| |
| |
| |
Hugo Claus
Vrijdag
door Jaak van Schoor
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
Het toneelstuk in vijf scènes Vrijdag van Hugo Claus (*1929 te Brugge) verscheen voor het eerst in 1969 als Literaire Reuzenpocket nr. 323, uitgegeven door De Bezige Bij te Amsterdam. Het werd nadien opgenomen in: Hugo Claus, Toneel ii (Morituri, Vrijdag, Tand om tand, Het leven en de werken van Leopold ii, Interieur, Pas de deux), p. 39-114 (BB Toneel, Amsterdam 1989). In de tot nu toe verschenen herdrukken zijn door Claus geen wijzigingen aangebracht. Van het boek zijn tot op heden 25 000 exemplaren verkocht.
Het stuk werd opgedragen ‘Voor Guido, Odo en Johan’, Claus' broers, en de auteur liet het voorafgaan door een motto (Bärmutter, war soll tu ghan? / Ich geh über Feld dem sein Herz abstossen / Bärmutter, du sollst es nit tun / Die Messen sind gesungen, / die Messen sind gelesen, / den Bauch soll genesen (1575)) uit de zogeheten Visitationsunterlagen von Enkirch (vgl. Zeitschrift des Vereins für rheinische und westfälische Volkskunde, jg. 7, nr. 1010, p. 147 en J. van Haver, Nederlandse incantatieliteratuur, Gent 1974, p. 470).
De lengte van de scènes vertoont grote verschillen (in de eerste gedrukte tekst: i, p. 7-9; ii, p. 10-54; iii, p. 55-85; iv, p. 86-98; v, p. 99-140). Het spel speelt te Marke, een voorstad van Kortrijk in West-Vlaanderen. De tijd is niet aangegeven, maar we kunnen veronderstellen dat het om onze tijd gaat.
Vrijdag is in 1969 ontstaan en werd voor het eerst gespeeld op 15 november 1969 door het Amsterdamse gezelschap De Nederlandse Comedie in de Stadsschouwburg te Amsterdam. Het heette toen een toneelstuk in zeven scènes te zijn. Claus voerde zelf de regie, iets wat hij voordien reeds gedaan had voor zijn stukken De Getuigen, Thyestes, Mascheroen en Reconstructie (in samenwerking). Hij was toen door de schouwburgdirectie als regisseur gevraagd. De rollen werden vertolkt door Fons Rademakers als Georges Vermeersch, Elisabeth Andersen als Jeanne, zijn vrouw, Kitty Courbois als Christiane, zijn dochter, en Paul Cammermans als Erik, een buurman.
Dat Vrijdag in 1969 in Amsterdam vertoond werd, was wel
| |
| |
een opmerkelijk feit: dit toneelstuk waarin het taalgebruik zo essentieel is, kwam midden in een tijd dat velen het ‘talige’ van het toneel als passé beschouwden. Bovendien werd deze voorstelling in hetzelfde gebouw gespeeld als waarin de contestanten van de Aktie Tomaat, die tijdens diverse voorstellingen hun ongenoegen hadden laten blijken over het elitaire karakter van het toen gangbare toneel, reeds meer dan eens de voorstellingen hadden verstoord.
In 1973 ontving Claus de Belgische driejaarlijkse Staatsprijs voor Toneelschrijfkunst voor Vrijdag (periode 1970-1973). In 1981 regisseerde hij de verfilming van Vrijdag, dat sinds dat jaar in heel Nederland en Vlaanderen vertoond werd.
| |
Inhoud
Eerste scène
De zeer korte eerste scène toont alleen een sfeerbeeld van het milieu waarin we het bestaan van de hoofdpersonages moeten situeren. Georges Vermeersch komt net uit de gevangenis terug. Een stem van buiten kondigt zijn binnenkomen aan. Hij heeft een kunstlederen koffer bij zich en komt wat ‘onwennig’ het huis binnen. De afwezigheid van zijn vrouw en de ontdekking van een wieg in de kamer stemmen hem wrevelig. Hij wordt woedend wanneer hij vaststelt dat de tuin en de rabarber verwaarloosd zijn. Zijn ongenoegen neemt steeds meer toe tot hij, neergezeten en schommelend op een stoel, plots een gil geeft.
| |
Tweede scène
In de tweede scène vindt de ontmoeting plaats tussen Vermeersch en zijn vrouw. Beiden proberen eerst een gesprek op te bouwen en elkaar met woorden te bereiken. Jeanne's welwillendheid botst voortdurend op het sarcasme en de agressiviteit van Georges. Wat in het verleden gebeurd is en de verhouding van Jeanne met Erik, een buurman, staan een vlot gesprek in de weg. Ieder apart tracht op zijn manier het terrein te openen voor een vernieuwde relatie. Maar daartoe dienen eerst de beelden uit het verleden opgeroepen te worden. Drie gebeurtenissen worden nu door hen voor de geest gehaald, het zijn flashbacks die het publiek voldoende kennis bijbrengen om de essentie van het stuk te begrijpen.
Eerst en vooral is daar het proces waarin Georges op beschuldiging van incest is moeten verschijnen. Georges roept in gedachten ieder van de aanwezigen opnieuw op: zijn advocaat, die hij een ‘snotneus pro Deo’ noemt, Jeanne, wier verdediging hij niet overtuigend genoeg vond, Erik, die zich niet duidelijk uitgesproken heeft, Christiane, die ‘haar eigen vader door de stront trok’ waar iedereen bij was. Jeanne verwijt
| |
| |
Georges dat hij zich te tam heeft gedragen, dat hij niet eens naar zijn dochter durfde opkijken. Niemand geloofde nog in Vermeersch' onschuld en zo heeft hij zichzelf laten vastzetten. Zijn vrouw weigerde hij ondertussen te ontvangen. Zijn afzondering was vanaf dat moment totaal.
Een tweede punt uit het verleden is het leven in de gevangenis; de herinnering daaraan komt met flarden uit Vermeersch' geheugen los en wordt over de andere scènes uitgesmeerd: de strenge discipline van iedere dag, zijn ontmoeting met Jules de Douanier die om dezelfde reden vastzat, allerlei anekdotische feiten. Het derde thema uit de verleden tijd is de verhouding van Jeanne met Erik. Georges tracht het beeld van Erik bij Jeanne systematisch te bekladden, hem te kleineren en belachelijk voor te stellen. Woedend maakt hij Eriks en Jeanne's televisietoestel stuk. Het kind in de wieg negeert hij. Nadien denkt hij Jeanne voor zich te kunnen winnen en maakt hij avances, die door haar niet beantwoord worden. Hun samenleven is voorlopig onmogelijk. Jeanne was eerder van plan samen met Erik in Kortrijk te gaan wonen. Met Erik kon ze contact hebben, met Georges voelt ze zich als bij een vreemde.
| |
Derde scène
In de derde scène voert Claus Erik ten tonele, die een ‘vrolijke agressieve uitdrukking’ heeft. Een conflict dreigt, maar de sfeer wordt meer ontspannen als beide mannen aan tafel gaan zitten, eten en wijn drinken. Het verhaal van de eerste ontmoeting van Jeanne met Erik wordt uit de doeken gedaan. Georges verwijt zijn rivaal dat hij zijn vrouw heeft verleid om hem te kunnen beledigen. De gedachte groeit bij hem dat hij vrijwillig een zonde wil boeten, waarvan de anderen niet op de hoogte zijn. Jeanne denkt aan de toekomst van hen alledrie en hoe het nu verder moet. Georges' verblijf in de gevangenis heeft hem grondig getekend: de ervaring van het seksuele gedrag van de anderen, en zijn contact met Jules de Douanier, die allerlei mystieke bevliegingen heeft, hebben hem over zijn lot doen nadenken.
De drie eerste scènes zijn een soort expositie en het drama zoekt nu een antwoord op de vraag of het hoofdpersonage schuldig is of niet. Een ‘verplichte scène’ zal nu een nadere verklaring geven van wat er gebeurd is.
| |
Vierde scène
De vierde scène geeft de lezer en het publiek uitsluitsel over wat reeds verteld en beleefd werd. Georges ziet nu in zijn droom in een tiental flitsen, als filmische fragmenten, zijn dochter Christiane verschijnen. Alle fasen van de incest en de omstandigheden daarvan worden in een soort fantasma heropgevoerd. Christiane blijkt haar vader zonder scrupules uitgedaagd te hebben, Georges heeft geen weerstand kunnen bieden aan zijn opdringerige dochter. De drift was groter dan de moraal of het fatsoen.
| |
| |
| |
Vijfde scène
De vijfde scène brengt de ontknoping en het hoogtepunt van het stuk. De slapende Georges wordt door zijn vrouw wakker gemaakt. Erik heeft gebeld en vertelde dat hij naar Frankrijk vertrekt. Georges kan zijn werk doen in de textielfabriek. Georges weigert op dit voorstel in te gaan en vraagt een nieuw gesprek met Erik. Georges bekent Jeanne nu ook het overspel met Christiane, een bekentenis die haar niet verbaast. Hij wil dat alles nu tot een goed eind komt. Daartoe wenst hij nog een en ander duidelijk te maken over zijn tijd in de gevangenis waar hij wat christelijke inspiratie van Jules de Douanier heeft ontvangen. Van hem heeft hij ook het Christusschilderij meegekregen, waar hij veel betekenis aan hecht. Ook het feit dat hem in de gevangenis de mededeling werd gedaan van de geboorte van Jeanne's jongste kind, heeft hem bijzonder getroffen. Toen hij van dat kind hoorde, had hij een gevoel van bevrijding ervaren, alsof de schuld tegenover zijn vrouw nu vereffend was. Georges wenst nu definitief schoon schip te maken in zijn relatie met Jeanne. Hij vraagt Erik en Jeanne om nog een laatste keer met elkaar naar bed te gaan en met hun liefdesdaad definitief een punt te zetten achter het verleden. Terwijl ze boven zijn, beleeft Georges voor een laatste keer de gevangenistijd weer en het ogenblik waarop de lijdende Douanier werd weggebracht met een gil die op die van Georges in de eerste scène lijkt. Wanneer Erik en Jeanne naar beneden gekomen zijn, wordt er afscheid genomen. Ieder staat nu aan een nieuw begin: Erik in Frankrijk, Georges en Jeanne in Marke. Zij ‘gaan zich van niemand laten doen, van niets’... ‘Wij hebben nog zoveel, wij zijn nog niet oud,’ zegt Jeanne en ze wast en snijdt het haar van haar Georges alsof het een oud reinigingsritueel betreft. Hiermee is het spel, waarbij gespeelde tijd en speeltijd zeer dicht tegen elkaar liggen, binnen een paar uren tot zijn einde gebracht.
| |
Interpretatie
Titel
In het programmaboekje van de Nederlandse Comedie van 1969 geeft Claus in een interview met Theun Lammertse een verklaring vrij over zijn bedoeling met de titel: ‘Vrijdag was vroeger de dag van Venus, de dag waarop men vrijt. Door allerlei omstandigheden, waaronder het Christendom, is het een dag van boete en schuld geworden. In het katholicisme was het de dag waarop men geen vlees mocht eten. En de overgang van - laten wij zeggen - paganisme naar Christianisme, wordt in dit stuk gesymboliseerd. Het heeft ook te maken met het bijgeloof, dat een meisje dat op vrijdag geboren is een heks
| |
| |
wordt of een ongelukskind. Het is niet toevallig dat zo'n meisje in mijn stuk Christiane heet.’
Claus' verklaring van het woord vrijdag als ‘de dag waarop men vrijt’ houdt verband met de etymologische achtergrond van het woord, dat in het Latijn dies Veneris heet en dat bij de Germaanse volkeren nadien gelijkgesteld werd met de dag van Frija of Freya (vgl. Eng: friday; Dui: Freitag), de Germaanse, vooral Scandinavische godin van de vruchtbaarheid en de zinnelijkheid. In de klassieke oudheid was de vrijdag de dag die gewijd was aan de Italische godin van de schoonheid, de liefde, de vruchtbaarheid en de tuinbouw, ook vereenzelvigd met de Griekse godin Afrodite. Voor katholieken was deze dag er een van vasten, en die implicatie wilde Claus in zijn titel vasthouden: de combinatie van levenslust en vrijheid, naast die van onthouding en boete. De tegenstelling tussen vrijheid, bevrijding en gebondenheid aan traditie en moraal, maar ook de gedachte aan het vlees en het derven daarvan ligt in deze titel besloten. Daarmee is in hetzelfde woord de tegenstelling aangegeven tussen godsdienst en seksualiteit en ook het onvermijdelijke verband dat er voortdurend tussen die twee bestaat.
Het buitenechtelijke kind van Erik en Jeanne heet weliswaar Elisabeth, maar Georges noemt haar die op een vrijdag geboren is Vrijdag; zij is immers een kind dat buiten het huwelijk uit hartstocht is geboren en als dusdanig niet belast door een (christelijke) maatschappij. Zij staat voor het nieuwe (heidense) leven dat een oprechtheid en zuiverheid van de gevoelens veronderstelt.
| |
Thematiek
Vrijdag is in essentie een stuk omtrent schuld (door de incest en het verwekken van het natuurlijke kind) en boete (door de gevangenzetting, de maatschappelijke afzondering die uit het overtreden van het taboe volgt; dat laatste geldt zowel voor Georges als voor Jeanne, die door de dorpsbevolking genegeerd wordt, haar kapsalon moet sluiten en verplicht wordt ander werk te zoeken). Voortdurend worden ook elementen van schaamte in het verhaal geweven: de schaamte van Georges na de incest, waardoor een gewone communicatie met zijn omgeving moeilijk wordt; de schaamte van Jeanne, die door haar verhouding met Erik tegenover Georges geen houding weet aan te nemen en voortdurend een oplossing zoekt voor hoe het in de toekomst moet. Bij Georges wordt dat schaamtegevoel afgewisseld met agressiviteit, wat eveneens op zijn onvermogen tot menselijk contact wijst. Georges en Jeanne worden in hun gedrag bepaald door hun verleden, door het geheel van fatsoensnormen die in de eerste plaats door de katholieke moraal ingegeven zijn. Schuld wordt bij hen telkens geassocieerd met seksualiteit en het genieten van seks, waar de ka- | |
| |
tholieke kerk zich steeds zo sterk tegen verzet heeft. Maar het leven verloopt anders dan de mensenmoraal het voorschrijft, cultuur en natuur zijn heel dikwijls uiteenlopende zaken.
Er is vooral de sterke levensdrang die bij elk van de personages aanwezig is, het sterkst bij Christiane die niet geremd wordt door haar opvoeding en die zich volledig heeft ontworsteld aan iedere vorm van een morele dwang. Tegenover haar ongeremdheid nemen Georges en Jeanne een tweeslachtige houding aan van zowel afkeer als jaloezie. Christiane gedraagt zich als een vulgaire hoer, maar op die manier vindt ze wel bevrediging voor haar diepste verlangens. Door haar vader te verleiden en hem nadien voor het gerecht te halen heeft ze echte ook mogelijk gemaakt dat het andere kind geboren wordt, een Elizabeth of Lili zoals ze haar noemen. Deze situatie roept de gedachte op aan Christus die geboren werd om de anderen te kunnen bevrijden en het mogelijk te maken dat zij een nieuw leven leiden. De redenering van Claus' personages is dan ook eenvoudig: een begane fout kan alleen door een christelijk gekleurde boetedoening uitgewist worden. Zo hebben ze het van jongs af aan geleerd, het is hun als een levensles bijgebleven.
Christus is trouwens voortdurend aanwezig in dit stuk: bij Georges, die een Christusschilderij van Jules de Douanier uit de gevangenis meegebracht heeft en het in de plaats hangt van de vrouwen die eerst in de kamer hingen. In de naam van Christiane valt dezelfde parallel te herkennen. Ook in de gesprekken en onder meer in een repliek van Erik die haar vrienden qua uiterlijk vergelijkt met Jezus van Nazareth: ‘'k Zei het haar, Christiane, soms zou je zeggen dat Jezus Christus er bij loopt, met dat haar en die baarden. En wij hebben d'r nog over gesproken. Jezus, zegt ze, was een serieuze mens, een exempel, maar niets anders, een brave vent van zoveel jaar vóór Christus, maar meer niet.’
Door deze metaforiek is Vrijdag geen tranche-de-vie-toneel, geen realistisch-naturalistisch probleemdrama. Het plaats een paar goed herkenbare personages - althans voor Vlamingen - in een dramatisch klimaat. Het uitgangspunt is daarbij de realiteit, omdat die de auteur vanuit zijn nauwgezette observatie meer dan voldoende stof aanreikt. Maar die realiteit wordt door de dichter Claus hertaald, bepaalde situaties worden met het oog op het theater, dat beperkingen binnen ruimte en tijd veronderstelt, tot een voortdurende beeldspraak in beweging verwerkt. Daarom is Vrijdag niet zomaar het verhaal van enkele anekdotische situaties, wat het misschien op het eerste gezicht lijkt. Achter elk fragment, achter elk verschijnen van een personage dient er een diepere en verderstrekkende implicatie
| |
| |
gezocht en ontdekt te worden die het stuk een meer algemeen menselijk karakter schenkt, maar dan in een Vlaamse couleur locale ingekleed. Het is Claus' bedoeling geweest uit de chaos van het (Vlaamse) leven een nieuw toneelmatig beeld te scheppen, met uiteraard accentverschuivingen. Elk van die personages is hier prototypisch neergezet als een soort synthese van wat bij een bepaald volk (hier de Vlaamse, ietwat geëmancipeerde arbeider) leeft.
| |
Symboliek
In dat verband is de symboliek van het stuk essentieel. Die symboliek zit reeds in de keuze van de namen verweven. Georges Wildemeersch (1980) is uitvoerig ingegaan op de symbolische implicaties van de naamgeving in Vrijdag. Of Claus de intentie gehad heeft al deze dubbele bodems in zijn stuk te betrekken is natuurlijk een andere zaak. Dat hij in gedachte vele associaties gemaakt heeft, staat echter bijna vast. Sommige overeenkomsten liggen ook voor de hand. De namen van Georges Vermeersch, Jeanne Vandale, Erik van Boven, Jules Dumont de Douanier en Christiane zijn courante Vlaamse namen, maar als men de etymologie ervan nagaat, dan merkt men dat er voortdurend semantische relaties zijn en dat die namen ongetwijfeld niet lukraak gekozen zijn. Steeds bevatten ze verwijzingen naar het christendom, de idee van de vruchtbaarheid, de lagere en de hogere regionen van de wereld en de mens, enzovoort. De voornaam van Georges Vermeersch alleen reeds verwijst naar een van de meest vereerde heiligen uit de middeleeuwen, die Georgius (of Joris) heette en die vooral bekend was om zijn legendarische strijd met de draak die in een moeras (vgl. ‘mersch’) verbleef. Evenals de heilige Christiana (vgl. Christiane en Christus) stierf hij onder keizer Diocletianus de marteldood (vijfde eeuw). In de naam van Jules Dumont de Douanier kan men verwijzingen zien naar Henri Julien Rousseau (bijgenaamd le Douanier), de zogeheten ‘naïeve’ schilder (1844-1910), en de schilder Georges Rouault (1871-1958), die vooral bekend is door zijn vele Christusafbeeldingen.
Claus zelf heeft Vrijdag in het programma van de Nederlandse Comedie nog een ‘celebratie’ genoemd, ‘met een ritueel als basis’. In het hele stuk zitten kenmerken van een misritueel. Voortdurend zijn er verwijzingen naar de katholieke mis. Als Georges met Jeanne over de gevangenis spreekt, zegt hij: ‘'t Is mijn schuld: mea culpa.’ In het midden van de mis zegt men driemaal ‘sanctus’. Als Georges en Jeanne samen aan tafel wijn drinken - Christus' bloed - dan spreken zij om beurten driemaal ‘santé’ uit. Er is de verwijzing naar de wijn die ze drinken en het water dat Georges drinkt en dat gemengd wordt. De vierde scène met Christiane heeft het karakter van een aanbidding. In de vijfde scène gaan Erik en Jeanne met el- | |
| |
kaar naar bed en is het verband met de consecratie duidelijk. Georges voelt zich ondertussen een Christus die gekruisigd wordt. Op het toneel is het gerinkel van sleutelbossen en een bel te horen, er wordt met metalen deuren geslagen. De priester opent als het ware een deurtje achter het tabernakel en haalt er de hostie uit. Nadien komt Jeanne naar beneden en terwijl Georges vermoedt dat zij hem bedrogen heeft, zegt zij: ‘Zwijg. Vraag niet dat we 't U nog een keer komen vertellen. Wij zijn content, gij zijt content. De hoogmis is gedaan.’ Het consecratiebelletje blijft nog een tijd doorklinken. Het lijdensverhaal van Christus komt nog ter sprake in het verslag over Georges' ontmoeting met Jules de Douanier, die zich met Christus identificeert, enzovoort. Het overnemen van die momenten uit de mis op het toneel kan moeilijk blasfemisch genoemd worden. In het theater komt dat soort stijlprocédés, die voor de beeldvorming in het theater dankbare items zijn, wel vaker voor. Claus heeft bovendien de gevoeligste momenten gelardeerd met naïeve godsdienstige liedje, die de ene keer in de achtergrond
weerklinken, een andere keer door Christiane of Jeanne gezongen worden (p. 89, 91, 132).
| |
Stijl
In het reeds geciteerde programma van de Nederlandse Comedie staat Claus lang stil bij het taalgebruik in zijn stuk. Hij zegt: ‘Ik heb het stuk in de eerste versie helemaal in dialect geschreven, waarbij ik verbaasd was dat ik een ander ritme van schrijven had, en een veel grotere snelheid, enfin, alles ging zoveel makkelijker omdat ik de taal van deze klasse, de zopas ietwas geëmancipeerde arbeider, in mijn achterhoofd meedraag. Ik ken die mensen goed, ik frekwenteer ze, ik voel mij nauwer verwant aan ze dan aan de meeste kultuurdragers. En daarna heb ik die notities in dialect omgewerkt tot nederlands, nederlands met vlaamse zinsbouw, vlaamse beklemtoningen, af en toe een vlaams woord; maar het is wel nederlands... Slechts een paar keer ben ik koppig blijven vasthouden aan een vlaams woord, b.v. “hertefretter”, iemand die zijn hart opvreet. Dat vind ik zinniger uitgedrukt dan b.v. in het woord “binnenvetter”... Natuurlijk is die taal artificieel, geen echt vlaams en geen hoog-nederlands, het is een bastaardtaal, want niemand spreekt die, maar niemand spreekt ooit de toneeltaal. Toneel is toch geen imitatie?’
Claus laat zijn personages een mengtaal spreken, die soms als Westvlaams, een andere keer als Oostvlaams te herkennen is (zelfs met Gentse uitdrukkingen), of waarin heel wat abn-vormen, soms zelfs Hollandse en ook heel wat nieuwvormingen (‘op het schuim van een ander mens leven’, ‘in mijn neus wrijven’, enzovoort) voorkomen. Deze taal is veeleer een kunsttaal die gebruikt wordt terwille van de redundantie, waardoor ze vooral een beeldende taal wordt.
| |
| |
| |
Vrijdag en het toneel
De voorstelling van Vrijdag bij de Nederlandse Comedie in 1969 was zowat de enige die dat seizoen niet omstreden was. Die reeks van opvoeringen - zo bleek achteraf - had ook een bijzondere betekenis voor het theater en de toneelschrijfkunst van Noord en Zuid. De Nederlandse dramaturgie kon met Vrijdag bogen op een stuk dat niet alleen sterk gestructureerd was, maar bovendien door zijn authenticiteit en zijn artistieke intenties (onder meer inzake de taal, de toneelbeelden) als meesterwerk aangemerkt werd te midden van veel tweedehands maakwerk en kortademige produkten. Sinds Vrijdag hebben vele schrijvers ontdekt of herontdekt hoe men in het theater tot een geloofwaardige uitdrukking kan komen zonder daarbij de diepere implicaties en verwijzingen naar dubbele bodems op te geven. Claus heeft met Vrijdag een paar dimensies meer aan het realisme op het toneel meegegeven. Dat hij met Vrijdag heeft aangetoond een superieur meester in zijn vak te zijn, bewijst het feit dat velen in zijn spoor gelijkaardige produkten hebben willen afleveren, maar daar geenszins in geslaagd zijn. Sinds Vrijdag heeft men vooral in Vlaanderen herontdekt dat er zoiets specifieks als een ‘toneeltaal’ bestaat. Op dat punt heeft Vrijdag de betekenis van een wekroep en stimulans voor een nieuwe dramaturgie. Vrijdag is weliswaar heel dikwijls als een te gemakkelijk argument aangegrepen om nu helemaal in het dialect of in een tussentaal te gaan schrijven, alsof dáár de oplossing voor een nieuwe dramaturgie in te vinden was. Blijkbaar werd door velen niet ingezien dat Claus' taal in de eerste plaats een uitdrukkingsmiddel met verschillende betekenislagen is, die essentieel verbonden blijft met het milieu en de personages van zijn toneel.
Na de eerste voorstellingen in Amsterdam en daarbuiten van de Nederlandse Comedie (1969 t/m 1971), die vrijwel algemeen positief werden onthaald (vgl. de Secundaire literatuur), kwam er in 1970 een reeks van voorstellingen in Vlaanderen verzorgd door de Koninklijke Vlaamse Schouwburg van Brussel, waar Walter Tillemans de regie voor zijn rekening nam. Deze eerste Vlaamse voorstelling werd zowel in Brussel als in Antwerpen en Gent gebracht. De rollen werden hier vertolkt door Bert Struys (Georges Vermeersch), Yvonne Lex (Jeanne), Janine Bischops (Christiane) en Rik Andries (Erik). In 1971 speelde ook de Koninklijke Nederlandse Schouwburg van Antwerpen Vrijdag. Van 21 tot 30 januari van hetzelfde jaar werd het stuk door het Théâtre National de Belgique in Brussel vertoond in een vertaling van Jean Sigrid (regie: Jo Dua). Nadien ging het op toernee door Franstalig België en enkele
| |
| |
steden in Vlaanderen. In 1971 nog beleefde het zijn première in het Engels in het Theatre Upstairs in Londen; regie: Roger Chourcher (op 23 november 1971). De vertaling was hier van Christopher Logue en Hugo Claus. Het bijzondere bij deze voorstelling was dat de vierde scène - het droombeeld met Christiane - geschrapt werd. Vrijdag werd nadien door vele andere zowel amateur- als beroepsgezelschappen gespeeld en opnieuw gespeeld. Een nogal exclusieve zaak was de versie van Vrijdag door het Gentse volkstheater van Romain Deconinck in 1972-1973, een voorstelling die de goedkeuring van de auteur kreeg. Opmerkelijk was nog de interpretatie van regisseur Sam Bogaerts bij het Amsterdams Toneel in 1989.
| |
Context
Vrijdag vertoont voor het thema veel overeenkomsten met vroeger werk doordat het opnieuw het onderwerp opneemt van de liefde-die-niet-kan of -mag (dat was reeds zo bij de toneelstukken Een bruid in de morgen van 1955 en De dans van de reiger van 1962). De overgang van heidendom naar christendom en vice versa werd reeds vertoond in Claus' Masscheroen, een spel uit 1968, waarin Mariken aan het slot ook ‘het lachje van Venus’ lacht. Het vervangen van het christelijk ritueel door een heidens kwam reeds ter sprake in Omtrent Deedee van 1963, waar onder meer door de dienstdoende pastoor een charade uitgevoerd wordt op de geboorte van Afrodite. Het verband dat Claus legt tussen de naam van Georges (Joris) en bepaalde vruchtbaarheidsriten kwam reeds ter sprake in de roman De verwondering van 1962 en in de dichtbundels De Oostakkerse gedichten van 1955 en Een geverfde ruiter van 1961. Claus zou Omtrent Deedee in 1971 tot een toneelstuk bewerken en dezelfde metaforiek nog uitbreiden. Het thema van het conflict van een authentieke, ongecompliceerde figuur (in Vrijdag Christiane) met door hun omgeving, geloof en opvoeding belaste familieleden komt zowat overal in Claus' werk voor: onder meer bij Thomas in Een bruid in de morgen, bij Stefan uit Mama, kijk, zonder handen (1959), bij Claude in Omtrent Deedee en Interieur, bij Edward Missiaan in De dans van de reiger, bij Bennie in de roman De Metsiers (van 1950 reeds), bij Tijl (Jan Van der Molen) in Tand om tand (1970), enzovoort.
Van Claus' dramaturgische techniek kan nog vermeld worden dat, terwijl de mis voor Vrijdag een dramatisch procédé aangaf, de staties van de kruisweg de voortgang van de handeling verdelen in zijn stuk Het haar van de hond (1982), dat in
| |
| |
het milieu van de prostitutie speelt. Men heeft er meer dan eens op gewezen dat Claus' openingsscène sprekend op die van Cyriel Buysse's Driekoningenavond lijkt, een stuk uit 1899. Die overeenkomst is geen toeval en onderstreept voor een deel Claus' bekendheid met de nationale en de internationale toneelliteratuur. Claus laat, zoals bij Buysse, de verschijning van Georges (bij Buysse Cloet) door stemmen uit de verte omgeven, waarmee hij een bijzonder effect bereikt. Ook Buysse doet dat in zijn aangekondigde verschijning van Cloet. Bij hem gaat dit procédé op zijn beurt terug op Hauptmann. Dat Claus in Vrijdag zijn inzichten in de internationale dramaturgie heeft verwerkt, lijdt geen twijfel. Het thema van de onmogelijk gemaakte liefde en de incest geeft een verwantschap aan met het ideeëngoed van Antonin Artaud. Toch blijft Vrijdag door de originele verwerking van tal van gegevens en het specifieke gebruik van de taal essentieel een stuk van Claus waarmee hij zijn originaliteit aangetoond heeft.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In de regel heeft men steeds veel appreciatie gehad voor de taal van Claus' Vrijdag. De katholieke pers in Nederland drukte zich doorgaans wel wat genuanceerder uit over de kwaliteiten van de tekst en de opvoering (vgl. Daniël de Lange in de Volkskrant van 18-11-1969 en Ben Bos in De Nieuwe Linie van 22-11-1969. Ook Mieke Kolk had in Elsevier van 22-11-1969 nogal wat bezwaren tegen de tekst (‘folklore’, ‘hilariteit’). In de Vlaamse pers was de kritiek van Claus' werk unaniem gunstig. Soms werden zelfs chauvinistische reacties genoteerd als reactie op de beperkte kritiek van de Hollandse pers. Na de premières bleef Claus' tekst in de dagbladpers zo goed als onbesproken. Enkele herhaalde standpunten bevestigden slechts bestaande opinies.
Voor deze bespreking is gebruik gemaakt van:
Hugo Claus, Vrijdag. Toneelstuk in vijf scènes. Amsterdam 19724.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Manuel van Loggem, Claus regisseert eigen stuk ‘Vrijdag’ in première bij de Nederlandse Comedie. In: Algemeen Dagblad, 8-11-1969. |
H. van den Bergh, ‘Vrijdag’ van Hugo Claus werd magnifitiek drama. In: Het Parool, 17-11-1969. |
Simon Koster, Dialogen sterkste kant in spel over incest. In: Haarlems Dagblad, 17-11-1969. |
P. Ruivenkamp, Ruig volksdrama Vrijdag; een meester-werk van Hugo Claus. In: Haagsche Courant, 17-11-1969. |
André Rutten, Hugo Claus' Vrijdag juichend ontvangen. In: De Tijd, 17-11-1969. |
Jan Spierdijk, Briljante rollen in Vrijdag van Claus. In: De Telegraaf, 17-11-1969. |
A.G. Kloppers, Succes voor Hugo Claus als schrijver en regisseur. In: Nieuwe Rotterdamsche Courant, 17-11-1969. |
W. Boswinkel, ‘Vrijdag’ van Claus - geweldig stuk gewoon toneel. In: Handelsblad, 17-11-1969. |
Daniël de Lange, Vrijdag van Claus geen hoogtepunt. Stuk heeft toch bijzondere kwaliteiten. In: de Volkskrant, 18-11-1969. |
A. Matthijsse, Haatliefde verhouding in sterk elementair drama ‘Vrijdag’ van Hugo Claus. In: Het Vaderland, 18-11-1969. |
Jos Bernaus, Gejuich voor Vrijdag. In: Het Laatste Nieuws, 18-11-1969. |
Cor de Back, Hugo Claus bevestigde in Vrijdag zijn meesterschap. In: De Standaard, 19-11-1969. |
Piet Sterckx, Claus' ‘Vlaamse’ inventaris. In: Het Laatste Nieuws, 19-11-1969. |
Mieke Kolk, Nieuwe Zedenkomedie Vrijdag. In: Elsevier, 22-11-1969. |
Guus Rekers, Pleidooi voor stijl van eigen bodem. In: De Groene Amsterdammer, 20-12-1969. |
Ben Bos, Seks op Vrijdag. Nieuw toneel van Hugo Claus. In: De Nieuwe Linie, 22-11-1969. |
A. Koolhaas, De wonderen op Vrijdag van Hugo Claus. De schouwburg als grot. In: Vrij Nederland, 22-11-1969. |
Alfons Goris, Vrijdag van Hugo Claus. In: Teater, nr. 2, 1969, jrg. 3, p. 119-122. |
H.A. Visser, Elke vrijdag is geen goede vrijdag. In: Hervormd Nederland, 24-1-1970. |
V.R., Nederlandse Comedie (Amsterdam): Vrijdag (Hugo Claus). In: De Nieuwe, 28-11-1969. |
Karel van Muyden, Hugo Claus: realist en rederijker, Akt, januari 1970, jrg. 18, p. 7-13. |
Frank de Keyser, Claus' Vlaamse Vrijdag door Nederlandse Comedie. In: Het Laatste Nieuws, 26-2-1970. |
Staf Knop, Vlaamse ‘Vrijdag’ beter dan Nederlandse? In: Het Laatste Nieuws, 25-7-1970. |
| |
| |
Guido Fonteyn, kvs speelde ‘Vrijdag’ van Hugo Claus. In: Gazet van Antwerpen, 25-7-1970. |
V.R., Claus schreef meesterwerk dat kvs niet aankan. In: De Nieuwe, 31-7-1970. |
Roland van Opbroecke, Vrijdag in kvs, Kunst en Cultuur, nr. 27, jrg. 3, 30-9-1970. |
J. van Schoor, Walter Tillemans: Vrijdag in kvs en ntg. In: Teater, nr. 1, 1970-1971, jrg. 4, p. 19-21. |
Walter Vanderswaelmen, Martin van Zundert: Vrijdag in kns. In: Teater, nr. 1, 1970-1971, jrg. 4, p. 22-26. |
Jacques de Decker, Over Claus' toneel, Antwerpen 1971. |
V.R., ‘Vendredi’ een onecht kind van ‘Vrijdag’. In: De Nieuwe, 29-1-1971. |
V.R., ‘Vrijdag’ van H. Claus speelt te Londen. In: De Nieuwe, 3-12-1971. |
Christopher Logue, A play postscript. In: Plays and players, nr. 5, 1971-1972, jrg. 19, p. 81-82 (Friday, in het Engels vertaald door Hugo Claus en Christopher Logue, p. 71-81). |
John Barber, Hugo Claus' Friday. In: Daily Telegraph, 23-11-1971. |
An. In: The Guardian, 24-11-1971. |
Helen Dawson. In: The Observer Review, 28-11-1971. |
P.M. Reinders, Triomf voor de vertaler. In: NRC Handelsblad, 10-12-1971. |
J(aak) van Schoor, Beschouwingen over de toneeltaal van Hugo Claus in Vrijdag, Teater, nr. 1, 1972, jrg. 5, p. 54-57. |
H. van den Bergh, Hugo Claus: Toneel als anti-literatuur. In: Literair Lustrum 2, Amsterdam 1973, p. 115-125. |
Daniël Buyle, Claus' Vrijdag in Engelse vertaling, In: Enklave, nr. 10, 1971-1973, jrg. 1, p. 35-39. |
Agnès van Emelen, Vrijdag van Hugo Claus: The Rest is silence. In: Tijdschift voor Levende Talen, nr. 6, 1975, jrg. 61, p. 582-603. |
Hugo Clausnummer n.a.v. de creatie van Orestes, september 1976 (Stichting Theater en Cultuur) met bijdragen van onder anderen Ab Visser, Fernand Auwera, Ben Bos, Peter Huysman, Adriaan van der Veen, Cor de Back, Jef Geeraerts, W. Boswinkel. |
Bibeb, Ik zal nooit echt afvallen iemand die ik bemind heb of die ik bemin (Hugo Claus over het gevaar van de domheid en over de oorsprong van zijn woede). In: Vrij Nederland, 14-1-1978. |
J. van Schoor, De Vlaamse dramaturgie sinds 1945, s.l., 1979 (over Claus: p. 35-72; over Vrijdag: p. 55-60). |
Raymond Debats, Hugo Claus als regisseur van ‘Vrijdag’. Eenvoud is geen kwaliteit. In: Harlekijn, nr. 9, oktober 1980, jrg. 10, p. 14-16. |
Juul Anthonissen, Praten met Hugo Claus over Vrijdag. In: Open deur, nr. 8-9, november 1980, jrg. 12, p. 270-273. |
| |
| |
Willie Verhegge, Wat men een beetje smalend ‘dichterlijk’ noemt, is de essentie van het theater. In: Dimensie, nr. 4, juli 1980, jrg. 4, p. 27-33. |
Hugo Claus, De pen gaat waar het hart niet kan. Samengesteld door Gerd de Ley, Amsterdam/Borsbeek 1980. |
Marc Reynebeau, Interview Hugo Claus: Je schrijft tegen beter weten in. In: Knack, 17-9-1980. |
Georges Wildemeersch, Hugo Claus' Vrijdag. Naamgeving en geboorteverhaal in christelijk perspectief. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit van Brussel, 1980, jrg. 21, p. 108-138. |
Dina van Berlaer-Hellemans, Dramaturgie en dramatische struktuur in ‘Vrijdag’ van Hugo Claus. In: Tijdschrift van de Vrije Universiteit van Brussel, 1980, jrg. 21, p. 139-165. |
Ronnie Pede, Hugo Claus over ‘Vrijdag’. In: Film en Televisie, nr. 284, 1981, p. 18-19. |
John Rijpens, De nieuwe Vlaamse film van Hugo Claus, ‘Vrijdag’. In: Autotoerist, 11-5-1981, p. 26-27. |
Peter van Bueren, De kale warmte van Hugo Claus. In: de Volkskrant, 1-5-1981. |
Fred Six, Mythe en groteske in Claus' realistisch theater. In: Ons Erfdeel, nr. 1, 1983, jrg. 26, p. 117-120. |
Freddy de Vree, Hugo Claus als toneelschrijver. In: Bzzlletin, nr. 113, februari 1984, jrg. 12, p. 27-29. |
Over Hugo Claus via bestaande modellen. Beschouwingen over het werk van Hugo Claus. Samengesteld door Hans Dütting. Baarn 1984. |
Bet Kooijman, Hugo Claus, Antwerpen 19843 (Grote Ontmoetingen). |
lexicon van literaire werken 7
augustus 1990
|
|