| |
| |
| |
Geertrui Daem
Boniface
door Lionel Deflo
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Geertrui Daem (*1952 te Aalst) debuteerde in september 1992 met de verhalenbundel Boniface. Het boek verscheen bij de kleine Antwerpse uitgeverij Dedalus, een Vlaams imprint van de Nederlandse uitgeversgroep Singel 262. Van de bundel verschenen vier drukken. De eerste oplage bedroeg 1500 exemplaren.
Geertrui Daem, die ook actrice en beeldhouwster is, maakte in 1986 voor haar eigen toneelgroepje een bewerking van het verhaal van Ondinneke uit De Kapellekensbaan van Louis Paul Boon. Als actrice werd zij in 1989 uitgenodigd om op een vertelfestival in haar woonplaats Gent rond het thema ‘Schokkende verhalen’ een verhaal voor te lezen. Het werd een korte versie van het autobiografische verhaal ‘Boniface’. Haar tweede tekst, het toneelstuk Waar is Kena?, bood zij bij uitgeverij Dedalus aan. De uitgever zag geen publicatiemogelijkheid, maar erkende Daems literaire talent. Toen zij het verhaal ‘Boniface’ aanbood, kreeg zij enthousiaste reacties, met het verzoek nog meer verhalen te schrijven. Zo ontstond de bundel Boniface, die met het titelverhaal zeven korte verhalen bevat en 131 bladzijden telt.
Op het omslag staan drie zwartwitfoto's, amateurkiekjes met gekartelde witte randen. De foto onderaan toont een meisjesklas (vijfde en zesde leerjaar) met uiterst rechts zuster Boniface. Een rechte lijn verbindt haar blik met het lachende meisje uiterst links: Geertrui Daem. De foto links boven toont de auteur als jong meisje met Conny Froboes-kapsel (uit de vroege jaren zestig) in een zomers zondagjurkje, met een arm tegen de betonnen paal aanleunend die, met tuingaas bespannen, de groentetuinen van de rijtjeshuizen afgrenst. Een derde foto, rechts bovenaan, toont hetzelfde meisje in hetzelfde kraaknette jurkje, hurkend voor een rozenstruik in dezelfde tuin. Op de achtergrond betonpaaltjes en -platen, waslijnen en schuurtjes. In handschrift staat op het omslag: Geertje Daem, Elvisfan, zomer '63 en onderaan een genummerde lijst met meisjesnamen.
| |
| |
De historische en sociologische omstandigheden zijn hier visueel aangegeven, terwijl de eerste alinea van het titelverhaal al het geografische decor schetst: een volkswijk in het Zuidoost-Vlaamse Denderleeuw, ingeklemd tussen de spoorweg, de vervuilde Dender en een moerasgebied. Historisch de vroege jaren zestig, nog net vóór de welvaartsstaat, de consumptiemaatschappij en de seksuele revolutie.
| |
Inhoud
Boniface
Het titelverhaal ‘Boniface’ vangt aan op een morgen in de vroege winter van 1963. Het ikpersonage gaat naar school. Ze zit in het zesde leerjaar van een wijkschooltje aan de rand van het moeras, bestuurd door de zusters van het Crombeen, bisdom Gent. Zuster Boniface, behept met een kuisheidsobsessie grenzend aan seksuele paranoia, vertelt over Saulus, die zijn liederlijke leven afzweert en de apostel Paulus wordt: een voorbeeld voor de meisjes. Zuster Boniface bezweert de meisjes hun hemd aan te houden terwijl ze zich wassen en met gesloten ogen te bidden, zodat de duivel geen kans krijgt. In het lichaam ziet zij de oorsprong en de oorzaak van alle kwaad. De schooldag sleept zich naar het einde en Geertrui, zoals het ikpersonage blijkt te heten, tekent in haar kladschrift een zeemeermin met kunstig verscholen borstjes achter een grote waterplant. Zuster Boniface verbreekt de droomwereld. Geertrui moet nablijven en de zuster scheurt de bladzijden van het kladschrift los en gooit ze een voor een in het vuur van de kachel. Dan geraakt zij in hysterische extase en drijft gillend, het kruisbeeld in de hand geklemd, de duivel uit de ‘slechte geest’ van de klas.
Het slot van het verhaal speelt enkele weken later, bijna kerstvakantie. Bij de open schoolpoort rukt zuster Boniface zich in de gutsende regen de kap van het hoofd, roepend dat de zondvloed er aankomt als straf van God.
| |
Prinses de Mérode et de Mirepoix
‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’, zo betitelt het hoofdpersonage uit het gelijknamige verhaal zichzelf. De kinderen uit de wijk noemen haar juffrouw Marie en vinden haar, hoewel klein, gedrongen en niet goed wijs, een imposante verschijning. Vroeger was ze immers fröbelonderwijzeres. Ze is getrouwd met de eenvoudige duivenmelker Armand, die elke dag naar Brussel spoort en het geluk gaat zoeken bij zijn vriendin in café ‘De gouden duif’. Op haar beurt gaat juffrouw Marie naar café ‘Excelsior’, waar ze op haar kruk aan de toog na enkele glaasjes cognac felle requisitoires houdt. Onderwerp en slachtoffer hiervan is haar oude en intussen overleden schoolcollega meester Roelant.
| |
| |
Zij klaagt hem aan als pederast en beschuldigt hem zelfs van de gruwelijke lustmoord op Agneske, een van de meisjes van de school. Het gaat van kwaad tot erger wanneer ze obsessioneel en in het openbaar, behept met achtervolgingswaan, meester Roelant gaat beschuldigen en aanklagen voor alles wat er in de wereld fout gaat. Zij wordt uiteindelijk geïnterneerd.
| |
Wees gegroet Bellinda
Achtergrond van het verhaal ‘Wees gegroet Bellinda’ is het speelplein van de onderpastoor, die de leeglopende jeugd van de straat en uit de bossen langs de Dender vandaan wil houden. Het plein ligt in de schaduw van de kerktoren. De vriendinnetjes Bea en Annemie hebben vanaf de hoog opzwaaiende schommel uitzicht op het Mariagrotje. Ze zien het zestienjarige, vroegrijpe fabrieksmeisje Bellinda uit het grotje komen, gevolgd door twee puberjongens. De meisjes weten dat daar zoiets als ‘vuile manieren’ gebeurt en Bea schrijft er met krijt in grote blokletters ‘Vuilaards’ neer. De tienermeisjes zijn beiden verliefd op Paul, ‘de schone van de Stepkes’, een knappe, uit de kluiten gewassen puber. Paul legt het met elk van de meisjes aan. In het grotje met het wakende Mariabeeld komt het tot een stuntelige seksuele verkenning met Annemie, maar zij schrikt uiteindelijk terug.
Wanneer het nieuwe schooljaar aanbreekt, blijft Bea van het speelplein weg. Zij blijkt ziek te zijn en op reis naar de Ardennen. Bij Bea's terugkeer blijkt zij er een nieuw broertje bij te hebben gekregen. Het lijkt sprekend op Paul Steppe. In het grotje wordt Bellinda gevonden, bloedend. Het grotje word dichtgespijkerd, verzegeld en een week later afgebroken.
| |
Een huis in de rij
Wanneer het tienermeisje Jenny thuiskomt van school, hoort zij moeders stem, maar ook een lage mannenstem. Moeder Georgette heeft bezoek van Arnold, een gescheiden soldatenvriend van de overleden vader en reiziger in stoffen. Moeder besnuffelt Jenny's lakens, controleert haar onderbroekjes en bestudeert de inhoud van de vuilnisemmer. Maar buiten de V van ‘veranderingen’ (menstruatie) in moeders agendaatje wordt hierover gezwegen. Door de aanwezigheid van het mannelijke element in huis ondergaat moeder Georgette een ware gedaanteverandering: ze maakt zich op en gaat geregeld mee met Arnold in zijn donkere Citroën. Op een dag betrapt Jenny het stel in bed en zij ervaart het als een verraad van de kant van haar moeder, ‘de lustige weduwe’. Jenny is jaloers - zij mag zelf immers niks met jongens - en zint op wraak: zij zal op haar beurt Arnold voor zich winnen. Berekenend nodigt ze hem bij haar uit, terwijl Georgette afwezig is, en verleidt hem. Maar op het ogenblik dat Arnold bezwijkt en seksueel op haar avances ingaat, komt de moeder thuis. Arnold slaat Jenny in het gezicht en loopt als bezeten naar buiten.
| |
| |
| |
Kind van de buren
De ongetrouwde Françine zorgt voor haar oude, zieke, nukkige, bedlegerige en dementerende vader Achiel. Zij zorgt ook als oppas voor de kleine Eva, het ‘kind van de buren’. Eva kan het best vinden met de oude man die zij Bompa noemt, terwijl Eva bij hem erotische gevoelens opwekt. Zo laat hij het kind onder de deken ‘een soort stok of knuppel, een geheim wapen’ (zijn erectie) bevoelen, tot grote ergernis van Françine. Maar Eva vindt het fijn en vindt Bompa helemaal niet stout.
De gezondheidstoestand van de oude man verslechtert, hij zweeft tussen leven en dood, maar op een nacht komt hij op wonderlijke wijze weer tot leven en staat naakt, met een enorme erectie (‘Verrijzenis des vlezes’) voor de ontdane Françine. De volgende ochtend lijkt hij aan de beterende hand en Eva stopt spelerig zijn wandelstok, ‘zijn geheime wapen’, onder de deken. Maar Bompa sterft en wordt opgebaard in een glimmend zwart pak en blinkende schoenen. Eva legt zijn wandelstok onder zijn stijve handen. Zij moet nu van haar mama naar een andere vrouw in de straat: ‘nu de oude man dood was, had Eva daar niemand meer.’
| |
De zusjes
Al in het begin van het verhaal ‘De zusjes’ wordt het tienermeisje Veerle geconfronteerd met een exhibitionistische chauffeur die haar zijn erectie demonstreert. Zij gaat het ontdaan vertellen aan haar twee jaar oudere zus Linda en haar vriendje met de vissenogen, Eddy. Veerle en Linda hebben afgesproken elkaar overdag hun gang te laten gaan, maar 's avonds in bed vertellen ze elkaar alles. Dat wil zeggen: wat te maken heeft met seksualiteit en het verborgene van de grotemensenwereld, hun vermoedens, verlangens, fantasieën en geheimste gedachten.
Eddy, de junior kampioen op de liggende wip in het boogschutterscafé van zijn vader, is verliefd op Linda. Op een keer troont hij haar mee naar het schietlokaal en het komt tot een vluchtige seksuele verkenning. Op een morgen wordt Linda geconfronteerd met haar eerste menstruatie en de zusjes staan radeloos tegenover het onbekende en verbijsterende fenomeen. Moeder verschaft wat summiere uitleg en 's avonds krijgt Veerle van Linda tweedehands voorlichting: voortaan zou haar zus elke maand een paar dagen bloeden omdat de eitjes in haar buik eruit moeten.
In de paasvakantie mogen ze met de auto van nonkel René en tante Jeanne mee naar Brussel voor een bezoek aan het Atomium. Maar groot is alweer hun verwondering en desillusie wanneer ze van moeder horen dat die rijke, nette nonkel René een vrouwenloper is. Intussen wordt Eddy door zijn makkers en rivalen opgejut. Hij wil stoer doen en neemt Linda mee naar de schietbaan. Stuntelig komt het tot een penetratie.
| |
| |
's Avonds vertelt Linda aan Veerle dat ze het met Eddy uit wil maken. Zij schrijft hem een afscheidskattebelletje.
| |
Gelijkgestemde zielen
Sonja De Smet, laatstejaars, en Pierre Van Den Brande, leraar Nederlands, veertiger, hebben sinds kort een clandestiene liefdesrelatie. Het komende schoolfeest is een ideale gelegenheid om elkaar te zien en na de repetitie neemt de leraar haar mee in zijn Rover waar ze - ‘gelijkgestemde zielen’ - hun verboden liefde bedrijven. Van Den Brande is getrouwd, maar geeft als voorwendsel dat zijn vrouw hem niet begrijpt. Wanneer de vlam bij de leraar wat lager gaat branden, vermoedt Sonja dat hij de tijd moet hebben om zijn vrouw voor te bereiden en op te vangen, want zij zullen binnenkort een officieel liefdespaar vormen. Op het schoolfeest zal Sonja een gedicht voordragen, maar wanneer zij in de zaal de beeldschone en hoogzwangere vrouw van de leraar bemerkt, krijgt zij een black-out. Sonja gaat in een donker hoekje van de zaal bier drinken en zint op wraak. Zij dringt de wagen van de leraar binnen en klemt een mes tussen de vering van de chauffeursstoel. Maar het is mevrouw Van Den Brande die 's nachts achter het stuur plaats zal nemen...
| |
Interpretatie
Thematiek
Een belangrijk thema in deze debuutbundel is dat van de sluimerende en ontluikende seksualiteit van tienermeisjes in een arbeidersmilieu. In vrijwel alle verhalen komt het aan bod. Het juryrapport van de Debuutprijs Boekenweek 1993 vermeldt in dit verband: ‘In Boniface evoceert Geertrui Daem de ontluikende seksualiteit en inwijding in de wereld van de volwassenen van meestal jonge meisjes. Hierbij confronteert ze scherp de soms aandoenlijke onschuld van de meisjes met de ontluisterende seksuele terminologie die hun mannelijke leeftijdsgenoten hanteren, en met het taboe rond seksualiteit van de volwassenen.’
De droomwereld, de illusies en de toekomstverwachtingen van de tienermeisjes botsen pijnlijk met de kleurloze en teleurstellende alledaagsheid van de werkelijkheid (bijvoorbeeld in ‘Boniface’, ‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’, ‘Een huis in de rij’, ‘De zusjes’ en ‘Gelijkgestemde zielen’). De meisjes verkeren in de grijze zone tussen kind-zijn en volwassenheid. Al bootsen ze die na, toch begrijpen ze de taal van de volwassenen niet, vooral de taal waarmee die het seksuele fenomeen geheimdoenerig, besmuikt en omfloerst benoemen. Zij hebben vermoedens en gissingen, maar de ware toedracht en de verborgen geheimen moeten zij zelf lichamelijk ontdekken, soms
| |
| |
tot hun schade en schande (bijvoorbeeld de zwangerschap van Bea in ‘Wees gegroet Bellinda’ - de titel verwijst naar de aanbidding van het Mariabeeldje).
Wezenlijk ligt communicatiearmoede of -onmacht in het arbeidersmilieu aan de basis van veel onbegrip, samen met de katholieke moraal (‘Boniface’) en de hypocrisie die de meisjes in de volwassenenwereld ervaren (‘Een huis in de rij’, ‘Gelijkgestemde zielen’). Hierdoor worden en blijven de relaties finaal verstoord (‘Boniface’, ‘Een huis in de rij’, ‘Kind van de buren’) en resulteert dit in de volslagen eenzaamheid van de hoofdpersonages (Jenny in ‘Een huis in de rij’, Françine in ‘Kind van de buren’, Sonja in ‘Gelijkgestemde zielen’).
Er is niet alleen de taboesfeer van de volwassenen rondom seksualiteit, er is ook de brutale, ontgoochelende stoerdoenerij van de mannelijke leeftijdsgenoten waarmee zij seksualiteit benoemen en bedrijven. De liefde bedrijven heet in hun taal bijvoorbeeld ‘een vore rijden’ of ‘een teef bespringen’. Het seksuele gebeuren wordt overwegend negatief ervaren: clandestiene abortus (‘Boniface’), pedofilie (‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’), aanranding (idem), exhibitionisme (‘De zusjes’) en misbruik (‘Gelijkgestemde zielen’).
| |
Poëtica
Geertrui Daem schrijft het liefst korte verhalen, omdat die haar de mogelijkheid bieden de spanning en de actie (ook de innerlijke) in overeenstemming met het vertelritme te doseren. Haar boeien de gewone dingen in het leven die soms heel extreem zijn en waar de mensen geen vat op hebben, zoals verliefd zijn, niet meer van iemand houden, doodgaan. Via haar eigen emoties wil ze haar lezers emotioneren, zonder daarbij te moraliseren. De lezers zijn volgens Geertrui Daem op zoek naar hun eigen herinneringen, naar wat ze zelf verloren of achtergelaten hebben. Daarom herkennen ze zich in de verhalen en zijn die universeel. Wat haar vooral bezighoudt, zijn het komische in de tragiek en het tragische in het komische. Banale gebeurtenissen kunnen volgens haar het leven sterk bepalen: kleingeestige geheimdoenerij kan aanleiding geven tot tragische misverstanden en emotionele problemen. Herkenbaarheid, inleving en authenticiteit komen voor haar op de eerste plaats.
| |
Opbouw
De bundel is opgebouwd uit zeven verhalen die elkaar chronologisch opvolgen. In het eerste verhaal is het meisje elf jaar, in het laatste zeventien. In elk verhaal gaat het om een meisje in een latere ontwikkelingsfase. J.A. Dautzenberg merkt op dat door de gemeenschappelijke achtergrond en de gelijksoortige hoofdpersonen de verhalen de indruk wekken op zichzelf staande fragmenten te zijn van een groter geheel.
| |
Vertelsituatie
De meeste verhalen worden verteld vanuit het personale
| |
| |
standpunt van de tienermeisjes. Het titelverhaal ‘Boniface’ vangt sprookjesachtig aan met een neutrale verteller: ‘Er was eens, niet echt lang geleden, een klein gehucht dat ingekneld lag tussen de Dender en de ijzeren weg van Gent naar Brussel.’ Na de beschrijving van het gehucht met het verboden moeras en het schooltje vangt het verhaal aan vanuit een ikstandpunt: ‘Ik ben laat, vandaag.’ Ook ‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’ opent met een locatiebeschrijving door een neutrale waarnemer: het ‘stinkkot’ (het vilbeluik) dat de stank van dood en verderf verspreidt. Het verhaal van Marie wordt verder verteld vanuit een collectief wij-standpunt. Een dubbel personaal vertelstandpunt wordt ingenomen in ‘Wees gegroet Bellinda’ (Bea en Annemie) en ‘De zusjes’ (Veerle en Linda), terwijl de overige verhalen vanuit het personale standpunt van het hoofdpersonage worden verteld. Alleen aan het slot van ‘Gelijkgestemde zielen’ komt een alwetende vertelinstantie de pointe beschrijven.
| |
Stijl
Geertrui Daems verhalen zijn uit het banale leven gegrepen en leunen - oppervlakkig gelezen - vaak dicht tegen het cliché aan. Maar wat ze bijzonder maakt, is haar authentieke en ongekunstelde verteltalent. Zij schrijft korte, sobere zinnen en dialogen in een heel authentieke, beeldrijke, aan het volkse idioom ontleende spreektaal, wat haar verhalen heel spontaan, realistisch en levendig maakt. Hierover zegt zij zelf: ‘Ik heb tijdens het schrijven van de verhalen vooral geprobeerd zo dicht mogelijk bij mijn eigen dialect aan te leunen. Het is me opgevallen dat de spreektaal van gewone mensen zo rijk is. Simpele mensen die bijvoorbeeld in de grootste ellende leven, beschrijven hun situatie in hun volkse idioom op zo'n manier dat het komisch overkomt. Dat vaak kleurrijke woordgebruik geeft een dubbele dimensie aan hun onmacht.’
Juist het gebruik van het volkse idioom sorteert vaak humoristische en ironische effecten, vooral in de taboesfeer van de seksualiteit. Hierdoor wordt de (melo)dramatiek en tragiek van bepaalde situaties afgevlakt, gerelativeerd en menselijker (‘Boniface’, ‘Prinses de Mérode et de Mirepoix’, ‘Kind van de buren’).
De dramatiek binnen de verhalen wordt ook strak in de hand gehouden door de understatements en verzwijgingen, terwijl door de verrassende pointes de creatieve invulruimte voor de lezer toeneemt en het verhaal aan zeggingskracht wint. Het drama speelt zich buiten de bladspiegel af (Jos Borré).
| |
| |
| |
Context
Boniface is een debuutbundel. Decor, couleur locale en thematiek komen sterk terug in Daems toneeldialoog De meisjeskamer (1993). Het stuk evoceert zes momentopnamen uit het bestaan van de zussen Veerle en Linda (een nadere uitwerking van het verhaal ‘De zusjes’ uit Boniface), een levensverhaal van stoute fantasieën, wilde verwachtingen, poëtische dagdromen, illusies en desillusies, geschreven met hetzelfde kleurrijke, warme, suggestieve en beeldende taalpalet van de verhalen. Ook de bundel Een vader voor Elisabeth (1994) vertoont dezelfde locatie en hetzelfde mens- en wereldbeeld.
Een paar toonaangevende krantenrecensenten plaatsten Geertrui Daem al meteen in de voetsporen van Louis Paul Boon. Enige thematische verwantschap in achtergronden en lokale kleur kan niet ontkend worden. Ook Geertrui Daem is geboren in Aalst en schrijft in de volkstaal over gewone mensen. Zij maakte een toneelbewerking van ‘Het verhaal van Ondinneke’ van Louis Paul Boon. Maar, in tegenstelling tot Boon, heeft Geertrui Daem een voorliefde voor het korte, samengebalde, suggestieve verhaal en is wijdlopigheid haar vreemd. Dit debuut is veeleer te situeren in het verlengde van het sociaal realisme van de Vlaamse vertellers: van Cyriel Buysse via Gerard Walschap, Hugo Claus en Piet van Aken tot Walter van den Broeck en Leo Pleysier (die deels ook een volks idioom aanwenden).
| |
Waarderingsgeschiedenis
Vooral het ongekunstelde realisme, de herkenbaarheid en de grote toegankelijkheid maakten van dit debuut meteen een publiekssucces. Het boek stond vele weken op de bestsellerlijsten in Vlaanderen - uitzonderlijk voor een verhalenbundel - en ook de Nederlandse receptie was unaniem lovend. Het epitheton ‘nieuwe Boon’ was daar uiteraard niet vreemd aan en zorgde voor heel veel artikelen en interviews in pers en media.
Terwijl krantenrecensenten als Jooris van Hulle (in De standaard der letteren) en Jos Borré dit debuut van ‘een echte en authentieke schrijfster’ prezen, liet een tweetal critici in tijdschriften veeleer negatieve geluiden horen. Bart Vervaeck verguisde het boek als neonaturalistische heimatliteratuur en anekdotisme, en Frank Hellemans had het over ‘Vlaamsche retro-kitsch’ en ‘pseudo-authentiek, hypernaturalistisch gedoe zonder stilistische kwaliteiten’.
Geertrui Daem ontving voor Boniface in Vlaanderen de
| |
| |
Debuutprijs Boekenweek 1993 en in Nederland de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde (1994).
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Geertrui Daem, Boniface. Derde druk, Antwerpen 1993.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Jooris van Hulle, Een vrouwelijke L.P. Boon? Geertrui Daem vertelt grauwe sprookjes aan de Dender. In: De standaard der letteren, 5-9-1992. |
Jos Borré, De geest van Ondinneke. In: De morgen, 11-9-1992. |
Luc Lannoy, Van veranderingen gesproken. In: Gazet van Antwerpen, 19-9-1992. |
Frank Hellemans, Denderleeuws. In: Knack, 23-9-1992. |
John Vervoort, Geertrui Daem: ‘Ik schreef Boniface met bibberende handjes’. In: Het nieuwsblad, 25-9-1992. |
Jef Verheyen, Het vlees is zwak. In: Nieuw wereldtijdschrift, nr. 6, 1992, jrg. 9, p. 70. |
P.M. Reinders, Zever in pakskes. Dorpsverhalen van Geertrui Daem. In: NRC Handelsblad, 2-10-1992. |
Martine Cuyt, ‘Ik heb plezier in het duidelijk maken van wat onduidelijk is’. In: Gazet van Antwerpen, 30-10-1992. |
Louise Fresco, Geertrui Daem. In het gehucht van de sensuele aanrakingen. In: Vrij Nederland, 31-10-1992. |
Jan Haerynck, Alle malchance van de wereld. In: De morgen, 31-10-1992. |
Jooris van Hulle, Vlaams proza. Geertrui Daem: Boniface: In: Boekengids, nr. 8, 1992, jrg. 70, p. 678-679. |
Jooris van Hulle, Actrice blijft toeschouwer. Geertrui Daem leverde meest opgemerkte debuut. In: De standaard, 1-11-1992. |
Carlos Alleene, Geertrui Daem: ‘Ik wil absoluut geen oordeel vellen’. In: Het volk, 3-11-1992. |
J.A. Dautzenberg, Meisjes van vroeger. In: De volkskrant, 27-11-1992. |
Johan de Graaf, Eén lange schreeuw om liefde. In: Flair, 10-1-1993. |
Karel Segers, ‘Zij heeft de duivel niet uit mij gekregen’. In: Het belang van Limburg, 3-2-1993. |
Karel Osstyn, Boniface. In: Ons erfdeel, nr. 2, 1993, jrg. 36, p. 271-273. |
Inez van Eyk, In een klap zijn ze oud, de meisjes uit het dorp. In: Trouw, 24-6-1993. |
Lionel Deflo, De groeipijnen van eenzame meisjeszielen. In: Kreatief, nr. 2, 1993, jrg. 27, p. 122-123. |
Bart Vervaeck, De vloekende Vlaming. Over de kritische functie van het dialect. In: Maatstaf, nr. 9-10-11, 1993, jrg. 41, p. 155-163. |
Elke Brems, Geertrui Daem. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, februari 1996. |
Jooris van Hulle, Geertrui Daem: Boniface. In: Jooris van Hulle, Wilde inkt en ambrozijn. Leuven 1997, p. 53-55. |
lexicon van literaire werken 37
februari 1998
|
|