| |
| |
| |
Herman de Coninck
Met een klank van hobo
door Stefaan Evenepoel
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Met een klank van hobo, de derde dichtbundel van Herman de Coninck (*1944 te Mechelen; †1997 te Lissabon), verscheen eind 1980 in twee qua uitvoering verschillende edities: één werd gepubliceerd door de Vlaamse uitgeverij Orbis en Orion (Beveren-Antwerpen), de andere door het Amsterdamse huis G.A. van Oorschot. Ook van de vorige bundel Zolang er sneeuw ligt (1975) was al zo'n dubbele uitgave van de persen gerold.
In 1984 werden de gedichten uit Met een klank van hobo nauwelijks gewijzigd opgenomen in de verzamelbundel Onbegonnen werk 1964-1982. Bij die gelegenheid werd de voorkeurspelling consequent doorgevoerd en werden de erg spreektaalachtige elementen ‘niks’ en de verkorte vorm van het pronomen ‘het’ (zoals in ‘'t doet er niet toe’) vervangen door de neutralere vormen ‘niets’ en ‘het’. In één gedicht verdween bovendien een erg opvallend enjambement dat over de strofegrens heenliep (‘Braille’). Belangrijker dan deze en enkele andere kleine ingrepen is dat Met een klank van hobo er in de verzamelbundel twee gedichten bij kreeg die, naar het in de verantwoording luidt, ‘later zijn geschreven, maar nog helemaal in deze bundel thuishoren’.
Talrijke gedichten uit de bundel verschenen vanaf 1977 in het tijdschrift Tirade. Daarnaast nam ook het bibliofiele tijdschrift Revolver heel wat voorpublicaties voor zijn rekening. De gedichten uit Met een klank van hobo, zo valt uit interviews op te maken, zijn inderdaad ontstaan tussen 1975 en 1980; dat wil zeggen in de periode volgend op de publicatie van de vorige bundel Zolang er sneeuw ligt. De auteur wees er onder andere in een interview in Humo in 1985 op dat hij deze verzen hoofdzakelijk 's nachts schreef; mede daardoor zouden ze beschouwelijker van aard zijn: ‘'s Nachts ben je alleen met je jezelf, en zie je verder geen fluit: daar word je wat filosoferend van, zoals in Met een klank van hobo.’
De oorspronkelijke versie van de bundel bestaat uit 47 afzonderlijke gedichten die elk een eigen titel dragen (geen enkel
| |
| |
is gepresenteerd in reeksverband). De bundel bevat geen afdelingen. Hij is evenmin van motto's voorzien.
Met een klank van hobo werd in 1982 bekroond met de Prijs van De Vlaamse gids.
| |
Inhoud
Herman de Coninck noemde in een interview in Knack in 1987 Met een klank van hobo zijn meest huiselijke bundel: ‘Huis-, tuin- en keukenpoëzie noemde ik het wel eens. Zonder negatieve bijbetekenis dan, want in de keuken las ik het wereldnieuws, en in huis en tuin speelde zich leven en dood af.’ Dit citaat wijst meteen twee thematische hoofdvelden aan: de anekdotische wereld uit het doordeweekse leven met partner en (kleine) kinderen; en daarop geënt, de meer innerlijke werelden van reflectie, emotie, herinnering en verlangen. De meeste gedichten uit Met een klank van hobo kunnen op grond van hun thema ondergebracht worden in drie groepen, die op hun beurt uit te zetten zijn op een existentiële tijdslijn.
Sommige gedichten - vooral in het begin van de bundel - hebben de jeugd als thema, gegoten in de vorm van herinneringen aan erotische verkenningen en aan het existentialistische avontuur van de jaren vijftig. Andere - vooral naar het einde van de bundel toe - gaan over oude mensen of werden uit hun standpunt geschreven. Er zijn daarbij ook verzen die overledenen en stervende mensen portretteren. Ergens halverwege de tijdslijn houdt het overgrote deel van de gedichten zich op: daarin is een ‘ietwat oudere’ ik aan het woord die voor zichzelf een antwoord zoekt op de aloude vragen. Tot die aanzienlijke middengroep van gedichten behoren ook heel wat liefdesgedichten. Het existentiële beschouwen is in de bundel dan ook niet los te koppelen van het leven met de partner, van de idee samen een heden en toekomst te hebben, samen een verleden te zijn.
| |
Interpretatie
Titel
Het ligt voor de hand om de titel in verband te brengen met de overheersende sfeer van weemoed in de bundel. Kernwoorden zijn dan ook: gemis, melancholie, weemoed. Het gedicht waaruit de titel afkomstig is, getiteld ‘Taarlo’, stelt dat gevoel expliciet aan de orde:
| |
| |
Wij lopen door de beiger wordende bossen van Drente.
Hoor de wind door de henna-bomen varen
met een klank van hobo, de zwerver onder de instrumenten.
33, en in het midden van het donker woud
des levens. En met een gevoel van nergens horen
in de bossen thuis en thuis verloren.
In dit gedicht is het niet de ik, maar wel de wind die op de eerste plaats geassocieerd met de hobo als ‘de zwerver onder de instrumenten’. (‘Hobo’ is overigens het Amerikaans-Engelse woord voor ‘zwerver’.) Daartegenover staat de ik die ook zwerft, maar dan ‘in het midden van het donker woud / des levens’ en ‘met een gevoel van nergens horen’. Wellicht wil de ik even ongebonden zwerven, maar zit hij daarvoor te vast aan de tijd en heeft hij te sterk behoefte aan een thuis. In het gedicht ‘Thuis’ wordt die tweespalt zo verwoord: ‘En een nergens willen thuishoren / dat hier wil blijven’. Thuis, dus.
Zo bekeken, huist in de titel ‘Met een klank van hobo’ zowel nostalgie als verlangen om ècht te zwerven. Die tweezijdigheid heeft De Coninck in een interview in Knack in 1984 ooit zo becommentarieerd: als een ‘terugdenken aan vroeger en vooruitdenken aan later, en niks van dat vroeger willen verliezen, zonder iets van dat later te willen missen’. Het begrip dat het terug en tegelijk vooruit willen verenigt, noemt De Coninck in het gedicht ‘Toekomst’ ‘echte weemoed’: ‘En echte weemoed, niet om hoe het vroeger was / maar om hoe het ook vroeger nooit is geweest.’ Nostalgie naar vroeger wordt doorprikt; gemis kan zo het verlangen voeden naar nu en naar later.
| |
Thematiek
Het buitelende vitalisme van De Conincks debuutperiode is in Met een klank van hobo zeker geluwd. Idem dito de euforie van de toen pas ontdekte taalkracht, al is de nieuwe bundel bij wijlen ook luchtig en bijna-vrolijk ironisch. In plaats van het jeugdige geweld uit de vroegste verzen is een overwegend beschouwelijke, herfstige poëzie gekomen. De thematiek van de tijd en de vergankelijkheid neemt in Met een klank van hobo een centrale positie in. Het meest uitgesproken is dat het geval in de gedichten over ouderen, stervenden en gestorvenen. Zij zijn voor de dichtende ik als het ware in poëzie uitgevoerde verkenningen van de eigen existentiële toekomst.
Maar dat is maar één aspect van de thematiek. Eigen aan de bundel is, zoals gezegd, de toegenomen ambivalentie tegenover dat existentiële gegeven. De levenshouding die hier in
| |
| |
poëzie totstandkomt, laat geen illusies overeind over mogelijke zingeving van de werkelijkheid of het bestaan, maar maakt tegelijk een verzoening met de werkelijkheid mogelijk, want de ik wil in geen geval vluchten in gemakkelijke melancholie. Zo'n levenshouding veronderstelt eigenlijk een voortdurend balanceren tussen gemis en realiteitszin, tussen vroeger en later, met als evenwichtsstok een dosis relativerende ironie. Daarmee wordt het Grote Gemis verkleind tot de schaal van het menselijke, wordt het Geluk van de kleine dingen en de liefde tegen sentimentaliteit beschermd. Over de liefde staat er in het gedicht ‘Huurkontrakt’ te lezen: ‘We zijn binnen voor de regen / van melancholie.’ De relatie met de partner is als een soort schuiloord, niet meer dan dat, maar dat is al heel wat. Het overheersende levensgevoel in Met een klank van hobo is te omschrijven als een soort lucide wanhoop. Die maakt het leven leefbaar en geeft uiteindelijk troost.
De ambivalentie gaat nog een stap verder. De Conincks ‘uitzichtloze tevredenheid’ levert namelijk het inzicht op dat de mens niet gemaakt is voor tijdloze grootsheid en dat het tijdelijke bijzonder waardevol wordt, juist omdat het eindig is. Daardoor kan het de belofte inhouden van het unieke, zo staat het voor de volkomenheid van wat onaf is. Tegen die achtergrond krijgt het beeld van veroudering en dood in deze bundel ook positieve betekenissen; vaak gebeurt dat door middel van het beeld van de wijn, zoals in ‘St. Ives, kerkhofje’:
zoals een wijnkelder dat is:
of in ‘Voor mekaar’:
Vroeger was er alleen maar nu. Nu is er ook toen.
Er is meer om van te houden.
Er zijn meer manieren om dat te doen.
Het individu gaat dan ook niet per definitie ten onder aan de tijd. Hij kan proberen de tijd voor zich te laten werken, zoals de wijn dat doet; of zoals de poëzie omgaat met de tijd: ‘het inmaken / van woorden, in de kelder van jezelf’ (‘Moeder’).
| |
Stijl
Ook stilistisch doet zich in Een klank van hobo een aantal verschuivingen voor. De meest opvallende vernieuwing ligt in de introductie van rijm, strofische structuren en sonnetten. Die vormtechnische restricties wijzen eens te meer op De Conincks evolutie naar een meer beheerste, ingehouden poë- | |
| |
zie. In plaats van het overvloedige gebruik van verrassende woordspelingen bevatten de gedichten nu opvallend veel paradoxen en vreemd aandoende definities. Daarnaast blijft de vergelijking (en de metaforiek die bijzonder dicht tegen de vergelijking aanleunt) nog altijd erg geliefd.
De opvallende frequentie van paradoxen vindt haar oorsprong in de groeiende ambivalentie van De Conincks poëzie. De paradox is immers het middel bij uitstek om tegenstrijdige waarheden bijeen te brengen, om de complexiteit van gedachten, emoties en dingen in poëzie intact te laten. Voorbeelden zijn er te over: ‘En je weet: ik heb niet wat ik heb.’ (‘Hérault’), of: ‘Geef mij nu eindelijk / wat ik altijd al had.’ (‘Verlanglijstje’).
Ook het toegenomen aantal definitieachtige formuleringen wijst op de meer beschouwelijke aard van de bundel. Het zijn namelijk vaak erg abstracte, niet te duiden begrippen die omschreven worden, zoals geluk, weemoed, de liefde of stilte: ‘Geluk is ineens, zaterdagmiddag in de trein / naar Amsterdam, weten dat het niet voor jou is weggelegd.’ uit ‘Even’, of ‘Weemoed is een foto van voor 20 jaar.’ (‘Foto’). Deze omschrijvingen zijn om minstens twee redenen opmerkelijk. Ten eerste verbinden ze een abstract begrip met een erg visuele voorstelling, hetgeen vooral gebeurt door middel van beeldspraak of het gebruik van een anekdotisch voorbeeld. Ten tweede zorgt die vorm van visualisering er vaak voor dat ver uit elkaar liggende werkelijkheidsdomeinen met elkaar worden gecombineerd: de normale verdeling van de werkelijkheid wordt hier grotendeels opgeheven.
Dat effect gaat ook uit van De Conincks gebruik van vergelijkingen, die er een poëticale significantie door krijgen: er spreekt de overtuiging uit dat de poëzie voor geen enkel aspect van de realiteit haar poorten hoeft te sluiten. Visualiserende vergelijkingen werken herkenbaarheid in de hand, maar doordat ze verschillende soorten werkelijkheid met elkaar confronteren, roepen ze tegelijk ook vervreemding op. Enkele verrassende vergelijkingen kunnen dat effect demonstreren, zoals in ‘Ontmijner’:
Mijn handen die voorzichtig tastten naar,
naar jouw borst, als handen van een ontmijner.
of in ‘St. Ives, 18 uur’:
Het verschil tussen de eerste en de duizendste keer
met jou moet zoiets wezen
als het verschil tussen de eerste en de tiende keer
| |
| |
| |
Vertelsituatie
De meeste gedichten zijn geschreven in de ikvorm. Zo willen de gedichten een bovenpersoonlijk perspectief, een algemeenmenselijke plek creëren, vanwaar met een bepaald, tweezijdig levensgevoel gedacht wordt over het leven, gekeken wordt naar de wereld.
| |
Poëtica
In de poëticale gedichten wordt opnieuw de band tussen poëzie en werkelijkheid, tussen de poëzie en het leven van alledag beklemtoond. In een van beide gedichten met de titel ‘Poëzie’, dat op p. 8, valt zelfs een kreet van opluchting te horen omdat de werkelijkheid ‘na lange afwezigheid’ (lees: na het experimentele en het postexperimentele schrijven) in de poëzie teruggekeerd is. Er wordt ook naar gekeken door de ogen van iemand die lang afwezig is geweest: met verwondering, dus omdat alles nieuw lijkt. Maar ook op het poëticale vlak laat de tweezijdigheid zich gelden. Wordt in dit gedicht ‘Poëzie’ de illusie in stand gehouden dat poëzie en werkelijkheid samenvallen, in ‘Jij daar’ valt juist de nadruk op de spanning tussen beide en wordt het werkelijkheidsgehalte van poëzie geproblematiseerd:
Een heldere straat. Huizen. Zon.
Zo wou ik dat ik schrijven kon.
En dat elk ding dat ik noemde er dan ook was.
Het poëticale gedicht ‘De buigzaamheid van het verdriet’ - met referentie aan Lodeizen - onderstreept dan weer de wisselwerking tussen leven en dichtkunst: wat de dichter beïnvloed heeft, zo stelt de ik in dit vers, is niet een schare van toonaangevende poëten, wel ervaringen, personen, ideeën en emoties uit het geleefde leven. Tegelijk wordt de misleidende weg naar een biografische of al te zeer belijdenis zoekende lectuur afgesloten. ‘Het voor poëzie wel erg bruikbare besef / dat je met emoties ook nog wat kunt doen.’ Met deze versregels is de lezer gewaarschuwd: emoties gaan in gedichten hun eigen leven leiden; door het dichterlijk vakmanschap worden ze gemaakt tot wat ze zijn, talige realiteit, uitgesproken door een bovenpersoonlijk ‘ik’.
Een van de bekendste verzen uit de bundel is het andere gedicht met de titel ‘Poëzie’, op p. 22. Het trekt de idee van de volkomenheid van het onvolledige door in het poëticale vlak: poëzie werkt op een even onbenoembare als inefficiënte manier toch efficiënt, misschien voor de lezer, mogelijk ook
| |
| |
voor de dichter, waarschijnlijk voor allebei. Dit poëticale gedicht laat overigens in een notendop zien welke gaafheid voort kan komen uit treffend gehanteerde middelen als de paradox, de definitieachtige omschrijving en de visualiserende vergelijking.
Poëzie
Zoals je tegen een ziek dochtertje zegt:
mijn miniatuur-mensje, mijn zelfgemaakt
verdrietje, en het helpt niet;
zoals je een hand op haar hete voorhoofdje
legt, zo dun als sneeuw gaat liggen,
| |
Context
Het label van het nieuwe realisme, waarmee de vorige bundels in de literaire kritiek werden getypeerd, werd voor Met een klank van hobo nauwelijks nog gebruikt. Dat komt deels doordat het Vlaamse nieuwe realisme anno 1980 alweer tot de geschiedenis was gaan behoren, deels ook door de evolutie in De Conincks poëzie zelf. Met een klank van hobo is in een dubbel perspectief ‘klassieker’ geworden dan de eraan voorafgaande bundels: klassieker in vormgeving door het gebruik van rijm, strofische structuur en dergelijke; klassieker van thematiek door de meer filosofische, introspectieve inslag. De realiteit zoals ze in de gedichten verschijnt, is meer resonantieruimte geworden voor gevoel en reflectie dan dat ze om zichzelf wordt geëvoceerd. Ze is nu meer de aandrager van beelden dan dat ze zelf de hoofdrol speelt in anekdoten en taferelen.
Meer dan de andere bundels van Herman de Coninck sluit Met een klank van hobo direct aan bij zijn visie op poëzie zoals die uiteengezet is in zijn essaybundel Over de troost van pessimisme (1983). Het stuk waarnaar dat boek is getiteld stamt overigens uit de ontstaansperiode van Met een klank van hobo (eerste publicatie in Tirade in 1980). De volgende centrale passage daaruit zou zo over deze bundel kunnen handelen: ‘Goed, begrip was de comparatief van begrijpen. De superlatief ervan is troost. De hele wereld begrijpen. [...] Het is geen pessimisme, het is zeker geen optimisme, het is een melancholische waarheid en het berusten daarin. ('s Anderendaags word je wel weer opstandig.) En die rust vind je niet in dromen over hier- | |
| |
namaalsen, in aards paradijsfantasieën, die rust of die troost vind je net in de ontkenning daarvan, in de bevestiging dat ze niet bestaan. Rust vind je niet in de droom, die maakt onrustig. Rust vind je in de verdrietige waarheid. Zo is het nu eenmaal. Jaja.’
Uit het ‘titelstuk’ van Over de troost van pessimisme en de erin opgenomen essays over Kopland komt ook erg sterk de poëticale affiniteit met het werk van die dichter naar voren.
| |
Waarderingsgeschiedenis
De bundel Met een klank van hobo viel in Vlaanderen een erg grote publieke belangstelling ten deel. Hij profiteerde van de bekendheid en de publieke bijval die Herman de Coninck al gekregen had sinds de publicatie van zijn debuutbundel De lenige liefde (1969). De bundel bevat op het eerste gezicht ook alle ingrediënten die nodig zijn om een ruim publiek aan te spreken: eenvoudig taalgebruik, heldere beeldspraak en zelfs vrolijke noten aan de ene kant; traditioneel als lyrisch beschouwde themata aan de andere kant: liefde, vergankelijkheid, melancholie, dood. Dat beide kanten elkaar ook nog vinden in het decor van ‘onze’ doordeweekse leefomgeving en in een levenshouding die op aanvaarding afgestemd lijkt, heeft de aantrekkingkracht op een grote groep lezers waarschijnlijk nog versterkt. Een citaat uit De standaard van 9-1-1981 kan een en ander illustreren: ‘In geen ander dichtwerk van de Verstaanbare Generatie wordt zo fijnzinnig en zo innig de kunst beoefend om te leven in de melancholie van de dagdagelijkse realiteit, de kunst om te leven van verdriet en daar nog geluk uit te puren.’
Hoe het ook zij: de lezerskring van de vorige bundels is niet teruggeschrokken voor de toegenomen paradoxaliteit van De Conincks poëzie en heeft ook in Met een klank van hobo de vertrouwde ontroeringskracht en herkenbaarheid teruggevonden. Vraag is natuurlijk of de groeiende ambivalentie altijd de aandacht heeft gekregen die ze verdient.
In Vlaanderen werd de nieuwe bundel ook door de literaire kritiek overwegend positief, soms zelfs erg enthousiast onthaald. De eerder geformuleerde bedenkingen met betrekking tot oppervlakkige speelsheid en goedkope effecten worden bij Vlaamse recensenten nog nauwelijks aangetroffen. In Nederland daarentegen was de bekendheid van De Conincks poëzie anno 1980 nog beperkt en bleef de ontvangst in de literaire kritiek (voorzover aanwezig) vrij lauw. Mede als gevolg van het geringe succes in Nederland stapte De Coninck met zijn vol- | |
| |
gende bundel van (co-)uitgever G.A. van Oorschot over naar Manteau, toen nog van Vlaamse signatuur (met goede distributie in het noorden). Zelfs toen hij in 1986 met de Jan Campertprijs werd gelauwerd (voor De hectaren van het geheugen, 1985) verscheen in het NRC Handelsblad (5-9-1986) nog een bericht onder de veelzeggende kop: ‘Vlaming Herman de Coninck, winnaar Jan Campertprijs, hier nauwelijks gelezen’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Herman de Coninck, Met een klank van hobo. Beveren-Antwerpen 1980 en Amsterdam 1980.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Gaston Durnez, Het verdriet van de flamingo. In: De standaard, 9-1-1981. |
Rob Schouten, Ceterum censeo. In: Maatstaf, nr. 2, 1981, jrg. 29, p. 83-84. |
Luk Wenseleers, Een onbekende Grand Cru. In: Knack, 25-2-1981. |
Luuk Gruwez, De firma Tijd & Co. In: Spectator, 21-3-1981. |
Eric Derluyn, Met een klank van hobo. In: Ons erfdeel, nr. 3, 1981, jrg. 24, p. 418-420. |
Stefaan Evenepoel, ‘Veel donkerrood gemis, appellation contrôlée’. In: Poëziekrant, nr. 1-2, 1981, jrg. 5, p. 1-2. |
Willy Spillebeen, De ‘uitzichtloze tevredenheid’ van Herman De Coninck. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 5, 1981, jrg. 129, p. 373-376. |
Willem M. Roggeman, Prijs ‘De Vlaamse Gids’ voor Herman de Coninck. In: De nieuwe gazet, 8/9-5-1982. |
Willem M. Roggeman, Beroepsgeheim 4. Gesprekken met schrijvers. Antwerpen 1983, p. 185-200. |
Herman de Coninck, Over de troost van pessimisme. Antwerpen 1983, p. 7-31. |
Walter van den Broeck, Humo nam afscheid van Herman de Coninck (voorheen August Vermeylen). In: Humo, 3-11-1983, p. 10-15 (interview) |
Kees Helsloot, Grondwerk. Essays en polemieken, Amsterdam 1984, p. 106-115. |
Armand van Assche, Zie ik maak alles zo goed als nieuw. In: Dietsche warande & Belfort, nr. 1, 1985, jrg. 130, p. 52-57. |
Luk Wenseleers, Elk gedicht kan je laatste zijn. In: Knack, 20-6-1984 (interview). |
Herwig Leus, De hectaren van het geheugen. In: Humo, 3-10-1985, p. 32-33, 35 en 38 (interview). |
Hugo Brems, De rentmeester van het paradijs. Antwerpen 1986, p. 97-108. |
Georges Wildemeersch, Herman de Coninck. In: Kritisch lexicon van de Nederlandstalige literatuur na 1945, Groningen 1986. |
Bob de Groof, De rust van een blokhut. In: Knack, 14-1-1987 (interview). |
lexicon van literaire werken 34
mei 1997
|
|