| |
| |
| |
Louis Couperus
Langs lijnen van geleidelijkheid
door Maarten Klein
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Couperus startte de werkzaamheden aan Langs lijnen van geleidelijkheid in 1899. In een brief van 9 september 1899 deelde hij zijn uitgever Veen mee:
‘[...] ik ben tegenwoordig druk aan het schrijven van een grooten “roman de moeurs”, spelende in Italië, de hoofdpersonen Hollanders. Het werk vordert goed, en zal een omvang hebben als “Metamorfoze”. Ik vermoed, dat het begin Nieuwe Jaar klaar zal zijn, en wilde het eerst in de Gids plaatsen. De titel is nog niet bepaald.’
De roman die Couperus in deze brief aankondigde, zou uiteindelijk Langs lijnen van geleidelijkheid gaan heten, maar niet dan nadat de schrijver onder meer Een Pension-Anecdote, Cornelie de Retz, Een vrije vrouw, De Arabesken, Het Geleidelijke Leven en De Geleidelijke Lijn had overwogen. Het werk was veel sneller af dan de schrijver had voorzien, want al op 16 oktober 1899 liet hij Veen weten: ‘Mijn roman: Langs Lijnen van Geleidelijkheid is af [...].’
Het werk werd inderdaad, zoals veel ander werk van Couperus, eerst in De gids opgenomen, en wel in drie achtereenvolgende afleveringen vanaf mei 1900. In boekvorm verscheen Langs lijnen enkele maanden later, in september 1900, in een band die ontworpen is door J.G. van Caspel. De eerste en enige druk die tijdens Couperus' leven verschenen is, telt 456 pagina's. De oplage bedroeg 3000 exemplaren, waarvan Veen er 1500 liet innaaien en 1250 binden. De eerste druk is ook verschenen in de reeks Werken van Louis Couperus (1903).
Het eerste deel telt 29 hoofdstukken (240 pagina's), het tweede 22 (216 pagina's). Dat het boek in twee delen gesplitst is, na hoofdstuk xxix, heeft geen andere oorzaak dan de wens van de uitgever de ingenaaide exemplaren in twee aparte delen uit te geven. Dat is overigens gebeurd met toestemming van Couperus.
| |
| |
| |
Inhoud
Cornélie de Retz van Loo, die in Den Haag gescheiden is van Baron Rudolf Brox, reist alleen rond in Italië. Zij beschikt over een klein vermogen, dat beheerd wordt door haar vader en dat haar in staat stelt als onafhankelijke vrouw te leven. Zij komt tegen de winter aan in het pension van de marchesa Belloni te Rome, waar zij een bont gezelschap aantreft. Te midden van Engelsen en Duitsers bevindt zich ook mevrouw Van der Staal, een Hollandse, die met haar dochters en zoon Duco Rome bezoekt. In het pension is ook een jezuïet, Rudyard, die tracht de bezoekers tot het Roomse geloof te bekeren.
Bij het gezelschap voegt zich Urania Hope, een Amerikaanse, dochter van een tricotfabrikant, die dol is op alles wat adellijk is.
Rome valt Cornélie tegen, maar de dromerige Duco van der Staal, die elke zuil in Rome kent, brengt Rome voor haar tot leven. Geleidelijk aan ontstaat er een romance tussen de met het feminisme sympathiserende Cornélie en de in het verleden levende Duco (‘Het Verleden is mijn groote droom’, p. 32).
Met Kerstmis komt in het pension prins Virgilio di Forte-Braccio, familie van de marchesa. Cornélie vangt een gesprek op tussen de marchesa en de prins, waaruit blijkt dat de marchesa probeert Urania voor veel dollars aan de in geldnood verkerende prins te koppelen.
Cornélie waarschuwt Urania voor de bedoelingen van de prins en haar waarschuwingen lijken succes te hebben. Maar Urania is zo dol op adel, dat zij uiteindelijk toch zwicht. De gedachte een Italiaanse adellijke titel te mogen dragen, doet haar besluiten met de prins te trouwen.
De prins trouwt dan weliswaar om het geld met Urania, maar is in wezen dolverliefd op Cornélie. Zij flirt wel met hem, maar wil niet verder gaan. De prins wel. Zij geeft aan zijn verlangens niet toe.
Cornélie is inmiddels een heuse relatie begonnen met Duco van der Staal. Het is een meer platonische relatie, waarin de vleselijke lusten geen grote rol lijken te spelen, hoewel Cornélie en Duco ten minste eenmaal met elkaar naar bed gaan (p. 104/105).
Cornélie schrijft in Rome een artikel over De Maatschappelijke Toestand der Gescheiden Vrouw, dat geplaatst wordt in het feministische tijdschrift Het Recht der Vrouw. Dit artikel verschijnt ook als brochure. Haar publikaties vestigen haar naam als feministe.
| |
| |
Een moeilijke tijd breekt voor Cornélie aan als haar vader haar vermogen door speculaties op de beurs verkwanselt. Nu moet zij van haar pen gaan leven, en wordt afhankelijk van Duco, die ook niet veel heeft. Zij trekt bij hem in, in het atelier. Zij moeten enkele van haar bezittingen verkopen, waaronder een armband, en moeten geld lenen van de prins, die er door zijn huwelijk ineens warmpjes bij zit. De prins geeft haar veel geld en koopt voor haar een kostbare armband. Zij vertelt dit niet aan Duco.
Zij zijn samen erg gelukkig. Dit geluk stimuleert Duco in zijn artistieke werkzaamheden en hij voltooit een aquarel, getiteld ‘Banieren’. Bovendien werkt hij aan een aquarel van een vrouw die langs hellende lijnen de afgrond in loopt...
Duco tot werken gewekt te hebben geeft Cornélie een gevoel van trots. Haar eigen feministische werk verschaft haar weinig bevrediging, zij gelooft er eigenlijk niet meer in, en dat verhindert haar voort te strijden voor het doel der Vrouwen.
Urania nodigt hen uit voor een bezoek aan het kasteel van San Stefano. Cornélie gaat een week eerder dan Duco. De prins blijkt zijn streken nog niet verloren te zijn. Tijdens een rondwandeling door het kasteel probeert hij de graag met hem flirtende Cornélie in de bruidskamer van het kasteel tot liefde te dwingen. Maar zij weerstaat hem en slaat hem zelfs in het gezicht. De prins is diep beledigd.
Urania heeft het niet echt naar haar zin in het kasteel, maar zij is tactvol en past zich goed aan.
Een week later komt Duco. Cornélie en hij hebben elkaar ontzettend gemist en bekennen elkaar, ‘onder een starren bepoeierde lucht’, hoeveel zij van elkaar houden.
De prins is nog steeds boos op Cornélie, omdat zij hem geen uur van liefde gegund heeft, en raakt nu bovendien jaloers op Duco, die wel 's nachts onder de pergola gekust wordt. Bij een ontmoeting van Duco en Cornélie komt hij plotseling tevoorschijn en provoceert Duco tot een gevecht. Daarbij trekt de prins een mes. Duco weet hem echter te overmeesteren. Cornélie besluit het kasteel te verlaten, Urania in tranen achterlatend.
Terug in Rome, in het atelier, vraagt Duco Cornélie met hem te trouwen. Zij schrikt. Zij houdt veel van hem, maar trouwen... ‘Iets waarschuwde haar in het diepst van zich: trouw niet, geef hem niet toe. Het is beter van niet, het is beter van niet...’ Zij vraagt Duco weer te gaan werken; maar niet aan de aquarel met die vrouw die langs hellende lijnen loopt...
De volgende maanden - het wordt herfst - staan in het teken van geldgebrek. Duco verkoopt af en toe een schilderijtje,
| |
| |
maar het levert te weinig op om van te leven. Dan verschijnt Urania plotseling weer. Zij heeft een baantje voor Cornélie gevonden: gezelschapsdame bij de steenrijke, negentigjarige Amerikaanse Mrs. Uxeley, die ondanks haar leeftijd een uiterst opzichtig en feestrijk leven leidt in Nice.
Na een smartelijk afscheid van Duco komt Cornélie in Nice aan. Urania blijkt zich volledig aangepast te hebben aan het Europese society-leven. Op een van de feesten van Mrs. Uxeley ontmoet Cornélie haar ex-echtgenoot Rudolf Brox, die zij al eerder in Nice had zien lopen. Zij voelt dat hij een wezenlijk deel van haar is: ‘En zij voelde met heel haar lichaam, dat hij haar man was geweest, dat zij hem had in haar bloed. [...] Zij was, maagd, zijn vrouw geworden, door hem gewijd tot vrouw. En zij voelde zich door hem als gestempeld tot het zijne, zij voelde het tot in haar bloed en haar merg.’ (p. 211).
Cornélie vlucht naar Florence, naar Duco. Hij probeert haar ervan te overtuigen dat Brox geen macht over haar heeft als zij dat niet wil. Duco wil met haar trouwen. Maar zij kan niet, zij voelt zich niet vrij; zij voelt zich Brox' vrouw, ook al houdt zij niet van hem. Het is ‘een al-oude wet, een oer-oud recht van man op vrouw, wet en recht van bloed en vleesch en allerinnigste merg!’ (p. 235) die haar aan Brox bindt.
Cornélie keert terug naar Nice. Het is januari, een vol jaar nadat zij als ‘vrije vrouw’ in Rome introk in het pension van de marchesa Belloni. Zij nemen hun intrek in een hotel waar Cornélie in bed kruipt om uit te rusten en om te wachten op Rudolf. ‘En zij wachtte hem af, ze luisterde naar zijn pas, zij verlangde, dat hij komen zou, haar vleesch trilde hem tegemoet.’
Als hij bij haar in bed ligt, voelt zij zijn ‘manmachtige overheersching, terwijl voor haar ogen in een duizeling en weemoed van zwart de droom van haar leven - Rome, Duco, het atelier - verzonk...’ (p. 246)
| |
Interpretatie
Thema
Het thema in deze roman van Couperus is, zoals in heel veel andere werken van zijn hand: de onvrijheid van de mens. De ‘vrije vrouw’ Cornélie de Retz van Loo heeft, net als Duco van der Staal, de illusie vrij te zijn, te kunnen leven buiten de maatschappelijke orde om, maar keert uiteindelijk, door het noodlot gedreven, terug bij haar ex-echtgenoot. Een mens mag tijdelijk proberen te streven naar het hogere, zoals Cornélie doet in haar relatie met Duco van der Staal, maar uiteindelijk moet die mens zijn levenslijn volgen en dat betekent voor een
| |
| |
vrouw onderworpenheid aan haar echtgenoot èn de moederrol. Langs lijnen is heel duidelijk een weinig vrouwvriendelijke, om niet te zeggen antifeministische roman.
Het noodlot is in deze roman vooral aanwezig in de hierboven genoemde ‘al-oude wet, een oer-oud recht van man op vrouw, wet en recht van bloed en vleesch en allerinnigste merg!’ Weliswaar noemt Couperus deze wet pas in een laat stadium van de roman, namelijk als Cornélie in Nice Rudolf Brox, haar ex-echtgenoot, weer ontmoet, maar dat zij in wezen niet van hem vrij is, voelt de lezer eigenlijk al in de eerste hoofdstukken. Op p. 16 lezen we bijvoorbeeld: ‘Wijd was de eenzaamheid om haar heen, pijn deed haar heur leed, haar ziel verlangde naar een ziel, maar haar mond naar een zoen, haar armen naar hèm, éenmaal haar man, en zich omwentelend in hare kussens, vroeg zij, uit het diepst van zichzelve, wringend de handen:
- O God, zèg mij wat ik doen moet!’
Ook op andere plaatsen in de roman blijkt dat Cornélie nog om haar ex-man geeft, vooral fysiek, en hem mist (p. 57, 66).
| |
Motieven
Cornélie wil graag een vrije vrouw zijn, maar moet uiteindelijk inzien dat haar onafhankelijkheid een illusie was: ‘Nu was het gedaan; nu was alle eigen wil ijdel.’ (p. 239)
Er is een groot aantal motieven in Langs lijnen die het thema ‘De onvrijheid van de mens’ ondersteunen. In de eerste plaats is Cornélie niet vrij door haar karakter. Zij heeft twee kanten: zij is artistiek, heeft gevoel voor kunst en voor harmonie, wat tot uiting komt in haar romance met Duco, maar zij is ook een oppervlakkige flirt en coquetteert graag met haar vrouwelijkheden, met name als zij in de buurt van de prins is.
In de tweede plaats is zij niet vrij door haar Haagse opvoeding. Zij heeft niet geleerd zelfstandig te zijn, maar werd opgevoed voor het huwelijk. Zij ziet dat later zelf in: ‘[...] dat zij het niet in haar bloed had te werken voor haar brood, trots al hare ideeën, al hare logiek, trots hare brochure en haar vrijevrouwschap, voelde zij zich radeloos tot wanhoop toe...’ (p. 180). En zij bekent een Engelse feministe: ‘Ik geloof het wel, dat ik nooit ben opgevoed, en dit zal mijn zwakte zijn. [...] Wij: mijn vriendinnen, mijn zusters en ik, werden zo gauw mogelijk op de huwelijksveiligheid gewezen...’ (p. 201)
Dit zijn onvrijheden in haarzelf. Maar ook Cornélie's buitenwereld vertoont alle kenmerken van onvrijheid. Haar kamers in het pension Belloni accentueren haar onvrijheid, want de zitkamer is ‘als een vogelkooi in de lucht’ (p. 16; ook op p. 21, 25).
Als zij op kamers woont, ziet zij uit op het Colosseum,
| |
| |
symbool voor het Verleden van onderdrukking en lijden (p. 62-63). De Sint-Pieter in Rome symboliseert de onvrijheid die door de religie wordt opgelegd.
De beelden Eros van Praxiteles (p. 45) en Amor en Psyche (p. 52) kondigen het leed aan, dat de liefde teweegbrengt. Lippo Memmi's Annunciatie-engel, dat op het atelier van Duco komt te staan en het hele boek door genoemd wordt, verwijst duidelijk naar de goddelijke taak waartoe de vrouw geroepen is: kinderen krijgen. Een taak die Cornélie aan het einde van de roman aanvaardt: ‘Want als zij zijn vrouw zoû zijn in waarheid en echtheid, wilde zij niet alleen wezen zijn minnares, maar ook de vrouw, die hem zijn kinderen gaf... [...] Voor zich, half droomend, zag zij figuurtjes van kinderen...’ (p. 245-246) Even vooruitwijzend is het schilderij waarop een vrouw een langzaam dalende lijn afloopt naar een sombere diepte (p. 111, 177). Dat schilderij symboliseert immers de levensweg die Cornélie moet gaan.
Dat Cornélie ‘dwalende’ is, van haar levenslijn afgeweken is en nu naar ‘haar pad’ zoekt, wordt onder meer aangegeven door het doolhofmotief. Dat motief begint op p. 23, waar verteld wordt dat zij Hare's Walks through Rome en Ovidius' Metamorfozen weglegt en Ariadne van Ouida gaat herlezen. Door de hele roman heen vinden we woorden die hierbij aansluiten: labyrinth (p. 55), meander (p. 58), een duisteren doolhof (p. 59), den purperen draad van hun leven (p. 105), den gouden draad van hun leven (p. 109).
Dit motief sluit natuurlijk nauw aan bij het voornaamste motief van het boek: het lijnenmotief. ‘Aan zijn leven richting geven, dàt is het moeilijke,’ meent Duco. ‘Ieder leven heeft een lijn, een richting, een weg, een pad: langs die lijn moet het leven vervloeien in den dood, en wat is na den dood; en die lijn is moeilijk te vinden. Ik zal mijn lijn niet vinden.’ En Cornélie bekent: ‘Ik zie mijn lijn ook niet voor me...’ (p. 50)
Naarmate hun relatie harmonischer wordt, lijken hun lijnen bij elkaar te komen: ‘Hij bekende zich [...] dat zijn leven [...] geheel veranderd was in gewoonte en lijn, nu de lijn van zijn leven haar levenslijn gekruist had en zij samen éen weg schenen te gaan [...].’ Hun geluk groeit en dat maakt hen hoogmoedig: ‘[...] en de hoogmoed gierde in hen op: zij zagen als in vizioen de lijn van hun leven slingeren steilen heuvel op, maar het geluk sneeuwde er bloesems op neêr en in de sneeuwende bloesems hoog houdende hun trotsche hoofden, met glimlach en oogen van liefde, liepen zij voort in hun droom, onttogen aan mensch en aan werkelijkheid.’ (p. 107) Onbewust weet Duco dat Cornélie's lijn een dalende lijn is, dat hoogmoed voor de val komt, want hij laat haar op een tekening een
| |
| |
langzaam dalende lijn aflopen ‘naar een sombere diepte’ (p. 111, 177). Dit motief krijgt een aanvulling met het handenmotief, wanneer Duco en Cornélie een ‘onafwendbare noodzakelijkheid’ voelen (p. 183-184): ‘En zij hielden elkaâr vast omhelsd, als voelden zij iets, dat hen zoû kunnen scheiden, een onafwendbare noodzakelijkheid, of handen zweefden rondom hen heen [...]; handen, die met geweld zochten te splitsen hun glinstere levenslijn, hun samengesmolten levenslijn, als was die te smal voor hunne beider voeten, en de handen ze wringen zouden uiteen, om in twee spiralen de groote lijn uiteen te laten slingeren.’ Spoedig zijn hun lijnen voorgoed uit elkaâr. Pogingen ‘hun uit elkaar gesprongen lijnen’ weer tot één weg samen te buigen, zijn gedoemd te mislukken (p. 232).
Al deze motieven ondersteunen het thema van de roman: de mens is niet vrij. Karakter, opvoeding, geheimzinnige krachten en natuurwetten houden haar/hem op de levenslijn die voor hem vastgelegd is.
| |
Tijd
Als de roman Langs lijnen van geleidelijkheid begint, is het bijna winter in Rome. Dat het winter gaat worden, of misschien al is, blijkt uit Cornélie's woorden: ‘Ik blijf - als het mij bevalt - den heelen winter.’
De belangrijkste tijdsaanduidingen in de roman zijn vervolgens: ‘Het was Kerstmis...’ (p. 38), ‘Het was een paar maanden na Paschen: het waren de lentedagen van Mei’ (p. 116), ‘...en de maanden droomden voorbij, in den blakenden zomer van Rome’ (p. 177), ‘Het werd September, Oktober...’ (p. 181) en ten slotte ‘...het was Januari’ (p. 196). Er zijn nog talloze andere tijdsaanduidingen, maar deze zijn vager; het gaat meestal om ‘enkele dagen’ of ‘in weken’.
Het verhaal speelt zich dus af in ongeveer dertien, veertien maanden, van november/december tot januari een vol jaar later. In welk jaar het verhaal begint, kunnen we op grond van de tekst niet met zekerheid vaststellen.
| |
Ruimte
Met recht kan men Langs lijnen een Italiaanse roman noemen, want afgezien van de periode die Cornélie in Nice doorbrengt, aan het einde van de roman, speelt het verhaal in Italië, en wel hoofdzakelijk in Rome. Bijrolletjes zijn weggelegd voor San Stefano, waar het kasteel van de prins staat, en voor Florence. De meest voelbare Nederlandse plaats is uiteraard Den Haag, waar Cornélie's familie woont en waar zij is opgegroeid.
| |
Vertelsituatie
Zoals in alle romans en novelles van Couperus wordt ook in Langs lijnen van geleidelijkheid verteld in de derde persoon, waarbij de voornaamste romanpersonages vaak van binnenuit getekend worden. De verteller registreert dus niet alleen het uiterlijk waarneembare (‘Zij zag een oud moeilijk loopend
| |
| |
mannetje op haar toe komen’, p. 6), maar ook wat er zich in haar innerlijk afspeelt (‘Zij kreeg een gevoel van gezelligheid, van verzorgd te worden door het oude hinkende mannetje, p. 6).
De indirecte innerlijke monoloog (in de derde persoon onvoltooid verleden tijd) gebruikt Couperus veelvuldig om gedachtenstromen weer te geven: ‘Duco was een prettige vriend; wat zoû zij eenzaam zijn zonder hem. Alleen, een doel moest haar leven krijgen... Wat? Wat? De vrouwenbeweging...? Maar hoe, in den vreemde? Er aan te arbeiden was zoo moeilijk... Hare brochure nu zoû zij zenden aan een nieuw blad voor vrouwen, pas opgericht. Maar dan? Zij was nu eenmaal niet in Holland, en zij wilde niet naar Holland: en toch, daar zoû ze zeker gemakkelijker werkzaam zijn, van gedachte wisselen met anderen. Maar hier in Rome...’ (p. 65).
Geleidelijke overgangen van buiten naar binnen en vervolgens naar innerlijke monologen vinden we in Langs lijnen heel veel.
| |
Romanpersonages
De personages in Langs lijnen van geleidelijkheid zijn in twee groepen te verdelen. Sommige romanfiguren maken een duidelijke ontwikkeling door (Cornélie, Duco van der Staal). Ook Urania Hope kan men tot deze groep rekenen. Zij wordt geïntroduceerd als het ‘vrije’ Amerikaanse meisje, maar aan het eind van de roman verschilt zij in niets meer van de ‘onvrije’ Europese meisjes als Cornélie. De andere romanfiguren blijven eigenlijk het hele verhaal door een type (de prins, Rudolf Brox, de marchesa Belloni enzovoort).
| |
Literair-historische context
Langs lijnen van geleidelijkheid zou nooit in deze vorm geschreven zijn, als niet in 1897 de roman Hilda van Suylenburg verschenen was. Deze roman van Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk moet Couperus opgevallen zijn, omdat de hoofdpersoon, naar wie de roman genoemd is, duidelijk als tegenhanger bedoeld is van Eline Vere.
Net als Eline is Hilda wees en woont, als haar vader gestorven is, bij haar vaders zuster, mevrouw Van Starren, op het Nassauplein te Den Haag. Zij is dus het literaire buurmeisje van Eline. Hilda's vader heeft zijn dochter een verstandige opvoeding gegeven. Hij zag ‘arbeiden’ als het doel van het leven en daartoe heeft hij zijn dochter Grieks en Latijn laten leren en veel gedaan aan haar culturele vorming. Naar een bal of een partij ging zij nooit.
In Den Haag lijkt ‘uitgaan’ wel het belangrijkste wat er is.
| |
| |
Hilda's nichtjes Corry en Eugénie fladderen van het ene bal naar het andere en hebben al vroeg te horen gekregen dat het huwelijk de levensbestemming van een vrouw is. Dat daarbij de kansen van een man stijgen naarmate hij meer geld heeft, is vanzelfsprekend. Het is vooral de vrouwelijke arts Corona van Oven die Hilda aanmoedigt in haar ideeën over vrouwenemancipatie. Deze arts laat haar kennismaken met allerlei sociale misstanden bij haar patiënten, waar vrouwen altijd meer de dupe van zijn dan mannen.
Hilda laat zich niet door haar Haagse omgeving van de wijs brengen en zet door, gaat studeren en na voltooiing van haar studie trouwt zij met Maarten van Hervoren, een jongen die begrip heeft voor haar moderne ideeën.
Naast Hilda treedt een groot aantal vrouwen op de voorgrond met ieder haar eigen problemen, zoals de mooie Ottilie van Heemeren, die, hoewel zij artistieke talenten heeft en echt wel wat zou kunnen bereiken, min of meer berust in haar mooi-moeten-zijn en graag mannen behaagt. Opvallend is verder de figuur van Gladys van Praege, een Amerikaanse; zij ergert zich aan de Nederlandse wetgeving, die ervan uitgaat dat de vrouw een onmondig wezen is. In Amerika, ‘het land van Emerson’ (deze karakterisering is van Frank, de vriend van Corona van Oven), is volgens haar alles vrouwvriendelijker.
De reacties op deze tendensroman zijn groot in aantal en steeds weinig genuanceerd. Men is pro of contra, een tussenweg lijkt nauwelijks mogelijk. Een van de interessantste discussies over het boek wordt gevoerd door Anna de Savornin Lohman en Cornélie Huygens, twee tijdgenoten van Couperus. De Savornin Lohman begint de discussie in 1898 met haar brochure De liefde in de vrouwenquestie; Cornélie Huygens antwoordt met een brochure getiteld De liefde in het vrouwenleven, voorheen en thans.
Als Rome's verleden haar niet de voldoening brengt die zij ervan verwacht had, ruimt Cornélie Ovidius, Petrarca en Hare's Walks in Rome (een veelgebruikte reisgids in die dagen) op en neemt uit haar koffers romans en brochures over de vrouwenbeweging in Holland. Zij wil modern zijn: ‘[...] bij den aanblik dier brochures, den aanblik van die roman, kwam het verlangen in haar ziel op: modern zijn, modern zijn!’ (p. 52). En even verder schrijft Couperus: ‘En zij las de brochures. Over de Vrouwenkwestie en de Liefde. (p. 53) De naam van ‘dien roman’ geeft Couperus niet, maar het moet de lezer van rond 1900 duidelijk zijn dat hiermee Hilda van Suylenburg bedoeld wordt. De brochures die Cornélie leest, dragen immers een titel die zeer veel gelijkenis vertoont met de brochure De liefde in de vrouwenquestie van Anna de Savornin Lohman, een
| |
| |
brochure die onder andere geschreven is naar aanleiding van Hilda van Suylenburg.
Langs lijnen van geleidelijkheid is het verhaal van een vrouw met sympathie voor het feminisme, die uiteindelijk terugkeert naar haar man. Dat gegeven heeft Couperus ontleend aan de werkelijkheid. De schrijfster van Hilda van Suylenburg was getrouwd met Adriaan Goekoop en woonde in Den Haag in wat nu het Catshuis heet. Zij was niet alleen beroemd door haar roman, maar na 1898 ook door haar optreden als presidente van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, voor welke taak zij een koninklijke onderscheiding verworven had. Deze bekendste aller feministes van rond 1900 verliet haar man kort na de tentoonstelling en vluchtte naar Rome. Haar echtgenoot, Adriaan Goekoop, is haar achternagegaan en op het zolderkamertje dat Cécile voor zich gehuurd had, herenigden zij zich. Dat gebeurde op 4 januari 1899. Op 26 oktober 1899 wordt evenwel de scheiding tussen Adriaan Goekoop en Cécile de Jong van Beek en Donk uitgesproken.
Couperus schrijft aan zijn roman van juli 1899 tot oktober 1899. Op 16 oktober 1899 bericht hij zijn uitgever: ‘Mijn roman Langs lijnen van geleidelijkheid is af.’ Tien dagen later was Cécile een ‘vrije vrouw’.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Veel waardering heeft de figuur van Cornélie de Retz van Loo bij critici en letterkundigen in Couperus' tijd niet gekregen. L. Knappert (1900) las in Langs lijnen van geleidelijkheid ‘de meest cynische prediking van de geslachtsdrift als fatum, ooit in onze letteren gegeven’. M. Antink (1901) ontdekt er ‘Vele kriebelmakende, noodeloos aanstellerige stijl-raffinementen en pompeusheden’ in en weet met de figuur van Cornélie geen raad. En Frits Lapidoth (1900) vindt Cornélie een ‘knoeimensch’. ‘Zij is een monster, wel een der antipatiekste en gevaarlijkste vrouwen, die men op zijn levensweg kan ontmoeten.’ Charles van Deventer vond het ‘walgelijk’ te zien, dat ‘de voorname en nobele Cornélie tot Rudolf terugkeert, gedreven door een gevoel, waarin men aanvankelijk alleen lafheid en zinnelijkheid ontwaart.’ En hij voegt eraan toe: ‘De schuld ligt aan Couperus zelf. Hij komt met zijn psychologie te laat; in het voorafgaande is niets, dat op zulk een psychologie wijst, en zij is nog niet zulk een algemeen bekende zaak, dat aanwijzingen kunnen gemist worden.’
Toch zijn er ook wel positieve contemporaine kritieken te vinden. Dr. Jan ten Brink, die Couperus opgeleid heeft voor
| |
| |
het mo-examen Nederlands, vergelijkt Langs lijnen uitvoerig met Zola's Madeleine Ferat (waarin de hierboven genoemde natuurwet ook een belangrijke rol speelt) en concludeert: ‘Couperus' schepping staat hooger dan deze weinig beteekenende roman van Zola's jeugd.’ Met de figuur van Cornélie heeft Ten Brink geen moeite: ‘De heldin zelve, eene Haagsche dame uit de hoogste kringen, is met de volheid van het leven, zonder eenig aarzelen of onzekerheid, op het doek gebracht - een portret, waardoor het kunstwerk zal blijven leven.’ Van Nouhuys had wel waardering, maar meende dat de figuur van Brox niet goed voorbereid was, een mening die Couperus later - ten onrechte! - deelde.
In onze tijd heeft Anbeek als eerste de roman diepgaander gelezen dan de lezers voor hem. Hij laat zien dat velen het boek verkeerd gelezen en beoordeeld hebben. Met name Herman Verhaar heeft een lans gebroken voor Langs lijnen. Hij vergelijkt het werk uitvoerig met Zola's Madeleine Ferat en geeft uiteindelijk, na een treffende analyse, de voorkeur aan Couperus' roman.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Louis Couperus, Langs lijnen van geleidelijkheid, in: Volledige Werken Louis Couperus 16. Utrecht/ Antwerpen 1989: Veen, uitgevers. Veel gegevens die opgenomen zijn in Achtergronden en uiterlijke beschrijving zijn ontleend aan de ‘Verantwoording’ van deze uitgave (p. 249 e.v.).
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
C. Goekoop-de Jong van Beek en Donk, Hilda van Suylenburg. Vierde druk, Amsterdam 1898. |
J. ten Brink, Een nieuwe roman van Louis Couperus. In: De telegraaf, 6-10-1900. |
L. Knappert, Twee tegenvoeters. In: Tijdspiegel, 1900, p. 424-430. |
F. L(apidoth), Couperus' nieuwe vrouwenfiguren. In: Elsevier's geïllustreerd maandschrift, 1900, p. 472-474. |
W.G. van Nouhuys, [Recensie van] Langs lijnen van geleidelijkheid. In: Het vaderland, 28-10-1900. Ook in: W.G. van Nouhuys, Uren met schrijvers. Amsterdam 1902. |
M. Antink, Langs Lijnen van Geleidelijkheid door Louis Couperus. In: De kroniek, 8-1-1901. |
Charles M. van Deventer, ‘Langs lijnen van geleidelijkheid’. In: Hollandsche Belletrie van den dag, Haarlem 1901, p. 210-217. |
Ton Anbeek, Couperus en de maatschappelijke toestand van de gescheiden vrouw. In: Spektator, 1971-72, jrg. 1, p. 393-405. |
H. Verhaar, Van passie en impregnantie, Cornélie en Madeleine, Couperus en Zola. In: Tirade, 1982, jrg. 26, p. 506-521. |
I. van Geest-Jacobs & M. Klein, Couperus en de Vrouwenquestie. In: De nieuwe taalgids, 1985, jrg. 78, p. 127-136. |
F.L. Bastet, Louis Couperus. Een biografie. Amsterdam 1987, p. 228 e.v. |
lexicon van literaire werken 11
augustus 1991
|
|