre H. Dubois en S. Dresden. Debrot heeft meermalen duidelijk gemaakt dat hij sommige denkbeelden van Sartre te uitzichtloos vond. Typerend in dat verband is dat hij in zijn latere opstel ‘Verworvenheden en leemten van de Antilliaanse literatuur’ (zie Verzameld werk, deel 1) erop wees dat de Antilli- | |
| |
aanse existentialisten in tegenstelling tot de Europese steeds in de mogelijkheid van ‘elucidatie’ bleven geloven, al was zo'n toestand van verhelderend inzicht helaas altijd van korte duur. Ook die gedachte is in Bewolkt bestaan letterlijk terug te vinden.
Verder is ook Debrots relatie met het magisch realisme van belang: een richting in schilderkunst en literatuur waarvoor in Criterium veel belangstelling bestond. Typerend in dat verband is hier - naast een door de tijdsomstandigheden ingegeven ondergangsbesef - een raadselachtige, spookachtige en verontrustende sfeer, waarbij surreële elementen zich vermengen met de empirische werkelijkheid. Schilders als A.C. Willink en Pyke Koch heeft Debrot van nabij gekend.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Bijna alle critici die de eerste druk van Bewolkt bestaan bespraken, waren het erover eens dat deze roman een heel herkenbaar beeld gaf van een zoekende, veelal ontgoochelde en vertwijfelde generatie. Bezwaren van critici als Jan Greshoff, Victor Varangot, C.J. Kelk en de anonieme recensent van de NRC hadden vooral betrekking op vormaspecten: een zwakke compositie, te vlakke personages, een ‘afgeraffeld’ slot. Andere beoordelaars tilden daar wat minder zwaar aan of legden een verband met de thematiek. Anna Blaman waardeerde de waarachtigheid van het uitgedrukte pessimisme, S. Vestdijk sprak van een ‘zeer belangrijk en hier en daar fascinerend boek’, en Bert Schierbeek beschouwde Bewolkt bestaan ondanks enkele tekortkomingen toch als een van de beste naoorlogse romans in Nederland. Opvallend nog is dat F. Bordewijk in zijn overigens tamelijk negatieve bespreking, een relatie legde met het surrealisme.
Naar aanleiding van de tweede en de derde druk verschenen er maar weinig recensies. Daarin werden soms de vroegere kritiekpunten herhaald, bijvoorbeeld door Aad Nuis. Hugo Pos daarentegen vond dat Debrots roman te veel was doodgezwegen en ook Graa Boomsma pleitte voor een herwaardering. Wat de aandacht trekt is dat Debrots werk door toedoen van Jos de Roo en anderen met terugwerkende kracht nu ook in een Caribisch en Zuid-Amerikaans perspectief werd geplaatst, zowel in thematisch als in romantechnisch opzicht. Veel materiaal voor nader onderzoek is aangedragen door J.J. Oversteegen, die ook nauw betrokken is geweest bij de samenstelling van Debrots Verzameld werk.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Cola Debrot, Bewolkt bestaan, eerste druk, Amsterdam 1948.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
[An.], Bezielde wartaal: Bewolkt bestaan. In: Nieuwe Rotterdamsche courant, 1-5-1948. |
[An.] Meer kwelling dan genoegen: Bewolkt bestaan. In: De Maasbode, 7-5-1948. |
C.J. Kelk, Epos van onrust. Cola Debrot: Bewolkt bestaan. In: De groene Amsterdammer, 8-5-1948. |
Anna Blaman, Bewolkt bestaan. De nieuwe roman van Cola Debrot. In: Vrij Nederland, 5-6-1948. |
S. Vestdijk, Bewolkt bestaan: roman van Cola Debrot. Een scherp en grillig geslepen spiegel van onze tijd. In: Het parool, 5-6-1948. |
H. de Wit, Debrots onvoltooide synthese. De roman Bewolkt bestaan een weifeling tussen Curaçao en West-Europa. In: Algemeen handelsblad, 19-6-1948. |
Jos Panhuijsen, Tussen twee oorlogen. De roman van een generatie. In: Het Binnenhof, 26-6-1948. |
A.L. Sötemann, Bewolkt bestaan. In: Beurs- en nieuwsberichten voor de Nederlandse Antillen, 17-9-1948. (afgedrukte lezing Wereldomroep) |
Bert Schierbeek, Tranen, publiek en letteren. In: Het woord, nr. 3 (herfst), 1948, jrg. 3, met name p. 139-140. |
J. Greshoff, Splendeur et Misère des Romanciers. De eisen waaraan iedere roman moet voldoen. In: Het vaderland, 19-3-1949. |
J. Greshoff, Een on-nig boek als opgeblazen rubberdraak. Is Bewolkt bestaan nu neo-barok? In: Het vaderland, 26-3-1949. |
W.R. Menkman, Cola Debrot: Bewolkt bestaan. In: De West-Indische gids, nr. 12, 1948, jrg. 29, p. 378-381. |
Victor Varangot, Verterend verleden. In: Critisch bulletin, nr. 3, 1950, jrg. 17, p. 117-120. |
C. Buitendijk, Weifeling en vertwijfeling. In: W.J.C. Buitendijk, Op de keper beschouwd, Kampen 1951, p. 158-164. (bespreking uit 1949) |
Hans van Straten, Debrot: diplomaat met 'n originele levensstijl. In: Het vrije volk, 12-9-1962. |
Graa Boomsma, Roman over wanhoop en hoop. Cola Debrots Bewolkt bestaan. In: De waarheid, 6-2-1979. |
Jos de Roo, Antilliaans literair logboek, [Zutphen 1980], p. 14-17. (Vergelijk ook zijn artikel uit 1979 in het tijdschrift Amigoe) |
Hugo Pos, Debrot: groot vakmanschap. In: Het parool, 4-4-1980. |
Jos de Roo, Cola Debrot: de idealen van een romantische rationalist. In: Trouw, 17-5-1985. |
Aad Nuis, Een zachtmoedige twijfelaar met glasharde kern. In: de Volkskrant, 15-8-1986. |
Ronnie Severing, Bewolkt bestaan: enkele opmerkingen over de structuur. In: Alex Reinders en Frank Martinus (red.), De eenheid van het kristal. Cola Debrot symposium 1986, [Willemstad 1988], p. 107-144. |
J.J. Oversteegen, Cola Debrot. In: Kritisch lexicon van de moderne Nederlandstalige literatuur, Groningen 1989. |
| |
| |
F. Bordewijk, Cola Debrot als surrealist. In: F. Bordewijk, Verzameld werk, deel 12. Amsterdam 1989, p. 236-239. (bespreking uit 1948) |
Pim Heuvel en Freek van Wel, Met eigen stem. Herkenningspunten in de letterkunde van de Nederlandse Antillen, Assen/Maastricht 1989, p. 51-53. |
J.M.J. Sicking, Bonzen op het paneel van de eeuwig dichte deur. Opstellen over drie Curaçaose schrijvers. In: Preludium, nr. 3-4, 1992, jrg. 9, p. 130-138. |
P.F. Schmitz, Kristal versus bol: de Ars et vita-discussie. In: Spiegel der letteren, nr. 3-4, 1993, jrg. 35, p. 255-274. |
J.J. Oversteegen, In het schuim van grauwe wolken. Het leven van Cola Debrot tot 1948, Amsterdam 1994, met name p. 438-477. |
Wim Rutgers, Beneden en boven de wind. Literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba, Amsterdam 1996, p. 266-268. |
lexicon van literaire werken 59
augustus 2003
|
|