| |
| |
| |
Hugo Claus
Het verlangen
door Jaap Goedegebuure
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Het verlangen van Hugo Claus (* 5 april 1929 te Brugge, † 19 maart 2008 te Antwerpen) verscheen in april 1978 bij uitgeverij De Bezige Bij. De handeling is voor een deel geïnspireerd op een reis naar Las Vegas die de schrijver kort tevoren met zijn broers Guido en Johan had gemaakt.
De ontvangst in de kritiek, hoewel overwegend positief, werd door Claus als teleurstellend ervaren. In verschillende interviews zei hij niet te kunnen begrijpen dat geen enkele recensent oog had gehad voor de Bijbelse verwijzingen. Om aan de onkunde tegemoet te komen voegde hij aan de tweede druk, gepubliceerd in het najaar van 1978, vier motto's toe. Ze zijn ontleend aan het Bijbelboek Genesis en hebben alle vier betrekking op de geschiedenis van aartsvader Jakob. Nog explicieter in het verwoorden van de auteursintentie is een mededeling op de laatste pagina van de roman: ‘Het Verlangen is een parafrase van het verhaal van Jakob in Genesis.’
De roman telt vierentwintig romeins genummerde hoofdstukken.
Van Het verlangen verschenen zeven drukken, de eerste vier bij De Bezige Bij, de vijfde bij Stichting Uitgeverij XL, de zesde als Grote Lijster bij Wolters Noordhoff / Wolters Plantyn en de zevende in het tweede deel van Hugo Claus, De romans. Vertalingen zijn er in het Duits, Engels, Frans en Spaans.
| |
Inhoud
Het verhaal begint bij monde van een van de stamgasten van het Gentse café De Eenhoorn, vaste stek van een fanatiek kaartspelende vriendenkring. De spil van het gezelschap was tot voor kort Rikkebot, alias Rik de Bodt, een jonge nietsnut die op kosten van zijn vader zo hevig de beest heeft uitgehangen dat hij aan de gevolgen is bezweken. Toch is hij in de geest nog altijd aanwezig. Alle leden van de kaartclub voelen zich op de een of andere manier, positief dan wel negatief, met hem
| |
| |
verbonden. Dat geldt in het bijzonder voor Jaak, die via Rikkebot zijn entree in De Eenhoorn heeft gemaakt. Jaak is een naïeve dommekracht die door de vrienden geregeld voor de gek gehouden wordt, maar niettemin een vaste plek in hun midden heeft.
De enige die zich verzet tegen de ijver waarmee men Rikkebots nagedachtenis levend houdt, is Michel. Ook in andere opzichten geldt hij als een buitenbeentje. Hij heeft een oriëntaals uiterlijk, waardoor men hem vindt lijken op een Moor of een Jood. Zelf beweert hij dat zijn overgrootvader Portugees was. Zijn beentjes zijn te kort, zijn wimpers daarentegen aan de lange kant. En hij beweert dat je alleen in Amerika serieus om geld kan spelen. Daarom kondigt hij met enig aplomb aan daarheen te zullen reizen, er in een adem aan toevoegend dat Jaak op zijn kosten mee mag.
Hoewel de twee reisgenoten ieder voor zich enige moeite hebben zich los te maken van huis en haard (de nog thuis wonende Michel laat een oude moeder achter, Jaak draagt de zorg voor zijn geestelijk gehandicapte dochter Didi over aan zijn vrouw Dina), zetten ze hun plan door. Uitgezwaaid door vier leden van het kaartgezelschap vertrekken ze per vliegtuig naar Londen en vandaar naar Los Angeles. De eerste dagen verlaten ze hun hotel alleen voor bustripjes naar Hollywood en Disneyland en uitstapjes naar naburige bars, restaurants en nachtclubs. Tijdens een van hun wandelingen stuiten ze op een lokale motorbende, the Aryans, en de oude zwerfster Rachel die veel belangstelling voor Jaak aan de dag legt.
Dan gaat het aan op de gokstad Las Vegas, het eigenlijke doel van de reis. In de bus wordt Michel tevergeefs belaagd door een seksbeluste negerin. Ze houdt pas op hem te stalken als ze door de politie van boord wordt gehaald. In Las Vegas neemt Jaak zich voor Dina een lange brief te schrijven waarin hij verslag doet van zijn wederwaardigheden. Hij blijkt zeer onder de indruk van een show in hotel Circus-Circus waarbij zilveren acrobaten de trappen op- en afklimmen, om ten slotte door het dak te verdwijnen.
In een kleine stripteasetent zijn Michel en Jaak getuige van het optreden van de loensende danseres Lea. Wanneer Jaak het niet laten kan haar, tegen de regels van het huis, te betasten, worden hij en Michel door het personeel overmeesterd en overgedragen aan de politie. Ze komen vrij met de schrik.
Terwijl hij in zijn eentje in een bar zit, half in slaap, voert Michel een gesprek met de geest van Rikkebot, door hem aangesproken als ‘vader’. Hoewel ze elkaar duidelijk irriteren, wil Michel de overledene liever niet voor het hoofd stoten. Tegelijk beseft hij dat hij er nooit in zal slagen Rikkebot te evenaren.
| |
| |
Jaak heeft inmiddels kennisgemaakt met de dwerg Amos, die werkzaam is in de plaatselijke vermaakindustrie maar daarnaast optreedt als voorganger van het kerkgenootschap The Founders. De eerstvolgende zondag wonen hij en Michel een dienst bij waar naast een preek van Amos ook een onaangekondigd optreden van de rockzanger Jerry Lee Lewis te beluisteren valt.
Intussen heeft Dina een brief gekregen die Jaak tijdens zijn tussenstop in Londen aan haar heeft geschreven. Hij laat weten hoe intens hij verlangt naar haar en Didi. Tegelijkertijd zegt hij te beseffen dat dat gevoel zich enkel doet gelden als er sprake is van gemis, wat hem ertoe brengt om het verlangen zelf als het object van zijn verlangen te zien. Dina leest de brief hardop voor aan de onderpastoor die haar regelmatig bezoekt en aan Didi. De geestelijke levert af en toe theologisch en filosofisch commentaar, Didi daarentegen ontsteekt bij het horen van haar naam in een niet te bedaren razernij. Daardoor gealarmeerd gaat Dina op onderzoek uit bij de stamgasten van De Eenhoorn. Van een van hen verneemt ze dat Didi's instorting te wijten is aan het feit dat ze de bons kreeg van clubgenoot Markske van Zichem toen die door Rikkebot voor een aanzienlijke som gelds werd overgedaan aan de homoseksuele industrieel Salomé. Ze belt Jaak op en vertelt hem wat ze heeft gehoord. Die laat Michel weten nooit meer naar De Eenhoorn te zullen gaan.
Terwijl de spanningen tussen Jaak en Michel oplopen, gaan de twee wat eten in Noel's Place. Er komen vier geschminkte en opgedirkte jonge mannen binnen, die door Jaak worden herkend als de engelachtige acrobaten die hij in Circus-Circus de trappen zag beklimmen. Een van hen, die hem vanwege zijn ‘weerloze, ontvankelijke gratie’ aan Markske van Zichem doet denken, staart Jaak hardnekkig aan en hult zich in zwijgen, ook nadat hem herhaaldelijk is gevraagd wie hij is en hoe hij heet. Dan kan Jaak zich niet langer beheersen. Hij grijpt de jongen beet en slaat hem met zijn hoofd tegen een speelautomaat. Terwijl Michel de vlucht neemt, stoot hij zijn heup.
Wanneer Jaak op de hotelkamer terugkomt, vertelt hij Michel dat de door hem gemolesteerde jongen een schedelbasisfractuur heeft en waarschijnlijk zal overlijden. Amos helpt hen ongemerkt uit Las Vegas weg te komen.
Tijdens de laatste nacht voor hun vertrek uit Los Angeles gaat Jaak op zoek naar Rachel. Nadat hij haar heeft gevonden, biedt ze hem tegen betaling van twintig dollar seks aan. Ze gaan naar haar kamer in een vervallen wooncomplex, waar ze na enige tijd gezelschap krijgen van Rachels zoon Jeffie, een agressieve knaap die volgens zijn moeder goed is in het oplos- | |
| |
sen van kruiswoordpuzzels. Jaak valt in slaap en wordt de andere ochtend nog net op tijd wakker om het vliegtuig te kunnen halen.
Het laatste woord is aan de anonieme zegsman van de kaartclub. Sinds Jaaks terugkeer is hij nooit meer in De Eenhoorn geweest. Naar verluidt is hij binnen een week met Dina verhuisd naar een plaats in Limburg, niet ver van het gesticht waar Didi is opgenomen. Michel zien ze af en toe nog wel, maar hij is niet meer dezelfde.
| |
Interpretatie
Personages
Jaak, een goede sul die zijn krachten niet kent, is de hoofdpersoon van Het verlangen. De kaartende en gokkende stamgasten van het Gentse café De Eenhoorn, van wie het optreden vergelijkbaar is met het koor in een Grieks drama, spreken onomwonden hun sympathie voor hem uit. ‘Hij heeft het warm water niet uitgevonden, maar hij heeft een hart als een koekebrood.’ Opvallend in hun karakteristiek is Jaaks ‘stemmetje dat verbazend hoog en ijl klinkt voor zijn honderdtien kilo’.
Dat Jaak naamgenoot is van de Bijbelse aartsvader Jakob staat te lezen op de tweede pagina van het eerste hoofdstuk: ‘We noemen hem: Zak, Tsjok, en een enkele keer: Jakob.’ ‘Zak’ kan worden gelezen als Gents dialect voor ‘Jacques’, maar ook als een verkorting van Isaäk, de naam van de tweede aartsvader, die in verschillende opzichten net zo'n sullig type is als Jaak.
Wat Jaaks familiebanden betreft, valt te noteren dat hij net als zijn Bijbels spiegelbeeld een nagenoeg blinde vader heeft, één dochter, maar anders dan Jakob geen zoons. De dochter heet Didi, een naam die wel moet zijn afgeleid van Dina. Dina heet ook Jaaks vrouw én de dochter van Jakob over wie in Genesis 34 wordt verteld dat ze is onteerd door een zekere Sichem, iemand die hoort bij een ander volk dan het Joodse en dus geen recht heeft op een echtverbintenis met een telg van Israëls stam. Dat vinden althans Dina's broers. Eerst eisen deze wrekers van de geschonden maagdelijkheid dat Sichem zich met al zijn mannelijke volksgenoten laat besnijden alvorens te kunnen voldoen aan zijn verzoek met Dina te mogen trouwen. Vervolgens plegen ze een verraderlijke overval op Sichems stad, ‘doodden al wie mannelijk was’ en nemen de vrouwen en kinderen en het vee mee als buit.
| |
Intertekstualiteit
In Het verlangen is het Jaak zelf die wraak neemt voor het feit dat Markske van Zichem zich aan Didi heeft vergrepen. Hij doet dat door in Las Vegas iemand in elkaar te slaan die
| |
| |
hem aan Markske doet denken. Claus heeft hier twee elementen uit de Jakob-cyclus gecombineerd: het zogenaamde gevecht met de engel (Genesis 32:22-32) en de geschiedenis van Dina en de Sichemieten (Genesis 34). Het voorbeeld is illustratief voor de defragmenterende en monterende manier waarop de Bijbelse teksten in Het verlangen hernomen worden. De collageachtige techniek die Claus toepast, laat zich karakteriseren met de term travestie, dat wil zeggen een verhullende, theatrale en soms zelfs parodistisch aandoende herschrijving.
Het zijn vaak kleine details uit het signalement van Jakob die Claus gebruikt om Jaak te karakteriseren. Waar komt bijvoorbeeld het trekje van de hoge stem vandaan en hoe past het in het geheel? Genesis 25 informeert ons over de tweeling die Isaäk bij Rebekka verwekt. ‘Toen de jongens opgroeiden, werd Esau een man, ervaren in de jacht, een man van het veld, maar Jakob was een huiselijk man, die in tenten woonde.’ Hier zien we Esau als de stoere macho die het veld intrekt en beladen met buit terugkomt, Jakob daarentegen als de huismus die graag kookt. Dat de een de lieveling van zijn vader is en de ander de oogappel van zijn moeder, stemt daarmee overeen, net als het feit dat Esau zwaar behaard is maar Jakob niet. Daarmee wordt het begrijpelijk dat er keer op keer gewag wordt gemaakt van de openlijke of vaker nog latente homoseksuele geaardheid, dan wel vrouwelijke trekjes van Jaak, Michel en andere mannelijke personages. Zeer prominent geldt dat voor Markske van Zichem, bijgenaamd ‘het kind’, een voormalige wielrenner van wie het heet dat hij zoveel doping heeft gebruikt dat hij er zijn neiging tot het andere geslacht door kwijtgeraakt is. Markske is de geliefde van Salomé, een puissant rijke industrieel die tot het milieu van De Eenhoorn behoort. Dat ook hij als verwijfd geldt, wordt aangegeven door zijn naam; die is immers identiek met de naam van de dochter van Herodes Antipas, die haar vader zozeer bekoorde met haar danskunst dat ze als beloning het hoofd van Johannes de Doper kreeg.
Naar verluidt is Markske aan Salomé ‘verkocht’ door Rikkebot. Die had zoveel speelschulden dat hij naar grove middelen moest grijpen om ze te kunnen aflossen. Hoewel Markske een nauwe en intieme relatie onderhield met Jaaks dochter Didi en op het punt stond met haar te trouwen, wist Rikkebot het huwelijk te verhinderen en de aanstaande bruidegom tegen een financiële vergoeding in Salomés handen over te leveren. Het is een van de vele signalen dat Rikkebot een fascinerende invloed op zijn kroegvrienden had en nog altijd heeft. Voor Michel belichaamt hij een lijfelijke aanwezigheid, die zich manifesteert op momenten dat hij alleen is. Anderen noemen Rikkebot Michels ‘model’ en ‘embleem’, zelf spreekt hij van ‘vader’.
| |
| |
In relatie tot Genesis 26:22 (een van de vier motto's die bij de tweede druk werden toegevoegd) krijgt de naam Rikkebot zin: die is een verschrijving van het toponiem Rehoboth, dat verwijst naar een door Jakobs vader Isaäk gegraven bron die hem na twee eerdere conflicten over drinkwater niet langer betwist werd door andere herdersstammen. Rikkebot is, in de woorden van schoolmeester Verbist, ‘een put die nooit gevuld kan worden’. Daarmee heeft hij niet alleen het oog op de onverzadigbare behoefte aan geld, maar ook op een nooit definitief te karakteriseren identiteit. Vergeleken daarbij voelt Michel zich minderwaardig, ‘een vuilputje, een sterfputje, hooguit een onaangename lucht voor de bezoekers van de Eenhoorn’. Het gaat niet te ver om, zoals Paul Claes heeft gedaan, de verhouding tussen Michel en Rikkebot te benoemen in termen van het Oedipuscomplex: Michel ziet in Rikkebot een vaderfiguur tegen wie hij nu eens hoog opkijkt en zich dan weer afzet.
Salomé, Markske en de tot nu toe onvermeld gebleven dokter Verbraeke doen Jaak en Michel uitgeleide wanneer die naar Las Vegas vertrekken. Spottend noemt Michel hen ‘de drie Gratiën’. Dat is meer dan zomaar een spotnaam. Onbewust lokaliseert Michel het comité van uitgeleide in de onwerkelijke sfeer die ook is te vinden in Jakobs nachtelijk droomgezicht van de engelen die zonder ophouden de ladder tussen hemel en aarde afdalen en weer beklimmen. Het visioen wordt de aartsvader deelachtig als hij naar een ander land vertrekt. De gratiën komen door het intertekstuele verband op één lijn te staan met de engelen, maar behouden in die hoedanigheid hun door homoseksualiteit mee bepaalde imago. Deze suggestie wordt nog eens geaccentueerd in de scène uit het dertiende hoofdstuk. In een tot zijn vrouw Dina gerichte monoloog vertelt een soezerige Jaak over een show die hij heeft gezien in hotel Circus-Circus (dat in zijn naam de oneindigheid suggereert): ‘op alle trappen tegelijk worden zij zichtbaar, zilveren acrobaten, zo glinsterend gelijk dat ge niet goed kunt zien of het mannen of vrouwen of geen van beiden zijn, zij marsjeren in de piste, zij klimmen op maat langs de trappen, op en neer, zij lachen en zwaaien naar ons zonder ons te zien, zo zeer zijn ze opgeslorpt in hun eigen engelachtig spel, elke beweging is geregeld, vastgelegd, niet van onze planeet, zij hangen, rekken zich uit, duikelen, en klimmen naar de nok waar zij in verdwijnen, zij schieten de hemel in’. Later, in hoofdstuk XIX, zal Jaak de handeling verrichten die herinnert aan het ritueel waarmee Jakob in Genesis 28 de plaats van zijn droomgezicht wijdt tot ‘het huis van God’ (‘Bethel’): hij giet een fles (zonnebrand)olie over de drempel van zijn hotelkamer uit.
| |
| |
Heeft het woord ‘engel’ in de geciteerde passage al de bijbetekenis van ‘biseksueel’ gekregen (‘mannen of vrouwen of geen van beiden’), in hoofdstuk XX (de episode van Jaaks gevecht) krijgt het dankzij het ‘nichterige’ spraakgebruik van een van de showdansers een betekenis die verband legt tussen roman en Bijbeltekst. ‘Waarom vertel je het hem niet, engel?’ luidt de vraag wanneer Jaaks uitdager, net als in Genesis 32, weigert zijn identiteit prijs te geven.
| |
Thematiek
Zo begint zich stilaan een thema af te tekenen: Het verlangen is voor een belangrijk deel een verhaal over verdrongen homoseksualiteit die, zoals Jaaks geval duidelijk aangeeft, kan leiden tot ‘potenrammerij’. Agressie jegens de homo in hemzelf gaat bij Jaak samen met gekwetste vaderliefde en vadertrots, want de minne behandeling die Didi van Markske en andere kroegtijgers heeft ondergaan, leidde ertoe dat ze haar verstand verloor en ten slotte moest worden opgenomen in een inrichting voor geestelijk gehandicapten.
De reis van Jaak en Michel naar de Verenigde Staten (nu eens ‘het Land van Belofte’ genoemd en dan weer vergeleken met Egypte) kan gelden als het pendant van Jakobs vlucht naar en verblijf in Paddan-Aram, het land van zijn oom Laban. De eerste die hij daar zal ontmoeten, is zijn nicht Rachel, op wie hij onmiddellijk verliefd wordt en terwille van wie hij tweemaal zeven jaar in Labans dienst werkt. Dat Claus aan dit element van de Bijbelse tekst het nodige gewicht toekent, blijkt uit zijn derde motto: ‘En Jakob kuste Rachel en verhief zijn stem en weende.’ (Genesis 29:11) Ook Jaak ontmoet in Amerika zijn Rachel. Hoewel ze als afgeleefde straathoer in een achterbuurt van Los Angeles (= De Engelen!) leeft, is ze net als haar oudtestamentische voorgangster afkomstig uit een plaats die Haran heet. Haar (niet door Jaak verwekte) zoon heet Jeffie, een naam die de afgekorte vorm is van Joseph. Wanneer we hebben vernomen dat hij uitblinkt in het oplossen van kruiswoordraadsels, hebben we zekerheid over zijn identiteit: hij is de Bijbelse droomuitlegger Jozef, zoon van Jakob en Rachel, maar dan in travestie.
De wijze waarop de ontmoeting tussen Jaak en Rachel wordt ingekleed, laat weer een staaltje van clausiaanse herschrijving zien. Gaat aan Jakobs kennismaking met de dochter van zijn oom Laban een gesprek met andere herders vooraf, het contact tussen Jaak en de Amerikaanse Rachel wordt ingeleid door een woordenwisseling met de ‘Aryans’, een motorclub van jongens die er uitzien als nichterige efeben en in die outfit de entree van de acrobaten van hotel Cicus-Circus voorbereiden.
| |
| |
Na de ontmoeting met Rachel maakt Jaak in een louche nachtclub kennis met Lea. Hij attendeert Michel op de overeenkomsten tussen de twee vrouwen: ‘Zij trekt een beetje op die Mama Rachel, die met de leerjongens in Los Angeles, weet ge nog? Vindt ge niet? Ook zo'n mond. Het zou haar zuster kunnen zijn.’ Het antwoord van Michel verraadt kennis van Genesis 29:17: ‘Deze heeft fletsere ogen.’ Opvallend is dat Claus de twee moeders van Jakobs twaalf zonen (tevens de twaalf stamvaders van het volk Israël) laat optreden als veile deernen. Ook hier moeten we ons voor een verklaring verdiepen in Jaaks psyche. Sterker dan in het geval van Jakob markeert zijn verblijf in het Andere Land een persoonlijkheidscrisis. Niet alleen wordt hij tot geweld geprovoceerd door de confrontatie met de homoseksueel in hemzelf, hij leert ook de waarheid in te zien aangaande zijn oogappel Didi. Twijfel aan de eigen seksuele identiteit gaat dus gepaard met verlies aan vertrouwen in de zekerheid die het gezinsleven te bieden heeft. Jaak verlaat zijn vrouw Dina in een stemming die grenst aan defaitisme; tegelijkertijd laat hij zijn kroegvrienden in de waan dat hij in Amerika met de vrouwtjes aan de zwier zal gaan. Niet voor niets vragen ze Michel na diens terugkeer of hij en Jaak nog ‘gevogeld’ hebben.
Eenmaal in Amerika blijkt Jaak in de ban van een naamloos (maar door hemzelf in een brief aan Dina met een hoofdletter geschreven) ‘Verlangen’. Dat Verlangen richt zich eerst op Rachel, dan op Lea, vervolgens weer op Rachel, om voorlopig te eindigen bij Dina. Het lijkt erop alsof Jaaks leven na zijn verblijf in de wereld van het Verre Westen grondig is veranderd. Hij verhuist, laat Didi opnemen in een inrichting en neemt stilzwijgend afscheid van De Eenhoorn en zijn kroegmaats. Toch is het onwaarschijnlijk dat zijn verlangen in vervulling is gegaan of dat hij in arren moede maar is opgehouden te verlangen. ‘Al dat ik weet is dat ik verlang om het Verlangen te blijven zien, het Verlangen wil blijven verlangen’, heeft hij Dina geschreven. Dat klinkt naar de taal van de mysticus die in het nooit eindigende streven naar de eenheid met God zijn zaligheid én onvolmaaktheid beleeft.
| |
Personages
Opvallend is dat de vertelinstantie minstens even vaak op Michel als op Jaak focust. De twee vormen een twee-eenheid, van de stereotiepe naïeveling en sluwe vos, persona en anima, psyche en demon. Michel is een engel, volgens de homoseksuele connotatie die in de roman geldt, én in overeenstemming met de oorsprong van zijn naam. De eerste Michael is een van de vier aartsengelen en in die hoedanigheid een vertegenwoordiger van het goddelijke (dat hier ook het satanische omvat).
In de travestie is Michel veranderd van een schutsengel in
| |
| |
een noodlotsfiguur, een demon die intellectueel superieur is aan de dommekracht Jaak, maar op het beslissende moment (het gevecht) niets doet om zijn kompaan uit de nesten te redden, hoewel zijn naam hem daartoe lijkt te verplichten. Het zou goed kunnen dat Michel in Jaak verleiding en bedreiging belichaamd ziet: net als de goedmoedige reus en diverse andere stamgasten van De Eenhoorn (men lette op de fallische benaming van het etablissement) heeft ook hij te kampen met twijfel aangaande zijn seksuele identiteit. Getuige zijn vechtoefeningen (die narcistisch en steriel voor de spiegel plaatsvinden) en fascinatie voor wapens hangt hij graag de flinke vent uit, maar zodra hij zich kan bewijzen, vlucht hij en bezeert daarbij (net als aartsvader Jakob) zijn heup. ‘Heup’ is hier een beladen plek: Michel draagt er zijn dolk, die hij niet gebruikt. ‘Dolk’ staat uiteraard voor ‘mannelijk lid’, een betekenis die binnen de oudtestamentische verstaanscontext ook geldt voor de ‘heup’ waaraan Jakob tot mankwordens geslagen wordt. Jakobs mankheid en Michels onmacht op velerlei gebied kunnen gelden als varianten van impotentie.
Tijdens hun verblijf in Las Vegas hebben Jaak en Michel een paar keer contact met Broeder Amos, een in Las Vegas evangeliserende dwerg, die naast zijn christelijke praktijk ook werkzaam is als circusartiest en dealer in het casino. Die drievoudige hoedanigheid maakt hem tot evenknie van de hoeren Rachel en Lea. Ook hij is door Claus gehuld in een vermomming die zijn oorspronkelijke identiteit niet helemaal aan het oog onttrekt. In zijn boetepreek tegen het verderf van Las Vegas citeert Amos regelmatig uit het oudtestamentische boek van zijn naamgenoot (Amos 1:2, 1:7, 5:9, 9:1, 9:8 en 9:10).
| |
Vertelsituatie
Vanaf het eerste hoofdstuk wordt het verhaal gedaan door een anonieme verteller die zich in een gestileerd soort Vlaams tot tolk maakt van de kaartclub. In de passage die handelt over het vertrek van Jaak en Michel manifesteert hij zich als ik-figuur. In de hoofdstukken V tot en met XVI en XIX tot en met XXIII maakt deze vertelwijze plaats voor een personaal perspectief, waarbij het standpunt nu eens bij Jaak en dan weer bij Michel ligt. Uitzonderingen hierop zijn hoofdstuk XIII (een innerlijke monoloog van Jaak die een brief aan Dina concipieert) en XVII (de door Dina voorgelezen brief die Jaak haar uit Londen heeft gestuurd). In hoofdstuk XVIII, dat in De Eenhoorn speelt, komt de ik-verteller weer aan het woord, evenals in hoofdstuk XXIV, dat het karakter heeft van een epiloog.
| |
| |
| |
Context
Vanwege het creatieve, niet zelden parodiërende hergebruik van antieke mythen heeft Paul Claes het werk van Claus bij herhaling geplaatst in de modernistische traditie van James Joyce, T.S. Eliot en Ezra Pound. Het verlangen past in deze traditie, maar neemt in Claus' oeuvre een aparte plaats in nu het is geënt op een Bijbelse verhalencyclus. Het oedipusmotief dat de verhouding tussen Michel en Rikkebot bepaalt, geldt als een van Claus' grootste preoccupaties. De mystieke inslag van Jaaks verlangen doet denken aan het relaas van een oude non, door Claus te boek gesteld in De verzoeking (1980). Qua vertelvorm anticipeert Het verlangen op het romantweeluik De geruchten (1996) en Onvoltooid verleden (1998). Ook daar treedt een zich ‘wij’ noemend collectief op dat vanuit een plaatselijk café de gebeurtenissen becommentarieert. Net als Jaak zijn Bennie uit de roman De Metsiers (1950) en Kilo uit het toneelstuk Suiker (1958) sullige goeierds.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Aanvankelijk kende de receptie van Het verlangen vier constanten: het door Claus geconstateerde voorbijgaan aan de Bijbelse verwijzingen, lof voor zijn stilistisch meesterschap, kritiek op de compositie en de breuk in het vertelperspectief, en de constatering dat het hier een luchtig, amusant en gemakkelijk leesbaar niemendalletje betrof. Terwijl de Nederlandse recensenten al met al overwegend positief waren, werd de Vlaamse ontvangst gekenmerkt door negatieve uitschieters. Remi van de Moortel maakte bezwaar tegen ‘de verregaande platvloersheid’, ‘de viezigheid van het verhaal en de schunnigheid van de dialogen’. Een zekere N.V. vond het artificieel-Vlaamse idioom een ‘onmogelijk wansmakelijk onnatuurlijk gedrocht’. Marcel Janssens sprak van een ‘banale stuiversroman’ voor de naïeve lezer en een bron van ergernis voor de gewaarschuwde lezer ‘die dergelijke maniërismen voor bekeken houdt [en] bedankt voor zo'n gemaakt en corrupt gedoe’. Pas zestien jaar na verschijning was A.F.Th. van der Heijden de eerste die in Het verlangen een meesterwerk zag. In zijn lofzang citeert hij Cees Nooteboom die de bezwaren tegen de onduidelijke vertelsituatie als volgt afdoet: ‘In dit boek wordt verteld, en dan met handen en voeten, zoals op een groot orgel.’
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hugo Claus, Het verlangen, tweede druk, Amsterdam 1978.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
N.V., Vlaams made in Japan. In: Het Laatste Nieuws, 29-4-1978. |
Wim Zaal, Nieuwe roman van Claus. In: Elseviers Magazine, 6-5-1978 |
T. van Deel, Troebel verlangen in schoon Vlaams. In: Vrij Nederland, 20-5-1978. |
P.M. Reinders, Twee verliezers in de greep van het verlangen. In: NRC Handelsblad, 26-5-1978. |
J.F. Vogelaar, Spel zonder grenzen van Hugo Claus. In: De Groene Amsterdammer, 31-5-1978. |
Hans Warren, Nieuwe roman Hugo Claus ontspanningsliteratuur. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 3-6-1978. |
Alfred Kossmann, Hugo Claus en de taal. In: De Limburger, 17-6-1978. |
Murk Salverda, Kleinemannendroom. In: Het Parool, 17-6-1978. |
Everhard Huizing, ‘Het verlangen’ van Hugo Claus: twee provinciaaltjes in zondig Las Vegas. In: Nieuwsblad van het Noorden, 23-6-1978. |
Wam de Moor, Vage verlangens en bedwongen lusten. In: De Tijd, 30-6-1978. |
Eugène van Itterbeek, Het beeldend verlangen van Hugo Claus. In: Argus, nr. 4, 1978, jrg. 1, pp. 370-374. |
Roger van Brabant, Hugo Claus' verlangen naar de andere kant van de heuvel. In: 't Kofschip, nr. 5, 1978, jrg. 6, pp. 37-39. |
André Demedts, Claus een vent. In: De Standaard, 22-9-1978. |
Jef van Gool, ‘Kunst is niet de weergave van wat er op straat gebeurt’. In: Lezerskrant, nr. 4, 1978, jrg. 5, pp. 12-15. (interview) |
Remi van de Moortel, Omstreden roman van Hugo Claus. In: Gazet van Antwerpen, 20-11-1978. |
Marcel Janssens, Hugo Claus en een zeker verlangen. In: Dietsche Warande & Belfort, nr. 3, 1979, jrg. 124, pp. 209-212. |
Guy Segers, Verlangen binnen een scharlaken vierkant. Resultaten van een symboliekanalyse van Hugo Claus' roman ‘Het verlangen’. In: Tijdschrift Vrije Universiteit Brussel, nr. 1, 1980, jrg. 21, pp. 166-207. |
Hugo Claus, De pen gaat waar het hart niet kan, Amsterdam/Borsbeek 1980. |
Paul Claes, De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de Oudheid, Amsterdam 1984. |
Jean-Noël Pancrazi, Claus le flamboyant. In: Le Monde, 11-1-1991. |
Joachim Campe, Die ganze Hälfte der Wahrheit. In: Frankfurter Rundschau, 6-10-1993. |
Joachim Fritz-Vaunahmen, Wonder aus Flandern. In: Die Zeit, 8-10-1993. |
Werner Ross, Der Verdruss von Belgien. In: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 23-1-1994. |
A.F.Th. van der Heijden, Fatale worsteling met de engel. In: NRC Handelsblad, 16-9-1994. |
| |
| |
Jaap Goedegebuure, De veelvervige rok. De Bijbel in de moderne literatuur 2, Amsterdam 1997, pp. 38-53. |
lexicon van literaire werken 78
mei 2008
|
|