| |
| |
| |
Louis Couperus
Metamorfoze
door Maarten Klein
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Metamorfoze, de zevende roman van Louis Couperus (*1863 te Den Haag; †1923 te De Steeg) verscheen in 1897 bij L.J. Veen te Amsterdam in een band die ontworpen was door Jan Toorop. Tijdens het leven van de auteur zijn er geen herdrukken verschenen. Wel is een deel van de eerste oplage in 1903 verschenen in de reeks Werken van Louis Couperus in een band van H.P. Berlage.
Metamorfoze bestaat uit vijf hoofdstukken, genoemd naar boeken die Hugo Aylva schrijft: i Het Boek van Torquato Tasso (10 paragrafen), ii Het Boek van Mathilde (9 paragrafen), iii Het Boek van Nirwana (20 paragrafen), iv Het Boek van Anarchisme (19 paragrafen) en v Het Boek van Metamorfoze (6 paragrafen). Het eerste ‘boek’ is gedateerd Den Haag, April-Mei '96, het tweede Den Haag, Mei-Juli '96, het derde Den Haag-Parijs, Juli-December '96, het vierde Parijs, Februari '97 en het laatste boek Parijs, Febr. '97.
In de eerste druk beslaat deze roman 425 bladzijden, in de uitgave van de Volledige Werken Louis Couperus, waarnaar verder wordt verwezen, 262 bladzijden. In het motto dat aan de roman voorafgaat en dat ontleend is aan de eerste paragraaf van hoofdstuk v waarschuwt de schrijver de lezer deze roman niet te beschouwen als een autobiografie, maar als een roman:
‘- ...Je verbergt je achter je woorden: je wikkelt je in je stijl als in een mantel.
- Neen. Ik leef een metamorfoze. Meer niet. Ik geef mezelf zóo weinig, als ik waarlijk ben, in mijn boeken, dat mijn lezers er nooit Hugo Aylva in zullen zien. Ze zien nooit meer dan een zielgenoot. En al zoû ik nu eens schrijven een boek, waarvan de held een modern auteur was: al zoû ik dien held laten schrijven werken, die verwant aan de mijne waren, de held zoû niet ik zijn, zijn kunst niet de mijne: en de roman zoû een roman blijven, niets dan een roman, en zich nooit realizeeren tot autobiografie.’
Sleutelbegrippen in dit motto zijn ‘metamorfoze’ en ‘zielgenoot’. Wat bedoelde Couperus met deze woorden?
| |
| |
| |
Inhoud
I Het Boek van Torquato Tasso
Hugo Aylva schrijft gedichten, maar ziet na een jaar in dat ze niet goed zijn. Wel is hij zich ervan bewust geworden dat hij als kind al ‘een ander wilde zijn’. Als scheppend kunstenaar voelt hij deze metamorfosedrang ook in zich. Hij vermoedt dat dit met ‘voorbestaan’ te maken heeft. Is zijn ziel een afsplitsing van dezelfde ziel als Tasso en Petrarca? Aylva's ziel is niet alleen de ziel van een kunstenaar; het gewoon-menselijke is in hem sterk aanwezig. Na drie gedichtenbundels denkt hij niet meer te schrijven. Hij wacht zijn levensdoel passief af.
| |
II Het Boek van Mathilde
Het tweede ‘boek’ begint vijf jaar later. Eerst houdt Aylva zich bezig met genealogische studies, waarin hij zo opgaat, dat hij weer voorbestaan vermoedt. Dan is het Emilie die hem voorstelt een boek te schrijven over ‘ons soort mensen’. Dit wordt Mathilde. Alle figuren zijn afsplitsingen van zijn ziel. Als het boek af, is het voor hem dood. Ondanks alle succes blijft hij ontevreden. Hij schrijft Schaakspel, omdat hij doordrongen is van de noodlottigheid, de Onvermijdelijkheid. De gedachte daaraan maakt hem ziek. Hij denkt hierna niets meer te schrijven.
| |
III Het Boek van Nirwana
Depressief loopt Hugo door Parijs. ‘Als hij nu leed, leed hij om zijn eigen tastbaar leven, dat geen doel had; om zijn eigen kunst, die hem geen voldoening gaf; om zijn eigen ziel, die ziek was naar begeerig verlangen, naar zekerheid en veiligheid en kracht; begeerig voor haarzelve, voor haar eigen gretig ik. [...] hij had in deze dagen geheel verloren zijne gewoon-menschelijkheid [...]’ (p. 100).
Hij ontmoet Hélène De Vicq, wier ziel dood is door een huwelijk met een bruut van een man. Zij inspireert hem tot het schrijven van een nieuwe roman, Nirwana. Tot een verhouding met haar komt het niet, want Hélène wil niet. Zij kan de lichamelijke liefde niet los zien van de geestelijke. Hugo wordt door deze affaire nog zieker.
| |
IV Het Boek van Anarchisme
In Rome herstelt Aylva. De muze komt weer op bezoek. Het verhaal dat Hugo gaat schrijven, gaat over Arnold, die Kareltje heel aardig vindt en die hem waarschuwt voor de jongens ‘die knoeien met elkaar in hoekjes’. Als man raakt Arnold ‘verzonken in de zonde waarvoor hij [= Arnold] Kareltje gewaarschuwd had’. Met andere woorden: Arnold is homoseksueel. Hij wil vervolgens het heil der mensheid dienen, en doet dat met een jonge vorst, die net als Arnold niet van vrouwen houdt.
In Rome heeft Aylva met de beeldhouwer Fedder gesprekken over de Kunst. Fedder is bezig met een beeldengroep, waarvan een meisjesfiguur, Ziel, deel uitmaakt. Het beeldje
| |
| |
van klei is in windsels gewikkeld. De dood van zijn moeder brengt Aylva terug in Den Haag. Na enige tijd vraagt hij Emilie ten huwelijk. Zij stemt toe.
| |
V Het Boek van Metamorfoze
Bij Emilie in het boudoir. Het jonge paar richt de boekenkast in. Hugo is tot het inzicht gekomen dat hij zijn levensdoel niet te hoog moet stellen. Zijn ‘gewoon-menschelijkheid’ heeft hij weer helemaal terug. Hij gelooft nu onvoorwaardelijk in voorbestaan. Hij vertelt Emilie het sprookje van de jonge hertog die zich een te hoog levensdoel stelde en daardoor te gronde gaat. Hugo wil niet langer dergelijke hoge doelen nastreven, maar stelt zich slechts het gewoon-menselijke doel in dit leven Emilie gelukkig te maken. En voor het eerst waardeert hij wat hij heeft.
| |
Interpretatie
Thematiek
In Metamorfoze staat de ontwikkeling van de ziel van de schrijver Hugo Aylva centraal. Die zielsontwikkeling heeft Jan Toorop op de band van de eerste druk symbolisch voorgesteld: de erop afgebeelde vrouwenfiguur is de menselijke ziel die ontdaan wordt van windsels. Deze voorstelling is natuurlijk in hoge mate geïnspireerd op het beeldje van Fedder (‘Ziel’) dat in Het Boek van Anarchisme door Aylva zo bewonderd wordt. Het beeldje van klei zit nog in windsels en Fedder ont-wikkelt het om het aan Aylva te tonen. Deze letterlijke ‘ontwikkeling van de Ziel’ maakte Toorop dus tot symbool van ‘ontwikkeling, evolutie van de ziel in de tijd’.
| |
Titel
De titel Metamorfoze slaat niet alleen op de belangrijke ontwikkeling die Hugo Aylva doormaakt in de tien jaar van zijn leven die in de roman beschreven wordt (van een mens die niet tevreden is met het hier en nu tot een kunstenaar die waardeert wat hij heeft), maar ook op de ontwikkeling van zijn ziel in vorige levens. Voorbestaan is in de roman een belangrijk motief.
| |
Motieven
Hugo Aylva voelt zich verwant met Torquato Tasso en Petrarca en dat doet bij hem de vraag rijzen of zij afsplitsingen zijn van één ziel. Couperus steunt daarbij op ideeën die bijvoorbeeld ook te vinden zijn in de Enneaden van Plotinus, een Griekse interpretator van Plato, die ook van grote invloed is geweest op de Amerikaanse filosoof-dichter Ralph Waldo Emerson. Plotinus' begrip ‘emanatie’ vinden we bij Emerson terug als ‘metamorphosis’. In Metamorfoze vinden we eenzelfde gedachte: de Alziel, God, het Ene emaneert, splitst zich in zielen die zich op hun beurt weer splitsen. De zielen die voortkomen uit een gemeenschappelijke ziel - zusterzielen - voelen zich verwant. De menselijke ziel reïncarneert om de zoveel tijd.
| |
| |
Aylva's geloof in voorbestaan is aanvankelijk nogal aarzelend, maar aan het eind van de roman zijn alle twijfels verdwenen: ‘De ziel was altijd en kon zijn in elke incarnatie. [...] Ze reïncarneerde zich telkens: ze nam aan eene menschengestalte, die verging: jaren misschien rustte ze; dan werd ze weêr mensch; dan verging weêr de vorm, de schijngestalten wisselden af: de ziel bleef altijd...’ (p. 247-248) Aylva's kunstenaarschap is gebaseerd op de vele metamorfoses, reïncarnaties, die hij al achter de rug heeft. De noties ‘metamorfose’ (gedaanteverwisseling, herschepping) en ‘metempsychose’ (zielsverhuizing) worden definitief op één lijn gesteld in het sprookje van de jonge hertog dat Aylva aan Emilie vertelt: ‘Maar door alle metamorfozen, door alle metempsychozen heen, was zij geweest’ (zij = de ziel). Doordat zijn ziel al zoveel metamorfoses achter de rug heeft, kan de kunstenaar Aylva zich gemakkelijk herscheppen. Zijn romanfiguren zijn dus afsplitsingen van hemzelf en hijzelf is ten opzichte van hen een godheid. Werkelijk almachtig is hij als schepper echter niet, want boven hem is nog altijd het noodlot gesteld. De fatale afloop van het Mathilde-verhaal bijvoorbeeld heeft hij als creator niet in de hand.
Opvallend is verder dat zijn ziel niet alleen heteroseksuele mannen en vrouwen voortbrengt, maar ook een homoseksueel. Arnold in Het Boek van Anarchisme is zonder twijfel een homoseksuele man, die dat blijkbaar geworden is doordat hij in zijn jeugd met andere jongens in donkere hoekjes ‘knoeide’. Dat al deze figuren uit Aylva's ziel voortkomen, toont het manvrouwelijke karakter van zijn scheppende ziel aan. Tijdens het schrijven van Het Boek van Anarchisme ervaart Aylva zijn ziel als ziek en ook het beeld van de Griekse liefdesgod Eros, dat op zijn kamer in Rome staat, wordt aangeduid als ‘het zielezieke marmer’. Hij ziet in Eros ‘een broêr, een vriend, vergoddelijkt, omdat zij beiden [= Aylva en Eros] waren ziek...’ (p. 175). En wanneer hij Rome moet verlaten in verband met het overlijden van zijn moeder, neemt Aylva het beeld op en ‘drukte hij een kus op zijn gebogen hoofd’, een gebaar dat zijn verbondenheid met het beeld benadrukt.
Maar als de Eros in Aylva ziek is, dan is het huwelijk met Emilie dat kort daarop plaatsvindt op zijn minst enigszins een verrassing. Toch zijn er tekstgegevens die dit huwelijk rechtvaardigen. In de eerste plaats wordt Emilie van het begin tot het eind beschreven als een meisje bij wie het geestelijke zwaarder weegt dan het lichamelijke. Zo wordt haar liefde voor Aylva vergeleken met een lotos, het symbool voor spiritualiteit. Bovendien zijn Aylva en Emilie verwante zielen, zusterzielen. In de tweede plaats maakt de auteur een onderscheid tussen de kunstenaarsziel van Aylva en diens gewone-mensenziel. Tot
| |
| |
een evenwicht tussen beide zielsvormen en aanvaarding daarvan komt het pas in het huwelijk met Emilie: ‘Zij zag, dat hij heel gelukkig was, van een gewoon-menschelijk geluk, harmonisch naar de middelmaat van zijne ziel. Dan was het goed, dacht ze...’ (p. 242).
Blijkbaar moeten we dus een scherp onderscheid maken tussen de kunstenaarsziel en de gewone-mensenziel van Aylva. Dat verschil wordt verder benadrukt door het verschil in ‘doel’ dat beide zielen zich zoeken. De kunstenaarsziel is zich ervan bewust dat zij eeuwig is en eens, na vele levens, zal opgaan in het Nirvana. Dat is het grote Doel. Maar de gewone-mensenziel van Aylva stelt zich uiteindelijk een veel beperkter doel: het gelukkig worden met één mens, namelijk met Emilie. Dat geluk weet Aylva te bereiken; het boek eindigt positief: ‘En voor het eerste waardeerde hij.’
Het sprookje van de jonge hertog, dat Aylva Emilie vertelt wanneer zij, pas getrouwd, de boekenkast aan het inrichten zijn, is in wezen het verhaal van Aylva's veranderde levenshouding. Om deze metamorfose literair te verbeelden, herschept Aylva zich tot een jonge hertog die opgroeit in een eenzaam kasteel ver van de mensenwereld. In tegenstelling tot Aylva, die in een zeer vrouwelijke omgeving opgegroeid is (zijn vader is dood), wordt de jonge hertog uitsluitend door mannen omringd. Zijn vader leert hem ‘alles [...] wat was van de menschen’ en probeert hem er dan van te overtuigen dat ‘op de wereld niets dan schijn, bedrog, leugen en nutteloosheid’ is. De jonge hertog gaat toch de wereld in en ervaart inderdaad ‘dat veel nutteloos was, veel leugen, bedrog en schijn’. Hij keert terug ‘moê van de menschen en ziek van een vrouw’ bij zijn vader, die niet meer met hem wil praten, en verlaat ‘soms [...] voor maanden zijn huis en trok door de wereld, maar eenzaam, maar zonder met menschen te zijn’. De jonge hertog is een genie: hij heeft een observatorium, chemisch laboratorium, instrumenten voor technische psychologie, een zoölogisch museum. Hij is dokter en kent alle godsdiensten. Wat hij leert, komt tot hem als van zelve. Als hij aan een studie begint, heeft hij het gevoel de principes daarvan vroeger, in vorige levens al verworven te hebben.
In zijn ziel was steeds de drang naar ‘de Graal, haar heilige doel’, in elke reïncarnatie, elke metamorfose. Die drang naar het heilige doel, naar het Hogere, noemt hij de Aspiratie. De jonge hertog ziet deze Aspiratie ook in het geloof van anderen, bijvoorbeeld bij theosofen. Hij had dus voorbestaan. Hij is in staat ‘zijne verscheppingen’ deels te zien: ‘Hij was geweest een ridderknaap, luitspeelster, wichelaar, priester, non: wat meer nog...’ (in vorige levens was hij dus man èn vrouw).
| |
| |
Nu, als laatste hertogtelg, voelt hij de Aspiratie, die drang naar het Doel, weer heel sterk in zich en hij gaat weer op zoek. Hij heeft altijd willen zijn voor anderen en voelt dat dit doel ‘het mysterie der Graal’ is. Net als Christus gaat hij zich inzetten voor het ‘Heil der Menschheid’. Hij gaat naar ‘de Stad, waar zwoegden de slaven’. Maar hij bereikt zijn Doel niet. De Eenzame, die ‘niet tot millioenen genaken [kon]’, ‘slaakte zijn ziel...’
Men kan in dit sprookje, ondanks de veranderingen, gemakkelijk Aylva's levensverhaal herkennen. Ook Aylva was vroeger veel alleen en gelooft van begin af aan in voorbestaan. Zijn voorvaders waren graven. Net als de jonge hertog maakt Aylva veel reizen, hoewel zijn moeder hem ongaarne ziet vertrekken. Hij keert, net als de jonge hertog, ‘ziek van een vrouw’ terug. Zijn romanfiguur Arnold zet zich in voor de mensheid, maar bereikt dit doel niet. Kortom: Aylva verklaart Emilie in de vorm van een sprookje zijn levensproblemen tot nu toe. Daarna vergelijkt hij zich met de jonge hertog. Ook hij, Aylva, heeft altijd de Aspiratie in zich gevoeld. Maar in tegenstelling tot de jonge hertog stelt Aylva thans zijn doel wat lager: niet het Heil van de Mensheid, maar het heil van één mens, namelijk Emilie.
| |
Motto
Gewapend met deze interpretatie keren we terug naar het motto dat Couperus aan Metamorfoze vooraf laat gaan. We kunnen dit motto nu als volgt lezen. De roman die volgt, is geen autobiografie, ook al lijken de boeken van Aylva op die van Couperus. De auteur die erin beschreven wordt, is een zielsgenoot van Couperus, dat wil zeggen een afsplitsing, een metamorfose, van zijn eigen ziel. De roman gaat over de ontwikkeling van de ziel van de kunstenaar Hugo Aylva, wiens kunstenaarschap gezien wordt tegen de achtergrond van een zich emanerende, metamorfoserende Alziel.
| |
Poetica
Metamorfoze is dus een roman over de kunstenaar en het kunstenaarschap. De ziel van Aylva is tweeledig: een gewone-mensenziel en een kunstenaarsziel. Zijn kunstenaarsziel verklaart Aylva op theosofische wijze: hij heeft vele levens achter de rug en kan zich daardoor gemakkelijk ‘herscheppen’. Door de voorgeschiedenis van zijn ziel is zijn kunstenaarschap noodlottig bepaald, zoals ook zijn romanfiguren, afsplitsingen van zijn eigen ziel, dat zijn. De grote kunstenaar in hem voelt zich ver verheven boven de kleine kunstenaars, die in dit boek met name vertegenwoordigd worden door de literaire critici die Aylva's werken beoordelen. Zij zijn dom en arrogant en spreken elkaar op alle mogelijke manieren tegen. Maar ook Aylva's jeugdvriend Scheffer en de goeiige, ploeterende Dolf den Bergh kunnen hiertoe gerekend worden. Een groot kunste- | |
| |
naarschap zit er voor hen niet in; voor Scheffer niet omdat hij te geëngageerd is en modieus meedoet met de Amsterdamse Nieuwe Gidsers, en voor Dolf den Bergh niet, omdat hij wel graag kunstenaar wil zijn, maar het eenvoudig niet in zich heeft. Levenshaat en uiteindelijk zelfmoord zijn het trieste gevolg.
| |
Context
Vanaf Extaze (1892) tot het eind van Couperus' leven vindt men in zijn werk een gedachtegoed dat ontleend is aan theosofie en gnosis. In Extaze spreekt hij al over ‘metempsychoze’ en ‘de god in ons’ en wordt gesuggereerd dat de hoofdfiguur, Cecile Van Even, de negentiende-eeuwse belichaming is van de Heilige Caecilia. In 1923, zijn sterfjaar, schrijft hij in een van zijn ‘Intieme impressies’, ernst en scherts dooreenmengend, naar aanleiding van een lezing over Einsteins relativiteitstheorie, een club te willen oprichten waarvan de leden ‘zich verbinden te gelooven, dat eigenlijk niets relatief is. Dat onze aarde beslist plat is en het middelpunt van een heelal. Dat onze zon eeuwig is, goddelijk en stralend. Dat wij in zielsverhuizingen stijgen kunnen tot lichtende sporten van Zekerheid. Dat er een god is, een God - goed dan - die op ons neêrkijkt en pleizier in ons heeft. Dat alles wat wij doen een doel heeft. Dat niets nutteloos is, dus ook niet relatief. Dat er een Absolute Schoonheid ergens bestaat en een Absoluut Geluk, waarheen wij allen streven en dat wij beslist gevoelen eenmaal te zullen moeten bereiken.
Sommige menschen, van wie ik zeker weet, dat zij niet zich voor mijn club zullen aangeven, gelooven reeds vele der dingen, die ik het laatst noemde. Zij gelooven dit uit een godsdienstig gevoel, uit een theozofisch gevoel.’
Metamorfoze, maar ook Psyche, God en goden, De berg van licht, Antiek toerisme en andere werken zijn alleen goed te interpreteren als men op de hoogte is van deze theosofische en gnostische gedachten. Hiertoe behoort ook zeker de idee dat de godheid uit wie wij voortgekomen, geëmaneerd zijn, manvrouwelijk is.
Couperus staat met deze ideeën rond 1900 bepaald niet alleen. Er zijn weinig kunstenaars in deze periode die niet zijn geïnspireerd door wat wel de ‘Nieuwe Mystiek’ genoemd is. Belangrijke stimulators van deze levensvisie zijn Ralph Waldo Emerson, Maurice Maeterlinck en Sâr Péladan.
| |
| |
| |
Waarderingsgeschiedenis
Metamorfoze is al direct na verschijnen, ondanks Couperus' vermanende woorden in het motto, geïnterpreteerd als een autobiografische roman. T. de Wyzewa spreekt in 1897 van ‘L'autobiographie d'un romancier hollandais’ en de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 3 april 1897 gaat ironisch in op het motto van Metamorfoze en constateert dat Hugo Aylva toch wel erg veel lijkt op Louis Couperus: ‘Nou, is-ie dat nou, of is-ie het niet.’ Een goede uitzondering is de Oprechte Haarlemsche Courant van 2 december 1897; hierin valt het woord ‘autobiografie’ niet.
Natuurlijk zijn de romans in Metamorfoze verwant aan de romans die Couperus zelf vóór Metamorfoze geschreven heeft, maar Metamorfoze is zeker niet een feitelijke weergave van Couperus' ontwikkeling van poëzieschrijver tot prozaschrijver. Een groot aantal gegevens in de romanwerkelijkheid is in strijd met de ‘echte’ werkelijkheid. Zo is de vader van Aylva gestorven toen deze nog heel jong was en in Indië verbleef (23), maar de vader van Couperus is in de periode dat Metamorfoze geschreven werd nog springlevend (hij overleed ongeveer vijf jaar na de publicatie van de roman op 13 november 1902). Emilie is in het verhaal een dochter van een vriendin van Aylva's moeder en niet zijn nichtje, zoals Elisabeth Baud wèl Couperus' nichtje was. Bovendien trouwt Aylva met Emilie na de dood van zijn moeder, terwijl Couperus bij de dood van zijn moeder al enkele jaren met Elisabeth getrouwd was (huwelijk 9 september 1891, overlijden moeder 15 februari 1893). Couperus heeft niet, zoals Aylva, drie bundels gepubliceerd in zijn jonge jaren, maar slechts twee: Een lent van vaerzen (1884) en Orchideeën (1886). Pas later, namelijk in 1895, publiceerde hij Williswinde. Het Boek van Nirwana heeft het platonisme-motief gemeen met Extaze, maar wijkt daar ook in belangrijke mate van af. Emersons compensatiewet, de basis van Extaze, komt niet in Het Boek van Nirwana voor. Het verhaal over Kareltje, Arnold en de jonge keizer in Het Boek van Anarchisme vindt geen pendant in Couperus' keizerromans; in Majesteit en Wereldvrede spelen jongetjes die in hoekjes met elkaar knoeien nergens enige rol en ook van een zielengemeenschap, Arnolds ideaal, is geen sprake. Kortom: in Metamorfoze gaat het om boeken die
‘verwant’ (zie het motto van Metamorfoze) zijn aan de ‘echte’ boeken van Couperus, maar ook niet meer dan dat.
Het heeft een kleine eeuw geduurd voordat men het motto dat aan Metamorfoze voorafgaat serieus nam en deze roman echt als roman over het Kunstenaarschap ging analyseren en niet als autobiografie. Nu blijkt eigenlijk pas dat Couperus
| |
| |
met zijn verwijzingen naar zijn eigen romans en toespelingen op Plato, Plotinus, Tasso, Petrarca en Emerson een werk geschreven heeft waarmee hij zijn tijd ver vooruit was. Een roman die ook uniek mag heten in de Nederlandse literatuur: een andere roman waarin een schrijver, gebruikmakend van zijn eigen romans, zijn (theosofisch gekleurde) visie op het Kunstenaarschap geeft, is in het Nederlands taalgebied niet bekend.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Louis Couperus, Metamorfoze. Utrecht/Antwerpen 1988. Volledige Werken Louis Couperus, deel 13.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
H. van Booven, Leven en werken van Louis Couperus. Velsen 1933. |
H.W. van Tricht, Louis Couperus. Een verkenning. Tweede, vermeerderde en herziene druk, Den Haag 1965. |
M.H. Eliassen-De Kat, De boeken op de tafel van Hugo Aylva of de motieven in Couperus' ‘Metamorfose’. In: Spiegel der Letteren, 1978, jrg. 20, p. 1-36 en 81-99. |
J. Fontijn, Leven in extase. Opstellen over mystiek en muziek, literatuur en decadentie rond 1900. Amsterdam 1983. |
F. Hoekstra, De goddelijke kunst van Pier Pander. In: Antiek, nr. 6, 1997, jrg. 31, p. 263-273. |
M. Klein, Het verborgen leven van Cecile Van Even. Een theosofische interpretatie van Couperus' Extaze. In: De Revisor, 1985, jrg. 10, p. 84-93. |
M. Klein, Louis Couperus en Pier Pander. Baarn 1985. |
F.L. Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam 1987. |
M. Klein, ‘Een ziel die zich verdeelde?’ Een nieuwe interpretatie van Couperus' Metamorfoze. In: De nieuwe taalgids, 1995, jrg. 87, p. 9-29. |
lexicon van literaire werken 35
augustus 1997
|
|