| |
| |
| |
Paul Claes
Psyche
door Rudi van der Paardt
Achtergronden en uiterlijke beschrijving
De roman Psyche, de achtste die hij schreef, van de Vlaamse classicus en germanist, dichter en prozaïst, vertaler en essayist Paul Claes (* Leuven 30-10-1943), verscheen in gebonden vorm in de nazomer van 2006 bij De Bezige Bij te Amsterdam. Het boek telt 37 hoofdstukken: 36 spelen in Egypte, 1 in Tibur (Italië). Er zijn 306 bladzijden, waarvan de laatste 4 onbedrukt. Op pagina 301-302 vindt men onder de titel ‘Metamorfosen’ (de term geeft aan dat de personages een andere gedaante kunnen aannemen en dat voorvallen regelmatig in een ander perspectief komen te staan) een lijst van alle hoofdstuktitels, waaronder die van negen sterrentekens. De roman is gewijd aan de Egyptische reis van de Romeinse keizer Hadrianus (76-138), die hij vanaf 129 maakte met zijn vrouw Sabina en zijn geliefde, de Bithynische jongen Antinoös.
Psyche (Grieks voor ‘ziel’, maar ook ‘vlinder’) heeft een zeer toepasselijk motto, ontleend aan de Griekse filosoof Epiktetos: ‘Je bent een zieltje dat een lijk draagt’. Het motief van de wegfladderende vlinder als ziel van een dode komt in de roman regelmatig voor.
Literatuur (fictie en non-fictie) over de keizer berust voornamelijk op twee antieke bronnen, die uiteraard verschillen vertonen: De geschiedenis van het Romeinse rijk van de in het Grieks schrijvende Romeinse senator Cassius Dio (eind tweede eeuw) en de biografie van Aelius Spartianus (eind derde eeuw). Publius Aelius Hadrianus Trajanus Augustus, zoals de keizer voluit heette, was afkomstig uit het Spaanse Italica. Zijn vader was een Romeins senator, een familielid van keizer Trajanus. Hadrianus was tien jaar, toen hij zijn vader verloor, waarna hij in het kinderloze gezin van de keizer en zijn vrouw Plotina werd opgenomen. Bij de dood van Trajanus kwam Hadrianus in beeld als opvolger, hetzij omdat de keizer hem per testament had geadopteerd, hetzij omdat de keizerin, die mogelijk een relatie met hem had, een adoptiebrief ten gunste van Hadrianus had geschreven. Zij regelde zijn huwelijk met Sabina, een achternicht van Trajanus die voor een troonopvolger moest
| |
| |
zorgen. Toen Hadrianus voor een militaire expeditie buiten Rome was, zouden vier ex-consuls tegen hem hebben samengezworen. Hadrianus bewerkstelligde dat zij op last van de senaat werden geëxecuteerd.
Als keizer maakte hij een einde aan de expansiepolitiek van Trajanus: hij gaf diverse provincies op, maar liet de grenzen van andere goed bewaken, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de bouw van de ‘Muur van Hadrianus’. Wel maakte hij lange inspectiereizen om zich persoonlijk op de hoogte te stellen van de kwaliteit van het provinciale bestuur. Op één daarvan ontmoette hij Antinoös, die zijn zoon en geliefde werd. Bij zijn reis langs oosterse provincies deed hij onder meer Egypte aan.
In het jaar na hun komst naar Egypte verdronk Antinoös, negentien jaar oud, bij een boottocht over de Nijl (over de oorzaak is in de oudheid tot nu toe druk gespeculeerd). Hadrianus riep Antinoös uit tot de nieuwe Osiris, stichtte de stad Antinoöpolis en liet in tempels overal in het rijk marmeren beelden van hem plaatsen. Zijn immense villa in Tibur (Tivoli), waaraan hij sinds 126 had laten werken, was vol van dergelijke beelden.
Van Egypte terug in Rome kreeg Hadrianus te maken met twee Joodse opstanden (132-135), die hij met groot geweld liet neerslaan door zijn generaal Severus, waarbij ruim een half miljoen Joden werden gedood. De laatste jaren van zijn leven bracht hij vooral in Tibur door, in steeds groter wordende eenzaamheid en slechtere gezondheid (waterzucht, hartfalen). Hij stierf in de badplaats Baiae, die zijn artsen hem als verblijfplaats hadden aangeraden. Hij werd begraven in een reusachtig mausoleum te Rome. Zijn literaire nalatenschap bestaat uit gedichten, waaronder een befaamd vijfregelig epigram dat begint met de regel Animula vagula blandula (‘Lief zieltje dat nu zwerven gaat’), toespraken en brieven.
| |
Inhoud
De geschiedenis die in Psyche wordt verhaald, speelt zich bijna geheel af in Egypte, in het jaar 130 na Chr. (alleen het laatste hoofdstuk is gesitueerd in Hadrianus' buiten in Tibur, kort voor zijn dood). De keizer bevindt zich in Alexandrië, vergezeld door zijn vrouw Sabina en Antinoös. Hij blijkt vooral naar Egypte te zijn gekomen om tot god te worden verklaard, zoals zijn grote voorbeeld Alexander de Grote. Hij vraagt aan Balbilla, vriendin van Sabina, zijn horoscoop te trekken: hij wil zijn toekomst weten. Aan de priester Pankrates legt hij de vraag voor hoe hij zich als een god kan laten vereren. Dat kan, zegt
| |
| |
deze, als hij zijn eigen cultus verbindt met die van de god Serapis. Hij moet diens heiligdom bezoeken om een antwoord te krijgen op zijn vraag. Dat kan het best in Kanopos, waar Serapis een beroemde tempel met orakel heeft.
Hadrianus, Antinoös (beiden incognito) en Pankrates varen via een kanaal naar Kanopos. Daar loopt de keizer een slaafje, Apion, omver. Diens meester, Asklepiades, biedt de keizer en Antinoös aan bij hem kamers te huren. Hadrianus schiet uit zijn slaap door een kreet, die afkomstig blijkt van de voor zijn deur liggende Apion. Waren het dieven of moordenaars die over de jongen struikelden? Hadrianus kan, nu zij incognito zijn, niet geloven aan een aanslag op zijn leven, al heeft men hem daarvoor gewaarschuwd. De volgende dag gaat hij naar de tempel van Serapis, waar Pankrates op hem wacht. Hij neemt plaats in een kist en valt in slaap. Eenmaal ontwaakt wordt hem door Pankrates gevraagd wat hij heeft gedroomd. De keizer antwoordt dat hij droomde dat hij op een hinde jaagde die hij neerschoot: het dier bleek Antinoös te zijn.
Van Kanopos vaart het gehele gezelschap weer naar Alexandrië. Daar blijkt Commodus uit Rome te zijn aangekomen. Sabina zou graag zien dat Hadrianus deze knappe jongeman adopteerde (later bekent de keizer dat hij zijn natuurlijke zoon is). Pankrates komt met het nieuws dat een reusachtige leeuw in de Libische woestijn is gesignaleerd: als de keizer het monster doodt, zal hij daarover een gedicht maken. Ter plaatse mist Antinoös de leeuw met zijn spies, maar de keizer redt zijn leven door het beest te doden. Balbilla heeft inmiddels de horoscoop getrokken: de keizer zal nog acht jaar leven, zijn dood zal met water samenhangen. Hadrianus hoort van de prefect dat de bevolking van Egypte klaagt over de lage stand van de Nijl; er wordt van hem een gebaar verwacht. De keizer besluit de rivier op te varen om zo de vruchtbaarheid van het land te bewerkstelligen. In Nikopolis hoort hij dat men hem als onbeperkt heerser in Egypte haat en een aanslag verwacht kan worden. De Christenen, wier aantal snel toeneemt, vormen eveneens een gevaar: zij aanvaarden geen werelds gezag en dus ook de keizer niet.
Uit Rome komt Terentia over, de zuster van Decimus, die bij Hadrianus in ongenade was gevallen. Zij schrijft een (in de roman afgedrukt) epigram dat aan haar geliefde broer is gewijd. De keizer beklimt de piramide om een plaats te vinden waar de lokale bestuurders te zijner tijd een plaat met haar tekst kunnen bevestigen. Bij zijn moeizame klim bezwijkt hij onder de kracht van de zon en raakt hij bewusteloos. Hij wordt naar een grafkamer gebracht; als hij weer bij kennis is, hoort hij van Pankrates dat de Egyptenaren zijn ziekte zien als straf
| |
| |
van de goden, omdat hij had beloofd de Nijl te laten rijzen, wat niet is gebeurd. De keizer voelt niets voor Pankrates' advies zich bij de komende herdenking van Osiris' dood in een kist in de rivier te laten werpen. Bij Hermopolis gekomen blijkt men daar de begrafenis van Osiris te gedenken. Ook wordt het beeld van Isis door de stad gedragen, een rondgang die haar zoektocht naar Osiris voorstelt. Op de laatste dag trekt men naar de oever van de Nijl: daar wordt de dood herdacht van Horus, die de verrijzenis van zijn vader Osiris voorspelt. Terentia rouwt om de dood van Decimus: haar lange litanie is letterlijk die van Isis (bij Frazer vermeld). Antinoös zegt tegen Hadrianus dat hij niet kan treuren om het verlies van zijn ouders. Hij heeft immers de keizer als nieuwe vader: hij heeft voor diens behoud gebeden. Hadrianus is ontroerd door de woorden van Antinoös, waaruit zijn liefde blijkt. Die nacht slapen zij voor het eerst sinds tijden weer samen.
Drie dagen later breekt paniek uit op het schip: Antinoös lijkt verdwenen, niemand heeft hem meer gezien. Hadrianus heeft wel gemerkt dat hij de laatste tijd somber was. Kwam dat vanwege de aanwezigheid van Commodus? Misschien was Antinoös overboord gesprongen, zonder dat iemand het gemerkt had. Maar later bedenkt hij dat de jongen wellicht slachtoffer was geworden van één of meer personen, die juist hem, Hadrianus, wilden treffen: Pankrates, vanwege het ongeloof dat hij tegenover de priester ten toon had gespreid, of Terentia. Zelf was hij ook niet onschuldig: hij had zich veel te weinig bekommerd om de toekomst van de jongen. Dan klinkt geschreeuw, als men een lijk heeft gevonden: het is dat van Antinoös. Hadrianus is in alle staten, maar moet zich nu toch concentreren op wat er gebeuren moet: aan verbranden, zoals de Romeinen met lijken plegen te doen, wil hij niet denken. Hij gaat in op het voorstel van Pankrates om Antinoös te mummificeren.
Op de oever van de Nijl sticht Hadrianus een nieuwe stad: Antinoöpolis, waar Grieken en Egyptenaren samen moeten leven. Hun god zal de dubbele naam Antinoös Osiris krijgen, Pankrates diens priester worden. Van de jongen moet een beeld worden gemaakt, het prototype van alle beelden die in het Rijk geplaatst zullen worden. Hadrianus Antonianus uit Alexandrië zal de maker zijn. Maar wat hij ontwerpt, bevalt Hadrianus toch niet. Hij gaat zelf aan de slag: wie kende Antinoös nu beter dan hij zelf? Hij rust niet voordat het beeld precies de efebe weergeeft en denkt zelfs dat het tot leven komt. Het laatste hoofdstuk speelt zich acht jaar later af in de villa van Tibur. De keizer is ernstig ziek: de waterzucht leidt tot ernstige klachten. Hij is eenzaam: zo goed als al zijn naasten, zijn zuster, zijn vrouw en zijn zoon Commodus heeft hij verloren, maar Apion
| |
| |
is nog bij hem. Als Hadrianus, varend op een bootje op een plas bij zijn villa, een vlinder ziet wegfladderen, declameert hij zijn epigram over het verlies van de ziel. Dat brengt hem op de dood van Antinoös. Apion vertelt voor het eerst dat hij, toen net christen geworden, Antinoös had voorgehouden dat wie zijn leven geeft voor een ander, zelf eeuwig zal leven, en dat een gelovige door het water van de dood moet waden om het land van het leven te vinden. Die woorden, begrijpt Hadrianus, moeten Antinoös gebracht hebben tot zijn zelfgezochte dood.
| |
Interpretatie
Verteltechniek
De Vlaamse criticus Frank Hellemans heeft er terecht op gewezen dat Claes zich in Psyche heeft afgezet tegen de beroemde roman Mémoires d'Hadrien (1951) van de Belgisch-Franse schrijfster Marguerite Yourcenar. Hij noemt het verschil in uitbeelding van de relatie tussen Hadrianus en Antinoös, waarvan het seksuele karakter bij Claes veel meer aandacht krijgt dan bij Yourcenar. Maar er zijn nog andere verschillen tussen beide teksten. Mémoires d'Hadrien is een pseudo-autobiografie, waarin, met uitzondering van het begin, de lijn bepaald wordt door de chronologie; Claes concentreert zich, juist op het slot na, op één cruciale episode uit Hadrianus' leven: zijn bezoek aan Egypte. In tegenstelling tot Yourcenar laat hij de protagonist niet zelf het verhaal doen, maar gebruikt hij, althans grotendeels, een personaal perspectief. Het voordeel hiervan is duidelijk: personages spreken zelf in plaats van dat over hen wordt verteld, waardoor levendige dialogen ontstaan, die het verhaal vaart geven. Er zijn trouwens ook retrospectieve elementen in Psyche: Hadrianus denkt vaak terug aan zijn verleden en voert gesprekken met juist uit Rome in Egypte gearriveerde figuren, zoals Commodus en Terentia.
De lezer stuit soms op raadselachtige gebeurtenissen, die pas later verklaard worden. Een duidelijk voorbeeld is dat de keizer in zijn ‘pension’ in Kanopos wakker wordt gemaakt door geschreeuw van Apion. Pas veel later krijgt hij de verklaring te horen: Apion had tegen twee medeslaven trots verteld dat de keizer en hij in hetzelfde huis zouden logeren. Later kreeg hij berouw over zijn loslippigheid en was hij voor de deur van de kamer van Hadrianus gaan liggen. Daardoor kon hij de binnendringers opmerken en schreeuwend verjagen. De voorspelling van Balbilla over het einde van de keizer blijkt pas in het laatste hoofdstuk te kloppen: het dodelijke water, dat zij noemt, duidt niet een rivier of zee aan, maar de ziekte waterzucht. Het grootste raadsel in de roman is dat van de dood van
| |
| |
Antinoös. Wie is schuldig? Als bij een ‘krimi’ komt de ene na de andere potentiële dader in beeld, maar pas op de laatste bladzijde krijgt de lezer het definitieve antwoord op zijn vraag.
| |
Genre / Thematiek
De roman kan worden gelezen als een historische en als een psychologische roman; in beide genres speelt het mythologisch substraat een belangrijke rol. Als historische roman die in de oudheid speelt, is Psyche atypisch: hoewel een Romeins keizer de belangrijkste figuur is in deze tekst, is de locatie niet Rome of Italië, maar Egypte: men moet honderd jaar teruggaan om een dergelijke roman in de Nederlandse literatuur te vinden (zie Context). Opvallend is dat Psyche als ‘Antikeroman’ gekenmerkt wordt door het streven van Claes naar historische authenticiteit: van een postmodern, ironisch spel met verschillende tijdlagen is geen sprake. Dat Hadrianus zo goed als niets weet van de provincie die hij bezoekt, noch van de vele goden en hun betekenis, is een omstandigheid die de auteur gelegenheid geeft veel uit te laten leggen. Er was dus een gids nodig om hem (en daarmee ook de lezer) in Egypte rond te leiden: die rol wordt vervuld door Pankrates.
| |
Personages
Hadrianus en Antinoös zijn de belangrijkste personages in de roman. Hadrianus is een ambivalente persoonlijkheid. Om zijn keizerschap veilig te stellen heeft hij in het verleden meedogenloos afgerekend met zijn tegenstanders. De verklaring voor dit gedrag, is dat het steeds in het belang is geweest van het Rijk: niet ingrijpen bij politieke problemen, veroorzaakt door opstandige figuren, zou een rampzalige terugval naar de republiek betekend hebben. In het laatste hoofdstuk kijkt hij onder meer terug op het bloedbad dat de Romeinen in Judaea in zijn naam hadden aangericht: veel indruk lijken de ‘etnische zuiveringen’ van zijn generaal Severus niet op hem te hebben gemaakt.
Het beeld van Hadrianus als een despotisch heerser komt al in antieke bronnen voor (daarin wordt hij ‘wreed van aard’ genoemd), maar in de roman is meestal sprake van een heel andere Hadrianus. Hij heeft in de afgelopen dertien jaren meer gedaan dan anderen in een heel leven. Hij is doodmoe, met alle gevolgen van dien voor zijn psychische gesteldheid. Hij is in zichzelf gekeerd, mismoedig, drinkt (te) veel om zijn melancholie te verdrijven. Hij is bang dat zijn Egyptische reis de laatste van zijn leven zal zijn: als hij de door hem gehate Nijl opvaart, ziet hij die als de Styx. Zijn wankele relatie met Antinoös baart hem ook zorgen. Dat heeft vooral te maken met de leeftijd van de jongen. In de Griekse wereld, waarin de keizer zich thuis voelt, is het volstrekt geaccepteerd dat een oudere man een jongen een tijdlang tot minnaar heeft: dat is evenwel afgelopen op het moment dat ook hij man wordt, wat blijkt als zijn
| |
| |
beharing zichtbaar wordt: Antinoös is inmiddels negentien! Hadrianus bemerkt neerslachtigheid bij de jongen, die hij toeschrijft aan diens overtuiging dat hun liefde snel ten einde loopt.
Pankrates is de meest veelzijdige figuur uit de roman, half Egyptenaar, half Griek, een dubbelheid die symbool staat voor veranderingen die zich in de maatschappij in de eerste helft van de tweede eeuw voltrekken. Van de historische Pankrates bestaat een Grieks gedicht in hexameters over de Libische leeuwenjacht. Yourcenar vermeldt het ook: haar Hadrianus is zeer onder de indruk van zijn voordracht van het epyllion, maar in Psyche vindt de keizer de voordracht slaapverwekkend (overigens blijkt Pankrates de jacht zelf niet te hebben meegemaakt). Er is ook een profeet en magiër met die naam uit de tweede eeuw bekend, mogelijk is het dezelfde persoon: in Psyche vallen zij in ieder geval samen. Als priester verschaft hij Hadrianus en Antinoös uitgebreid informatie over de aard van de goden en hun werkzaamheden: hij interpreteert ook voor hen de onbegrijpelijk lijkende uitspraken die de goden doen. Als een echte docent herhaalt hij vaak wat wezenlijk is: hij laat bijvoorbeeld niet na erop te wijzen dat de onsterflijkheid (die Hadrianus zoekt) alleen te bereiken is als hij ‘door de dood gaat’. Zijn flexibiliteit blijkt daaruit dat hij zonder problemen van Serapispriester tot priester van de tot god uitgeroepen Antinoös evolueert.
De belangrijkste Egyptische god, althans in deze roman, is Osiris: zijn zuster en vrouw Isis, die in andere literatuur vaak een nog grotere betekenis heeft, is hier minder prominent aanwezig. Onze kennis van het godenpaar stamt grotendeels uit ‘Over Isis en Osiris’ van Plutarchus (eerste eeuw na Chr.). Hij zegt in zijn verhandeling het volgende: Osiris heerste als korengod over heel Egypte. Toen de zon in het teken van Scorpio stond, werd hij gedood door zijn broer Seth, de god van de duisternis en het kwaad. Hij sloot Osiris op in een kist en gooide die in de Nijl, vanwaar hij afdreef naar de Middellandse Zee. Isis vond de kist in Byblos, een stad in Phoenicië, en nam het lichaam mee naar Egypte. Seth kreeg het lijk van zijn broer weer in handen en hakte het in veertien stukken, maar Isis verzamelde die, voegde ze samen en deed Osiris herleven. Hun zoon was Horus, die zijn vader wreken moest. Osiris werd opnieuw koning, nu van het dodenrijk (Frazer meldt de in enkele bronnen voorkomende identificatie van Osiris met de zonnegod, maar wijst deze theorie zelf af).
| |
Dood en verrijzenis
De Schotse classicus en antropoloog James Frazer (1854-1941), heeft zich in zijn twaalfdelig standaardwerk The Golden Bough (in 1922 verscheen een samenvatting in één deel) bezig- | |
| |
gehouden met Isis en Osiris en vele andere antieke goden of jonge sterfelijke minnaars van godinnen (Adonis, minnaar van Aphrodite; Attis, minnaar van Cybele). In het kort komt zijn stelling hierop neer. De teloorgang van de natuur in herfst en winter werd in de oudheid voorgesteld als het sterven van een god, die in de lente weer verrees: de vegetatiemythe. De koning was zijn vertegenwoordiger op aarde: door zijn magische krachten was de rijkdom aan gewas en vruchten verzekerd, maar ook hij moest uiteindelijk door een jongere worden vervangen. Frazer noemde hen de ‘dying and rising gods’ en vond ze vooral in het Nabije Oosten. De gedachte dat tot hen ook Christus behoorde, was voor hem een logische stap: die was immers aan het kruis gestorven, verbleef drie dagen in het dodenrijk, maar beleefde toen zijn herrijzenis.
Dat Claes het werk van Frazer tot in details kent, was duidelijk geworden door zijn studie De mot zit in de mythe (1984), waarin hij in het werk van Hugo Claus, die The Golden Bough inderdaad kende, vele antieke allusies ontdekte, die hij met het gedachtegoed van Frazer wist te verklaren. Dat Claes vervolgens in zijn eigen mythologische gedichten en romans verwijzingen naar de vegetatiemythen heeft opgenomen, is niet verwonderlijk. Van de hoofdpersonen in Psyche volgt hier een analyse in frazeriaans perspectief.
Hadrianus is heerser over Egypte: hij is de representant van de korengod Osiris. Maar het land wordt door de slechte waterstand in de Nijl niet bevloeid: dat is een teken van afnemende kracht van de vorst, die nu ook voortdurend met de kist van Osiris in verband wordt gebracht. Bij de beklimming van de piramide wordt hij geveld door een zonnesteek. De felle zon wordt ‘rode schorpioen’ genoemd: het agressieve beest hoort bij Seth, die nu, als in de mythe, zijn broer heeft aangevallen. Hadrianus zelf ziet een verband met zijn verhouding tot Decimus, wiens dood hij niet had voltrokken, maar wel had gewenst. Immers, nauwelijks had Terentia over hem verteld of de zonnestralen hadden hem getroffen. Hoe dit ook zij, hij raakt bewusteloos: hij is schijndood en wordt in een grafkamer gelegd. Na drie dagen komt hij daar weer tot leven.
Antinoös wordt enkele malen aangeduid als Adonis: dat is een gebruikelijke aanduiding voor een mooie jongeman, maar de vergelijking heeft verderstrekkende betekenis. Als Antinoös is omgekomen, is hij, net als Adonis, te vroeg uit het leven weggerukt. Hij is aan de oever van de Nijl gevonden: hij is dus ook Horus, de zoon van Osiris. Nog belangwekkender is, als zijn lichaam letterlijk boven water is gekomen, de vergelijking van Antinoös met een vis. De vis is het symbool voor Christus (omdat de beginletters van zijn Griekse naam Ichthus, ‘vis’,
| |
| |
opleveren). Het is een anticipatie op het slot van de roman, dat verwijst naar de leer van het opkomende christendom: Antinoös heeft zich opgeofferd om Hadrianus te redden, hij is de Zoon die voor de Vader sterven wil.
| |
Stijl
In Psyche gebruikt Claes, in afwijking van het academische, raisonnerende proza van Yourcenar, een naar poëzie neigend idioom: opvallend zijn de archaïsche woorden, de gewaagde metaforen en de vergelijkingen. Op p. 227 vindt men een plastische metafoor die direct met de titel van de roman verbonden kan worden: ‘Maar toen hij zich vooroverboog om zijn vriend [Antinoös] te kussen, voelde hij zich plotseling kokhalzen en braakte zijn ziel uit.’ Claes gebruikt vooral twee soorten vergelijkingen: de mythologische en de homerische. De mythologische wijken vaak af van het standaardpatroon: gebruikelijk is dat na vermelding van een bepaalde gebeurtenis een verwijzing volgt naar een toepasselijke mythe. Dit type vindt men in Psyche ook, maar Claes gebruikt minstens zo vaak de omgekeerde volgorde: eerst wordt de mythe vermeld, dan de situatie die daarmee samenhangt. Vandaar de in de roman voorkomende stelling: ‘De geschiedenis is de herhaling van de mythe.’ Op p. 257 treft men een pastiche van een homerische vergelijking aan (zij is van toepassing op Hadrianus): ‘Zoals iemand die in zee waadt door de branding wordt opgetild, onverhoeds geen vaste grond meer onder zijn voeten vindt en door de onderstroom naar de diepte wordt getrokken, zo voelde hij zich opeens overweldigd door de wanhoop.’ Vergelijkingen en metaforen zijn soms ‘over the top’, maar dat is opzet van de auteur, die graag de ironie hanteert.
| |
Titel
De titel is, in overeenstemming met de gelaagdheid van de roman, meervoudig gedetermineerd. In de eerste plaats heeft die betrekking op de ziel in de gebruikelijke zin. Zo zegt Pankrates tegen Hadrianus dat diens ziekte, oververmoeidheid, een gevolg kan zijn van de ziekte van de ziel. Als men sterft, verlaat de ziel het lichaam: dat is de kern van het epigram van Hadrianus dat hij op zijn sterfbed zou hebben vervaardigd. (De tekst is niet alleen de bekendste die van Hadrianus is overgeleverd, maar ook een van de meest vertaalde en nagevolgde gedichten uit de gehele Latijnse literatuur; zie Van der Paardt). De waarschijnlijkste verklaring van het gedichtje is dat Hadrianus zijn eigen animula of psyche toespreekt, al kan het ook op Antinoös slaan, die hij in een eerder stadium ‘zieltje’, in de zin van lieveling, heeft genoemd. ‘Psyche’ is ook de naam van een (rondzwervende, op Isis anticiperende) prinses uit het grote binnenverhaal van Apuleius' raamvertelling De Metamorfosen (sic!). Ten slotte kan men deze titel niet los zien van die van een van de grote standaardwerken op het gebied
| |
| |
van de klassieke oudheid: Erwin Rohde, Psyche. Seelencult und Unsterblichkeitsglaube der Griechen, 2 dln., Tübingen 1890-1894 (vele herdrukken, vele vertalingen).
| |
Context
In de Nederlandse literatuur van de twintigste eeuw komt Egypte voor het eerst aan de orde in Antiek Toerisme (1911) van Louis Couperus, een roman die zich afspeelt ten tijde van keizer Tiberius (14-37). Centraal daarin staat het liefdesleven van een rijke Romein, Publius Sabinius Lucius (een ‘onmogelijk’ cognomen!). Zijn geliefde, de slavin Ilia, is verdwenen: hij weet niet waar ze is en vaart naar Egypte, waar hij de orakels wil raadplegen. Daar leert hij hoe hij zijn levenslot moet aanvaarden en oog moet krijgen voor de schoonheden van het dagelijkse leven. Lucius ontdekt dat Ilia zich heeft laten schaken door een matroos. Hij aanvaardt wat onherroepelijk is en richt zich op het heden. Hij laat zien dat hij geestelijk gegroeid is door de belangeloze liefde van een andere slavin, Kora, te beantwoorden.
De inmiddels meermalen genoemde roman Memoires d'Hadrien van Yourcenar geldt niet alleen in de (fictionele) literatuur over de keizer als een hoogtepunt, maar heeft volgens Anthony Everitt in zijn biografie van Hadrianus de gehele tweede helft van de vorige eeuw het beeld van de keizer als nobel man vol zelfbeheersing bepaald. Everitt haalde juist diens agressieve, gewelddadige kanten naar voren, die overigens in de bronnen al genoemd werden.
Een geheel andere Hadrianus vindt men in het verhaal ‘De laatste morgen in Tibur’ van Louis Couperus, voor het eerst gebundeld in Antieke verhalen. Van goden en keizers, van dichters en hetaeren (Amsterdam 1911). Het toont ons de keizer in een van zijn laatste dagen: geteisterd door vreselijke pijn ten gevolge van zijn waterzucht. Hij verlangt slechts naar de dood en laat de slaaf Mastor, ooit betrokken bij de Libische leeuwenjacht, bij zich komen, die hem met één gerichte dolksteek in zijn hartstreek moet doden (deze scène komt ook in Psyche voor). Maar Mastor kan het bevel niet uitvoeren: wie de keizer vermoordt, tekent zijn eigen doodvonnis. Hij vlucht Hadrianus' kamer uit. De keizer geraakt buiten zinnen, schreeuwt als een wild beest. Dan komt Antoninus, de aangenomen zoon van de keizer. Hij spreekt Hadrianus kalmerend toe en bewerkstelligt dat hij weer enigszins herstelt. De artsen vinden het niettemin verstandig om hem uit Tibur weg te halen, waar hij steeds met zijn verleden wordt geconfronteerd: wellicht zal de
| |
| |
zeelucht van Baiae hem goed doen. Hij wordt daarheen vervoerd en sterft kort daarna.
| |
Waarderingsgeschiedenis
Deze historische roman van Claes, in 2006 inmiddels een schrijver met een grote reputatie en vaak bekroond, is heel weinig gerecenseerd, wat zal samenhangen met de moeilijkheidsgraad. Ook in de recensies die in het algemeen positief waren, klinkt soms gezucht door over de horden die genomen moeten worden. Sophie Gielis bijvoorbeeld vindt dat Claes' eruditie zich tegen hem keert vanwege de overvloed aan namen en feitjes die in de roman voorkomen. Wineke de Boer koestert juist bewondering voor Claes' belezenheid, vooral als het gaat om de weergave van de vele filosofische discussies die worden gevoerd. Arnold Heumakers memoreert dat Claes in veel van zijn vorige boeken (‘met een postmoderne knipoog’) de draak stak met literaire clichés, maar dat hij die in deze roman serieus lijkt te nemen. Hij had liever gezien dat de auteur een pikante pastiche van de Hadrianus-roman van Yourcenar had gemaakt.
Douwe de Vries neem het tegenovergestelde standpunt in. Hij prijst Psyche als een degelijke historische roman: met veel inlevingsvermogen heeft Claes een bekende episode uit de Romeinse keizertijd tot leven gebracht en slaagt hij erin van zijn personages mensen van vlees en bloed te maken. Versteele vindt de roman goed geschreven, maar meent dat aan andere personages dan Hadrianus te weinig aandacht is besteed. Het meeste enthousiasme voor de roman is te vinden bij T. van Deel en Frank Hellemans. Van Deel wijst erop dat Claes in de eerste plaats een lezer is: als schrijver onderwerpt hij bestaande literatuur aan (een serie) metamorfosen, vandaar de betiteling van de gezamenlijke hoofdstukken. Het verhaal van Hadrianus en Antinoös is vaak verteld, maar nooit op deze manier, met een thema van de verhouding tussen vader en zoon. Hellemans beschouwt Psyche als Claes' beste historische roman tot nu toe. De overtuiging van de Egyptenaren dat de mens onsterfelijk is, zoals verkondigd door de priester Pankrates, is naar zijn mening de rode draad in het verhaal. Belangrijk is ook de relatie tussen Hadrianus en Antinoös: die werkt Claes bepaald anders uit dan Yourcenar deed in haar Mémoires.
Voor deze bespreking is gebruikgemaakt van:
Paul Claes, Psyche, eerste druk, Amsterdam 2006.
| |
| |
| |
Secundaire literatuur
Sofie Gielis, Echo van de mythe. Een heerser en zijn minnaar. In: De Standaard, 22-9-2006. |
Arnold Heumakers, En dit keer is het echt menens. De literaire kameleon Paul Claes stort zich op de Romeinse keizer Hadrianus. In: NRC Handelsblad, 22-9-2006. |
T. van Deel, Hadrianus en Antinoüs op herhaling. Paul Claes, meestervervalser van de literatuur. In: Trouw, 23-9-2006. |
Frank Hellemans, De engel van Hadrianus. In: Knack, 27-9-2006. |
Wineke de Boer, Dood op de Nijl. Meer idee dan liefde. In: de Volkskrant, 6-10-2006. |
Jeroen Versteele, Exotisch klassiek. In: De Morgen, 22-11-2006. |
Douwe de Vries, Degelijke historische roman van Paul Claes. In: Friesch Dagblad, 9-12-2006. |
Voorts is gebruikgemaakt van:
R. van der Paardt, Nogmaals Hadrianus' levensafscheid. In: Hermeneus, nr. 5, 1974-1975, jrg. 48, p. 352-357. |
Paul Claes, De mot zit in de mythe. Hugo Claus en de oudheid, Amsterdam 1984. (maakt gebruik van theorieën van Frazer bij de interpretatie van het werk van Claus) |
W.J. Lukkenaer, De omrankte staf. Couperus' Antieke werk deel I: van ‘Dionysos’ t/m ‘Herakles’, diss. Leiden 1989, p. 119-125. (over ‘De laatste Morgen in Tibur’, in Antieke verhalen, Amsterdam 1911) |
J.G. Frazer, De Gouden Tak. Over mythen, magie en religie. Verkorte uitgave, vertaald door Arie J. van Braam, Amsterdam/Antwerpen 1995. (vertaling van The Golden Bough, London 1922) |
Christine D'haen, De zoon van de Zon, Leiden 1997. (monografie over Claes' werk) |
Jenny Tuin, Aantekening. In: Marguerite Yourcenar, Herinneringen van Hadrianus, Vertaald door Jenny Tuin, Amsterdam 1998, p. 375-397. (bevat een analyse van de relatie fictie/overlevering en een uitgebreide bibliografie) |
Anthony Everitt, Hadrianus. De rusteloze keizer, Amsterdam 2009. |
Fred Hellemans, Keizer Hadrianus minder humanistisch dan gedacht. In: Knack, 29-7-2010. |
lexicon van literaire werken 98
mei 2013
|
|