| |
| |
| |
Hugo Claus
De Geruchten
door Gwennie Debergh
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
In de ochtend van 11 oktober 1996 werd de roman De Geruchten van Hugo Claus (1929-2008) voorgesteld aan het Nederlandse publiek, op het Amsterdamse adres van uitgeverij De Bezige Bij. 's Avonds gebeurde hetzelfde voor de Belgische belangstellenden in de Antwerpse Galerie De Zwarte Panter.
In haar uitnodiging voor de presentatie had de uitgeverij De Geruchten omschreven als ‘een uiterst actuele en messcherpe roman’. Maar toen het boek daadwerkelijk verscheen, werd de Belgische actualiteit al enige tijd overspoeld door de zaak Dutroux, zodat de vage en algemene bewoordingen in de aankondiging van het boek door velen werden geïnterpreteerd als een allusie op de ontmaskering van de kindermoordenaar en op de incompetentie van de Belgische justitie. De keuze van het omslag, met een zwart-witfoto van een meisje dat speelt met een hoelahoep, en de flaptekst, waarin werd beweerd dat Claus een Belgische samenleving had geportretteerd ‘in een lyrische stijl, die geen realisme uitsluit’, werden hiervoor als ‘bewijsmateriaal’ gehanteerd. Wie het boek echter leest, ziet dat het spelende meisje vermeld wordt op pagina 98. Ze heet Celia en is ‘het dochtertje van de directeur van de melkfabriek’, een bedrijf dat in de roman een belangrijke rol speelt.
Ondanks - of dankzij - de onterechte verwijzing naar de Belgische actualiteit werd De Geruchten een bestseller. In maart 1999 was het boek al aan zijn twaalfde druk toe; de elfde druk verscheen als groteletterversie bij Stichting Uitgeverij XL. In februari 2000 kreeg de roman een ander omslag. Hij werd in één band uitgegeven met Onvoltooid verleden, het vervolg op De Geruchten dat aanvankelijk als feuilleton in de krant De Morgen was verschenen. Twee jaar later volgde een herdruk van het tweeluik, ditmaal met een omslag van Jan Vanriet. In 2004 verscheen ter gelegenheid van Claus' vijfenzeventigste verjaardag een cassette waarin veertien romans werden gebundeld. De Geruchten is opgenomen in de vierde en laatste band.
In 1997 werd De Geruchten bekroond met de Libris Litera- | |
| |
tuurprijs, en met de Gouden Bladwijzer van het weekblad Humo. De jury van de Librisprijs noemde het boek ‘een hoogtepunt in het indrukwekkende oeuvre van de Vlaamse taalvirtuoos’ en ‘een meesterlijke, vileine, poëtische en barmhartige roman’. Een jaar later kreeg Claus voor hetzelfde boek de prestigieuze Aristeionprijs van de Europese Unie, ter waarde van 20.000 Ecu, de virtuele voorloper van de Euro.
De Geruchten telt 224 pagina's en wordt ingeleid door twee motto's. Het eerste is van de hand van John Donne, en kan worden gelezen als een commentaar op de versplinterde vorm waarin de roman aan de lezer wordt aangeboden: ‘Tis all in pieces, all coherence gone; All just supply and all relation.’ Het tweede motto, van Charles Baudelaire, geeft de inhoud van het boek weer: ‘La démarche des Belges, folle et lourde.’
| |
Inhoud
Halverwege de jaren zestig is de terugkeer van René Catrijsse in het huis van zijn ouders Dolf en Alma met mysteries omhuld. Enkele jaren geleden trok de jongeman als soldaat van het Belgische leger naar Congo, maar sedert dat afscheid hebben zijn ouders en broer Noël nauwelijks nog iets van hem gehoord. Nu blijkt dat René vrij snel uit het leger is gedeserteerd, om vervolgens als huurling voor verschillende krijgsheren in Afrika te vechten.
Door zijn desertie moet de aanwezigheid van René geheim worden gehouden voor de andere dorpsbewoners van Alegem. Die hebben immers weinig sympathie voor de oudste zoon van het gezin Catrijsse. Met welke daden René de afkeer van de Alegemse bevolking heeft opgewekt, blijft in het duister. Er is sprake van brand, inbraken en vandalisme, maar ‘wij gaan hier al het onheil dat die ellendeling van een René Catrijsse over ons dorp gebracht heeft niet uit de doeken doen’.
De geheimhouding rond Renés aanwezigheid houdt echter niet lang stand. Grootgrondbezitter Félicien Doolage beweert als eerste de oudste zoon van de Catrijsses te hebben gezien. Toen hij in het gezelschap van zijn hond Georges de drankwinkel van Renés ouders bezocht, zou de deserteur zich in de achterkeuken hebben verborgen.
Zodra het nieuws omtrent Renés terugkeer bekend raakt, neemt de onrust in het dorp toe. Enkele dagen nadat Félicien Doolage René heeft ontdekt, overlijden hij en zijn hond aan een mysterieuze ziekte, die zich daarna op onverklaarbare wijze onder de bevolking van Alegem verspreidt. Slachtoffers van de epidemie krijgen een blauwe kleur, gaan hevig transpireren, en
| |
| |
sterven vervolgens een snelle dood. Postbode Edmond Staelens en diens dertienjarige pin-up Lucie zijn de volgende pestlijders, gevolgd door Celia, het dochtertje van de directeur van de melkfabriek. Al gauw is het aantal doden niet meer bij te houden. Behalve de slachtoffers van de blauwe pest komen ook andere dorpsbewoners op een mysterieuze manier om het leven. Conciërge Fernand Bossuyt wordt met zijn hoofd ondergedompeld in een emmer zoutzuur, de Eerwaarde Heer Lamantijn glijdt weg op het altaar en maakt een dodelijke val, en plaatselijk journalist Hubert van Hoof wordt vermoord teruggevonden in de rivier de Leie.
Al gauw wijst het hele dorp met een beschuldigende vinger naar René. Die zou met zijn terugkeer een levensgevaarlijk virus uit Afrika hebben meegebracht en daarmee de dorpsbewoners een voor een besmetten. Uit wraak wordt de huisgevel van de familie Catrijsse beklad met hakenkruisen - een verwijzing naar het oorlogsverleden van moeder Alma. Zij heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog als verpleegster in Duitsland gewerkt, en kreeg daar een relatie met een Vlaamse collaborerende legerarts, van wie ze zwanger werd. Deze arts is de biologische vader van René, en resideert sedert het einde van de oorlog als machtige potentaat in een verbouwde kloosterhoeve. Wanneer de bedreigingen aan het adres van haar familie groter worden, zoekt Alma haar oude geliefde op, in de hoop zo het leven van haar zoon te kunnen redden. Tevergeefs. De notabelen van Alegem besluiten René te laten ombrengen.
De opdracht wordt vervuld door de kapitein van Renés oude legereenheid in Afrika, die hem de keel doorsnijdt. Met de dood van René lijkt de mysterieuze ziekte inderdaad bezworen. Er vallen geen doden meer in Alegem. Kort daarop blijkt dat de besmettingen in het dorp werden veroorzaakt door een dodelijke bacterie in de plaatselijke melkfabriek.
| |
Interpretatie
Titel
De gebeurtenissen in Alegem worden niet als rechtstreekse of ondubbelzinnige feiten aan de lezer meegedeeld. Ze borrelen op als een amalgaam van veronderstellingen, verdachtmakingen en halve leugens, die elkaar wederzijds versterken tot ze als waarheid worden aangenomen. ‘Wij moeten voorzichtig zijn met geruchten. Zij worden zo gauw een waarheid, een soort waarheid,’ waarschuwt de dorpspastoor een van zijn parochianen. Of, in de omslachtige woorden van schoolmeester Arsène: ‘Het gezichtspunt van geruchten, de definities die anderen geven op geruchten, opgelet, het worden gauw complexe interac- | |
| |
ties, en woorden doen daar niet veel goeds aan, woorden, oordelen, andermans accenten.’
Broeihaard van deze geruchten is het Alegemse café met de veelzeggende naam De Doofpot, waar de stamgasten hun eigen gebrek aan integriteit proberen te verbloemen door de tekorten van anderen dik in de verf te zetten. Zo ontstaat een weinig fraai beeld van het dorp, waar de postbode het briefgeheim schendt en dertienjarige meisjes betaalt voor hun seksuele diensten. De dorpspolitici knoeien er met de plannen voor de openbare ruimte en zorgen ervoor dat de officiële offertes worden binnengehaald door familieleden. De pastoor heeft meer aandacht voor zijn goedgevulde wijnkelder dan voor het zielenheil van zijn parochianen. En in de plaatselijke hoerenkast Tricky zijn de dorpsnotabelen kind aan huis. Ale-gem (‘aal’ betekent in Vlaanderen zoveel als ‘mest’ of ‘gier’) is letterlijk een beerput, een huis waar de hypocrisie als mest uit alle gaten en kieren naar buiten spuit.
Om de aandacht af te leiden van de onfrisse dorpsintriges, worden alle zonden van het dorp afgewenteld op de familie Catrijsse, die het stigma krijgt de bron te zijn van alle kwaad. De geruchten cirkelen in steeds nauwere kringen rond deze familie. Uiteindelijk maakt ‘Professor Maereback, een kei in mysterieus overdraagbare ziekten’ een einde aan het geroddel door de werkelijke oorzaak van de Alegemse epidemie te achterhalen. Ook zijn naam kan in verband worden gebracht met de titel van het boek: een mare is immers niets anders dan een verhaal of een gerucht.
| |
Verteller
De vluchtigheid van de geruchten in de roman wordt versterkt door de constructie van het boek, met name door het voortdurend wisselende vertelperspectief. De Geruchten is onderverdeeld in 54 korte hoofdstukken, soms niet langer dan één bladzijde, waarin alle personages beurtelings een gedeelte van het verhaal vertellen. Uit de titel van het hoofdstuk, die op twee uitzonderingen na altijd de naam van een personage krijgt, blijkt wie aan het woord is.
Ook binnen de afzonderlijke hoofdstukken verspringt het vertelperspectief geregeld. Soms begint het fragment met een anonieme verteller die boven het verhaal staat, en die verslag doet van de handelingen of gedachten van de personages, zoals in de eerste zin van het boek: ‘Dolf Catrijsse staat bij het raam, met zijn rug naar de eetkamer en naar de persoon die in de rieten zetel met de bebloemde kussens zit die sinds jaren aan Dolf is voorbehouden.’ In andere hoofdstukken is het personage meteen zelf aan het woord, zoals hier het geval is met Alma: ‘Dit zijn de ogenblikken waarop ik een telefoon mis. Maar Dolf wil het niet, vanwege de kosten. Dan had ik nu met Noël
| |
| |
kunnen telefoneren.’ In de meeste hoofdstukken wisselen beide vertelvormen elkaar af.
Uit de twee fragmenten blijkt al dat het verhaal zowel in de ik-vorm als in de hij-vorm wordt verteld. Opvallend is dat er ook geregeld commentaar wordt geleverd vanuit het wij-standpunt. Dan zijn de stamgasten van café De Doofpot aan het woord, die het algemene oordeel van de Alegemse bevolking vertegenwoordigen. Hun stemmen nemen de functie over die het koor had in de theaterstukken uit de klassieke oudheid. Ze leveren commentaar op het gebeuren: ‘Wij spraken over niets anders meer in De Doofpot, in het dorp, in de streek.’
Behalve het vertelstandpunt wijzigt ook het waarnemingsperspectief geregeld. De gebeurtenissen in Alegem kunnen worden bekeken vanuit een afstandelijk, onbetrokken perspectief, maar net zo goed vanuit het standpunt van een van de hoofdrolspelers. De ene keer kan de lezer in het hoofd kijken van de personages, zodat hij weet wat ze denken en voelen, terwijl elders de informatie beperkt blijft tot de buitenwereld.
Claus combineert alle verhaaltechnische mogelijkheden met elkaar, zodat een zeer gefragmenteerd en steeds wijzigend beeld van de gebeurtenissen ontstaat. Als gevolg hiervan overstijgt de kennis van de lezer nauwelijks die van de personages. Hij moet voortdurend nieuwe versies van de feiten reconstrueren, en transformeert daardoor in een inwoner van Alegem, die zich noodgedwongen moet baseren op verbrokkelde informatie, of op geruchten die nooit helemaal tot één overzichtelijk geheel kunnen worden bijeengepuzzeld. ‘Alles hangt aan alles vast, alleen weten wij niet goed hoe’, beseffen de personages. ‘Zo te schrijven is voor mij een noodzaak,’ zegt Claus in een interview met het Algemeen Dagblad. ‘Ik denk dat het lineaire verhaal, verteld door een afstandelijke verteller iets is van het verleden.’
| |
Stijl
In het verlengde van het vertelperspectief wijzigt ook de stijl waarin De Geruchten is geschreven. Sommige personages zijn duidelijk te herkennen aan hun taalgebruik. Schoolmeester Arsène en pastoor Lamantijn hebben een voorliefde voor hoogdravende boekentaal, René Catrijsses zwakzinnige broer Noël uit zich in korte en eenvoudige zinnen, en het koor uit café De Doofpot overstijgt zelden het niveau van het cliché. ‘Het hele gamma bestrijk ik, van hoog tot platvloers,’ zegt Claus in het dagblad Trouw. ‘Als je verandert van personage, moet dat ook in de taal te merken zijn, aan de toon, de adjectieven, aan de lengte van zinnen.’
Op de achtergrond van die verscheidenheid blijven twee grondtonen als een basso continuo doorklinken. Ten eerste zijn er de Vlaamse woorden en uitdrukkingen die zo typisch
| |
| |
zijn voor veel dialogen in het werk van Claus, en die aan zijn teksten een schijnbare en zeer bedrieglijke oppervlakkigheid geven.
Ten tweede geeft de onophoudelijke mengeling van ironie en spot aan de handelingen en uitspraken van de personages een tragikomische bijklank. Zo biedt de stijl een lichtvoetig tegenwicht voor de weinig verheffende moraal van de Alegemse bevolking. Zeker wanneer de hoogste en meest onpersoonlijke vertelinstantie aan het woord is, klinkt de beschrijving van de kleine Vlaamse provincialen zowel realistisch als hilarisch en grotesk.
| |
Thematiek
De oppervlakkigheid en de lichtvoetigheid van de stijl zijn bedrieglijk. Net als voor veel ander werk van Claus geldt voor De Geruchten dat achter de façade van de alledaagse banaliteit een andere wereld schuilgaat, waarin de antieke, de christelijke, en de vegetatiemythologie met elkaar worden verbonden via theorieën als die van de Franse socioloog en antropoloog René Girard.
Die laatste heeft in studies als Le bouc émissaire en Des choses cachées depuis la fondation du monde beschreven hoe in een besloten gemeenschap maatschappelijke spanningen worden opgelost door het kiezen van een zondebok. Dergelijke spanningen ontstaan bijvoorbeeld wanneer mensen te veel op elkaar gaan lijken, omdat ze dezelfde fysieke eigenschappen hebben, naar dezelfde dingen verlangen, of omdat ze (al dan niet bewust) de hiërarchische grenzen overschrijden die de verschillen binnen de samenleving moeten garanderen. Mensen transformeren dan in elkaars dubbelganger, en in De Geruchten zijn een aantal voorbeelden hiervan terug te vinden.
De meest letterlijke verwijzing naar Girard is terug te vinden in de beschrijving van de etalages ‘met radio's en elektrische apparaten, monotone ophoping van mimetische gehoorzaamheid, nurkse verzadiging!’. Mensen gaan volgens Girard op elkaar lijken omdat ze de wensen en verlangens van anderen gaan imiteren - de ‘mimetische begeerte’ - bijvoorbeeld door het aanschaffen van exact dezelfde huishoudtoestellen.
Verder duiken in het boek geregeld duo's of andere verdubbelingen op. Tijdens Renés afwezigheid in Afrika zijn in zijn ouderlijke woning twee mannen op bezoek geweest, ‘twee politiemannen in burger’. Later komen opnieuw twee heren in de winkel langs, twee bodes die volgens Alma op zoek zijn naar informatie over haar oudste zoon. René en zijn kompaan Charlie worden door twee mannen van de kapitein in het oog gehouden. En Noël komt ten val op een tandem, een fiets die bedoeld is voor twee personen.
Naast de duo's zijn er ook geregeld lichamelijke kenmerken
| |
| |
die wijzen op gelijkenissen tussen de personages. Dolf merkt bijvoorbeeld op dat René ‘dezelfde kille, lichte ogen’ heeft als zijn moeder Alma, en ook voor het overige ‘zo op haar lijkt’. Maar hij heeft de neus van Alma's vader, en het putje in zijn kin lijkt op dat van meester Arsène. Net als in eerder werk van Claus - onder meer in Het verdriet van België - suggereert de nadrukkelijke vermelding van de overeenkomsten tussen de personages dat iedereen uiteindelijk op iedereen gaat lijken.
De verschillen tussen de personages kunnen ook worden geminimaliseerd door bepaalde handelingen die ervoor zorgen dat hiërarchische grenzen worden overschreden. In de eerste alinea van de roman neemt René plaats in de rieten zetel ‘die sinds jaren aan Dolf is voorbehouden’. De vader wordt dus van zijn troon gestoten door de zoon, die ‘nu in die zetel bij de kachel zit alsof hij nooit geweten heeft dat het zijn vaders plek was’. Wanneer de hiërarchie verdwijnt, verliezen mensen hun functie binnen de samenleving en raken ze hun identiteit kwijt. Sommige personages verliezen zelfs letterlijk hun gezicht. De conciërge wiens hoofd in het zoutzuur wordt gedompeld is achteraf nauwelijks nog te herkennen. En de vermoorde journalist Hubert van Hoof wordt in de Leie gedumpt, waar de palingen zijn gezicht zullen opeten. ‘Het was een somber lied, voor de begrafenis van de man zonder gezicht.’
Hoe kleiner de verschillen worden tussen de personages, hoe groter de kans op spanningen binnen de gemeenschap, aldus de theorie van René Girard. Om de rust en de orde binnen de samenleving te herstellen, zal men onbewust proberen om één figuur binnen de massa te isoleren, en hem te offeren als zondebok voor alle kwaad. In principe komen alle inwoners van de samenleving hiervoor in aanmerking, maar buitenstaanders of mensen met een handicap lopen een verhoogd risico te worden uitverkoren. ‘Hoed u voor de misvormden!’ waarschuwt Alma haar zwakzinnige zoon Noël, maar uiteindelijk zal haar andere zoon het slachtoffer worden van de uit haar evenwicht gebrachte samenleving. René voldoet namelijk aan beide eisen. Hij heeft ‘schrijnende voetzolen’ en daardoor een ‘onzekere loop. De loop van een vreemdeling.’ Uiteindelijk zal hij worden gekeeld, en zal na zijn dood de rust terugkeren in Alegem.
De zondeboktheorie van René Girard is gebaseerd op een steeds terugkerend patroon in verschillende mythen, waarvan die over Oedipus een van de bekendste is. Net als Oedipus keert René Catrijsse als vreemdeling terug naar zijn geboortestad, neemt hij onbewust plaats op de troon van zijn vader, wordt hij aanbeden door zijn moeder, wordt hij ervan beschuldigd de pest te verspreiden, en keert de rust slechts terug nadat hij als zondebok heeft geboet voor zijn misdaden.
| |
| |
René Catrijsse verpersoonlijkt echter niet alleen de koning van Thebe. Aan het begin van de roman, net na de thuiskomst van haar zoon, wijst Alma ‘naar een blauwpaarse vlek op Renés keel, een viooltje met een okergele rand’. Aan het einde van het tweede hoofdstuk schraapt René ‘zijn keel, aait over zijn sjaaltje, duwt twee behoedzame vingers tegen de zere plek’. Uiteraard zijn deze fragmenten een vooruitwijzing naar de dood van René, maar binnen de context van de vegetatiemythologie hebben ze een duidelijke intertekstuele functie. In het standaardwerk De gouden tak beschrijft James Frazer de dood van de korengod Attis. Op de plaats waar diens bloed de bodem raakte, zouden volgens de mythe viooltjes groeien. Bij René verschijnt dat viooltje precies op het lichaamsdeel waar hij later zal doodbloeden.
Als korengod symboliseert Attis de seizoenen: 's zomers bevindt hij zich net als het koren boven de aarde, tijdens de wintermaanden sterft hij en daalt hij af naar de onderwereld, om in de lente opnieuw in volle glorie te herrijzen. Gerard Raat, die het belang van de vegetatiemythologie in De Geruchten heeft bestudeerd, wijst erop dat de hergeboorte van de korengod letterlijk vervat zit in de voornaam van René. En dat het even duidelijk is dat René naar Alegem is gekomen om te sterven. ‘Nog dertig keer een dageraad’ en dan zal zijn leven op aarde erop zitten. De plaatsen waar hij zich in afwachting ophoudt, dragen symbolische namen als ‘Letebos’, naar de rivier in de onderwereld, of zijn gehuld in de witte dampen van het schimmenrijk. Uit de vijver die René voorbijloopt stijgt ‘een geur van verrotting’ op, en zijn biologische vader herinnert aan Hades, de god van de onderwereld. Hij draagt kleren met een vlammend motief, heeft geen geheugen, en is ook niet meer in staat om over anderen te oordelen.
Dat de aarde zich klaarmaakt om te sterven, wordt gesymboliseerd door moeder Alma. ‘Mijn moeder is aan het verkommeren, denkt René. Zij is gekrompen, zij die zo statig rechtop liep.’ Het einde van de zomer is dus nabij. Ook de overige goden lopen er niet blakend van levenslust bij. Diana, in de antieke mythologie de godin van de jacht, is als huishoudster van E.H. Lamantijn ‘versleten tot op de draad, met één voet in het graf’. De god Apollo is gedegradeerd tot ‘Zotte Pollo’. En het standbeeld van Modest Tanghe, ‘die meer dan vijftig boeken heeft geschreven voornamelijk over de oude Grieken’, staat ernstig toegetakeld op de rotonde.
Om in de lente te kunnen herrijzen, moet de korengod zich verenigen met de jonge godin van de vruchtbaarheid, die de oude, verwelkende moeder moet vervangen. In De Geruchten wordt op zijn minst gesuggereerd dat deze cyclus voor de derde
| |
| |
keer wordt hernomen: René was immers ‘de lieveling’ van zijn grootmoeder (‘nu een hoopje knoken, een klapperend gebit, een dode huid’), wordt nog steeds aanbeden door zijn ouder wordende moeder Alma, maar krijgt ook een nieuwe relatie met Julia Rombouts, die zoals het een vruchtbaarheidsgodin betaamt een behoorlijk ontwikkelde seksuele appetijt heeft.
Of de herrijzenis van René zal slagen, is een open vraag. Hij wordt vermoord door zijn kapitein, en sommige stamgasten van De Doofpot zijn ervan overtuigd dat hij ‘voorgoed van de aardbodem [is] verjaagd. Of in de aardbodem gejaagd.’ Maar tegelijk wordt er gefluisterd dat hij zijn vruchtbaarheidsgodin Julia ‘nog in het geheim’ ziet, in Amsterdam, waar het flowerpowertijdperk van de vrije liefde is aangebroken. Alweer gaat het om geruchten, zonder dat er enige zekerheid geboden wordt.
| |
Genre
De romans van Claus kunnen nooit tot één bepaald genre worden beperkt, en dat geldt ook voor De Geruchten. In een interview in Trouw zei Claus dat zijn roman in de eerste plaats kan worden gelezen als een thriller, waarin de zoektocht naar de schuldige centraal staat. Maar zoals zo vaak schept de auteur er juist genoegen in de regels van een welomlijnd genre als de thriller of de detective met voeten te treden. Een ondubbelzinnige schuldige wordt in De Geruchten immers niet ontmaskerd. Alle inwoners van Alegem zijn even corrupt, en diegene die uiteindelijk om het leven wordt gebracht, blijkt niets met de dodelijke besmettingen te maken te hebben. In Knack vergelijkt Marc Reynebeau de roman zelfs met een gothic novel: ‘Zelden vielen er zoveel doden in een roman van Claus.’
Romans waarin grote gebeurtenissen in weidse panorama's met elkaar worden verbonden liggen hem minder, aldus Claus in hetzelfde interview. In zijn werk komen de tijdloze mythologische patronen immers slechts aan de oppervlakte via terloopse opmerkingen of details. Het universele moet blijken uit het particuliere. Daarom kan De Geruchten net zo goed als een (postmoderne) streekroman worden gelezen, zoals een uitgebreid essay van Dirk de Geest heeft aangetoond. In een dergelijke interpretatie wordt geanalyseerd hoe de zeer lokale setting van het werk er toch in slaagt een algemeen wereldbeeld op te roepen.
| |
Context
Inhoudelijk vormt de spanning tussen het particuliere en het universele een constante in veel werk van Claus. Op het eerste, oppervlakkige niveau, kan De Geruchten daarom evengoed in
| |
| |
verband worden gebracht met de vroege werken De Metsiers of De hondsdagen als met een late roman als Belladonna, die alle een beeld schetsen van de bekrompen Vlaamse samenleving. De invloed van de Tweede Wereldoorlog op datzelfde Vlaanderen werd eerder onder meer beschreven in De verwondering en uiteraard ook in Het verdriet van België.
Op een dieper, intertekstueel niveau is het hellevaartmotief van De Geruchten terug te vinden in De verwondering. In Het verdriet van België spelen René Girards theorie van de zondebok, de mimetische begeerte en de verdubbeling een centrale rol. Maar Claus' magnum opus is opgebouwd rond de belevingswereld van hoofdpersonage Louis Seynaeve, terwijl De Geruchten zijn fragmentarische structuur juist aan het ontbreken van een dergelijk centrum te danken heeft.
Formeel herinnert het wisselende vertelperspectief vooral aan romans als De Metsiers, Omtrent Deedee en Het verlangen. Op internationaal vlak worden de werken van Claus vaak vergeleken met de romans van William Faulkner. Claus' eerste roman, De Metsiers, werd geschreven als een pastiche op de stijl van de Nobelprijswinnaar. In As I lay dying laat Faulkner elk hoofdstuk vertellen door een ander personage.
| |
Waarderingsgeschiedenis
In het derde nummer van Het teken van de ram. Bijdragen tot de Claus-studie schreef G.F.H. Raat een uitgebreid overzichtsartikel over de receptie van De Geruchten. In dat essay toont Raat dat de literaire pers hoofdzakelijk aandacht schenkt aan de werkelijkheidswaarde van de roman, en voorbijgaat aan de mythologische dimensies van het boek. Vooral in de Nederlandse pers wordt De Geruchten gelezen als de literaire misdaadverslaggeving van de Belgische actualiteit, aldus Raat, onder meer in Het Parool, de Haagsche Courant, het Eindhovens Dagblad, Vrij Nederland en de Volkskrant (in de recensie van Paul Depondt). Hoe hardnekkig dat misverstand blijft hangen in het collectieve geheugen van de literatuurkritiek, blijkt uit een recensie van Elsbeth Etty, die anno 2007 nog steeds beweert dat De Geruchten is geschreven als een commentaar op de zaak Dutroux.
Een heel ander geluid is te horen in de bespreking van HP/De Tijd, waarin Jaap Goedegebuure het heeft over ‘de sluier die de oppervlakte van het Vlaamse decor scheidt van de mythische onderwereld’, en die vervolgens ingaat op het belang van de Bijbelse parabel van de verloren zoon, de Oedipusmythe en het mechanisme van de zondebok.
| |
| |
In De Standaard wordt de link met de actualiteit gedecideerd verworpen. ‘De Geruchten is geen roman over kinderporno of over de gebrekkige legitimering van de almacht van Cassatie,’ schrijft Jeroen Overstijns, die ‘voor de fans’ verwijst naar de ‘oude, vertrouwde Clausthema's’ als ‘de met de oermoeder verbonden vegetatiemythen, de oedipale thematiek, het thema van de hellevaart, het contrast en de wisselwerking tussen het apollinische en het dionysische’. Overstijns noemt het boek dan ook eerder tijdloos dan actueel. ‘Deze roman actueel noemen, doet helemaal geen recht aan de kracht waarmee Claus binnen een vrij gewoon verhaal een archetypische menselijke problematiek oproept.’
De gefragmenteerde vorm waarin De Geruchten aan de lezer wordt aangeboden roept gemengde reacties op. ‘Claus maakt er soms een potje van,’ vindt Herman Verhaar, die zich ergert aan de vele onduidelijkheden binnen het boek. Idem voor Doeschka Meijsing in Elsevier: ‘De roman slingert zo heen en weer dat er aanvankelijk geen touw aan vast te knopen is.’ Arjan Peters vergelijkt de roman met een lappendeken dat in ‘onafgewerkte staat’ op de markt wordt gegooid. En in een uiterst negatieve recensie beweert Joost Niemöller dat De Geruchten ‘alleen maar geouwehoer en geen verhaal is. Met elke zin wordt de stuurloosheid groter en geeft de lezer weer een beetje meer de hoop op dat uiteindelijk toch nog een structuur uit al dat grondeloze omhoog zal rijzen.’ En verder: ‘Het is alsof de schrijver niet zijn boek bij de uitgever had ingeleverd, maar de schets voor het boek. Er zijn wat lijnen uitgezet.’
Anderen loven de virtuositeit waarmee Claus aan de hand van verbrokkelde fragmenten een panoramisch overzicht weet te schilderen van het menselijk tekort. In de Haagsche Courant heeft Jan-Hendrik Bakker het over ‘superieure vertelkunst’ en een ‘artistieke topprestatie’, die ervoor zorgt ‘dat deze vertelling bondig is en tegelijk een grote symbolische ruimte opent’. Volgens Hans Goedkoop maakt ‘de precisie waarmee Claus dat drama registreert’ de roman ‘indrukwekkend’, ‘indringend en zelfs wijs’.
Er klinkt veel lof voor ‘de prachtige, vaak lyrische stijl, met zijn Vlaamse accenten’ (Het Parool). ‘De geruchten is met vaart geschreven, met veel gevoel voor humor, met meesterschap in de dialogen; en met een daverend genoegen in het vertellen’ (Vrij Nederland). Ook in Trouw prijst T. van Deel de toon als ‘lichtvoetig en ironisch-satirisch’. ‘De taal is, als altijd, schitterend, want ook als romancier kan en wil Claus niet verzwijgen dat hij dichter is.’ Voor Gerrit Jan Zwier schuilt ‘de (amusements)waarde van het boek [...] vooral in deze beschrijvingskunst’. Negatieve oordelen zijn opnieuw te horen bij Arjan Pe- | |
| |
ters (‘De stijl is onverwacht hortend’ en de ‘subtiliteit ontbreekt’) en Joost Niemöller: ‘De geruchten staat bol van de dialogen van domme mensen die niets te zeggen hebben en die maar kwaken - en dat wordt dan tot ver over de gaapgrens getrokken.’
In vergelijkingen met eerder werk van Claus wordt hier en daar terloops verwezen naar het gelijkaardige vertelperspectief van De Metsiers en Omtrent Deedee (Vrij Nederland, Leeuwarder Courant), of naar de setting van De verwondering, dat zich net als een gedeelte van De Geruchten in Oostende afspeelt (Knack). De Geruchten wordt in één adem met die drie boeken genoemd wanneer de belangrijkste romans van Claus worden opgesomd (Amersfoortse Courant).
Hors concours vergelijkt men het portret van de Vlaamse samenleving met dat uit Het verdriet van België. Volgens de Amersfoortse Courant is De Geruchten zelfs ‘het beste dat Claus sinds lange tijd heeft geschreven, beter, want spannender en beknopter, dan Het verdriet van België zelf’.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Hugo Claus, De Geruchten, achtste druk, Amsterdam 1997.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Marc Vlaeminck, Claus liet nieuwe roman twaalf jaar sudderen. In: De Standaard, 12-10-1996. |
Marc Vlaeminck, Claus op zijn best. ‘De Geruchten’ is oer-Vlaamse roman. In: Het Nieuwsblad, 12/13-10-1996. |
[Anoniem], Hugo Claus schrijft met ‘De Geruchten’ een spannende thriller. In: De Morgen, 14-10-1996. |
Joost Niemöller, Over de gaapgrens. In: De Groene Amsterdammer, 16-10-1996. |
Marc Reynebeau, Terug naar Oostende. In: Knack, 16-10-1996. |
Jeroen Overstijns, Zwijgen als de pest. De nieuwe Claus is de oude Claus. In: De Standaard, 17-10-1996. |
Ludo Permentier, ‘Met de waarheid kan ik niets aanvangen.’ In: De Standaard, 17-10-1996. |
Onno Blom, ‘Mijn boek is profetisch, het staat er allemaal in.’ In: Trouw, 17-10-1996. |
Ingrid Hoogervorst, ‘Schuimbekkend moet je opstaan.’ Hugo Claus vindt in België elke dag een aanleiding om kwaad te zijn. In: De Telegraaf, 18-10-1996. |
Frank van Dijl, Zelfs in België is geen rechtvaardigheid. In: Algemeen Dagblad, 18-10-1996. |
Hans Goedkoop, Blauw in een lijstje van goud. In: NRC Handelsblad, 18-10-1996. |
Arjan Peters, De pest over Alegem. In: de Volkskrant, 18-10-1996. |
T. van Deel, Het kwaad strijkt neer in Alegem. In: Trouw, 18-10-1996. |
Jos Borré, Berichten uit de beerput. In: De Morgen, 18-10-1996. |
Robert Anker, Hugo Claus scheert virtuoos langs actualiteit. Het gezwel van België. In: Het Parool, 18-10-1996. |
Hans Warren, België is helemaal stereotiep geworden. In: Provinciale Zeeuwse Courant, 18-10-1996. |
Jan-Hendrik Bakker, De ziekte van België. In: Haagsche Courant, 18-10-1996. |
Corine Koole, Wonderen aan de schrijftafel. In: Het Parool, 19-10-1996. |
Bart Vanegeren, ‘Minstens de helft van de mensen is crapuul.’ In: Humo, Boekenbijlage 1996, 22-10-1996. |
[Anoniem], Ik leef en schrijf met een tergende haast. Hugo Claus over zijn nieuwe boek. In: Libris Magazine, 1996, nr. 3, p. 4. |
Paul Depondt, In de Vlaamse doofpot gestopt. In: de Volkskrant, 22-10-1996. |
Johan Diepstraten, Hugo Claus legt Vlaamse zotheid bloot in roman ‘De Geruchten’... Klucht met boosaardige ondertoon. In: De Stem, 24-10-1996. |
Cees van Hoore, ‘Corruptie past bij België.’ Hugo Claus met nieuwe roman ‘De Geruchten’ opvallend actueel. In: Deventer Dagblad, 24-10-1996. |
Jaap Goedegebuure, De zondebok. In: HP/De Tijd, 25-10-1996. |
| |
| |
Cees van Hoore, Spaghetti-protest is vals en reëel tegelijk. In: Nieuwsblad van het Noorden, 25-10-1996. |
Brigitte Jonkers, De doofpotten van België. In: Eindhovens Dagblad, 26-10-1996. |
Doeschka Meijsing, Hugo Claus, voorloper van de volkswoede. In: Elsevier, 2-11-1996. |
Cees van Hoore, ‘Ook in Nederland staat een doofpot.’ In: Rotterdams Dagblad, 2-11-1996. |
Gerrit Jan Zwier, De pest in Alegem. In: Leeuwarder Courant, 8-11-1996. |
Cees van Hoore, ‘Corruptie hoort bij handel en wandel gemeenschap.’ Alleskunner Hugo Claus wil niet door iedereen bemind worden. In: Noordhollandsche Dagbladen, 14-11-1996. |
Stefan Vankerkhoven, Een haat-liefdeverhouding. Hugo Claus' nieuwste boek ‘De Geruchten’ speelt zich af in fictief West-Vlaams dorpje. In: De Krant van West-Vlaanderen, 15-11-1996. |
Herman Verhaar, Onkruid overwoekert alles. In: Vrij Nederland, 16-11-1996. |
Frans Willem de Zoete, Het Belgisch café ‘De Doofpot’. In: Hervormd Nederland, 16-11-1996. |
Hans Werkman, Claus en de blauwe ziekte. In: Nederlands Dagblad, 23-11-1996. |
Luc de Geyter, Geruchten in De Doofpot. In: Leesidee, nr. 9, november 1996, jrg. 2, p. 699. |
Marc Reynebeau, Receptie-geruchten. In: De Vlaamse Gids, nr. 5, november-december 1996, jrg. 80, pp. 45-49. |
Hendrik Carette, Een grand cru van Hugo Claus: ‘De geruchten’: een literaire thriller van een grootmeester. In: Ons Brussel, jrg. 17 (1996), nr. 11 (december), pp. 16-17. |
Cyrille Offermans, Geruchten als eigentijdse mythen. Over de nieuwe roman van Hugo Claus. In: Ons Erfdeel, nr. 1, januari-februari 1997, jrg. 40, pp. 109-110. |
Jan-Hendrik Bakker, De geruchten. In: Amersfoortse Courant, 13-5-1997. |
Bert Vanheste, Geen klein gerucht; Hugo Claus minder dan ooit voor één gat te vangen. In: De Gids, nr. 11-12, november-december 1997, jrg. 160, pp. 910-920. |
G.F.H. Raat, Een veredelde kruiswoordpuzzel: over ‘De Geruchten’ van Hugo Claus. In: Jos Joosten & Jos Muyres (red.), Dromen en geruchten. Opstellen over Boon en Claus, Nijmegen 1997, pp. 167-179. |
G.F.H. Raat, Een monotone ophoping van mimetische gehoorzaamheid. Over ‘De Geruchten’ en de kritiek. In: Georges Wildemeersch (red.), Het teken van de ram 3. Bijdragen tot de Claus-studie, Amsterdam 2000, pp. 273-289. |
Jaap Goedegebuure, Waarom huilden we over Diana? Het mythisch substraat in fictie en werkelijkheid. In: Hans Weigand (red.), Na-apers en zondebokken. Over waarheid en leugen in de roman, ICS-Cahiers dl. 36, nr. 2, december 2001, jrg. 15, pp. 26-36. |
Jan Lensen, Vluchten om thuis te komen? Identiteit en vervreemding in enkele romans van Hugo Claus, In: Elke Brems, Geert Claassens & Jan Lensen (red.), Ken ik u niet? Over het vreemde en de vreemdeling in de Nederlandse literatuur, Leuven 2003, pp. 127-143. |
| |
| |
Dirk de Geest, ‘De verschijnselen zijn verdwenen. Ons dorp is gered.’ ‘De geruchten’ als ‘streekroman’. In: Georges Wildemeersch (red.), Het teken van de ram 4. Bijdragen tot de Claus-studie, Amsterdam 2005, pp. 279-297. |
lexicon van literaire werken 79
september 2008
|
|